Wijziging van Leidraad Invordering 2008

Directoraat-generaal Belastingdienst/Corporate Dienst Vaktechniek

Besluit van 21 december 2021, nr. 2021 – 239396

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

Dit besluit wijzigt het besluit van 12 juni 2008, nr. CPP2008/1137M. De wijziging betreft een wijziging van het beleid met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor naheffingsaanslagen motorrijtuinbelasting, het verrekenen van belastingteruggaven na homologatie van WHOA-akkoorden en toepassing van de WSNP, alsmede een aantal benodigde technische en redactionele wijzigingen. Daarnaast wordt de tekst van artikel 17.1 conform een eerdere toezegging aan de Eerste Kamer gewijzigd.

Besluit

ARTIKEL I

Het besluit van 12 juni 2008, nr. CPP2008/1137M, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 4 oktober 2021, nr. 2021-193728, wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1.1 wijzigt als volgt:

In de lijst wordt ‘WHOA Wet homologatie onderhands akkoord’ ingevoegd na UWV.

B

De opsomming van artikel 17.1 komt te luiden:

  • de gronden van het verzet naar het oordeel van de ontvanger kansloos zijn, en;

  • de belangen van de Staat zich verzetten tegen schorsing van de tenuitvoerlegging.

C

Aan artikel 25.4.2 wordt het volgende onderdeel toegevoegd:

Naar aanleiding van de uitzonderlijke omstandigheden als gevolg van de coronacrisis kan de ontvanger echter wel een betalingsregeling als bedoeld in artikel 25.5 of artikel 25.6 toekennen voor naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting met een uiterste betaaldatum van uiterlijk 30 september 2022. Dit geldt ook als de belastingschuldige voor dezelfde belastingschuld al uitstel van betaling heeft of heeft genoten als bedoeld in artikel 25.5.3 of artikel 25.6.2d.

D

Artikel 26.2.12 wijzigt als volgt:

1. In sub A van de derde alinea wordt ‘65’ vervangen door: ‘66’.

E

Artikel 26.2.18 komt te vervallen.

F

Artikel 26.2.19 wijzigt als volgt:

1. De titel komt te luiden:

26.2.19 Normpremie zorgverzekering begrepen in de bijstandsuitkering

2. ‘76’ wordt vervangen door: ‘79’.

G

De derde alinea van artikel 73.2.2 komt te luiden:

Belastingteruggaven met een dagtekening gelegen na de datum waarop de wettelijke schuldsaneringsregeling is geëindigd met een schone lei, die materieel betrekking hebben op een periode vóór de uitspraak van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, zal de ontvanger in beginsel niet verrekenen met de vorderingen die tot een natuurlijke verbintenis zijn getransformeerd. De ontvanger verrekent deze belastingteruggaven alleen als het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als de hij de belastingteruggave niet kan verrekenen. Daarvan is in ieder geval sprake als de vordering van de ontvanger, en de belastingteruggaaf zien op dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak.

H

Artikel 73.3a.3 wijzigt als volgt:

1. De titel komt te luiden:

73.3a.3. Gevolgen homologatie WHOA-akkoord bij instemming

2. De eerste zin komt te luiden:

Als de ontvanger instemt met een akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW, verleent hij kwijtschelding voor het deel van de belastingschuld dat onbetaald blijft, nadat het akkoord tot stand is gekomen dan wel is gehomologeerd en hij het bedrag dat hem op grond van het akkoord toekomt, heeft ontvangen.

I

Artikel 73.3a.4 wijzigt als volgt:

1. De titel komt te luiden:

73.3a.4 Gevolgen homologatie WHOA-akkoord zonder instemming

2. De laatste alinea van het artikel komt te luiden:

Belastingteruggaven met een dagtekening gelegen na de datum van homologatie van een akkoord die materieel betrekking hebben op een periode waarop het akkoord betrekking heeft, zal de ontvanger in beginsel niet verrekenen met de vorderingen die tot een natuurlijke verbintenis zijn getransformeerd. De ontvanger verrekent deze belastingteruggaven alleen als het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als hij de belastingteruggaaf niet kan verrekenen. Daarvan is in ieder geval sprake als de vordering van de ontvanger en de belastingteruggaaf zien op dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak.

J

Na de tweede zin van de tweede alinea van artikel 73.6.8 wordt het volgende onderdeel ingevoegd:

Belastingteruggaven met een dagtekening gelegen na de datum van het akkoord die betrekking hebben op een periode vóór de uitspraak van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, zal de ontvanger in beginsel niet verrekenen met de vorderingen die tot een natuurlijke verbintenis zijn getransformeerd. De ontvanger verrekent deze belastingteruggaven alleen als het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn de belastingteruggaaf niet te kunnen verrekenen. Daarvan is in ieder geval sprake als de vordering van de ontvanger en de belastingteruggaaf zien op dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak.

K

Het vierde lid van artikel 74.4 wijzigt als volgt:

1. Bij het tweede gedachtestreepje van de opsomming wordt ‘onder algemene titel’ vervangen door ‘van aandelen of winstbewijzen’.

2. Bij het derde gedachtestreepje van de opsomming komt ‘onder algemene titel’ te vervallen.

L

Artikel 75.11 komt te luiden:

Als door de ontvanger of de belastingdeurwaarder op dezelfde dag aan een belastingschuldige meerdere dwangbevelen worden betekend, is de belastingschuldige niet meer betekeningskosten verschuldigd dan het, op grond van artikel 3, eerste lid, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen, maximaal in rekening te brengen bedrag voor het betekenen van een dwangbevel.

M

Na artikel 78.5 wordt een nieuw artikel toegevoegd, dat komt te luiden:

78.6 Koersverschillen bij internationale invordering

De ontvanger gaat bij de invordering van een bedrag, dat op verzoek van een bevoegde autoriteit van een staat met een andere valuta dan die van Nederland, uit van de wisselkoers die gold op de datum waarop het oorspronkelijke verzoek door de verzoekende autoriteit is verzonden. Dit geldt eveneens voor een bevoegde autoriteit als de ontvanger een verzoek om bijstand bij de invordering bij hem indient met een andere valuta dan die van Nederland.1

Eventuele verschillen tussen het bedrag waarvoor om bijstand in de invordering is verzocht en het uiteindelijk ingevorderde bedrag, als gevolg van wisselkoersschommelingen tussen de wisselkoers die gold op het tijdstip van verzending van het verzoek en het tijdstip van ontvangst van de gelden, worden door de ontvanger niet in aanmerking genomen.

Dit betekent voor de uitvoering het volgende. Als het ingevorderde bedrag gelijk is aan het bedrag van bovengenoemde wisselkoers, dan wordt het totale bedrag van de schuldvordering geacht te zijn ingevorderd. Dit geldt zowel in de situatie dat de ontvanger zelf een verzoek om bijstand in de invordering heeft gedaan, als in de situatie dat de ontvanger op verzoek van een andere staat een bedrag invordert.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2022. Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 21 december 2021

De Staatssecretaris van Financiën, namens deze, H.G. Roodbeen hoofddirecteur Fiscale en Juridische zaken

TOELICHTING

Artikel I, onderdeel A, betreft een aanvulling op de afkortingenlijst in verband met de eerdere introductie van 73.3a2.

Artikel I, onderdeel B, betreft de op 29 september 2021 aangekondigde wijziging van artikel 17.1.3 Uit de evaluatie van de afschaffing van de schorsende werking bij verzet4 is gebleken dat de tekst van dit artikel nog niet in overeenstemming was met een eerdere toezegging aan de Eerste Kamer5. Met deze wijziging geef ik alsnog gevolg aan die toezegging en leg ik beleidsmatig vast dat de ontvanger bij een verzet op grond van artikel 17 van de wet, de dwanginvordering alleen zal voortzetten als de gronden van het verzet naar zijn oordeel kansloos zijn én de belangen van de Staat zich verzetten tegen schorsing van de tenuitvoerlegging. Daarbij merk ik op dat de ontvanger al voor deze wijziging een zeer terughoudend beleid voerde als een belastingschuldige rechtens in verzet kwam.6

Artikel I, onderdeel C, wijzigt artikel 25.4.2, zodat de ontvanger tijdelijk een betalingsregeling kan toekennen voor naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting. Onder normale omstandigheden kan de ontvanger namelijk geen betalingsregeling toekennen anders dan het kort (telefonisch) uitstel van betaling bedoeld in artikel 25.5.3 of artikel 25.6.2d. Door de gevolgen van de coronacrisis heeft de Belastingdienst tijdelijk een pas op de plaats gemaakt bij de invordering van belastingen, waaronder de motorrijtuigenbelasting. Ik heb daarom eerder goedgekeurd7 dat de ontvanger in meer gevallen kort (telefonisch) uitstel van betaling8 kan verlenen voor naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting. In verband met de aanhoudende uitzonderlijke omstandigheden als gevolg van de coronacrisis vind ik het passend om nu ook tijdelijk toe te staan dat de ontvanger een betalingsregeling kan toekennen als bedoeld in artikel 25.5 of artikel 25.6 voor naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting. Ook als voor dezelfde belastingschuld eerder uitstel van betaling is verleend op grond van artikel 25.5.3 of artikel 25.6.2d. Voor het overige zal de ontvanger de gebruikelijke voorwaarden stellen, waaronder het bijhouden van nieuw opkomende verplichtingen.9 Dit betekent dat de ondernemer deze verplichtingen moet bijhouden als eenmaal een betalingsregeling is toegekend. Deze goedkeuring geldt voor alle naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting met een uiterste betaaldatum tot en met 30 september 2022.

Artikel I, onderdeel D, wijzigt de in artikel 26.2.12 opgenomen forfaitaire bedragen voor boeken en leermiddelen naar de per 1 januari 2022 geldende bedragen.

Met artikel I, onderdeel E, komt artikel 26.2.18 te vervallen. Het artikel is niet meer relevant omdat de Wet werk en inkomen kunstenaars per 31 december 2011 is komen te vervallen.

Artikel I, onderdeel F, subonderdeel 1 betreft een redactionele wijziging van artikel 26.2.19 om de titel van het artikel beter aan te laten sluiten bij de wettekst van artikel 2 van de Wet op de zorgtoeslag. Subonderdeel 2 wijzigt de in artikel 26.2.19 genoemde bedragen die zien op de normpremie zorgverzekering voor een alleenstaande of alleenstaande ouder, en de normpremie ziektekostenverzekering voor echtgenoten, naar de per 1 januari 2022 geldende bedragen.

Artikel I, onderdeel G, betreft een wijziging van het beleid als verwoord in artikel 73.2.2 dat ziet op het verrekenen van belastingteruggaven nadat de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is geëindigd met een schone lei. Deze wijziging is bedoeld om het beleid beter aan te laten sluiten bij de jurisprudentie van de Hoge Raad.10 Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad in civiele zaken volgt namelijk dat de schuldeiser van een natuurlijke verbintenis die na toekenning van de schone lei resteert, alleen tot verrekening bevoegd is als een beroep op niet-verrekenbaarheid wegens de bijzondere omstandigheden van het geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.11 Met deze wijziging wordt artikel 73.2.2 daarmee in overeenstemming gebracht. Door deze wijziging zal de ontvanger, als de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is geëindigd met een schone lei, in beginsel niet tot verrekening overgaan van belastingteruggaven die na beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling zijn vastgesteld maar materieel zien op de periode vóór de uitspraak van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. De ontvanger zal wel kunnen verrekenen als het vanwege bijzondere omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om niet te verrekenen. Van bijzondere omstandigheden is in ieder geval sprake als de te verrekenen vordering en belastingteruggaaf zien op dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak aangezien beide vorderingen voortvloeien uit dezelfde rechtsverhouding.12 Ook kunnen zich andere omstandigheden voordoen waarbij het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als de ontvanger een belastingteruggaaf niet kan verrekenen. Hierbij kan worden gedacht aan de situatie dat een belastingteruggaaf die materieel ziet op de periode vóór de uitspraak van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, door het verwijtbaar handelen of nalaten van de belastingschuldige, pas nadat de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is geëindigd met een schone lei wordt vastgesteld. Het zou dan onaanvaardbaar zijn als de belastingschuldige zich zou beroepen op de niet verrekenbaarheid van een belastingteruggaaf.

Artikel I, onderdeel H, subonderdelen 1 en 2 en onderdeel H, subonderdeel 1, betreffen redactionele wijzigingen van artikel 73.3a.3, respectievelijk 73.3a.4, om het onderscheid tussen de situaties waarop de artikelen zien beter tot uitdrukking te brengen. Onafhankelijk of de ontvanger instemt met een aan hem aangeboden akkoord als bedoeld in artikel 370, eerste lid, FW (hierna: WHOA-akkoord), kan een WHOA-akkoord namelijk worden gehomologeerd door de rechtbank. Artikel 73.3a.3 ziet op de situatie waarin de ontvanger wel heeft ingestemd met een aangeboden WHOA-akkoord, terwijl artikel 73.3a.4 ziet op de situatie waarin de ontvanger daar niet mee heeft ingestemd. Er is hiermee geen beleidswijziging beoogd.

Artikel I, onderdeel I, subonderdeel 2, betreft een wijziging van het beleid als verwoord in artikel 73.3a.4 dat ziet op het verrekenen van belastingteruggaven na homologatie van een WHOA-akkoord. Deze wijziging is inhoudelijk gelijk aan de wijziging van artikel 73.2.2, met dien verstande dat deze wijziging ziet op situaties waarin een WHOA-akkoord is gehomologeerd waar de ontvanger niet mee heeft ingestemd. Met deze wijziging wordt artikel 73.3a.4 in overeenstemming gebracht met dezelfde jurisprudentie van de Hoge Raad13, zodat de ontvanger die lijn analoog zal toepassen in de situatie dat een WHOA-akkoord is gehomologeerd zonder instemming door de ontvanger. De ontvanger zal na homologatie van een WHOA-akkoord waarmee hij niet heeft ingestemd in beginsel niet tot verrekening overgaan van belastingteruggaven die daarna worden vastgesteld en materieel zien op de periode voor homologatie van het WHOA-akkoord. De ontvanger zal wel kunnen verrekenen als het vanwege bijzondere omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om niet te kunnen verrekenen.14In het bijzonder is het bij een WHOA akkoord denkbaar dat de verrekening onderdeel uitmaakt of geacht wordt onderdeel uit te maken van het door de belastingschuldige aan de ontvanger aangeboden akkoord. Ook dan zou het onaanvaardbaar zijn als de belastingschuldige zich zou beroepen op de niet verrekenbaarheid van een belastingteruggaaf.

Artikel I, onderdeel J, betreft een wijziging van het beleid als verwoord in artikel 73.6.8. Deze wijziging is inhoudelijk gelijk aan de wijzigingen van de artikelen 73.2.2 en 73.3a.4, met dien verstande dat deze wijziging ziet op situaties waarin een dwangakkoord wordt opgelegd aan de gezamenlijke schuldeisers in het kader van een wettelijke schuldsanering, waar de ontvanger niet mee heeft ingestemd. Met deze wijziging wordt artikel 73.6.8 in overeenstemming gebracht met dezelfde jurisprudentie van de Hoge Raad15. Als een dwangakkoord is opgelegd aan de gezamenlijke schuldeisers waarmee de ontvanger niet heeft ingestemd, zal hij belastingteruggaven met een dagtekening gelegen na het akkoord die betrekking hebben op een periode vóór de uitspraak van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, in beginsel niet verrekenen. De ontvanger zal wel kunnen verrekenen als het vanwege bijzondere omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is als de ontvanger een belastingteruggaaf niet kan verrekenen.16

Artikel I, onderdeel K, wijzigt het vierde lid van artikel 74.4. Het tweede en derde gedachtestreepje in de opsomming van het vierde lid worden gewijzigd om de voorwaarden van het beleid beter aan te laten sluiten bij (de bedoeling van) de wettelijke bepalingen in de Wet IB 2001 waarmee het beleid van artikel 74.4 samenhangt. In de situaties waarop het uitstel ziet, zal namelijk vooral sprake zijn van overgang onder bijzondere titel, zodat “onder algemene titel” kan komen te vervallen. Zo is de verkoop van aandelen bijvoorbeeld een verkrijging onder bijzondere titel17, evenals een schenking.18

Artikel I, onderdeel L, wijzigt artikel 75.11, zodat een dynamische verwijzing ontstaat naar het maximumbedrag van betekeningskosten van een dwangbevel als bedoeld in artikel 3, eerste lid, Kostenwet invordering rijksbelastingen. Hiermee beoog ik het meest recente maximumbedrag voor deze betekeningkosten, altijd te laten gelden in situaties waarin op dezelfde dag aan een belastingschuldige meerdere ten name van die belastingschuldige gestelde dwangbevelen worden betekend. Er is geen beleidswijziging beoogd.

Artikel I, onderdeel M, introduceert een nieuw artikel, 78.6, in de Leidraad. Met dit artikel leg ik beleidsmatig vast hoe de ontvanger handelt als er bij de internationale invordering sprake is van verschillende valuta’s en zich koersverschillen voordoen tussen het moment waarop het verzoek om bijstand wordt gedaan en het moment waarop het ingevorderde bedrag wordt ontvangen.

In de praktijk van de internationale invordering kan het voorkomen dat er sprake is van verschillende valuta’s in de aangezochte en de verzoekende staat. Het gebruik van verschillende valuta’s kan door wisselkoersschommelingen leiden tot verschillen tussen het bedrag waarvoor om invordering is verzocht en het uiteindelijk ingevorderde bedrag. Als alle wisselkoersschommelingen bij de internationale invordering echter in aanmerking zouden moeten worden genomen, zou het praktisch onmogelijk zijn om tot een situatie te komen waarin het exacte bedrag van de schuldvordering zou kunnen worden ingevorderd. Dit zou namelijk leiden tot het telkens moeten versturen van aanvullende verzoeken om bijstand en het terugstorten of verrekenen van te veel overgemaakte bedragen om eventuele koersverschillen te ondervangen. Dat is niet doelmatig en bovendien onnodig belastend voor belastingschuldigen.

Daarom leg ik hiermee in het beleid vast hoe de ontvanger handelt als zich koersverschillen voordoen tussen het moment waarop het verzoek om bijstand wordt gedaan en het moment waarop het ingevorderde bedrag wordt ontvangen. Daarbij wordt aangesloten bij de relevante bepalingen hierover in Europese regelgeving.

Op basis van Europese regelgeving wordt binnen de Europese Unie met toepassing van artikel 13, eerste lid, laatste zin, richtlijn 2010/24/EU, ingevorderd volgens de valuta van de aangezochte lidstaat. De te hanteren wisselkoers daarbij volgt uit artikel 18, tweede lid, Verordening 1189/2011/EU, dat bepaalt dat de laatste wisselkoers wordt gebruikt die in het Publicatieblad van de Europese Unie is bekendgemaakt voorafgaand aan de datum van verzending van het verzoek. Uit artikel 24 van Verordening 1189/2011/EU volgt voorts dat eventuele verschillen tussen het bedrag waarvoor om invordering is verzocht en het uiteindelijk ingevorderde bedrag als gevolg van de schommeling van de wisselkoers na de datum van toezending van het oorspronkelijke verzoek niet in aanmerking worden genomen.

Gelet hierop zal de ontvanger bij de invordering van een bedrag dat op verzoek van een autoriteit van een staat met een andere valuta dan die van Nederland wordt ingevorderd, uitgaan van de wisselkoers die gold op de datum waarop het oorspronkelijke verzoek door de buitenlandse autoriteit is verzonden. Dit geldt eveneens als de ontvanger een verzoek om bijstand bij de invordering indient bij een andere staat.

Eventuele verschillen tussen het bedrag waarvoor om invordering is verzocht en het uiteindelijk ingevorderde bedrag, als gevolg van wisselkoersschommelingen tussen de wisselkoers die gold op het tijdstip van verzending van het verzoek en het tijdstip van ontvangst van de gelden, zullen door de ontvanger niet in aanmerking worden genomen.

Dit betekent dat als het ingevorderde bedrag gelijk is aan het bedrag waarvoor om bijstand bij de invordering is verzocht, uitgaande van de wisselkoers die gold op de datum waarop de ontvanger het verzoek heeft gedaan, het totale bedrag van de schuldvordering wordt geacht te zijn ingevorderd. De werkelijke wisselkoers die gold op de datum van de invordering of op de datum van de toezending van de ingevorderde bedragen, wordt dus niet meegenomen. Dit geldt zowel in de situatie dat de ontvanger om bijstand in de invordering heeft verzocht aan de bevoegde autoriteit van een andere staat als in de situatie dat de bevoegde autoriteit van een andere staat de ontvanger om bijstand heeft verzocht.

Artikel II regelt de datum van inwerkingtreding van de onderhavige wijziging(en). Deze datum wordt gesteld op 1 januari 2022. Dit besluit is na de inwerkingtreding terstond uitgewerkt en bevat daarom geen vervalbepaling (zie Aanwijzing 6.25 Aanwijzingen voor de regelgeving (Stcrt. 1992, 230)).

De Staatssecretaris van Financiën, namens deze, H.G. Roodbeen hoofddirecteur Fiscale en Juridische zaken


X Noot
1

Zie artikel 18, tweede lid, Verordening 1189/2011/EU en artikel 24, paragraaf 1, sub paragraaf 250 van de Commentary on the provisions of the convention (Wabb-verdrag) en paragraaf 2.3, sub paragraaf 104 van de OECD Manual on the Implementation of Assistance Collection.

X Noot
2

Besluit van 4 oktober 2021, nr. 2021-193728, Stcrt. 2021/43027.

X Noot
3

Kamerstukken II, 2021/22, 31066. Nr. 896.

X Noot
4

Evaluatieverslag afschaffing schorsende werking bij verzet, p. 5, bijlage bij Kamerstukken II 2021/22, 31 066, nr. 896.

X Noot
5

Kamerstukken I, 2017/18, 34 785, D, p. 21.

X Noot
6

Evaluatieverslag afschaffing schorsende werking bij verzet, p. 7, bijlage bij Kamerstukken II 2021/22, 31 066, nr. 896.

X Noot
7

Besluit van 4 oktober 2021, nr. 2021-193728, Stcrt. 2021/43027.

X Noot
8

Zie artikel 25.5.3 en artikel 25.6.2d.

X Noot
9

Artikel 25.5.2 en artikel 25.6.2.

X Noot
10

Zie Hoge Raad 15 maart 2019, nr. 18/02838, ECLI:NL:HR:2019:377.

X Noot
11

Zie Hoge Raad 15 maart 2019, nr. 18/02838, ECLI:NL:HR:2019:377, r.o. 3.5.

X Noot
12

Vgl. Hoge Raad 31 januari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0492, rov. 3.5.

X Noot
13

Zie voetnoot 10.

X Noot
14

Zie de toelichting bij artikel I, onderdeel F.

X Noot
15

Zie voetnoot 10.

X Noot
16

Zie de toelichting bij artikel I, onderdeel F.

X Noot
17

Zie artikel 3:80, lid 3, BW.

X Noot
18

Zowel een verkoop als schenking zijn als een vervreemding in de zin van artikel 4.12 onder b Wet IB 2001 aan te merken.

Naar boven