I. TOELICHTING
1. Algemeen
1.1. Inleiding en achtergrond
De aanwijsregel in de Rijnvarendenovereenkomst1 bepaalt dat de rijnvarenden die onder de werkingsfeer van de Rijnvarendenovereenkomst
vallen sociaal verzekerd zijn in het land waar de exploitant van het schip feitelijk
is gevestigd.
Als de exploitant in Nederland is gevestigd dan is het Nederlandse socialezekerheidsstelsel
van toepassing. Het is voorgekomen dat werkgevers die zijn gevestigd in een andere
rijnoeverstaat2 dan Nederland, het standpunt innemen exploitant van de schepen te zijn. Zij hebben
op het loon van de rijnvarenden premies ten behoeve van de desbetreffende rijnoeverstaat
ingehouden. Bij het opleggen van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
is echter in verschillende gevallen, veelal na onderzoeken door de Belastingdienst,
geconcludeerd dat de exploitant niet in de andere rijnoeverstaat is gevestigd, zodat
Nederlandse premie volksverzekeringen moeten worden betaald.
De Rijnvarendenovereenkomst is gesloten op grond van artikel 16, eerste lid, van de
Verordening (EG) 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004
betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (hierna: Verordening (EG)
883/2004) en met terugwerkende kracht tot 1 mei 2010 in werking getreden. Hierdoor
werd de toepassing van de aanwijsregel die ook gold onder het Rijnvarendenverdrag3, namelijk dat de rijnvarenden onderworpen zijn aan de wetgeving van het land waar
de exploitant gevestigd is, voortgezet onder Verordening (EG) 883/2004. Hiermee werd
gezorgd voor continuïteit en uniformiteit in de bepaling van de sociale zekerheid
voor rijnvarenden.
Dat de Rijnvarendenovereenkomst later is gesloten dan het moment van de inwerkingtreding
van Verordening (EG) 883/2004 op 1 mei 2010 kan echter tot twijfel hebben geleid bij
werkgevers en werknemers in de Rijnvaart over de geldende regels rondom procedurele
aspecten ten aanzien van de Rijnvarendenovereenkomst. De aanwijsregels voor het bepalen
van de toepasselijke wetgeving en de daarmee samenhangende procedurele aspecten van
Verordening (EG) 883/2004 wijken namelijk af van de aanwijsregel en de daarmee samenhangende
procedurele aspecten die gelden in het geval van toepassing van de Rijnvarendenovereenkomst
in situaties waarin de werkgever in een andere rijnoeverstaat is gevestigd (directe
toepassing van de Rijnvarendenovereenkomst). Artikel 16, eerste lid, van Verordening
(EG) Nr. 987/2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG)
nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (hierna:
de Toepassingsverordening (EG) 987/2009 bepaalt onder andere dat degene die in twee
of meer lidstaten werkzaamheden verricht, het orgaan dat is aangewezen door de bevoegde
autoriteit van de lidstaat van de woonplaats, daarvan in kennis stelt. Verder is in
artikel 6 van de Toepassingsverordening (EG) 987/2009 een overlegprocedure tussen
de lidstaten vastgelegd voor de situatie waarin meerdere lidstaten van mening verschillen
over de vaststelling van de toepasselijke wetgeving. Hierdoor komt het juiste land
waar socialezekerheidspremies moeten worden afgedragen snel in beeld. In geval van
onjuiste premieafdracht bestaat er een mogelijkheid voor de lidstaten om de premies
onderling te verrekenen (artikel 73 van de Toepassingsverordening (EG) 987/2009).
Bij directe toepassing van de Rijnvarendenovereenkomst is geen meldplicht voorgeschreven
van werken in meer dan één lidstaat en staat er geen overlegprocedure of premieverrekening
open. Van de rijnoeverstaten is bekend dat de rijnvarendenproblematiek vooral in relatie
tot Luxemburg speelt.
Mogelijk nog bestaande twijfel is overigens weggenomen met de uitspraken van de Hoge
Raad van 10 juli 2020 en de Centrale Raad van Beroep van 22 oktober 2020.4
1.2. Doel van de regeling
De Tweede Kamer heeft verzocht een oplossing te vinden voor de hiervoor beschreven
problematiek.5 Als onderdeel van de oplossing die aan deze motie gevolg geeft, is op 8 februari
2021 aan de Tweede Kamer voor de problematiek een unilaterale tussenoplossing door
de Staat toegezegd in de vorm van een onverplichte tegemoetkoming aan een specifieke
groep rijnvarenden voor de periode 1 mei 2010 tot en met 31 december 2015.6
Deze specifieke groep bestaat uit rijnvarenden die ten onrechte via hun werkgevers
in een andere rijnoeverstaat premies hebben afgedragen maar in Nederland premies moeten
afdragen omdat Nederland op basis van de directe toepassing van de Rijnvarendenovereenkomst
de aangewezen lidstaat is. De tegemoetkoming is gericht op rijnvarenden die de ten
onrechte in de andere rijnoeverstaat afgedragen premies niet persoonlijk kunnen terugkrijgen
uit de andere rijnoeverstaat omdat het teruggaveverzoek uitsluitend door de werkgever
kan worden gedaan. Sommige werkgevers zijn inmiddels failliet waardoor verhaal van
de premies via de werkgever niet meer mogelijk is. Voor de tegemoetkoming is niet
relevant of de werkgever is gefailleerd of nog actief is. De inschatting is dat het
een ingewikkeld en langdurig proces is om over de periode 1 mei 2010 tot en met 31 december
2015 schade vergoed te krijgen van werkgevers die nu nog actief zijn. Daarnaast is
een faillissement een factor die buiten de invloedssfeer ligt van de rijnvarenden.
Om die redenen is, in dit zeer specifieke geval, besloten dat rijnvarenden ook in
aanmerking komen voor de regeling als zij voor een werkgever hebben gewerkt die nog
actief is.
Het doel van deze regeling is om voor de periode 1 mei 2010 tot en met 31 december
2015 de specifieke groep rijnvarenden zo veel als mogelijk in dezelfde socialezekerheidspositie
te brengen als waarin zij zouden staan indien hun werkgevers niet onverschuldigd premies
ten behoeve van het socialezekerheidsstelsel van een andere rijnoeverstaat op het
loon zouden hebben ingehouden. Daarmee blijft het stelsel van sociale zekerheid zoals
dat geldt op grond van de wet- en regelgeving en socialezekerheidsverdragen in stand
en wordt tegelijkertijd tegemoetgekomen aan de wens van de Tweede Kamer.
1.3. Grondslag van de regeling
Deze regeling is gebaseerd op artikel 9 van de Kaderwet SZW-subsidies. Die wet geeft
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) de bevoegdheid om subsidies
en spoedeisende tijdelijke verstrekkingen toe te kennen. Het spoedeisende karakter
komt tot uitdrukking in de wens van de Tweede Kamer om een oplossing te vinden voor
deze groep vooruitlopend op de uitkomsten van overleg met Luxemburg over een bilaterale
oplossing.
Vanwege de verantwoordelijkheid van de Belastingdienst voor het heffen van de sociale
zekerheidspremies en het zorgdragen voor de uitvoering van deze regeling, blijven
zowel de Staatssecretaris van Financiën als de Minister van SZW gezamenlijk verantwoordelijk
voor de uitvoering van deze regeling.
1.4. Uitvoering van de regeling
De Tijdelijke regeling tegemoetkoming rijnvarenden wordt door de Belastingdienst uitgevoerd.
De premieheffing is krachtens de Wet financiering sociale verzekeringen aan de Belastingdienst
opgedragen. De Belastingdienst heeft daardoor de benodigde beoordelings- en uitbetalingsprocessen
en de Belastingdienst heeft reeds kennis van een deel van de informatie die nodig
is voor afhandeling van de aanvragen om een tegemoetkoming.
De directeur-generaal (DG) Belastingdienst neemt namens de Minister van SZW besluiten
en verricht feitelijke handelingen en rechtshandelingen op grond van de Kaderwet SZW-subsidies
in het kader van de Tijdelijke regeling tegemoetkoming rijnvarenden. Voorts voorziet
deze regeling erin dat de DG Belastingdienst de bevoegdheid heeft te beslissen op
bezwaar (voor zover het besluit waartegen het bezwaar zich richt niet door hem in
mandaat is genomen) en de Minister van SZW te vertegenwoordigen in administratiefrechtelijke
procedures gericht tegen besluiten inzake de tegemoetkoming.
1.5. De hoogte van de tegemoetkoming
De tegemoetkoming is een nettobedrag en is in beginsel gelijk aan de ingehouden premies
in de periode 1 mei 2010 tot en met 31 december 2015. Rijnvarenden zijn echter in
de regel al feitelijk deels tegemoetgekomen doordat de Belastingdienst premies voor
ouderdomsuitkeringen (in het geval van Luxemburg de zogenoemde ‘cotisation pension’)
deels onverschuldigd op het belastbare inkomen in mindering heeft gebracht. Bij het
vaststellen van de hoogte van de tegemoetkoming wordt deze eerdere tegemoetkoming
in mindering gebracht zodat de rijnvarenden niet tweemaal voor hetzelfde worden tegemoetgekomen.
Het kan in individuele gevallen zo zijn dat rijnvarenden toch via hun werkgever premierestitutie
hebben ontvangen of een compensatie in een andere vorm hebben gekregen van hun werkgever
of een andere partij. Ook in dat geval wordt de tegemoetkoming verminderd met het
desbetreffende bedrag.
1.6. Voorwaarden voor de tegemoetkoming
Gezien de achtergrond van de problematiek is deze regeling beperkt tot rijnvarenden
die in dienstbetrekking staan of hebben gestaan tot een werkgever die is gevestigd
in een van de rijnoeverstaten7 anders dan Nederland en waarvoor ook daadwerkelijk werkzaamheden als rijnvarende
zijn verricht. Deze werkgevers moeten ook daadwerkelijk in de periode 1 mei 2010 tot
en met 31 december 2015 premies hebben ingehouden. In artikel 5, derde lid, is een
aantal gegevens en bewijsstukken opgesomd die bij de aanvraag voor de tegemoetkoming
moeten worden overgelegd en waarmee een rijnvarende kan voldoen aan de op hem rustende
bewijslast dat premies zijn ingehouden. De werknemer zelf is de eerst aangewezene
om de betreffende gegevens en bewijsstukken te verzamelen en over te leggen.
Daarnaast moet onherroepelijk vaststaan dat de rijnvarende in enig jaar in de periode
1 mei 2010 tot en met 31 december 2015 Nederlandse premie volksverzekeringen verschuldigd
is. Bedoeld is immers om tegemoet te komen aan de financiële druk die ontstaat als
premie volksverzekeringen moeten worden betaald, terwijl ten onrechte al premies zijn
ingehouden in een andere rijnoeverstaat. Deze regeling is niet gericht op overige
situaties waarin een rijnvarende in een problematische financiële situatie verkeert.
Voor die situaties wordt volstaan met de reguliere regelingen voor uitstel van betaling
en kwijtschelding. Het gaat overigens nadrukkelijk om de situaties vanaf 1 mei 2010
omdat tot die tijd al jarenlang het Rijnvarendenverdrag gold en over de werking daarvan
geen onduidelijkheid kon bestaan. Situaties na 31 december 2015 vallen ook niet onder
het bereik van deze regeling. De achtergrond van deze regeling is gelegen in de rijnvarendenproblematiek
die in het geval van de rijnoeverstaten vooral in relatie tot Luxemburg speelt. Betoogd
kan worden dat rijnvarenden met een Luxemburgse werkgever, gedupeerd zijn door het
gedrag van hun werkgever, dat zij tegelijkertijd grotendeels afhankelijk zijn van
hun werkgever voor het vinden van een oplossing (premies worden in tegenstelling tot
veel andere landen door Luxemburg niet aan werknemers in persoon gerestitueerd), dat
het voor hen in feite niet meer mogelijk is om hun werkgever aan te spreken en dat
het systeem niet voorziet in een oplossing voor deze groep vanwege de verjaringstermijn
van vijf jaar in Luxemburg. Deze regeling strekt zich niet uit tot 2016 en latere
jaren omdat met de Kamerbrief van 8 februari 2021 reeds bekend was dat premierestitutie
in Luxemburg nog mogelijk was.8 Zoals vermeld in de Kamerbrief van 17 december 20199 en de hiervoor gememoreerde brief van 8 februari 202110 hebben wij ingezet op toekomstgerichte maatregelen, zowel binnen Nederland als in
relatie tot Luxemburg. Met deze toekomstgerichte maatregelen bevorderen wij dat premieafdracht
plaatsvindt in de bevoegde lidstaat en dat eerder dan tot nu toe het geval is een
A1-verklaring (een verklaring toepasselijke wetgeving) wordt uitgereikt. Verder wordt
beoogd het verdienmodel te doorbreken van werkgevers die constructies met betrekking
tot de premieheffing toepassen.
In de meeste situaties staat onherroepelijk vast dat sprake is van een verplichting
om premie volksverzekeringen te betalen. In enkele gevallen wordt daarover echter
nog geprocedeerd en staat daardoor die verplichting nog niet vast. Om in aanmerking
te komen voor de tegemoetkoming zal de rijnvarende zijn procedure moeten intrekken
bij de griffie van de rechtbank, het hof of de Hoge Raad en een afschrift van deze
intrekking direct aan de Belastingdienst zenden. Het contactadres van de inspecteur
is als volgt:
-
– Belastingdienst, Directie Particulieren
Toezicht Bezwaar Beroep, Team 24 IBR
Postbus 90.056
5600 PJ Eindhoven
Het is voor een rijnvarende voor een evenwichtige afweging ten aanzien van het intrekken
van zijn procedure van belang om te weten of de procedure de enige reden is die aan
de tegemoetkoming in de weg staat. De Belastingdienst zal daarom, in het geval van
een lopende procedure, vóór het afwijzen van een aanvraag om een tegemoetkoming, aan
de rijnvarende laten weten of slechts de lopende procedure, of ook andere redenen
aan de tegemoetkoming in de weg staan. De rijnvarende kan op basis daarvan een goede
afweging maken of hij zijn procedure wil doorzetten.
Verder is vereist dat de rijnvarende op grond van de wetgeving van het andere land
niet in persoon in aanmerking komt voor premierestitutie. Indien dat wel mogelijk
zou zijn geweest dan had de rijnvarende immers zelfstandig de onterecht ingehouden
premies kunnen terugvragen. In de gevallen waarin een rijnvarende de toepasselijkheid
van het Nederlandse socialezekerheidsstelsel betwist(te), had het dan ook op zijn
weg gelegen om ter behoud van rechten ook de toepasselijkheid van het stelsel van
de rijnoeverstaat te betwisten.
Verder moeten de termijnen voor restitutie van de buitenlandse premie zijn verstreken.
Als dat niet het geval is, kunnen de onterecht ingehouden premies alsnog worden teruggevorderd.
Deze voorwaarde richt zich op de situatie dat nog premierestitutie mogelijk is voor
tijdvakken vóór 1 januari 2016. De tegemoetkoming is immers beperkt tot inhoudingen
in de periode 1 mei 2010 tot en met 31 december 2015.
2. Gegevensverwerking
Voor de uitvoering van deze regeling zijn gegevens nodig die deels al bekend zijn
bij de Belastingdienst. Het gaat dan om de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
en gegevens die zijn gebruikt bij het vaststellen van de aanslag inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen. Gebruik van de reeds bekende gegevens voorkomt dat de rijnvarenden
opnieuw dezelfde informatie moeten aanleveren om in aanmerking te komen voor de tegemoetkoming.
De verstrekking van de gegevens is gebaseerd op artikel 54 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie
werk en inkomen. Het gaat om een verstrekking aan de Minister van SZW voor zijn wettelijke
taak in het kader van de Kaderwet SZW-subsidies. De Belastingdienst is uitvoerder
van deze regeling. De Belastingdienst is genoemd in het derde lid van voornoemd artikel.
De wettelijke grondslag voor de ontvangst van de gegevens ligt besloten in de taak
van algemeen belang die de Minister van SZW uitvoert. Daarmee is voldaan aan art.
6, eerste lid, sub e, Algemene verordening gegevensbescherming.
Het concept van deze regeling is voorgelegd aan de Autoriteit Persoonsgegevens. De
Autoriteit Persoonsgegevens heeft geen opmerkingen over het concept.
3. EU-aspecten
Aan de wijzigingen die zijn opgenomen in deze regeling zijn geen additionele EU-aspecten
verbonden.
4. Budgettaire aspecten
Op basis van in de Belastingdienst aanwezige kennis van de doelgroep zijn de programmakosten
van deze maatregel ingeschat op incidenteel € 600.000. Het budget hiervoor is beschikbaar
op de begroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
5. Uitvoeringsgevolgen
De Belastingdienst heeft de onderhavige regeling beoordeeld met de uitvoeringstoets.
De Belastingdienst verwacht dat de wijzigingen uitvoerbaar zijn. De uitvoeringsgevolgen
van de wijzigingen zijn opgenomen in de sjablonen die als bijlage zijn gevoegd bij
deze regeling. De wijziging kent incidentele uitvoeringskosten voor de Belastingdienst.
De uitvoeringskosten worden gedekt op begroting IX.
x € 1.000
|
|
2020
|
2021
|
2022
|
2023
|
2024
|
2025
|
|
|
20
|
80
|
|
|
|
6. Gevolgen voor bedrijfsleven en burger
Aan de wijzigingen die zijn opgenomen in deze regeling zijn geen of verwaarloosbare
additionele gevolgen voor de administratieve lasten verbonden. Het Adviescollege toetsing
regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat
het beperkte gevolgen voor de regeldruk heeft, die toereikend in beeld zijn gebracht.
7. Tijdelijke regeling
De Tijdelijke regeling tegemoetkoming rijnvarenden is een maatregel die in het leven
is geroepen voor een afgebakende groep rijnvarenden en ziet op een reeds enige tijd
geleden gelegen periode. Als gevolg daarvan kan worden volstaan met een tijdelijke
regeling voor de duur van één jaar. Met het oog daarop is een horizonbepaling opgenomen
die ertoe strekt de regeling met ingang van 1 januari 2023 te beëindigen.
II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel 1 (begripsbepalingen)
In dit artikel worden enkele begrippen gedefinieerd. De begrippen die nadere uitleg
behoeven, bijvoorbeeld omdat ze niet zijn toegelicht in het algemeen deel van deze
toelichting, worden hieronder toegelicht.
Loon
In de regeling wordt op verschillende plekken het begrip ‘loon’ gehanteerd. Met het
loon wordt gedoeld op het loon dat op grond van art. 3.80 van de Wet Inkomstenbelasting
2001 (Wet IB 2001) in de heffing wordt betrokken. Dit begrip is relevant omdat het
voor is gekomen dat rijnvarenden reeds voor een deel zijn tegemoetgekomen door een
te ruime toepassing van het Besluit van 24 maart 2014, DGB 2014/144M, waardoor Luxemburgse
premies voor ouderdomsuitkeringen, de zogenoemde «cotisation pension» op het belastbare
inkomen in mindering zijn gebracht. De hoogte van de tegemoetkoming onder deze regeling
wordt mede bepaald door de hiervoor genoemde te ruime toepassing van het Besluit van
24 maart 2014, DGB 2014/144M, zodat het loonbegrip op grond van de Wet IB 2001 relevant
is.
Premies
Premies zijn gedefinieerd als de premies of bijdragen die de werkgever ten behoeve
van het socialezekerheidsstelsel van de rijnoeverstaat op het loon van de rijnvarende
heeft ingehouden. Het gaat immers om een tegemoetkoming vanwege een hoge financiële
last mede als gevolg van de inhouding van die premies en bijdragen.
Rijnoeverstaat
De rijnoeverstaten zijn volgens de definitie Luxemburg, België, Frankrijk, Duitsland
en, vanaf 1 april 2012, Zwitserland11. Zoals in het algemene deel van deze toelichting is omschreven, rechtvaardigen de
afwijkingen van de regels onder de Rijnvarendenovereenkomst ten opzichte van de Verordening
(EG) 883/2004, in combinatie met andere factoren, dat de tegemoetkoming in de basis
wordt beperkt tot deze landen. Nederland is geen rijnoeverstaat onder het bereik van
deze definitie. Hiermee komt tot uitdrukking dat de tegemoetkoming alleen aan de orde
is indien in Nederland premie volksverzekeringen verschuldigd is.
Artikel 2 (voorwaarden recht op tegemoetkoming)
In artikel 2 zijn de voorwaarden voor het aanvragen van de tegemoetkoming geformuleerd.
Ten eerste moet op 30 juni 2022 onherroepelijk vaststaan dat de rijnvarende in enig
jaar in de periode 1 mei 2010 tot en met 31 december 2015 Nederlandse premie volksverzekeringen
verschuldigd is. Bedoeld is immers om rijnvarenden tegemoet te komen die onder het
Nederlandse socialezekerheidsstelsel vallen. Doordat dit pas hoeft vast te staan op
30 juni 2022, hebben rijnvarenden die dit in een procedure ter discussie stellen nog
enige tijd om zich op hun positie te beraden.
Daarnaast moet de werkgever in de rijnoeverstaat in de periode 1 mei 2010 tot en met
31 december 2015 premies op het loon van de rijnvarende hebben ingehouden. Daarbij
regelt deze voorwaarde dat het loon moet zijn ontvangen vanwege het verrichten van
arbeid als rijnvarende. Inhoudingen vanwege loon voor andere werkzaamheden vallen
niet onder het bereik van deze regeling.
Verder is vereist dat de rijnvarende op grond van de wetgeving van het andere land
niet zelfstandig in aanmerking komt voor premierestitutie. In dat geval had de rijnvarende
immers zelfstandig de onterecht ingehouden premies kunnen terugvragen. Ook moeten
de termijnen voor restitutie van de buitenlandse premie zijn verstreken. Is die periode
nog niet verstreken dan kunnen de onterecht ingehouden premies alsnog, via de werkgever,
worden teruggevorderd.
Welke stukken de rijnvarende dient aan te leveren, volgt uit artikel 5.
Artikel 3 (recht op tegemoetkoming nabestaanden)
De financiële druk van de Nederlandse premieheffing in combinatie met de onterechte
inhouding door de werkgever in een rijnoeverstaat kan hoog zijn. Tegelijkertijd geldt
dat in Nederland de werknemer de belasting en premie volksverzekeringen over zijn
loon betaalt en dat de onterechte inhouding van Luxemburgse premies een zaak is tussen
de rijnvarende en zijn werkgever dan wel de Luxemburgse overheid. Nederland is daarin
geen partij. Toch maakt een combinatie van factoren dat een specifieke groep rijnvarenden
in een zodanige positie verkeert dat deze tegemoetkoming een passende manier is om
ervoor te zorgen dat deze groep niet tussen de hiervoor in paragraaf 1.1 genoemde
invalshoeken klem blijft zitten. Door deze tegemoetkoming aan de rijnvarenden te verstrekken,
worden zij zo veel als mogelijk in de positie gebracht waarin zij zouden hebben verkeerd
indien conform de geldende aanwijsregels in de juiste lidstaat, te weten Nederland,
premie zou zijn afgedragen. Door nabestaanden voor de tegemoetkoming in aanmerking
te laten komen, wordt de voor de rijnvarende beoogde financiële positie doorvertaald
naar nabestaanden. Dit is gerechtvaardigd omdat de kans aanwezig is dat de naaste
familieleden bij overlijden van de rijnvarende worden geconfronteerd met een nog openstaand
bedrag aan te betalen premie volksverzekeringen De voorwaarden voor nabestaanden om
voor de tegemoetkoming in aanmerking te komen, zijn gelijk aan de voorwaarden die
bij leven gelden voor de rijnvarenden. De tegemoetkoming valt niet in een eventuele
erfboedel, de nabestaande maakt zelfstandig aanspraak op de tegemoetkoming en zal
aan de nabestaande worden uitbetaald. In geval van meer dan één nabestaande, kan dat
op grond van het eerste lid alleen worden gedaan door één van hen te machtigen tot
vertegenwoordiging ten behoeve van de uitvoering van de regeling, de uitbetaling daaronder
begrepen. Hierdoor is ook helder aan wie eventueel nadere inlichtingen moeten worden
gevraagd, de beslissing moet worden gezonden, uitbetaling moet plaatsvinden, enz.
De machtiging kan aan de Belastingdienst gestuurd worden. De nabestaanden hebben gezamenlijk,
dus niet afzonderlijk, recht op de tegemoetkoming, die de rijnvarende bij leven ontvangen
zou hebben op grond van deze regeling. In geval van één nabestaande is een machtiging
niet nodig.
Artikel 4 (de hoogte van de tegemoetkoming)
In dit artikel wordt de berekening van het bedrag van de tegemoetkoming beschreven.
Het eerste lid bepaalt de hoogte van de tegemoetkoming. Die is in beginsel gelijk
aan het totaal van de premies die gedurende de relevante periode door de werkgever
op het loon van de rijnvarende zijn ingehouden. De tegemoetkoming wordt over de gehele
periode vastgesteld.
De tegemoetkoming bedraagt maximaal de totale vastgestelde verschuldigde premie volksverzekeringen.
De regeling komt daarmee tegemoet aan de ‘dubbele’ financiële last die ontstaat door
de onterechte inhouding ten behoeve van de rijnoeverstaat. Tegelijkertijd gaat de
regeling niet zo ver dat onterechte inhoudingen als zodanig worden gecompenseerd,
ongeacht of daar Nederlandse premie volksverzekeringen tegenover staat. Dit is bijvoorbeeld
het geval als het buitenlandse loon abusievelijk niet is aangegeven in de aangifte
inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en niet in de vaststelling van de verschuldigde
premie volksverzekeringen is opgenomen.
Het op basis van het eerste lid vastgestelde bedrag, wordt op grond van het tweede
lid verminderd indien een rijnvarende reeds voor een deel is tegemoetgekomen doordat
premies bij de vaststelling van de verschuldigde inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen
op het belastbare inkomen in mindering zijn gebracht. Zoals bij de Luxemburgse premies
voor ouderdomsuitkeringen op grond van een te ruime toepassing van het Besluit van
24 maart 2014, DGB 2014/144M. Met deze bepaling wordt voorkomen dat de rijnvarende
‘dubbel’ wordt tegemoetgekomen voor onterechte inhoudingen ten behoeve van een rijnoeverstaat.
De correctie op grond van het tweede lid, wordt als volgt berekend. De vastgestelde
verschuldigde inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen per kalenderjaar in
de relevante periode wordt verminderd met de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen
die over dat jaar verschuldigd zou zijn indien de premies bij de vaststelling van
de verschuldigde inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen niet op het belastbare
inkomen in mindering zouden zijn gebracht. Daarbij geldt voor het jaar 2010 dat de
hiervoor beschreven berekening wordt beperkt tot de periode van 1 mei 2010 tot en
met 31 december 2010, omdat alleen die maanden binnen de relevante periode vallen.
Vervolgens wordt de som van de per kalenderjaar berekende bedragen in mindering gebracht
op het bedrag dat volgt uit lid 1.
Het derde lid maakt dat een betaling zoals bedoeld in artikel 6, tweede lid, wordt
meegenomen in de vaststelling van de hoogte van de tegemoetkoming. Ook hiermee wordt
voorkomen dat een rijnvarende ‘dubbel’ wordt tegemoetgekomen.
Artikel 5 (de aanvraag van de tegemoetkoming)
In artikel 5 zijn de voorwaarden voor een aanvraag om een tegemoetkoming uiteengezet.
In het eerste lid is vastgelegd dat de rijnvarende de aanvraag moet doen. Omdat de
Belastingdienst bekend is met de doelgroep, zal de Belastingdienst in de maand na
publicatie van deze regeling de rijnvarenden aanschrijven die op basis van bij haar
bekende gegevens mogelijk in aanmerking komen voor de tegemoetkoming. In die brief
wordt ook kort aangegeven wat de voorwaarden zijn om voor de tegemoetkoming in aanmerking
te komen en zal een formulier worden meegezonden waarop de minimale gegevens voor
een aanvraag staan vermeld. Omdat deze regeling buiten de reguliere taken van de Belastingdienst
valt, is het mogelijk dat een enkel geval niet in beeld is. Rijnvarenden die niet
worden aangeschreven kunnen zich daarom melden bij de inspecteur (voor contactgegevens
zie de algemene toelichting), waarna de inspecteur ook aan hen de hiervoor genoemde
brief stuurt. Overigens hoeven rijnvarenden de brief niet af te wachten. Zij kunnen
zelfstandig op basis van deze regeling een aanvraag indienen.
De aanvraag kan worden gedaan vanaf het moment van publicatie van deze regeling en
moet volgens het tweede lid uiterlijk op 30 juni 2022 bij de Belastingdienst zijn
ingediend.
De tegemoetkoming bedraagt – kortgezegd -de onterecht op het loon van een rijnvarende
ingehouden premies.
In het derde lid is uitgewerkt welke gegevens in een aanvraag moeten worden vermeld.
Het gaat om de periodes waarin de premies zijn ingehouden, de hoogte van de ingehouden
premies per periode en het burgerservicenummer van de rijnvarende.
Volgens het vierde lid dienen de rijnvarenden de inhoudingen aannemelijk te maken
door hun loonstroken, jaaropgaven of vergelijkbare verklaringen afkomstig van de werkgever
aan de Belastingdienst over te leggen. De Belastingdienst heeft deze stukken niet,
behoudens in individuele gevallen waarin deze stukken aan het persoonlijke dossier
ten behoeve van de aanslagregeling zijn opgenomen en bewaard.
Het is echter mogelijk dat rijnvarenden die stukken niet meer hebben omdat het (in
2022) gaat over een periode van 7 tot 12 jaar terug. Het vierde lid biedt rijnvarenden
daarom ook de mogelijkheid om de inhoudingen aannemelijk te maken aan de hand van
een verklaring van de rijnoeverstaat. Voor Luxemburg kan een rijnvarende een aanvraag
doen bij het Centre Commun de la sécurité sociale (CCSS), Département administratif,
125, route d'Esch L-2975 Luxembourg, à l'attention de Premier conseiller de direction.
De contactgegevens van de overige rijnoeverstaten zijn op te vragen via het contactadres
van de inspecteur dat in het algemene deel van de toelichting is opgenomen.
De verklaring dient per post te worden aangevraagd en dient minimaal de volgende gegevens
te bevatten: naam, adres, woonplaats van de betrokkene, naam van de werkgever, periode
van werkzaamheden als rijnvarende in de rijnoeverstaat en het identificatienummer
van de betrokkene in betreffende rijnoeverstaat (equivalent van het BSN).
Andere mogelijkheden worden niet geboden omdat die niet genoeg zekerheid geven dat
daadwerkelijk premies ten behoeve van het andere land zijn ingehouden.
Indien de aanvraag niet volledig is stelt de Belastingdienst op grond van artikel
4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) een termijn waarbinnen
de ontbrekende gegevens moeten worden aangeleverd. In dat geval wordt op grond van
artikel 4:15 van de Awb de beslistermijn opgeschort.
Artikel 6 (informatieverplichtingen rijnvarende)
Op de rijnvarende rust de verplichting om de informatie aan te leveren die nodig is
voor de beoordeling van de aanvraag om een tegemoetkoming. Artikel 5 vermeldt een
aantal basisgegevens dat bij de indiening van de aanvraag in ieder geval moet worden
geleverd. Op basis van deze gegevens, en eventuele aanvullende informatie, die kan
worden verlangd op basis van artikel 6, kan de beslissing op de aanvraag door de Belastingdienst
worden voorbereid.
Verder regelt artikel 6 dat de rijnvarende onverwijld en schriftelijk aan de Minister
van SZW meldt in geval van restitutie van premies voor de relevante periode door of
via de werkgever, dan wel in geval van ontvangst van een bedrag voor de relevante
periode in verband met de inhouding van premies ongeacht de vorm waarin de betaling
is gedaan en de aard van de kosten waarin de betaling voorziet. Dit in verband met
de vaststelling van de hoogte van de tegemoetkoming.
Artikel 7 (afwijzing van de aanvraag)
Dit artikel regelt in aanvulling op de Awb de gronden op basis waarvan de aanvraag
wordt afgewezen. Dat is het geval indien:
De rijnvarende kan één keer een aanvraag indienen. Dat brengt met zich dat wanneer
een aanvraag wordt afgewezen, een nieuwe aanvraag ook wordt afgewezen.
Artikel 8 (verlening en uitbetaling van de tegemoetkoming)
Artikel 8 ziet op de verlening van de tegemoetkoming. Dat geschiedt op aanvraag. Uiterlijk
28 weken nadat een aanvraag is gedaan, besluit de Minister van SZW door middel van
een beschikking of de tegemoetkoming wordt verleend of niet. Op basis van artikel
4:13 Awb dient een beschikking op een aanvraag te worden gegeven binnen de bij wettelijk
voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van een dergelijke termijn binnen
een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag. Het tweede lid vermeldt de gegevens
die de inspecteur in de beschikking opneemt. In deze regeling is gekozen voor een
termijn van 28 weken omdat de voorwaarde voor de tegemoetkoming is dat op 30 juni
2022 onherroepelijk vaststaat dat de rijnvarende Nederlandse premie volksverzekeringen
verschuldigd is. Door de termijn van 28 weken kan de Belastingdienst de beoordeling
uiterlijk op 30 juni 2022 doen in de gevallen dat een aanvraag wordt gedaan terwijl
nog niet onherroepelijk vaststaat dat in Nederland premie volksverzekeringen verschuldigd
zijn. In de gevallen waarin vaststaat dat Nederlandse premie volksverzekeringen verschuldigd
zijn, zal de Belastingdienst zo snel mogelijk op de aanvraag beslissen. De termijn
van 28 weken vangt pas aan op het moment dat een volledige aanvraag is ontvangen.
Bij ontvangst van een onvolledige aanvraag wordt de rijnvarende in de gelegenheid
gesteld de aanvraag aan te vullen.
De Minister van SZW vermeldt in de beschikking de opbouw van de hoogte van de tegemoetkoming.
Artikel 9 (herziening, intrekking en terugvordering)
In dit artikel is geregeld dat de tegemoetkoming kan worden herzien, ingetrokken of
teruggevorderd. De tegemoetkoming wordt herzien of ingetrokken als op enig moment
blijkt dat de tegemoetkoming ten onrechte of voor een te hoog bedrag is verstrekt
door handelen van de rijnvarende in strijd met de verplichtingen die de rijnvarende
heeft op grond van artikel 5 of 6. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als blijkt dat de
rijnvarende onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt tijdens de aanvraagprocedure
en op basis van de juiste informatie geconcludeerd wordt dat de tegemoetkoming ten
onrechte of voor een te hoog bedrag is verstrekt. De tegemoetkoming wordt dan teruggevorderd.
Terugvordering is ook mogelijk indien de rijnvarende niet heeft voldaan aan de verplichtingen
die zijn verbonden aan de tegemoetkoming, zoals het niet melden van restitutie zoals
bedoeld in artikel 6. Het derde lid regelt dat de minister, indien daarvoor dringende
redenen aanwezig zijn, kan besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening, intrekking
of terugvordering af te zien.
Artikel 10 (mandaat, volmacht en machtiging Belastingdienst)
Deze regeling is gebaseerd op de Kaderwet SZW-subsidies. Die wet heeft betrekking
op verstrekken van een tegemoetkoming door de Minister van SZW. Het onderhavige artikel
voorziet in mandaatverlening aan de DG Belastingdienst. De DG Belastingdienst zal
deze regeling namens de Minister van SZW uitvoeren. Die uitvoering betreft alle taken
die aan de Minister van SZW zijn opgedragen. Dat betreft onder meer het gehele proces
van aanvraag en een eventuele bezwaar- en (hoger)beroepsprocedure. Tegen een rechterlijke
uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.12 De DG Belastingdienst op zijn beurt kan ondermandaat verlenen aan functionarissen
die werkzaam zijn bij de Belastingdienst.
Artikel 11 (gegevensverwerking)
Artikel 11 legt vast dat de gegevens die zijn verstrekt aan de Minister van SZW en
ontvangen door de Minister van SZW kunnen worden verwerkt binnen het kader van deze
regeling. Daarbij voorziet dit artikel in extra waarborgen, waaronder het niet verder
verwerken dan het bereik van deze regeling.
Artikel 12 (inwerkingtreding, vervaldatum en overgangsrecht)
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2022 en vervalt op 1 juli
2023.
Om te voorkomen dat bij een late afwikkeling van de tegemoetkoming de bepalingen in
de regeling inzake de vaststelling niet meer gelden, is in het derde lid bepaald dat
de regeling van toepassing blijft op de afwikkeling van aanvragen op grond van deze
regeling. Dit ziet ook op het mandaat dat aan de Belastingdienst is verleend.
Artikel 13 (citeertitel)
Dit artikel regelt de citeertitel.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A.D. Wiersma