Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 16 december 2021, 2021-0000206594, tot vaststelling van een tijdelijke tegemoetkoming voor rijnvarenden (Regeling tijdelijke tegemoetkoming rijnvarenden)

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

handelende in overeenstemming met de Minister van Financiën,

Gelet op artikel op de artikelen 3, eerste lid, en 9 van de Kaderwet SZW-subsidies;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. In deze regeling wordt verstaan onder:

    a. Algemene verordening gegevensbescherming:

    Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (PbEU 2016, L 119);

    b. Belastingdienst:

    de Belastingdienst, genoemd in artikel 2 van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003;

    c. DG Belastingdienst:

    de directeur-generaal van de Belastingdienst, genoemd in artikel 4 van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003;

    d. loon:

    het belastbaar loon, bedoeld in artikel 3.80 van de Wet Inkomstenbelasting 2001;

    e. minister:

    de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

    f. nabestaanden:
    • 1°. de langstlevende van de echtgenoten;

    • 2°. bij ontstentenis van de onder a bedoelde persoon, de minderjarige kinderen, tot wie de overledene in familierechtelijke betrekking stond;

    • 3°. bij ontstentenis van de onder a en b bedoelde personen, degenen met wie hij in gezinsverband leefde.

    g. premies:

    de premies of bijdragen die de werkgever ten behoeve van het socialezekerheidsstelsel van de rijnoeverstaat op het loon van de rijnvarende heeft ingehouden;

    h. relevante periode:

    1 mei 2010 tot en met 31 december 2015;

    i. rijnoeverstaat:

    de Staten, in de relevante periode genoemd in artikel 5 van de Overeenkomst krachtens artikel 16, eerste lid, van Verordening (EG) 883/2004 betreffende de vaststelling van de op rijnvarenden toepasselijke wetgeving 883/2004 (Stcrt. 2011/3397) met uitzondering van Nederland, en de Staat genoemd in artikel 2 van de aanvullende overeenkomst bij de Overeenkomst krachtens artikel 16, eerste lid, van Verordening (EG) 883/2004 betreffende de vaststelling van de op rijnvarenden toepasselijke wetgeving (Stcrt. 2013/9853);

    j. rijnvarende:

    de persoon, genoemd in artikel 1, onderdeel a of b, van de Rijnvarendenovereenkomst;

    k. Rijnvarendenovereenkomst:

    de Overeenkomst krachtens artikel 16, eerste lid, van Verordening (EG) 883/2004 betreffende de vaststelling van de op rijnvarenden toepasselijke wetgeving 883/2004 (Stcrt. 2011/3397);

    l. werkgever:

    de in een rijnoeverstaat gevestigde natuurlijke persoon of rechtspersoon voor wie de rijnvarende in dienstbetrekking arbeid heeft verricht.

  • 2. In deze regeling wordt met de echtgenoot gelijkgesteld de geregistreerde partner en de persoon die op grond van artikel 1, derde lid, onder a, en vierde tot en met zevende lid, van de Algemene Ouderdomswet en de daarop berustende bepalingen mede als zodanig wordt aangemerkt.

  • 3. In deze regeling wordt niet als echtgenoot aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.

Artikel 2. Voorwaarden recht op tegemoetkoming

De rijnvarende heeft recht op een tegemoetkoming, indien:

  • a. op 30 juni 2022 onherroepelijk vaststaat dat de rijnvarende in enig jaar in de periode 1 mei 2010 tot en met 31 december 2015 Nederlandse premie volksverzekeringen verschuldigd is;

  • b. in de periode 1 mei 2010 tot en met 31 december 2015 premies op het loon van de rijnvarende zijn ingehouden door de werkgever in de rijnoeverstaat vanwege het verrichten van arbeid als rijnvarende;

  • c. de rijnvarende op grond van nationale wet- en regelgeving niet in persoon in aanmerking komt voor restitutie van de ingehouden premies; en

  • d. restitutie van de ingehouden premies in de rijnoeverstaat niet meer mogelijk is in verband met wettelijk vastgelegde termijnen.

Artikel 3. Recht op tegemoetkoming nabestaanden

  • 1. Indien de rijnvarende is overleden, hebben de nabestaanden in plaats van de overleden rijnvarende recht op de tegemoetkoming als bedoeld in deze regeling, waarop de rijnvarende recht zou hebben bij leven.

  • 2. Indien een rijnvarende meerdere nabestaanden heeft, dan komt de tegemoetkoming toe aan deze nabestaanden gezamenlijk en verlenen zij één van hen schriftelijk een volmacht tot vertegenwoordiging van hen ten behoeve van de uitvoering van deze regeling, het in ontvangst nemen van de tegemoetkoming daarbij inbegrepen. In deze volmacht wordt tevens één rekeningnummer met tenaamstelling vermeld waarop de Belastingdienst de tegemoetkoming kan uitbetalen. Een afschrift van de volmacht wordt aan de minister overlegd.

Artikel 4. De hoogte van de tegemoetkoming

  • 1. De hoogte van de tegemoetkoming is gelijk aan het totaal van de premies die in enig kalenderjaar en gedurende de relevante periode door de werkgever op het loon van de rijnvarende zijn ingehouden, maar bedraagt niet meer dan het bedrag van de totale vastgestelde verschuldigde premie volksverzekeringen over de relevante periode.

  • 2. Indien de premies die gedurende de relevante periode door de werkgever op het loon van de rijnvarende zijn ingehouden deels of geheel op het loon in mindering zijn gebracht bij de vaststelling van de verschuldigde inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het betreffende jaar in de relevante periode, wordt de hoogte van de tegemoetkoming verminderd met het verschil tussen de vastgestelde verschuldigde inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het betreffende jaar en de verschuldigde inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het betreffende jaar voor zover bij de vaststelling van de verschuldigde inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het betreffende jaar de premies niet op het loon in mindering zouden zijn gebracht.

  • 3. Indien de rijnvarende een betaling ontvangt of heeft ontvangen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, wordt de hoogte van de tegemoetkoming verminderd met het ontvangen bedrag.

Artikel 5. De aanvraag van de tegemoetkoming

  • 1. De minister stelt op aanvraag van de rijnvarende vast of recht op de tegemoetkoming bestaat.

  • 2. Een aanvraag om de tegemoetkoming wordt uiterlijk op 30 juni 2022 bij de Belastingdienst ingediend.

  • 3. In de aanvraag vermeldt de rijnvarende zijn burgerservicenummer.

  • 4. De rijnvarende verstrekt bij de aanvraag:

    • a. de opgaven van de werkgever aan de rijnvarende waaruit de inhouding van de premies blijkt; of

    • b. een verklaring van het voor heffing van premies bevoegde orgaan in de rijnoeverstaat, waarin per kalenderjaar in de relevante periode is opgenomen dat ten aanzien van de desbetreffende rijnvarende premies zijn ingehouden en waaruit per werkgever blijkt:

      • de hoogte van het loon per kalenderjaar;

      • de naam van de werkgever die het loon heeft betaald; en

      • de omvang van de ingehouden premies in de periode mei tot en met december 2010 of voor de overige jaren in de relevante periode de ingehouden premies per kalenderjaar.

Artikel 6. Informatieverplichtingen rijnvarende

  • 1. De rijnvarende verstrekt op verzoek of uit eigen beweging de overige inlichtingen en bewijsstukken die nodig zijn voor de uitvoering van deze regeling en verleent ook overigens de medewerking die redelijkerwijs nodig is.

  • 2. In geval van restitutie van premies voor de relevante periode door of via de werkgever, dan wel in geval van ontvangst van een bedrag in verband met de inhouding van premies voor de relevante periode ongeacht de vorm waarin de betaling is gedaan en de aard van de kosten waarin de betaling voorziet, doet de rijnvarende onverwijld mededeling van ontvangst daarvan.

Artikel 7. Afwijzing van de aanvraag

De aanvraag als bedoeld in artikel 5 wordt afgewezen indien:

  • a. een rijnvarende reeds eerder een aanvraag heeft gedaan;

  • b. de aanvraag niet voldoet aan de in deze regeling gestelde eisen.

Artikel 8. Verlening en uitbetaling van de tegemoetkoming

  • 1. De minister beslist binnen 28 weken na ontvangst van de volledige aanvraag over de toekenning van de tegemoetkoming.

  • 2. In de beschikking wordt de opbouw van de hoogte van de tegemoetkoming vermeld.

  • 3. De Belastingdienst betaalt de tegemoetkoming binnen 6 weken na de toekenning van de tegemoetkoming uit aan de rijnvarende op het bankrekeningnummer dat ten aanzien van de desbetreffende rijnvarende bekend is bij de Belastingdienst ten behoeve van zijn belastingverplichtingen.

Artikel 9. Herziening, intrekking en terugvordering

  • 1. Een besluit tot toekenning van de tegemoetkoming wordt herzien of ingetrokken, indien de rijnvarende:

    • a. nadien alsnog een betaling heeft ontvangen waarmee rekening zou zijn gehouden bij de vaststelling van het recht op de tegemoetkoming, of

    • b. de verplichtingen, bedoeld in artikel 5 of 6 niet of niet behoorlijk is nagekomen en dit heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de tegemoetkoming.

  • 2. De tegemoetkoming die als gevolg van een besluit als bedoeld in het eerste lid ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt teruggevorderd.

  • 3. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan de minister besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening, intrekking of terugvordering af te zien.

Artikel 10. Mandaat, volmacht en machtiging Belastingdienst

  • 1. De minister verleent aan de DG Belastingdienst mandaat, volmacht en machtiging om, in het kader van de uitvoering van deze regeling:

    • a. besluiten te nemen, privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten en handelingen te verrichten die een privaatrechtelijke rechtshandeling noch een besluit zijn;

    • b. te beslissen op bezwaarschriften, met dien verstande dat de persoon die betrokken is bij het besluitvormingsproces ten aanzien van het bezwaarschrift niet ook betrokken is geweest bij het besluitvormingsproces in eerste aanleg; en

    • c. in rechte op te treden en tegen rechterlijke uitspraken hoger beroep in te stellen, dan wel af te zien van hoger beroep.

  • 2. De DG Belastingdienst is in het kader van de uitvoering van deze regeling bevoegd tot het verlenen van ondermandaat of het doorverlenen van zijn andere vertegenwoordigingsbevoegdheden aan bij de Belastingdienst werkzame functionarissen.

  • 3. Hoofdstuk 4 van het Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit SZW 2009 is van toepassing op de uitoefening van bevoegdheden op grond van deze regeling en tevens op de uitoefening van bevoegdheden die krachtens ondermandaat respectievelijk doorverlening van volmacht en machtiging worden uitgeoefend.

Artikel 11. Gegevensverwerking

  • 1. De minister is de verwerkingsverantwoordelijke, als bedoeld in artikel 4 van de Algemene verordening gegevensbescherming, voor de verwerking van persoonsgegevens op basis van deze regeling.

  • 2. De Belastingdienst is verwerker als bedoeld in artikel 28 van de Algemene verordening gegevensbescherming voor de verwerking van persoonsgegevens ter uitvoering van de aan hem gemandateerde taken.

  • 3. De persoonsgegevens die worden verwerkt ter uitvoering van deze regeling worden niet verder verwerkt voor andere doeleinden.

Artikel 12. Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2022.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 juli 2023.

  • 3. In afwijking van het tweede lid blijft deze regeling, zoals die luidde op de dag voorafgaand aan de datum met ingang waarvan deze regeling vervalt, van toepassing op de afwikkeling van de tegemoetkomingen op grond van deze regeling.

Artikel 13. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling tijdelijke tegemoetkoming rijnvarenden.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 16 december 2021

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A.D. Wiersma

I. TOELICHTING

1. Algemeen

1.1. Inleiding en achtergrond

De aanwijsregel in de Rijnvarendenovereenkomst1 bepaalt dat de rijnvarenden die onder de werkingsfeer van de Rijnvarendenovereenkomst vallen sociaal verzekerd zijn in het land waar de exploitant van het schip feitelijk is gevestigd.

Als de exploitant in Nederland is gevestigd dan is het Nederlandse socialezekerheidsstelsel van toepassing. Het is voorgekomen dat werkgevers die zijn gevestigd in een andere rijnoeverstaat2 dan Nederland, het standpunt innemen exploitant van de schepen te zijn. Zij hebben op het loon van de rijnvarenden premies ten behoeve van de desbetreffende rijnoeverstaat ingehouden. Bij het opleggen van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen is echter in verschillende gevallen, veelal na onderzoeken door de Belastingdienst, geconcludeerd dat de exploitant niet in de andere rijnoeverstaat is gevestigd, zodat Nederlandse premie volksverzekeringen moeten worden betaald.

De Rijnvarendenovereenkomst is gesloten op grond van artikel 16, eerste lid, van de Verordening (EG) 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (hierna: Verordening (EG) 883/2004) en met terugwerkende kracht tot 1 mei 2010 in werking getreden. Hierdoor werd de toepassing van de aanwijsregel die ook gold onder het Rijnvarendenverdrag3, namelijk dat de rijnvarenden onderworpen zijn aan de wetgeving van het land waar de exploitant gevestigd is, voortgezet onder Verordening (EG) 883/2004. Hiermee werd gezorgd voor continuïteit en uniformiteit in de bepaling van de sociale zekerheid voor rijnvarenden.

Dat de Rijnvarendenovereenkomst later is gesloten dan het moment van de inwerkingtreding van Verordening (EG) 883/2004 op 1 mei 2010 kan echter tot twijfel hebben geleid bij werkgevers en werknemers in de Rijnvaart over de geldende regels rondom procedurele aspecten ten aanzien van de Rijnvarendenovereenkomst. De aanwijsregels voor het bepalen van de toepasselijke wetgeving en de daarmee samenhangende procedurele aspecten van Verordening (EG) 883/2004 wijken namelijk af van de aanwijsregel en de daarmee samenhangende procedurele aspecten die gelden in het geval van toepassing van de Rijnvarendenovereenkomst in situaties waarin de werkgever in een andere rijnoeverstaat is gevestigd (directe toepassing van de Rijnvarendenovereenkomst). Artikel 16, eerste lid, van Verordening (EG) Nr. 987/2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (hierna: de Toepassingsverordening (EG) 987/2009 bepaalt onder andere dat degene die in twee of meer lidstaten werkzaamheden verricht, het orgaan dat is aangewezen door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van de woonplaats, daarvan in kennis stelt. Verder is in artikel 6 van de Toepassingsverordening (EG) 987/2009 een overlegprocedure tussen de lidstaten vastgelegd voor de situatie waarin meerdere lidstaten van mening verschillen over de vaststelling van de toepasselijke wetgeving. Hierdoor komt het juiste land waar socialezekerheidspremies moeten worden afgedragen snel in beeld. In geval van onjuiste premieafdracht bestaat er een mogelijkheid voor de lidstaten om de premies onderling te verrekenen (artikel 73 van de Toepassingsverordening (EG) 987/2009). Bij directe toepassing van de Rijnvarendenovereenkomst is geen meldplicht voorgeschreven van werken in meer dan één lidstaat en staat er geen overlegprocedure of premieverrekening open. Van de rijnoeverstaten is bekend dat de rijnvarendenproblematiek vooral in relatie tot Luxemburg speelt.

Mogelijk nog bestaande twijfel is overigens weggenomen met de uitspraken van de Hoge Raad van 10 juli 2020 en de Centrale Raad van Beroep van 22 oktober 2020.4

1.2. Doel van de regeling

De Tweede Kamer heeft verzocht een oplossing te vinden voor de hiervoor beschreven problematiek.5 Als onderdeel van de oplossing die aan deze motie gevolg geeft, is op 8 februari 2021 aan de Tweede Kamer voor de problematiek een unilaterale tussenoplossing door de Staat toegezegd in de vorm van een onverplichte tegemoetkoming aan een specifieke groep rijnvarenden voor de periode 1 mei 2010 tot en met 31 december 2015.6

Deze specifieke groep bestaat uit rijnvarenden die ten onrechte via hun werkgevers in een andere rijnoeverstaat premies hebben afgedragen maar in Nederland premies moeten afdragen omdat Nederland op basis van de directe toepassing van de Rijnvarendenovereenkomst de aangewezen lidstaat is. De tegemoetkoming is gericht op rijnvarenden die de ten onrechte in de andere rijnoeverstaat afgedragen premies niet persoonlijk kunnen terugkrijgen uit de andere rijnoeverstaat omdat het teruggaveverzoek uitsluitend door de werkgever kan worden gedaan. Sommige werkgevers zijn inmiddels failliet waardoor verhaal van de premies via de werkgever niet meer mogelijk is. Voor de tegemoetkoming is niet relevant of de werkgever is gefailleerd of nog actief is. De inschatting is dat het een ingewikkeld en langdurig proces is om over de periode 1 mei 2010 tot en met 31 december 2015 schade vergoed te krijgen van werkgevers die nu nog actief zijn. Daarnaast is een faillissement een factor die buiten de invloedssfeer ligt van de rijnvarenden. Om die redenen is, in dit zeer specifieke geval, besloten dat rijnvarenden ook in aanmerking komen voor de regeling als zij voor een werkgever hebben gewerkt die nog actief is.

Het doel van deze regeling is om voor de periode 1 mei 2010 tot en met 31 december 2015 de specifieke groep rijnvarenden zo veel als mogelijk in dezelfde socialezekerheidspositie te brengen als waarin zij zouden staan indien hun werkgevers niet onverschuldigd premies ten behoeve van het socialezekerheidsstelsel van een andere rijnoeverstaat op het loon zouden hebben ingehouden. Daarmee blijft het stelsel van sociale zekerheid zoals dat geldt op grond van de wet- en regelgeving en socialezekerheidsverdragen in stand en wordt tegelijkertijd tegemoetgekomen aan de wens van de Tweede Kamer.

1.3. Grondslag van de regeling

Deze regeling is gebaseerd op artikel 9 van de Kaderwet SZW-subsidies. Die wet geeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) de bevoegdheid om subsidies en spoedeisende tijdelijke verstrekkingen toe te kennen. Het spoedeisende karakter komt tot uitdrukking in de wens van de Tweede Kamer om een oplossing te vinden voor deze groep vooruitlopend op de uitkomsten van overleg met Luxemburg over een bilaterale oplossing.

Vanwege de verantwoordelijkheid van de Belastingdienst voor het heffen van de sociale zekerheidspremies en het zorgdragen voor de uitvoering van deze regeling, blijven zowel de Staatssecretaris van Financiën als de Minister van SZW gezamenlijk verantwoordelijk voor de uitvoering van deze regeling.

1.4. Uitvoering van de regeling

De Tijdelijke regeling tegemoetkoming rijnvarenden wordt door de Belastingdienst uitgevoerd. De premieheffing is krachtens de Wet financiering sociale verzekeringen aan de Belastingdienst opgedragen. De Belastingdienst heeft daardoor de benodigde beoordelings- en uitbetalingsprocessen en de Belastingdienst heeft reeds kennis van een deel van de informatie die nodig is voor afhandeling van de aanvragen om een tegemoetkoming.

De directeur-generaal (DG) Belastingdienst neemt namens de Minister van SZW besluiten en verricht feitelijke handelingen en rechtshandelingen op grond van de Kaderwet SZW-subsidies in het kader van de Tijdelijke regeling tegemoetkoming rijnvarenden. Voorts voorziet deze regeling erin dat de DG Belastingdienst de bevoegdheid heeft te beslissen op bezwaar (voor zover het besluit waartegen het bezwaar zich richt niet door hem in mandaat is genomen) en de Minister van SZW te vertegenwoordigen in administratiefrechtelijke procedures gericht tegen besluiten inzake de tegemoetkoming.

1.5. De hoogte van de tegemoetkoming

De tegemoetkoming is een nettobedrag en is in beginsel gelijk aan de ingehouden premies in de periode 1 mei 2010 tot en met 31 december 2015. Rijnvarenden zijn echter in de regel al feitelijk deels tegemoetgekomen doordat de Belastingdienst premies voor ouderdomsuitkeringen (in het geval van Luxemburg de zogenoemde ‘cotisation pension’) deels onverschuldigd op het belastbare inkomen in mindering heeft gebracht. Bij het vaststellen van de hoogte van de tegemoetkoming wordt deze eerdere tegemoetkoming in mindering gebracht zodat de rijnvarenden niet tweemaal voor hetzelfde worden tegemoetgekomen. Het kan in individuele gevallen zo zijn dat rijnvarenden toch via hun werkgever premierestitutie hebben ontvangen of een compensatie in een andere vorm hebben gekregen van hun werkgever of een andere partij. Ook in dat geval wordt de tegemoetkoming verminderd met het desbetreffende bedrag.

1.6. Voorwaarden voor de tegemoetkoming

Gezien de achtergrond van de problematiek is deze regeling beperkt tot rijnvarenden die in dienstbetrekking staan of hebben gestaan tot een werkgever die is gevestigd in een van de rijnoeverstaten7 anders dan Nederland en waarvoor ook daadwerkelijk werkzaamheden als rijnvarende zijn verricht. Deze werkgevers moeten ook daadwerkelijk in de periode 1 mei 2010 tot en met 31 december 2015 premies hebben ingehouden. In artikel 5, derde lid, is een aantal gegevens en bewijsstukken opgesomd die bij de aanvraag voor de tegemoetkoming moeten worden overgelegd en waarmee een rijnvarende kan voldoen aan de op hem rustende bewijslast dat premies zijn ingehouden. De werknemer zelf is de eerst aangewezene om de betreffende gegevens en bewijsstukken te verzamelen en over te leggen.

Daarnaast moet onherroepelijk vaststaan dat de rijnvarende in enig jaar in de periode 1 mei 2010 tot en met 31 december 2015 Nederlandse premie volksverzekeringen verschuldigd is. Bedoeld is immers om tegemoet te komen aan de financiële druk die ontstaat als premie volksverzekeringen moeten worden betaald, terwijl ten onrechte al premies zijn ingehouden in een andere rijnoeverstaat. Deze regeling is niet gericht op overige situaties waarin een rijnvarende in een problematische financiële situatie verkeert. Voor die situaties wordt volstaan met de reguliere regelingen voor uitstel van betaling en kwijtschelding. Het gaat overigens nadrukkelijk om de situaties vanaf 1 mei 2010 omdat tot die tijd al jarenlang het Rijnvarendenverdrag gold en over de werking daarvan geen onduidelijkheid kon bestaan. Situaties na 31 december 2015 vallen ook niet onder het bereik van deze regeling. De achtergrond van deze regeling is gelegen in de rijnvarendenproblematiek die in het geval van de rijnoeverstaten vooral in relatie tot Luxemburg speelt. Betoogd kan worden dat rijnvarenden met een Luxemburgse werkgever, gedupeerd zijn door het gedrag van hun werkgever, dat zij tegelijkertijd grotendeels afhankelijk zijn van hun werkgever voor het vinden van een oplossing (premies worden in tegenstelling tot veel andere landen door Luxemburg niet aan werknemers in persoon gerestitueerd), dat het voor hen in feite niet meer mogelijk is om hun werkgever aan te spreken en dat het systeem niet voorziet in een oplossing voor deze groep vanwege de verjaringstermijn van vijf jaar in Luxemburg. Deze regeling strekt zich niet uit tot 2016 en latere jaren omdat met de Kamerbrief van 8 februari 2021 reeds bekend was dat premierestitutie in Luxemburg nog mogelijk was.8 Zoals vermeld in de Kamerbrief van 17 december 20199 en de hiervoor gememoreerde brief van 8 februari 202110 hebben wij ingezet op toekomstgerichte maatregelen, zowel binnen Nederland als in relatie tot Luxemburg. Met deze toekomstgerichte maatregelen bevorderen wij dat premieafdracht plaatsvindt in de bevoegde lidstaat en dat eerder dan tot nu toe het geval is een A1-verklaring (een verklaring toepasselijke wetgeving) wordt uitgereikt. Verder wordt beoogd het verdienmodel te doorbreken van werkgevers die constructies met betrekking tot de premieheffing toepassen.

In de meeste situaties staat onherroepelijk vast dat sprake is van een verplichting om premie volksverzekeringen te betalen. In enkele gevallen wordt daarover echter nog geprocedeerd en staat daardoor die verplichting nog niet vast. Om in aanmerking te komen voor de tegemoetkoming zal de rijnvarende zijn procedure moeten intrekken bij de griffie van de rechtbank, het hof of de Hoge Raad en een afschrift van deze intrekking direct aan de Belastingdienst zenden. Het contactadres van de inspecteur is als volgt:

  • Belastingdienst, Directie Particulieren

    Toezicht Bezwaar Beroep, Team 24 IBR

    Postbus 90.056

    5600 PJ Eindhoven

Het is voor een rijnvarende voor een evenwichtige afweging ten aanzien van het intrekken van zijn procedure van belang om te weten of de procedure de enige reden is die aan de tegemoetkoming in de weg staat. De Belastingdienst zal daarom, in het geval van een lopende procedure, vóór het afwijzen van een aanvraag om een tegemoetkoming, aan de rijnvarende laten weten of slechts de lopende procedure, of ook andere redenen aan de tegemoetkoming in de weg staan. De rijnvarende kan op basis daarvan een goede afweging maken of hij zijn procedure wil doorzetten.

Verder is vereist dat de rijnvarende op grond van de wetgeving van het andere land niet in persoon in aanmerking komt voor premierestitutie. Indien dat wel mogelijk zou zijn geweest dan had de rijnvarende immers zelfstandig de onterecht ingehouden premies kunnen terugvragen. In de gevallen waarin een rijnvarende de toepasselijkheid van het Nederlandse socialezekerheidsstelsel betwist(te), had het dan ook op zijn weg gelegen om ter behoud van rechten ook de toepasselijkheid van het stelsel van de rijnoeverstaat te betwisten.

Verder moeten de termijnen voor restitutie van de buitenlandse premie zijn verstreken. Als dat niet het geval is, kunnen de onterecht ingehouden premies alsnog worden teruggevorderd. Deze voorwaarde richt zich op de situatie dat nog premierestitutie mogelijk is voor tijdvakken vóór 1 januari 2016. De tegemoetkoming is immers beperkt tot inhoudingen in de periode 1 mei 2010 tot en met 31 december 2015.

2. Gegevensverwerking

Voor de uitvoering van deze regeling zijn gegevens nodig die deels al bekend zijn bij de Belastingdienst. Het gaat dan om de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en gegevens die zijn gebruikt bij het vaststellen van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. Gebruik van de reeds bekende gegevens voorkomt dat de rijnvarenden opnieuw dezelfde informatie moeten aanleveren om in aanmerking te komen voor de tegemoetkoming. De verstrekking van de gegevens is gebaseerd op artikel 54 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. Het gaat om een verstrekking aan de Minister van SZW voor zijn wettelijke taak in het kader van de Kaderwet SZW-subsidies. De Belastingdienst is uitvoerder van deze regeling. De Belastingdienst is genoemd in het derde lid van voornoemd artikel. De wettelijke grondslag voor de ontvangst van de gegevens ligt besloten in de taak van algemeen belang die de Minister van SZW uitvoert. Daarmee is voldaan aan art. 6, eerste lid, sub e, Algemene verordening gegevensbescherming.

Het concept van deze regeling is voorgelegd aan de Autoriteit Persoonsgegevens. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft geen opmerkingen over het concept.

3. EU-aspecten

Aan de wijzigingen die zijn opgenomen in deze regeling zijn geen additionele EU-aspecten verbonden.

4. Budgettaire aspecten

Op basis van in de Belastingdienst aanwezige kennis van de doelgroep zijn de programmakosten van deze maatregel ingeschat op incidenteel € 600.000. Het budget hiervoor is beschikbaar op de begroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

5. Uitvoeringsgevolgen

De Belastingdienst heeft de onderhavige regeling beoordeeld met de uitvoeringstoets. De Belastingdienst verwacht dat de wijzigingen uitvoerbaar zijn. De uitvoeringsgevolgen van de wijzigingen zijn opgenomen in de sjablonen die als bijlage zijn gevoegd bij deze regeling. De wijziging kent incidentele uitvoeringskosten voor de Belastingdienst. De uitvoeringskosten worden gedekt op begroting IX.

x € 1.000

 

2020

2021

2022

2023

2024

2025

   

20

80

     

6. Gevolgen voor bedrijfsleven en burger

Aan de wijzigingen die zijn opgenomen in deze regeling zijn geen of verwaarloosbare additionele gevolgen voor de administratieve lasten verbonden. Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het beperkte gevolgen voor de regeldruk heeft, die toereikend in beeld zijn gebracht.

7. Tijdelijke regeling

De Tijdelijke regeling tegemoetkoming rijnvarenden is een maatregel die in het leven is geroepen voor een afgebakende groep rijnvarenden en ziet op een reeds enige tijd geleden gelegen periode. Als gevolg daarvan kan worden volstaan met een tijdelijke regeling voor de duur van één jaar. Met het oog daarop is een horizonbepaling opgenomen die ertoe strekt de regeling met ingang van 1 januari 2023 te beëindigen.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 (begripsbepalingen)

In dit artikel worden enkele begrippen gedefinieerd. De begrippen die nadere uitleg behoeven, bijvoorbeeld omdat ze niet zijn toegelicht in het algemeen deel van deze toelichting, worden hieronder toegelicht.

Loon

In de regeling wordt op verschillende plekken het begrip ‘loon’ gehanteerd. Met het loon wordt gedoeld op het loon dat op grond van art. 3.80 van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) in de heffing wordt betrokken. Dit begrip is relevant omdat het voor is gekomen dat rijnvarenden reeds voor een deel zijn tegemoetgekomen door een te ruime toepassing van het Besluit van 24 maart 2014, DGB 2014/144M, waardoor Luxemburgse premies voor ouderdomsuitkeringen, de zogenoemde «cotisation pension» op het belastbare inkomen in mindering zijn gebracht. De hoogte van de tegemoetkoming onder deze regeling wordt mede bepaald door de hiervoor genoemde te ruime toepassing van het Besluit van 24 maart 2014, DGB 2014/144M, zodat het loonbegrip op grond van de Wet IB 2001 relevant is.

Premies

Premies zijn gedefinieerd als de premies of bijdragen die de werkgever ten behoeve van het socialezekerheidsstelsel van de rijnoeverstaat op het loon van de rijnvarende heeft ingehouden. Het gaat immers om een tegemoetkoming vanwege een hoge financiële last mede als gevolg van de inhouding van die premies en bijdragen.

Rijnoeverstaat

De rijnoeverstaten zijn volgens de definitie Luxemburg, België, Frankrijk, Duitsland en, vanaf 1 april 2012, Zwitserland11. Zoals in het algemene deel van deze toelichting is omschreven, rechtvaardigen de afwijkingen van de regels onder de Rijnvarendenovereenkomst ten opzichte van de Verordening (EG) 883/2004, in combinatie met andere factoren, dat de tegemoetkoming in de basis wordt beperkt tot deze landen. Nederland is geen rijnoeverstaat onder het bereik van deze definitie. Hiermee komt tot uitdrukking dat de tegemoetkoming alleen aan de orde is indien in Nederland premie volksverzekeringen verschuldigd is.

Artikel 2 (voorwaarden recht op tegemoetkoming)

In artikel 2 zijn de voorwaarden voor het aanvragen van de tegemoetkoming geformuleerd. Ten eerste moet op 30 juni 2022 onherroepelijk vaststaan dat de rijnvarende in enig jaar in de periode 1 mei 2010 tot en met 31 december 2015 Nederlandse premie volksverzekeringen verschuldigd is. Bedoeld is immers om rijnvarenden tegemoet te komen die onder het Nederlandse socialezekerheidsstelsel vallen. Doordat dit pas hoeft vast te staan op 30 juni 2022, hebben rijnvarenden die dit in een procedure ter discussie stellen nog enige tijd om zich op hun positie te beraden.

Daarnaast moet de werkgever in de rijnoeverstaat in de periode 1 mei 2010 tot en met 31 december 2015 premies op het loon van de rijnvarende hebben ingehouden. Daarbij regelt deze voorwaarde dat het loon moet zijn ontvangen vanwege het verrichten van arbeid als rijnvarende. Inhoudingen vanwege loon voor andere werkzaamheden vallen niet onder het bereik van deze regeling.

Verder is vereist dat de rijnvarende op grond van de wetgeving van het andere land niet zelfstandig in aanmerking komt voor premierestitutie. In dat geval had de rijnvarende immers zelfstandig de onterecht ingehouden premies kunnen terugvragen. Ook moeten de termijnen voor restitutie van de buitenlandse premie zijn verstreken. Is die periode nog niet verstreken dan kunnen de onterecht ingehouden premies alsnog, via de werkgever, worden teruggevorderd.

Welke stukken de rijnvarende dient aan te leveren, volgt uit artikel 5.

Artikel 3 (recht op tegemoetkoming nabestaanden)

De financiële druk van de Nederlandse premieheffing in combinatie met de onterechte inhouding door de werkgever in een rijnoeverstaat kan hoog zijn. Tegelijkertijd geldt dat in Nederland de werknemer de belasting en premie volksverzekeringen over zijn loon betaalt en dat de onterechte inhouding van Luxemburgse premies een zaak is tussen de rijnvarende en zijn werkgever dan wel de Luxemburgse overheid. Nederland is daarin geen partij. Toch maakt een combinatie van factoren dat een specifieke groep rijnvarenden in een zodanige positie verkeert dat deze tegemoetkoming een passende manier is om ervoor te zorgen dat deze groep niet tussen de hiervoor in paragraaf 1.1 genoemde invalshoeken klem blijft zitten. Door deze tegemoetkoming aan de rijnvarenden te verstrekken, worden zij zo veel als mogelijk in de positie gebracht waarin zij zouden hebben verkeerd indien conform de geldende aanwijsregels in de juiste lidstaat, te weten Nederland, premie zou zijn afgedragen. Door nabestaanden voor de tegemoetkoming in aanmerking te laten komen, wordt de voor de rijnvarende beoogde financiële positie doorvertaald naar nabestaanden. Dit is gerechtvaardigd omdat de kans aanwezig is dat de naaste familieleden bij overlijden van de rijnvarende worden geconfronteerd met een nog openstaand bedrag aan te betalen premie volksverzekeringen De voorwaarden voor nabestaanden om voor de tegemoetkoming in aanmerking te komen, zijn gelijk aan de voorwaarden die bij leven gelden voor de rijnvarenden. De tegemoetkoming valt niet in een eventuele erfboedel, de nabestaande maakt zelfstandig aanspraak op de tegemoetkoming en zal aan de nabestaande worden uitbetaald. In geval van meer dan één nabestaande, kan dat op grond van het eerste lid alleen worden gedaan door één van hen te machtigen tot vertegenwoordiging ten behoeve van de uitvoering van de regeling, de uitbetaling daaronder begrepen. Hierdoor is ook helder aan wie eventueel nadere inlichtingen moeten worden gevraagd, de beslissing moet worden gezonden, uitbetaling moet plaatsvinden, enz. De machtiging kan aan de Belastingdienst gestuurd worden. De nabestaanden hebben gezamenlijk, dus niet afzonderlijk, recht op de tegemoetkoming, die de rijnvarende bij leven ontvangen zou hebben op grond van deze regeling. In geval van één nabestaande is een machtiging niet nodig.

Artikel 4 (de hoogte van de tegemoetkoming)

In dit artikel wordt de berekening van het bedrag van de tegemoetkoming beschreven.

Het eerste lid bepaalt de hoogte van de tegemoetkoming. Die is in beginsel gelijk aan het totaal van de premies die gedurende de relevante periode door de werkgever op het loon van de rijnvarende zijn ingehouden. De tegemoetkoming wordt over de gehele periode vastgesteld.

De tegemoetkoming bedraagt maximaal de totale vastgestelde verschuldigde premie volksverzekeringen. De regeling komt daarmee tegemoet aan de ‘dubbele’ financiële last die ontstaat door de onterechte inhouding ten behoeve van de rijnoeverstaat. Tegelijkertijd gaat de regeling niet zo ver dat onterechte inhoudingen als zodanig worden gecompenseerd, ongeacht of daar Nederlandse premie volksverzekeringen tegenover staat. Dit is bijvoorbeeld het geval als het buitenlandse loon abusievelijk niet is aangegeven in de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en niet in de vaststelling van de verschuldigde premie volksverzekeringen is opgenomen.

Het op basis van het eerste lid vastgestelde bedrag, wordt op grond van het tweede lid verminderd indien een rijnvarende reeds voor een deel is tegemoetgekomen doordat premies bij de vaststelling van de verschuldigde inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen op het belastbare inkomen in mindering zijn gebracht. Zoals bij de Luxemburgse premies voor ouderdomsuitkeringen op grond van een te ruime toepassing van het Besluit van 24 maart 2014, DGB 2014/144M. Met deze bepaling wordt voorkomen dat de rijnvarende ‘dubbel’ wordt tegemoetgekomen voor onterechte inhoudingen ten behoeve van een rijnoeverstaat. De correctie op grond van het tweede lid, wordt als volgt berekend. De vastgestelde verschuldigde inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen per kalenderjaar in de relevante periode wordt verminderd met de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen die over dat jaar verschuldigd zou zijn indien de premies bij de vaststelling van de verschuldigde inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen niet op het belastbare inkomen in mindering zouden zijn gebracht. Daarbij geldt voor het jaar 2010 dat de hiervoor beschreven berekening wordt beperkt tot de periode van 1 mei 2010 tot en met 31 december 2010, omdat alleen die maanden binnen de relevante periode vallen. Vervolgens wordt de som van de per kalenderjaar berekende bedragen in mindering gebracht op het bedrag dat volgt uit lid 1.

Het derde lid maakt dat een betaling zoals bedoeld in artikel 6, tweede lid, wordt meegenomen in de vaststelling van de hoogte van de tegemoetkoming. Ook hiermee wordt voorkomen dat een rijnvarende ‘dubbel’ wordt tegemoetgekomen.

Artikel 5 (de aanvraag van de tegemoetkoming)

In artikel 5 zijn de voorwaarden voor een aanvraag om een tegemoetkoming uiteengezet. In het eerste lid is vastgelegd dat de rijnvarende de aanvraag moet doen. Omdat de Belastingdienst bekend is met de doelgroep, zal de Belastingdienst in de maand na publicatie van deze regeling de rijnvarenden aanschrijven die op basis van bij haar bekende gegevens mogelijk in aanmerking komen voor de tegemoetkoming. In die brief wordt ook kort aangegeven wat de voorwaarden zijn om voor de tegemoetkoming in aanmerking te komen en zal een formulier worden meegezonden waarop de minimale gegevens voor een aanvraag staan vermeld. Omdat deze regeling buiten de reguliere taken van de Belastingdienst valt, is het mogelijk dat een enkel geval niet in beeld is. Rijnvarenden die niet worden aangeschreven kunnen zich daarom melden bij de inspecteur (voor contactgegevens zie de algemene toelichting), waarna de inspecteur ook aan hen de hiervoor genoemde brief stuurt. Overigens hoeven rijnvarenden de brief niet af te wachten. Zij kunnen zelfstandig op basis van deze regeling een aanvraag indienen.

De aanvraag kan worden gedaan vanaf het moment van publicatie van deze regeling en moet volgens het tweede lid uiterlijk op 30 juni 2022 bij de Belastingdienst zijn ingediend.

De tegemoetkoming bedraagt – kortgezegd -de onterecht op het loon van een rijnvarende ingehouden premies.

In het derde lid is uitgewerkt welke gegevens in een aanvraag moeten worden vermeld. Het gaat om de periodes waarin de premies zijn ingehouden, de hoogte van de ingehouden premies per periode en het burgerservicenummer van de rijnvarende.

Volgens het vierde lid dienen de rijnvarenden de inhoudingen aannemelijk te maken door hun loonstroken, jaaropgaven of vergelijkbare verklaringen afkomstig van de werkgever aan de Belastingdienst over te leggen. De Belastingdienst heeft deze stukken niet, behoudens in individuele gevallen waarin deze stukken aan het persoonlijke dossier ten behoeve van de aanslagregeling zijn opgenomen en bewaard.

Het is echter mogelijk dat rijnvarenden die stukken niet meer hebben omdat het (in 2022) gaat over een periode van 7 tot 12 jaar terug. Het vierde lid biedt rijnvarenden daarom ook de mogelijkheid om de inhoudingen aannemelijk te maken aan de hand van een verklaring van de rijnoeverstaat. Voor Luxemburg kan een rijnvarende een aanvraag doen bij het Centre Commun de la sécurité sociale (CCSS), Département administratif, 125, route d'Esch L-2975 Luxembourg, à l'attention de Premier conseiller de direction. De contactgegevens van de overige rijnoeverstaten zijn op te vragen via het contactadres van de inspecteur dat in het algemene deel van de toelichting is opgenomen.

De verklaring dient per post te worden aangevraagd en dient minimaal de volgende gegevens te bevatten: naam, adres, woonplaats van de betrokkene, naam van de werkgever, periode van werkzaamheden als rijnvarende in de rijnoeverstaat en het identificatienummer van de betrokkene in betreffende rijnoeverstaat (equivalent van het BSN).

Andere mogelijkheden worden niet geboden omdat die niet genoeg zekerheid geven dat daadwerkelijk premies ten behoeve van het andere land zijn ingehouden.

Indien de aanvraag niet volledig is stelt de Belastingdienst op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) een termijn waarbinnen de ontbrekende gegevens moeten worden aangeleverd. In dat geval wordt op grond van artikel 4:15 van de Awb de beslistermijn opgeschort.

Artikel 6 (informatieverplichtingen rijnvarende)

Op de rijnvarende rust de verplichting om de informatie aan te leveren die nodig is voor de beoordeling van de aanvraag om een tegemoetkoming. Artikel 5 vermeldt een aantal basisgegevens dat bij de indiening van de aanvraag in ieder geval moet worden geleverd. Op basis van deze gegevens, en eventuele aanvullende informatie, die kan worden verlangd op basis van artikel 6, kan de beslissing op de aanvraag door de Belastingdienst worden voorbereid.

Verder regelt artikel 6 dat de rijnvarende onverwijld en schriftelijk aan de Minister van SZW meldt in geval van restitutie van premies voor de relevante periode door of via de werkgever, dan wel in geval van ontvangst van een bedrag voor de relevante periode in verband met de inhouding van premies ongeacht de vorm waarin de betaling is gedaan en de aard van de kosten waarin de betaling voorziet. Dit in verband met de vaststelling van de hoogte van de tegemoetkoming.

Artikel 7 (afwijzing van de aanvraag)

Dit artikel regelt in aanvulling op de Awb de gronden op basis waarvan de aanvraag wordt afgewezen. Dat is het geval indien:

  • a. reeds eerder een aanvraag is gedaan; of

  • b. de aanvraag anderszins niet voldoet aan de in deze regeling gestelde eisen.

De rijnvarende kan één keer een aanvraag indienen. Dat brengt met zich dat wanneer een aanvraag wordt afgewezen, een nieuwe aanvraag ook wordt afgewezen.

Artikel 8 (verlening en uitbetaling van de tegemoetkoming)

Artikel 8 ziet op de verlening van de tegemoetkoming. Dat geschiedt op aanvraag. Uiterlijk 28 weken nadat een aanvraag is gedaan, besluit de Minister van SZW door middel van een beschikking of de tegemoetkoming wordt verleend of niet. Op basis van artikel 4:13 Awb dient een beschikking op een aanvraag te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van een dergelijke termijn binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag. Het tweede lid vermeldt de gegevens die de inspecteur in de beschikking opneemt. In deze regeling is gekozen voor een termijn van 28 weken omdat de voorwaarde voor de tegemoetkoming is dat op 30 juni 2022 onherroepelijk vaststaat dat de rijnvarende Nederlandse premie volksverzekeringen verschuldigd is. Door de termijn van 28 weken kan de Belastingdienst de beoordeling uiterlijk op 30 juni 2022 doen in de gevallen dat een aanvraag wordt gedaan terwijl nog niet onherroepelijk vaststaat dat in Nederland premie volksverzekeringen verschuldigd zijn. In de gevallen waarin vaststaat dat Nederlandse premie volksverzekeringen verschuldigd zijn, zal de Belastingdienst zo snel mogelijk op de aanvraag beslissen. De termijn van 28 weken vangt pas aan op het moment dat een volledige aanvraag is ontvangen. Bij ontvangst van een onvolledige aanvraag wordt de rijnvarende in de gelegenheid gesteld de aanvraag aan te vullen.

De Minister van SZW vermeldt in de beschikking de opbouw van de hoogte van de tegemoetkoming.

Artikel 9 (herziening, intrekking en terugvordering)

In dit artikel is geregeld dat de tegemoetkoming kan worden herzien, ingetrokken of teruggevorderd. De tegemoetkoming wordt herzien of ingetrokken als op enig moment blijkt dat de tegemoetkoming ten onrechte of voor een te hoog bedrag is verstrekt door handelen van de rijnvarende in strijd met de verplichtingen die de rijnvarende heeft op grond van artikel 5 of 6. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als blijkt dat de rijnvarende onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt tijdens de aanvraagprocedure en op basis van de juiste informatie geconcludeerd wordt dat de tegemoetkoming ten onrechte of voor een te hoog bedrag is verstrekt. De tegemoetkoming wordt dan teruggevorderd. Terugvordering is ook mogelijk indien de rijnvarende niet heeft voldaan aan de verplichtingen die zijn verbonden aan de tegemoetkoming, zoals het niet melden van restitutie zoals bedoeld in artikel 6. Het derde lid regelt dat de minister, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening, intrekking of terugvordering af te zien.

Artikel 10 (mandaat, volmacht en machtiging Belastingdienst)

Deze regeling is gebaseerd op de Kaderwet SZW-subsidies. Die wet heeft betrekking op verstrekken van een tegemoetkoming door de Minister van SZW. Het onderhavige artikel voorziet in mandaatverlening aan de DG Belastingdienst. De DG Belastingdienst zal deze regeling namens de Minister van SZW uitvoeren. Die uitvoering betreft alle taken die aan de Minister van SZW zijn opgedragen. Dat betreft onder meer het gehele proces van aanvraag en een eventuele bezwaar- en (hoger)beroepsprocedure. Tegen een rechterlijke uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.12 De DG Belastingdienst op zijn beurt kan ondermandaat verlenen aan functionarissen die werkzaam zijn bij de Belastingdienst.

Artikel 11 (gegevensverwerking)

Artikel 11 legt vast dat de gegevens die zijn verstrekt aan de Minister van SZW en ontvangen door de Minister van SZW kunnen worden verwerkt binnen het kader van deze regeling. Daarbij voorziet dit artikel in extra waarborgen, waaronder het niet verder verwerken dan het bereik van deze regeling.

Artikel 12 (inwerkingtreding, vervaldatum en overgangsrecht)

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2022 en vervalt op 1 juli 2023.

Om te voorkomen dat bij een late afwikkeling van de tegemoetkoming de bepalingen in de regeling inzake de vaststelling niet meer gelden, is in het derde lid bepaald dat de regeling van toepassing blijft op de afwikkeling van aanvragen op grond van deze regeling. Dit ziet ook op het mandaat dat aan de Belastingdienst is verleend.

Artikel 13 (citeertitel)

Dit artikel regelt de citeertitel.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A.D. Wiersma


X Noot
1

De Overeenkomst krachtens artikel 16, eerste lid, van verordening (EG) 883/2004 betreffende de vaststelling van de op rijnvarenden toepasselijke wetgeving 883/2004 (Stcrt. 2011/3397), hierna Rijnvarendenovereenkomst, in werking vanaf 11 februari 2011, heeft terugwerkende kracht tot de datum waarop deze verordening toepasbaar is. Voor België, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg en Nederland is dit 1 mei 2010. Voor Zwitserland is dit 1 april 2012. Liechtenstein is op 1 september 2018 toegetreden tot de Rijnvarendenovereenkomst.

X Noot
2

Zoals gedefinieerd in art. 5 van de Rijnvarendenovereenkomst en Zwitserland genoemd in art. 2 van de aanvullende overeenkomst bij de Overeenkomst krachtens artikel 16, eerste lid, van Verordening (EG) 883/2004 betreffende de vaststelling van de op rijnvarenden toepasselijke wetgeving (Stcrt. 2013/9853).

X Noot
3

Het verdrag betreffende de sociale zekerheid van rijnvarenden (herzien) Genève, 30 november 1979, (Trb. 1981, 43) Inwerkingtreding: 1 december 1987 (Trb. 1987, 191).

X Noot
4

CRvB 22 oktober 2020, nr. 19/1107 AOW, ECLI:NL:CRVB:2020:2609 en in het bijzonder HR 10 juli 2020, nr. 19/04564, ECLI:NL:HR:2020:1150.

X Noot
5

Kamerstukken II 2018/19, 35 110, nr. 13.

X Noot
6

Kamerstukken II 2020/21, 26 834, nr. 51.

X Noot
7

Luxemburg, België, Frankrijk, Duitsland vanaf 1 mei 2010 en Zwitserland vanaf 1 april 2012 (Stcrt. 2013/9853).

X Noot
8

Kamerstukken II 2020/21, 26 834, nr. 51.

X Noot
9

Kamerstukken II 2019/20, 35 110, nr. 14.

X Noot
10

Kamerstukken II 2020/21, 26 834, nr. 51.

X Noot
11

Liechtenstein is op 1 september 2018 toegetreden tot de Rijnvarendenovereenkomst en valt daardoor niet onder de reikwijdte van deze regeling.

X Noot
12

Op basis van artikel 9 van Bijlage 2 (Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak (artikelen 8:5, 8:6, 8:7, 8:102 en 8:106) bij de Awb kan hoger beroep ingesteld worden bij de Centrale Raad van Beroep in geval een ministeriele regeling op grond van artikel 9 Kaderwet SZW-subsidies. Aangezien deze regeling gebaseerd is op artikel 9 Kaderwet SZW-subsdies dient hoger beroep te worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Naar boven