Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 16 december 2021, nr. WJZ/ 21243040, tot wijziging en zesde openstelling van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19

De Minister van Economische Zaken en Klimaat,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 wordt als volgt gewijzigd:

A

In de artikelen 2.3.1, eerste lid, en 2.3.13, eerste lid, wordt in de begripsomschrijving van ‘groep’ de zinsnede ‘wee of meer’ telkens vervangen door ‘twee of meer’.

B

In de artikelen 2.3.12, eerste lid, en 2.3.24, eerste lid, wordt ‘11 januari 2022’ telkens vervangen door ‘8 maart 2022’.

C

Na artikel 2.4.24 wordt een paragraaf toegevoegd, luidende:

Paragraaf 2.5. Subsidie vaste lasten voor de periode oktober, november en december 2021

Paragraaf 2.5.1. Subsidie vaste lasten voor MKB-ondernemingen
Artikel 2.5.1. (begripsbepalingen)
  • 1. In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    ambulante onderneming:

    onderneming die op de peildatum stond ingeschreven in het handelsregister onder de code 47.81.1, 47.81.9, 47.82, 47.89.1, 47.89.2, 47.89.9, 49.39.1, 49.32, 49.41, 49.42, 50, 51.10, 53, 85.53 of 93.21.2 van de Standaard Bedrijfsindeling;

    getroffen MKB-onderneming:

    MKB-onderneming die voldoet aan artikel 2.5.2, tweede lid, onderdelen c tot en met e;

    groep:

    twee of meer in Nederland gevestigde ondernemingen als bedoeld in artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007, die met elkaar verbonden zijn doordat zij een van de banden, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening, met elkaar onderhouden;

    horecaonderneming:

    onderneming die op de peildatum stond ingeschreven in het handelsregister onder de code 56.10.1, 56.10.2 of 56.30 van de Standaard Bedrijfsindeling;

    omzet:

    opbrengst uit levering van goederen en diensten uit de onderneming, onder aftrek van kortingen en dergelijke en van over de omzet geheven belastingen;

    omzet in de referentieperiode:

    omzet als bedoeld in artikel 2.5.3, tweede, onderscheidenlijk derde lid;

    omzet in de subsidieperiode:

    omzet als bedoeld in artikel 2.5.3, vierde lid;

    omzetverlies:

    omzetverlies als bedoeld in artikel 2.5.3, eerste lid;

    peildatum:

    de peildatum voor de getroffen MKB-onderneming, zijnde 15 maart 2020 voor een getroffen MKB-onderneming met een inschrijfdatum in het handelsregister die ligt in de periode tot en met 15 maart 2020 onderscheidenlijk 30 juni 2020 voor een getroffen MKB-onderneming met een inschrijfdatum in het handelsregister die ligt in de periode van 16 maart 2020 tot en met 30 juni 2020;

  • 2. In de artikelen 2.5.2, tweede lid, onderdeel b, en 2.5.4, eerste, derde, vierde en vijfde lid, staat:

    • A voor de omzet in de referentieperiode, uitgedrukt in Euro’s;

    • B voor het omzetverlies, uitgedrukt in procenten;

    • C voor de ratio tussen de vaste kosten en de omzet van een gemiddeld bedrijf, zoals per sector genoemd in de derde kolom van de tabel in de bijlage, uitgedrukt in procenten;

    • D voor het subsidiepercentage, dat 100% bedraagt.

Artikel 2.5.2. (verstrekking subsidie)
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden oktober, november en december van 2021.

  • 2. De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:

    • a. waarvan het omzetverlies ten minste 30% bedraagt;

    • b. waarvan de uitkomst van de vermenigvuldiging van A en C ten minste € 1.500 bedraagt;

    • c. die op de peildatum in het handelsregister stond ingeschreven;

    • d. waarvan de hoofdactiviteit, waaronder de MKB-onderneming op de peildatum is ingeschreven in het handelsregister met de daarbij behorende code van de Standaard Bedrijfsindeling in de bijlage is opgenomen of die op de peildatum is ingeschreven in het handelsregister met een hoofdactiviteit onder de code 64.2, 64.30.3 of 70.10 van de Standaard Bedrijfsindeling en met een nevenactiviteit die in de bijlage is opgenomen;

    • e. die:

      • 1°. voor zover het een MKB-onderneming, niet zijnde een horecaonderneming of een ambulante onderneming, betreft:

        • ten minste één vestiging heeft met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming; of

        • een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming en voorzien is van een eigen opgang of toegang; of

      • 2°. voor zover het een horecaonderneming betreft ten minste één horecagelegenheid huurt, pacht of in eigendom heeft;

  • 3. Geen subsidie wordt verstrekt aan:

    • a. een publiekrechtelijke rechtspersoon als bedoeld in artikel 1 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

    • b. een overheidsbedrijf als bedoeld in artikel 25g, eerste lid, van de Mededingingswet;

    • c. een bekostigde school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op expertisecentra of de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • d. een bekostigde instelling voor educatie en beroepsonderwijs als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs;

    • e. een bekostigde instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.8, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

  • 4. In afwijking van het tweede lid, onderdeel d, wordt subsidie verstrekt aan een MKB-onderneming indien ten genoegen van de minister blijkt dat de MKB-onderneming op de peildatum feitelijk een hoofdactiviteit uitvoerde die in de bijlage is opgenomen.

Artikel 2.5.3. (bepaling omzetverlies)
  • 1. Het omzetverlies wordt berekend door het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode te bepalen en deze te delen door de omzet in de referentieperiode. De uitkomst van deze berekening wordt uitgedrukt in procenten.

  • 2. De omzet in de referentieperiode is naar keuze van de aanvrager: de omzet in het vierde kalenderkwartaal van 2019 of de omzet in het eerste kalenderkwartaal van 2020.

  • 3. In afwijking van het tweede lid is de omzet in de referentieperiode voor een getroffen MKB-onderneming die na 30 september 2019 voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister naar keuze van de aanvrager: de omzet in het derde kalenderkwartaal van 2020 of de omzet in het eerste gehele kalenderkwartaal volgend op de maand van de inschrijving in het handelsregister.

  • 4. De omzet in de subsidieperiode is de omzet in het vierde kalenderkwartaal van 2021.

  • 5. Als omzet van de getroffen MKB-onderneming wordt beschouwd het bedrag ten aanzien waarvan de getroffen MKB-onderneming aangifte doet voor de omzetbelasting, overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968. Tevens wordt als omzet beschouwd omzet die niet in een aangifte omzetbelasting gerapporteerd wordt, maar op eenvoudige en duidelijke wijze blijkt uit de financiële administratie of uit een ander bewijsstuk van de getroffen MKB-onderneming.

  • 6. Tot de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode worden voor de toepassing van deze regeling niet gerekend subsidies, tegemoetkomingen of steun in andere vorm die de getroffen MKB-onderneming heeft verkregen van een bestuursorgaan in verband met, of mede in verband met, de gevolgen van de bestrijding van de verspreiding van COVID-19.

Artikel 2.5.4. (hoogte subsidie)
  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste € 550.000 en wordt berekend op de volgende wijze:

    A x B x C x D.

  • 2. De subsidie bedraagt € 1.500, indien de uitkomst van de berekening, bedoeld in het eerste lid, minder is dan € 1.500.

  • 3. Bij element C wordt het hoogste percentage gebruikt dat van toepassing is, indien de getroffen MKB-onderneming meer dan een hoofdactiviteit uitvoert.

  • 4. Indien ten genoegen van de minister blijkt dat een activiteit van een getroffen MKB-onderneming waarvan de code van de Standaard Bedrijfsindeling in de bijlage is opgenomen, in werkelijkheid op de peildatum de hoofdactiviteit van die onderneming vormde, wordt bij element C het percentage behorend bij deze code van de Standaard Bedrijfsindeling gebruikt.

  • 5. Voor ondernemingen die op de peildatum zijn ingeschreven in het handelsregister met een hoofdactiviteit onder de code 64.2, 64.30.3 of 70.10 van de Standaard Bedrijfsindeling en met een nevenactiviteit die in de bijlage is opgenomen, wordt bij element C het percentage gebruikt van de nevenactiviteit van de onderneming die in de bijlage is opgenomen. Indien de getroffen MKB-onderneming meer dan één nevenactiviteit uitvoert die in de bijlage is opgenomen, wordt het hoogste percentage gebruikt dat van toepassing is.

Artikel 2.5.5. (afwijzingsgronden)
  • 1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag:

    • a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;

    • b. indien de getroffen MKB-onderneming al in moeilijkheden verkeerde, in de zin van artikel 2, onderdeel 18, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, op 31 december 2019;

    • c. voor zover de totale door de getroffen MKB-onderneming ontvangen steun die wordt gerechtvaardigd door paragraaf 3.1 van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I) na toepassing van deze regeling, en waarbij uit wordt gegaan van brutobedragen per onderneming als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening, meer bedraagt dan:

      • 1°. € 2.300.000;

      • 2°. € 345.000, indien de getroffen MKB-onderneming actief is in de visserij- en aquacultuursector als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PbEU 2014, L 190);

      • 3°. € 290.000 indien de getroffen MKB-onderneming actief is in de primaire productie van landbouwproducten als bedoeld in bijlage 1 bij het Verdrag inzake de werking van de Europese Unie;

    • d. indien het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de schatting van de omzet in de subsidieperiode, zoals opgenomen in de subsidieaanvraag, gedeeld door de omzet in de referentieperiode en uitgedrukt in procenten, minder dan 30% bedraagt;

    • e. indien de getroffen MKB-onderneming met zijn hoofd- of nevenactiviteit, waaronder de MKB-onderneming is ingeschreven in het handelsregister, behoort tot de codes 64.1, 64.30.1, 64.30.2, 64.91, 64.92, 65, 66.11, 66.19.2, 66.29.1 of 66.29.3 van de Standaard Bedrijfsindeling of indien de getroffen MKB-onderneming met zijn hoofdactiviteit, waaronder de MKB-onderneming is ingeschreven in het handelsregister, behoort tot de codes 64.99, 66.12, 66.19.1, 66.19.3, 66.29.2, 66.29.9 of 66.30 van de Standaard Bedrijfsindeling;

    • f. indien de getroffen MKB-onderneming kwalificeert als een kredietinstelling of financiële instelling in de zin van paragraaf 2, onderdeel 20bis, van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I);

    • g. indien de getroffen MKB-onderneming op grond van artikel 8 van de Wet verbod pelsdierhouderij een vergoeding heeft ontvangen voor schade, bedoeld in dat artikel.

  • 2. Indien de getroffen MKB-onderneming deel uitmaakt van een groep wordt bij de toepassing van het eerste lid, onderdeel c, uitgegaan van de volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen van de MKB-ondernemingen die deel uitmaken van de groep.

Artikel 2.5.6. (informatieverplichtingen bij aanvraag)
  • 1. Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een door de ninister beschikbaar gesteld middel.

  • 2. Een aanvraag omvat in ieder geval:

    • a. gegevens over de getroffen MKB-onderneming, waaronder het nummer waarmee de getroffen MKB-onderneming geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer dat op naam van de getroffen MKB-onderneming staat of, in geval de getroffen MKB-onderneming een eenmanszaak betreft en deze geen zakelijke rekening heeft, het rekeningnummer van de eigenaar van de eenmanszaak;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de getroffen MKB-onderneming, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. indien een MKB-onderneming deel uitmaakt van een groep, gegevens over alle ondernemingen die op het moment van aanvraag deel uitmaken van de groep, waaronder het nummer waarmee elke onderneming geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel;

    • d. de keuze voor de te hanteren referentieperiode en een opgave van de omzet in de referentieperiode, blijkend uit:

      • 1°. indien de getroffen MKB-onderneming omzetbelasting afdraagt over de omzet in de referentieperiode en daarvan aangifte doet per maand of kalenderkwartaal: kopieën van de aangiftes voor die maanden of kwartalen, indien die aangiftes enkel betrekking hebben op de getroffen MKB-onderneming en die voldoen aan het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968;

      • 2°. indien de getroffen MKB-onderneming niet beschikt over de in onderdeel 1° bedoelde kopieën: een afschrift uit de boekhouding van de getroffen MKB-onderneming, een kopie van de baten lasten rekening of een ander bewijsstuk waaruit duidelijk het bedrag blijkt waarover zij in de referentieperiode omzetbelasting heeft betaald;

      • 3°. indien de getroffen MKB-onderneming omzetbelasting afdraagt over de omzet in de referentieperiode en daarvan aangifte doet per kalenderjaar: een kopie van de aangiftes voor het kalenderjaar waarin de referentieperiode valt, indien die aangiftes enkel betrekking hebben op de getroffen MKB-onderneming en voldoet aan het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968, en een kopie van een bewijsstuk waaruit het bedrag duidelijk blijkt waarover zij in de referentieperiode omzetbelasting heeft betaald;

      • 4°. indien de getroffen MKB-onderneming over zijn gehele omzet, of een deel daarvan, geen omzetbelasting afdraagt: een kopie van een bewijsstuk waaruit de omzet in de referentieperiode duidelijk blijkt en een kopie van de jaarrekening of het jaarverslag van het kalenderjaar waarin de referentieperiode valt, of een ander bewijsstuk waaruit de omzet blijkt van het kalenderjaar waarin de referentieperiode valt.

    • e. een schatting van de omzet in de subsidieperiode;

    • f. indien van toepassing: een verklaring dat de getroffen MKB-onderneming een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar of eigenaren van de onderneming en voorzien is van een eigen opgang of toegang, blijkend uit:

      • 1°. een kopie van een zakelijke huur- of koopovereenkomst van de vestiging;

      • 2°. een kopie van de belastingaangifte van het jaar 2019 of 2020 waaruit blijkt dat er sprake is van een werkruimte waarvan de vaste lasten en kosten fiscaal aftrekbaar zijn als bedoeld in artikel 3.16, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, of

      • 3°. een kopie van een ander bewijsstuk.

  • 3. Indien de subsidieaanvrager een getroffen MKB-onderneming is met een inschrijfdatum in het handelsregister die ligt in de periode van 16 maart 2020 tot en met 30 juni 2020 en de uitkomst van de berekening op grond van artikel 2.5.4, eerste lid, € 25.000 of meer bedraagt, waarbij voor de berekening van het omzetverlies gebruik wordt gemaakt van de schatting van de omzet in de subsidieperiode die opgenomen is in de subsidieaanvraag, gaat de aanvraag tevens vergezeld van een verklaring van een onafhankelijk en ter zake kundig persoon, overeenkomstig een door de minister vastgesteld model en met gebruikmaking van een door de minister vastgesteld middel, omtrent de getrouwheid van de opgaven, bedoeld in het tweede lid, onderdelen d en e.

  • 4. De minister wijst aan welke categorieën onafhankelijke en ter zake kundige personen een verklaring als bedoeld in het derde lid, kunnen afgeven.

  • 5. Indien de uitkomst van de berekening op grond van artikel 2a.4, eerste lid, € 125.000 of meer bedraagt, waarbij voor de berekening van het omzetverlies gebruik wordt gemaakt van de schatting van de omzet in de subsidieperiode die opgenomen is in de subsidieaanvraag, gaat de aanvraag tevens vergezeld van een nader vast te stellen product van een accountant of accountant-administratieconsulent als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, volgens een door de minister ter beschikking gesteld model of een door de minister geaccepteerd document, waarin in ieder geval wordt opgegeven of de getroffen MKB-onderneming op het moment van aanvraag deel uitmaakt van een groep en indien dit het geval is, de samenstelling van die groep op het moment van aanvraag en de steun die op grond van paragraaf 3.1 van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I) reeds is verstrekt aan de ondernemingen die deel uitmaken van de groep.

Artikel 2.5.7. (aanvraagperiode)
  • 1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 20 december 2021 tot en met 28 januari 2022.

  • 2. Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 08.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.

Artikel 2.5.8. (beslistermijn)

De minister beslist binnen acht weken na ontvangst van een aanvraag. Indien niet binnen deze termijn kan worden beslist, stelt de minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beslissing wel kan worden genomen.

Artikel 2.5.9. (voorschot)
  • 1. Na verlening van de subsidie wordt een eenmalig voorschot op de subsidie verleend van 80%.

  • 2. Het bedrag van het voorschot wordt vastgesteld aan de hand van de berekeningswijze, bedoeld in artikel 2.5.4, eerste lid, met dien verstande dat voor de berekening van het omzetverlies gebruik wordt gemaakt van de schatting van de omzet in de subsidieperiode, opgenomen in de subsidieaanvraag.

Artikel 2.5.10. (verplichtingen subsidieontvanger)
  • 1. De subsidieontvanger voert een zodanige administratie dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze is af te leiden dat de subsidieontvanger voldoet aan de bij deze regeling gestelde eisen.

  • 2. De administratie, bedoeld in het eerste lid, wordt tot tien jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling bewaard.

  • 3. De subsidieontvanger verleent gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling medewerking aan een evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van de aan hem verleende subsidie, voor zover medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 4. Indien de getroffen MKB-onderneming actief of mede actief is in de verwerking en de afzet van landbouwproducten, bedoeld in artikel 2, punten 6 en 7, van verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 193), geeft de onderneming de subsidie niet geheel of ten dele door aan primaire producenten.

Artikel 2.5.11. (vaststelling subsidie)
  • 1. De getroffen MKB-onderneming vraagt uiterlijk op 1 september 2022 de vaststelling van de subsidie aan met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 2. Bij de aanvraag van de vaststelling wordt in ieder geval meegezonden een opgave van de omzet in de subsidieperiode, blijkend uit:

    • a. indien de getroffen MKB-onderneming omzetbelasting afdraagt over de omzet in de subsidieperiode en daarvan aangifte doet per maand of kalenderkwartaal: kopieën van de aangiftes voor die maanden of kwartalen, indien die aangiftes enkel betrekking hebben op de getroffen MKB-onderneming en voldoen aan het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968;

    • b. indien de getroffen MKB-onderneming niet beschikt over de kopieën, bedoeld in onderdeel a: een afschrift uit de boekhouding van de getroffen MKB-onderneming, een kopie van de baten lasten rekening of een ander bewijsstuk waaruit duidelijk het bedrag blijkt waarover zij in de subsidieperiode omzetbelasting heeft betaald;

    • c. indien de getroffen MKB-onderneming omzetbelasting afdraagt over de gehele omzet in de subsidieperiode en daarvan aangifte doet per kalenderjaar of de getroffen MKB-onderneming over zijn gehele omzet, of een deel daarvan, geen omzetbelasting afdraagt: een kopie van een bewijsstuk waaruit de omzet in de subsidieperiode duidelijk blijkt.

  • 3. De subsidie wordt vastgesteld aan de hand van de berekeningswijze, bedoeld in artikel 2.5.4, eerste lid.

  • 4. Indien het subsidiebedrag € 125.000 of meer bedraagt, gaat de aanvraag tot vaststelling vergezeld van een nader vast te stellen product van een accountant of accountant-administratieconsulent als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, volgens een door de minister ter beschikking gesteld model of een door de minister geaccepteerd vergelijkbaar document, waarin in ieder geval wordt opgegeven of de subsidieontvanger op het moment van subsidieaanvraag deel uitmaakte van een groep en indien dat het geval is de samenstelling van die groep op het moment van de aanvraag tot vaststelling, de omzet in de referentieperiode en subsidieperiode van de subsidieaanvrager en de kwalificatie van de getroffen MKB-onderneming als MKB-onderneming.

  • 5. De subsidie wordt in ieder geval op nihil vastgesteld, indien het omzetverlies minder dan 30% bedraagt.

  • 6. De minister stelt de subsidie vast binnen 16 weken na de ontvangst van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie, bedoeld in het eerste lid.

Paragraaf 2.5.2. Subsidie vaste lasten voor grote ondernemingen
Artikel 2.5.12. (begripsbepalingen)
  • 1. In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    ambulante onderneming:

    onderneming die op de peildatum stond ingeschreven in het handelsregister onder de code 47.81.1, 47.81.9, 47.82, 47.89.1, 47.89.2, 47.89.9, 49.39.1, 49.32, 49.41, 49.42, 50, 51.10, 53, 85.53 of 93.21.2 van de Standaard Bedrijfsindeling;

    groep:

    twee of meer in Nederland gevestigde ondernemingen als bedoeld in artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007, die met elkaar verbonden zijn doordat zij een van de banden, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening, met elkaar onderhouden;

    grote onderneming:

    in Nederland gevestigde onderneming als bedoeld in artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007, niet zijnde een MKB-onderneming;

    horecaonderneming:

    onderneming die op de peildatum stond ingeschreven in het handelsregister onder de code 56.10.1, 56.10.2 of 56.30 van de Standaard Bedrijfsindeling;

    omzet:

    de vergoeding, bedoeld in artikel 8 van de Wet op de omzetbelasting 1968;

    omzet in de referentieperiode:

    omzet als bedoeld in artikel 2.5.14, tweede onderscheidenlijk derde lid;

    omzet in de subsidieperiode:

    omzet als bedoeld in artikel 2.5.14, vierde lid;

    omzetverlies:

    omzetverlies als bedoeld in artikel 2.5.14, eerste lid;

    peildatum:

    de peildatum voor de betreffende grote onderneming, zijnde 15 maart 2020 voor een grote onderneming met een inschrijfdatum in het handelsregister die ligt in de periode tot en met 15 maart 2020 onderscheidenlijk 30 juni 2020 voor een grote onderneming met een inschrijfdatum in het handelsregister die ligt in de periode van 16 maart 2020 tot en met 30 juni 2020;

  • 2. In de artikelen 2.5.13, tweede lid, onderdeel b, en 2.5.15, eerste, derde en vierde lid, staat:

    • A voor de omzet in de referentieperiode, uitgedrukt in Euro’s;

    • B voor het omzetverlies, uitgedrukt in procenten;

    • C voor de ratio tussen de vaste kosten en de omzet van een gemiddeld bedrijf, zoals per sector genoemd in de derde kolom van de tabel in de bijlage, uitgedrukt in procenten;

    • D voor het subsidiepercentage, dat 100% bedraagt.

Artikel 2.5.13. (verstrekking subsidie)
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een grote onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden oktober, november en december van 2021, met dien verstande dat indien een grote onderneming op het moment van aanvraag deel uitmaakt van een groep, subsidie slechts wordt verstrekt aan één grote onderneming die deel uitmaakt van die groep en namens de ondernemingen die deel uitmaken van die groep een aanvraag om subsidie indient.

  • 2. De subsidie wordt enkel verstrekt aan een grote onderneming indien:

    • a. het omzetverlies van de grote onderneming of, indien de grote onderneming deel uitmaakt van een groep het omzetverlies van die groep, ten minste 30% bedraagt;

    • b. de uitkomst van de vermenigvuldiging van A en C voor de grote onderneming of, indien de grote onderneming deel uitmaakt van een groep, voor die groep, ten minste € 1.500 bedraagt;

    • c. de grote onderneming die de aanvraag indient op de peildatum in het handelsregister stond ingeschreven;

    • d. de hoofdactiviteit waaronder de grote onderneming die de aanvraag indient op de peildatum is ingeschreven in het handelsregister met de daarbij behorende code van de Standaard Bedrijfsindeling in de bijlage is opgenomen of de grote onderneming die de aanvraag indient op de peildatum is ingeschreven in het handelsregister met een hoofdactiviteit onder de code 64.2, 64.30.3 of 70.10 van de Standaard Bedrijfsindeling en met een nevenactiviteit die in de bijlage is opgenomen;

    • e. in het geval dat de grote onderneming deel uitmaakt van een groep, de grote onderneming die de aanvraag indient op de peildatum in het handelsregister stond ingeschreven met een hoofdactiviteit of nevenactiviteit als bedoeld in onderdeel d, die op het moment van aanvraag representatief is voor de groep;

    • f. de grote onderneming die de aanvraag indient:

      • 1°. voor zover het een grote onderneming, niet zijnde een horecaonderneming of een ambulante onderneming, betreft:

        • ten minste één vestiging heeft met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar of eigenaren van de onderneming; of

        • een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar of eigenaren van de onderneming en voorzien is van een eigen opgang of toegang; of

      • 2°. voor zover het een horecaonderneming betreft ten minste één horecagelegenheid huurt, pacht of in eigendom heeft;

  • 3. Geen subsidie wordt verstrekt aan:

    • a. een publiekrechtelijke rechtspersoon als bedoeld in artikel 1 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

    • b. een overheidsbedrijf als bedoeld in artikel 25g, eerste lid, van de Mededingingswet;

    • c. een bekostigde school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op expertisecentra of de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • d. een bekostigde instelling voor educatie en beroepsonderwijs als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs;

    • e. een bekostigde instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.8, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

  • 4. In afwijking van het tweede lid, onderdeel d, wordt subsidie verstrekt, indien ten genoegen van de minister blijkt dat de grote onderneming op de peildatum feitelijk een hoofdactiviteit uitvoerde die in de bijlage is opgenomen.

Artikel 2.5.14. (bepaling omzetverlies)
  • 1. Het omzetverlies van de grote onderneming wordt berekend door het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode te bepalen en deze te delen door de omzet in de referentieperiode, met dien verstande dat indien de grote onderneming deel uitmaakt van een groep, telkens uit wordt gegaan van de omzet van die groep. De uitkomst van deze berekening wordt uitgedrukt in procenten.

  • 2. De omzet in de referentieperiode is naar keuze van de aanvrager: de omzet in het vierde kalenderkwartaal van 2019 of het eerste kalenderkwartaal van 2020.

  • 3. Indien de grote onderneming die de aanvraag indient na 30 september 2019 voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister, tenzij de grote onderneming deel uitmaakt van een groep, in welk geval wordt uitgegaan van de inschrijfdatum in het handelsregister van de eerste in het handelsregister ingeschreven onderneming die deel uitmaakt van die groep, is in afwijking van het tweede lid de omzet in de referentieperiode naar keuze van de aanvrager: de omzet in het derde kalenderkwartaal van 2020 of de omzet in het eerste gehele kalenderkwartaal volgend op de maand van de inschrijving in het handelsregister.

  • 4. De omzet in de subsidieperiode is de omzet in het vierde kalenderkwartaal van 2021.

  • 5. Als de omzet van de grote onderneming, of indien de grote onderneming deel uitmaakt van een groep, de omzet van die groep, wordt beschouwd het bedrag ten aanzien waarvan de grote onderneming of de groep aangifte doet voor de omzetbelasting, overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968. Tevens wordt als omzet beschouwd omzet die niet in een aangifte omzetbelasting gerapporteerd wordt, maar op eenvoudige en duidelijke wijze blijkt uit de financiële administratie of uit een ander bewijsstuk van de grote onderneming of, indien de grote onderneming deel uitmaakt van een groep, van die groep. Indien een grote onderneming deel uitmaakt van een groep, wordt niet als omzet beschouwd de omzet tussen de ondernemingen die deel uitmaken van die groep.

  • 6. Indien de grote onderneming deel uitmaakt van een groep, wordt bij de berekening van de omzet van de groep niet in aanmerking genomen:

    • a. de omzet van een onderneming die op grond van artikel 8 van de Wet verbod pelsdierhouderij een vergoeding heeft ontvangen voor schade;

    • b. de omzet van een onderneming die kwalificeert als een kredietinstelling of financiële instelling in de zin van paragraaf 2, onderdeel 20bis, van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I).

  • 7. Tot de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode worden voor de toepassing van deze regeling niet gerekend subsidies, tegemoetkomingen of steun in andere vorm die de grote onderneming heeft verkregen van een bestuursorgaan in verband met, of mede in verband met, de gevolgen van de bestrijding van de verspreiding van COVID-19.

Artikel 2.5.15. (hoogte subsidie)
  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste € 600.000 en wordt berekend op de volgende wijze:

    A x B x C x D.

  • 2. De subsidie bedraagt € 1.500, indien de uitkomst van de berekening, bedoeld in het eerste lid, minder is dan € 1.500.

  • 3. Indien ten genoegen van de minister blijkt dat een activiteit van de grote onderneming die de aanvraag indient, waarvan de code van de Standaard Bedrijfsindeling in de bijlage is opgenomen, in werkelijkheid op de peildatum de hoofdactiviteit van die onderneming vormde, wordt bij element C het percentage behorend bij deze code van de Standaard Bedrijfsindeling gebruikt.

  • 4. Indien de grote onderneming die de aanvraag indient op de peildatum is ingeschreven in het handelsregister met een hoofdactiviteit onder de code 64.2, 64.30.3 of 70.10 van de Standaard Bedrijfsindeling en met een nevenactiviteit die in de bijlage is opgenomen, wordt bij element C het percentage gebruikt van de nevenactiviteit van de grote onderneming die in de bijlage is opgenomen.

Artikel 2.5.16. (afwijzingsgronden)

De minister beslist afwijzend op een aanvraag:

  • a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;

  • b. indien de grote onderneming of, indien een grote onderneming deel uitmaakt van een groep, de onderneming, bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, al in moeilijkheden verkeerde, in de zin van artikel 2, onderdeel 18, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, op 31 december 2019;

  • c. voor zover de totale door de grote onderneming of, indien een grote onderneming deel uitmaakt van een groep, de totale door de groep ontvangen steun die wordt gerechtvaardigd door paragraaf 3.1 van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I) na toepassing van deze regeling, en waarbij uit wordt gegaan van brutobedragen per onderneming als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening, meer bedraagt dan:

    • 1°. € 2.300.000;

    • 2°. € 345.000, indien de grote onderneming die de aanvraag indient actief is in de visserij- en aquacultuursector als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PbEU 2014, L 190);

    • 3°. € 290.000 indien de grote onderneming die de aanvraag indient actief is in de primaire productie van landbouwproducten als bedoeld in bijlage 1 bij het Verdrag inzake de werking van de Europese Unie;

  • d. indien het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de schatting van de omzet in de subsidieperiode van de grote onderneming, zoals opgenomen in de subsidieaanvraag, gedeeld door de omzet in de referentieperiode en uitgedrukt in procenten, minder dan 30% bedraagt, met dien verstande dat indien een grote onderneming deel uitmaakt van een groep, telkens uit wordt gegaan van de omzet van die groep;

  • e. indien de grote onderneming die de aanvraag indient met zijn hoofd- of nevenactiviteit, waaronder de grote onderneming is ingeschreven in het handelsregister, behoort tot de codes 64.1, 64.30.1, 64.30.2, 64.91, 64.92, 65, 66.11, 66.19.2, 66.29.1, of 66.29.3 van de Standaard Bedrijfsindeling of indien de grote onderneming met zijn hoofdactiviteit, waaronder de grote onderneming is ingeschreven in het handelsregister, behoort tot de codes 64.99, 66.12, 66.19.1, 66.19.3, 66.29.2, 66.29.9 of 66.30 van de Standaard Bedrijfsindeling;

  • f. indien de grote onderneming die de aanvraag indient kwalificeert als een kredietinstelling of financiële instelling in de zin van paragraaf 2, onderdeel 20bis, van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I);

  • g. indien de grote onderneming die de aanvraag indient op grond van artikel 8 van de Wet verbod pelsdierhouderij een vergoeding heeft ontvangen voor schade, bedoeld in dat artikel;

  • h. indien een grote onderneming op het moment van aanvraag, deel uitmaakt van een groep en aan een grote onderneming die deel uitmaakt van dezelfde groep op grond van artikel 2.5.13 reeds subsidie is verstrekt.

Artikel 2.5.17 (informatieverplichtingen bij aanvraag)
  • 1. Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een door de Minister beschikbaar gesteld middel.

  • 2. Een aanvraag omvat in ieder geval:

    • a. gegevens over de grote onderneming die de aanvraag indient, waaronder het nummer waarmee de onderneming geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer dat op naam van de onderneming staat;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. indien een grote onderneming deel uitmaakt van een groep, gegevens over alle ondernemingen die op het moment van aanvraag deel uitmaken van de groep, waaronder het nummer waarmee elke onderneming geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel;

    • d. de keuze voor de te hanteren referentieperiode en een opgave van de omzet in de referentieperiode, met dien verstande dat indien een grote onderneming deel uitmaakt van een groep, telkens uit wordt gegaan van de omzet van die groep, blijkend uit:

      • 1°. indien omzetbelasting wordt afgedragen over de omzet in de referentieperiode en daarvan aangifte wordt gedaan per maand of kalenderkwartaal: kopieën van de aangiftes voor die maanden of kwartalen die voldoen aan het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968;

      • 2°. indien de grote onderneming of de groep niet beschikt over de in onderdeel 1° bedoelde kopieën: een afschrift uit de boekhouding van de grote onderneming of de groep, een kopie van de baten lasten rekening of een ander bewijsstuk waaruit duidelijk het bedrag blijkt waarover zij in de referentieperiode omzetbelasting heeft betaald;

      • 3°. indien omzetbelasting wordt afgedragen over de omzet in de referentieperiode en daarvan aangifte wordt gedaan per kalenderjaar: een kopie van de aangiftes voor de kalenderjaren waarin de referentieperiode valt, en die voldoen aan het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968, en een kopie van een bewijsstuk waaruit het bedrag duidelijk blijkt waarover in de referentieperiode omzetbelasting is betaald;

      • 4°. indien geen omzetbelasting wordt afgedragen over de gehele omzet, of een deel daarvan: een kopie van een bewijsstuk waaruit de omzet in de referentieperiode duidelijk blijkt en een kopie van de jaarrekening of het jaarverslag van het kalenderjaar waarin de referentieperiode valt, of een ander bewijsstuk waaruit de omzet blijkt van het kalenderjaar waarin de referentieperiode valt;

    • e. een schatting van de omzet in de subsidieperiode;

    • f. indien van toepassing: een verklaring dat de grote onderneming die de aanvraag indient een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar of eigenaren van de onderneming en voorzien is van een eigen opgang of toegang, blijkend uit:

      • 1°. een kopie van een zakelijke huur- of koopovereenkomst van de vestiging;

      • een kopie van de belastingaangifte van het jaar 2019 of 2020 waaruit blijkt dat er sprake is van een werkruimte waarvan de vaste lasten en kosten fiscaal aftrekbaar zijn als bedoeld in artikel 3.16, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, of

      • 3°. een kopie van een ander bewijsstuk;

    • g. een verklaring dat voldaan wordt aan artikel 2.5.21, vierde tot en met zesde lid;

  • 3. Indien de grote onderneming die de aanvraag indient een grote onderneming is met een inschrijfdatum in het handelsregister die ligt in de periode van 16 maart 2020 tot en met 30 juni 2020, tenzij de grote onderneming deel uitmaakt van een groep, in welk geval wordt uitgegaan van de inschrijfdatum in het handelsregister van de eerste in het handelsregister ingeschreven onderneming die deel uitmaakt van die groep, en indien de uitkomst van de berekening op grond van artikel 2.5.15, eerste lid, € 25.000 of meer bedraagt, waarbij voor de berekening van het omzetverlies gebruik wordt gemaakt van de schatting van de omzet in de subsidieperiode die opgenomen is in de subsidieaanvraag, gaat de aanvraag tevens vergezeld van een verklaring van een onafhankelijk en ter zake kundig persoon, overeenkomstig een door de Minister vastgesteld model en met gebruikmaking van een door de Minister vastgesteld middel, omtrent de getrouwheid van de opgaven, bedoeld in het tweede lid, onderdelen d en e.

  • 4. De Minister wijst aan welke categorieën onafhankelijke en ter zake kundige personen een verklaring als bedoeld in het derde lid, kunnen afgeven.

  • 5. Indien de uitkomst van de berekening op grond van artikel 2.5.15, eerste lid, € 125.000 of meer bedraagt, waarbij voor de berekening van het omzetverlies gebruik wordt gemaakt van de schatting van de omzet in de subsidieperiode die opgenomen is in de subsidieaanvraag, gaat de aanvraag tevens vergezeld van een nader vast te stellen product van een accountant of accountant-administratieconsulent als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, volgens een door de Minister ter beschikking gesteld model of een door de Minister geaccepteerd document, waarin in ieder geval wordt opgegeven of de grote onderneming die de aanvraag indient op het moment van aanvraag deel uitmaakt van een groep en indien dit het geval is de samenstelling van die groep op het moment van aanvraag, tijdens de referentieperiode en tijdens de subsidieperiode, en de steun die op grond van paragraaf 3.1 van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I) reeds is verstrekt aan de ondernemingen die deel uitmaken van de groep.

Artikel 2.5.18. (aanvraagperiode)
  • 1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 20 december 2021 tot en met 28 januari 2022.

  • 2. Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 08.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen

Artikel 2.5.19. (beslistermijn)

De minister beslist binnen dertien weken na ontvangst van een aanvraag. Indien niet binnen deze termijn kan worden beslist, stelt de minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beslissing wel kan worden genomen.

Artikel 2.5.20. (voorschot)
  • 1. Na verlening van de subsidie wordt een eenmalig voorschot op de subsidie verleend van 80%.

  • 2. Het bedrag van het voorschot wordt vastgesteld aan de hand van de berekeningswijze, bedoeld in artikel 2.5.15, eerste lid, met dien verstande dat voor de berekening van het omzetverlies gebruik wordt gemaakt van de schatting van de omzet in de subsidieperiode, opgenomen in de subsidieaanvraag.

Artikel 2.5.21. (verplichtingen subsidieontvanger)
  • 1. De subsidieontvanger voert een zodanige administratie dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze is af te leiden dat de ontvanger voldoet aan de bij deze regeling gestelde eisen.

  • 2. De administratie, bedoeld in het eerste lid, wordt tot tien jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling bewaard.

  • 3. De subsidieontvanger verleent gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling medewerking aan een evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van de aan hem verleende subsidie, voor zover medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 4. Indien de subsidieontvanger actief of mede actief is in de verwerking en de afzet van landbouwproducten, bedoeld in artikel 2, punten 6 en 7, van verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 193), geeft de onderneming de subsidie niet geheel of ten dele door aan primaire producenten.

  • 5. Indien de subsidieontvanger deel uitmaakt van een groep, geeft de subsidieontvanger de subsidie niet direct of indirect door aan een onderneming die deel uitmaakt van die groep en kwalificeert als kredietinstelling of financiële instelling in de zin van paragraaf 2, onderdeel 20bis, van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I).

  • 6. Indien de subsidieontvanger deel uitmaakt van een groep en ondernemingen binnen die groep actief zijn in de visserij- en aquacultuursector, bedoeld in artikel 2.5.16, eerste lid, onderdeel c, onder 2°, dan wel de primaire productie van landbouwproducten, bedoeld in artikel 2.5.16, eerste lid, onderdeel c, onder 3°, hanteren deze ondernemingen een gescheiden boekhouding en bedraagt de totale direct of indirect doorgegeven steun aan deze ondernemingen niet meer dan € 270.000 respectievelijk € 225.000.

Artikel 2.5.22. (vaststelling subsidie)
  • 1. De subsidieontvanger vraagt uiterlijk op 1 september 2022 de vaststelling van de subsidie aan met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 2. Bij de aanvraag van de vaststelling wordt in ieder geval meegezonden een opgave van de omzet in de subsidieperiode, met dien verstande dat indien een grote onderneming deel uitmaakt van een groep, telkens uit wordt gegaan van de omzet van die groep, blijkend uit:

    • a. indien omzetbelasting wordt afgedragen over de omzet in de subsidieperiode en daarvan aangifte wordt gedaan per maand of kalenderkwartaal: kopieën van de aangiftes voor die maanden of kwartalen die voldoen aan het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968;

    • b. indien de grote onderneming of de groep niet beschikt over de kopieën bedoeld in onderdeel a: een afschrift uit de boekhouding van de grote onderneming of de groep, een kopie van de baten lasten rekening of een ander bewijsstuk waaruit duidelijk het bedrag blijkt waarover zij in de subsidieperiode omzetbelasting heeft betaald;

    • c. indien omzetbelasting wordt afgedragen over de omzet in de subsidieperiode en daarvan aangifte wordt gedaan per kalenderjaar, of indien geen omzetbelasting wordt afgedragen over de gehele omzet, of een deel daarvan: een kopie van een bewijsstuk waaruit de omzet in de subsidieperiode duidelijk blijkt.

  • 3. De subsidie wordt vastgesteld aan de hand van de berekeningswijze, bedoeld in artikel 2.5.15, eerste lid.

  • 4. Indien het subsidiebedrag € 125.000 of meer bedraagt, gaat de aanvraag tot vaststelling vergezeld van een nader vast te stellen product van een accountant of accountant-administratieconsulent als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, volgens een door de minister ter beschikking gesteld model of een door de minister geaccepteerd vergelijkbaar document, waarin in ieder geval wordt opgegeven of de subsidieontvanger op het moment van subsidieaanvraag deel uitmaakte van een groep en indien dit het geval is de samenstelling van die groep op het moment van de aanvraag tot vaststelling, tijdens de referentieperiode en tijdens de subsidieperiode, de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode van de subsidieontvanger, waarbij indien een grote onderneming deel uitmaakt van een groep, wordt uitgegaan van de omzet van die groep in de referentieperiode en subsidieperiode.

  • 5. De subsidie wordt in ieder geval op nihil vastgesteld, indien het omzetverlies van de grote onderneming minder dan 30% bedraagt, met dien verstande dat indien een grote onderneming deel uitmaakt van een groep, uit wordt gegaan van het omzetverlies van die groep.

  • 6. De minister stelt de subsidie vast binnen 16 weken na de ontvangst van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie, bedoeld in het eerste lid.

D

Artikel 4.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘en 2.4.14’ vervangen door ‘, 2.4.14, 2.5.2 en 2.5.14’ en wordt ‘en SA.63984 (2021/N)’ vervangen door ‘, SA.63984 (2021/N) en SA.100829 (2021/N)’.

2. Het derde en vierde lid vervallen.

E

Na artikel 4.2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4.2a. (bekendmaking van gegevens inzake subsidieverlening)

  • 1. De minister maakt na de datum van subsidieverlening de gegevens bekend, bedoeld in paragraaf 4, onderdeel 103, van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I).

  • 2. De gegevens, bedoeld in het eerste lid, blijven ten minste tien jaar openbaar beschikbaar.

  • 3. In aanvulling op het eerste lid maakt de minister na de datum van subsidieverlening tevens de gegevens bekend, bedoeld in paragraaf 4, onderdeel 103, van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I) ten aanzien van subsidies die zijn verstrekt op grond van de artikelen 2.5.2, eerste lid, en 2.5.13, eerste lid.

  • 4. In afwijking van het derde lid kan de minister de gegevens, bedoeld in het derde lid, niet bekend maken indien openbaarmaking wegens zwaarwegende persoonlijke omstandigheden niet kan worden gevergd.

F

In artikel 4.5 wordt ‘1 januari 2022’ vervangen door ‘1 juli 2022’.

G

In het opschrift van de bijlage wordt ‘de artikelen 1.1, 2.1.1, 2.1.3, 2.2.1 en 2.2.3’ vervangen door ‘de artikelen 2.1.a1, 2.1.1, 2.1.3, 2.2.a1, 2.2.1, 2.2.3, 2.2.11, 2.2.12, 2.2.14, 2.3.1, 2.3.2, 2.3.4, 2.3.13, 2.3.14, 2.3.16, 2.4.1, 2.4.2, 2.4.4, 2.4.13, 2.4.14. 2.4.16, 2.5.1, 2.5.2, 2.5.4, 2.5.12, 2.5.13 en 2.5.15’.

ARTIKEL II

In artikel 1.8, zevende lid, van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies, wordt ‘paragraaf 4, onderdeel 88’ vervangen door ‘paragraaf 4, onderdeel 103’.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 16 december 2021

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, S.A. Blok

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Aanleiding en doel

Op 29 juni jl. kondigde het kabinet aan de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (hierna: TVL) stop te zetten na het derde kwartaal van 2021, in verband met het destijds positieve epidemiologische en economische beeld.1 Aangezien voor sommige bedrijven, zoals nachtclubs, nog niet de normale bedrijfsvoering kon worden hervat, kondigde het kabinet op 24 september jl. aan de VLN-regeling in te voeren; een regeling gebaseerd op de TVL, maar met aangescherpte voorwaarden.2 Nog voor deze regeling was ingevoerd, zag het kabinet zich op 12 november jl. genoodzaakt strengere maatregelen te nemen om verspreiding van het virus tegen te gaan. Er zijn hierdoor in het vierde kwartaal van 2021 meer bedrijven die niet (volledig) open kunnen. Daarom is op 16 november jl. besloten dat ook in het vierde kwartaal van 2021 TVL-subsidie zal worden verleend aan bedrijven die last hebben van de overheidsbeperkingen door COVID-19.3

Ondernemers die in het vierde kwartaal van 2021 minimaal 30% omzetverlies hebben ten opzichte van de referentieperiode en ook aan de overige voorwaarden van de regeling voldoen, kunnen voor dit kwartaal TVL-subsidie aanvragen voor hun vaste bedrijfslasten. Ten opzichte van de TVL-subsidie voor het derde kwartaal van 2021 is de regeling grotendeels gelijk gebleven. Zo is het subsidiepercentage nog steeds 100% en blijft het maximum subsidiebedrag € 550.000 voor mkb-ondernemingen en € 600.000 voor grote ondernemingen. De opslag voor ondernemingen in de land- en tuinbouw voor specifieke kosten wordt niet gecontinueerd. De eerder aangekondigde voorwaarde die in de VLN zou worden opgenomen en inhield dat de onderneming in zowel het tweede kwartaal als in het derde kwartaal van 2021 TVL-subsidie moest hebben ontvangen, is niet opgenomen in de TVL voor het vierde kwartaal van 2021. De openbaarmaking van verleende subsidies, lager dan € 100.000, zoals eerder aangekondigd in het kader van de VLN-regeling, wordt in de TVL voor dit kwartaal geregeld.

Met deze wijzigingsregeling worden voornoemde aanpassingen verwerkt in de TVL en wordt de TVL opengesteld voor subsidie voor het vierde kwartaal van 2021, voor zowel MKB-ondernemingen als grote ondernemingen. In de volgende paragraaf worden de wijzigingen ten opzichte van de vorige openstelling nader toegelicht.

De TVL bevat geen subsidieplafond, waartoe de Minister van Financiën overeenkomstig artikel 3, derde lid, van de Kaderwet EZK- en LNV subsidies heeft ingestemd. Het totale geraamde budget voor de TVL voor het vierde kwartaal bedraagt € 1,9 miljard. De openstelling van de TVL voor het vierde kwartaal loopt van 20 december 2021 tot en met 28 januari 2022.

2. Aanpassingen in de TVL in het vierde kwartaal opzichte van de TVL in het derde kwartaal van 2021

Zoals hiervoor aangegeven zijn de bepalingen inzake de TVL-subsidie in het vierde kwartaal van 2021 voor een groot deel gelijk aan de bepalingen inzake de TVL-subsidies gedurende de openstelling voor het tweede en derde kwartaal van 2021. Het subsidiepercentage wordt gehandhaafd op 100%. Tevens is TVL-subsidie in het vierde kwartaal zowel aan te vragen door MKB-ondernemingen als door grote ondernemingen, waarbij geldt dat in het geval een grote onderneming deel uitmaakt van de groep er per groep slechts éénmaal subsidie kan worden aangevraagd. Ook de maximum subsidiebedragen worden niet gewijzigd en blijven € 550.000 voor mkb-ondernemingen en € 600.000 voor grote ondernemingen. Verder zijn de voorwaarden voor verstrekking van de subsidie gehandhaafd en zijn de afwijzingsgronden en verplichtingen voor de subsidieontvanger gelijk gebleven. Ook de informatieverplichtingen bij aanvraag zoals deze golden in de vorige openstelling voor TVL-subsidie zijn gehandhaafd. Dit betekent dat ook bij het aanvragen van TVL-subsidie boven € 25.000 een derdenverklaring vereist is in het geval van een startende onderneming en dat bij bedragen boven € 125.000 een accountantsverklaring verplicht is. Hierbij geldt dat wanneer de in het kader van de aanvraag gevraagde informatie hetzelfde is gebleven, dezelfde verklaring of informatie kan worden verstrekt of kan worden verwezen naar reeds beschikbare informatie of verklaringen.

Er wordt een viertal wijzigingen aangebracht. Ten eerste zijn voor de openstelling van de TVL voor het vierde kwartaal wederom de referentiekwartalen aangepast, t.o.v. het voorafgaande kwartaal (par. 2.1). Ten tweede worden de maximale steunbedragen die mogen worden verstrekt op grond van paragraaf 3.1 van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I) (hierna: Tijdelijke kaderregeling) aangepast (par. 2.2). Ten derde wordt geregeld dat alle voor het vierde kwartaal van 2021 verstrekte subsidies openbaar worden gemaakt (par. 2.3). Ten vierde wordt de vervaltermijn van de TVL aangepast (par. 2.4).

2.1. Referentiekwartalen

Voor het berekenen van het omzetverlies in het vierde kwartaal van 2021 wordt het vierde kwartaal 2019 als referentieperiode gebruikt. Het vierde kwartaal van 2020 was niet bruikbaar als referentieperiode aangezien gedurende die periode in ieder geval de horeca grotendeels gesloten was.

Net als de openstellingen van de TVL in het tweede en derde kwartaal van 2021 wordt ook nu de mogelijkheid geboden om te kiezen voor een ander referentiekwartaal. Dat is het eerste kwartaal van 2020. Dit kwartaal waren er geen beperkende maatregelen, afgezien van de laatste twee weken van het kwartaal. Waar in de TVL voor het tweede en derde kwartaal de mogelijkheid bestond om het derde kwartaal van 2020 als referentieperiode te kiezen, is dat voor deze openstelling niet opportuun vanwege het seizoenseffect; het verschil in seizoensgebonden omzet tussen het derde en het vierde kwartaal is veel groter dan tussen het vierde en eerste kwartaal.

MKB-ondernemingen en grote ondernemingen die na 30 september 2019 zijn gestart kunnen kiezen tussen het derde kwartaal van 2020 of de omzet in het eerste gehele kalenderkwartaal volgend op de maand na inschrijving in het handelsregister. Deze keuze wordt, net als tijdens de openstellingen van de TVL in het tweede en derde kwartaal van 2021, geboden aangezien ondernemingen die na 30 september 2019 voor de eerste keer zijn ingeschreven in het handelsregister in het vierde kwartaal van 2019 geen of geen volledige omzet hebben kunnen genereren. Voor ondernemers die na 1 april en uiterlijk op 30 juni 2020 startten is er geen keuzemogelijkheid, aangezien het eerste volledige kwartaal na inschrijving en het derde kwartaal van 2020 samenvallen.

2.2. Verhoging maximale steunbedragen op grond van de Tijdelijke kaderregeling

De TVL is gebaseerd op paragraaf 3.1 van de Tijdelijke kaderregeling. In deze paragraaf zijn de maximale steunbedragen die bedrijven op grond van deze paragraaf mogen ontvangen, opgenomen. Dit had tot gevolg dat bedrijven maximaal € 1,8 mln. aan steun op grond van paragraaf 3.1 van de Tijdelijke kaderregeling konden ontvangen. Voor bedrijven in de visserij- en aquacultuursector was dit bedrag maximaal € 270.000, en voor bedrijven in de landbouwsector was dit bedrag maximaal € 225.000. Nu de Europese Commissie heeft besloten tot verlenging van de Tijdelijke kaderregeling waarbij ook de maximale steunbedragen die bedrijven mogen ontvangen worden opgehoogd, worden deze nieuwe bedragen verwerkt in deze regeling. Dat betekent dat de subsidies worden afgewezen voor zover de subsidiebedragen hoger zijn dan € 2,3 mln., of hoger zijn dan € 345.000 of € 290.000 voor bedrijven in de visserij- en aquacultuursector respectievelijk de landbouwsector.

2.3. Openbaarmaking subsidies

Ter uitvoering van de Tijdelijke kaderregeling was in de TVL reeds opgenomen dat alle subsidies die worden verleend op grond van de regeling en die in totaal hoger zijn dan € 100.000 (of hoger zijn dan € 10.000 in het geval van landbouw- of visserijbedrijven) openbaar worden gemaakt. In aanvulling hierop wordt thans bepaald dat alle voor het vierde kwartaal van 2021 verleende TVL-subsidies openbaar worden gemaakt. Nu de TVL ook in het vierde kwartaal van 2021 nog wordt voortgezet, hecht het kabinet er belang aan dat de besteding van publiek geld zo transparant mogelijk wordt gemaakt en dat vanaf dit kwartaal alle TVL-subsidies openbaar worden gemaakt, zoals ook bij de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) reeds het geval is. Hoewel het niet de bedoeling is om persoonsgegevens te publiceren, kan het in enkele gevallen persoonsgegevens betreffen, bijvoorbeeld als een bedrijfsnaam gekoppeld is aan de naam van een natuurlijk persoon, wat bij eenmanszaken vaak het geval is. Er is voor gekozen ook deze gegevens in beginsel openbaar te maken, vanuit het oogpunt van transparantie en de maatschappelijke relevantie van het onderwerp. Hierbij is de afweging gemaakt dat in deze fase van de steunmaatregelen het belang van openbaarheid zwaarder weegt dan het belang van bescherming van persoonsgegevens, voor zover daar al sprake van zou zijn. In de kern gaat het om bedrijfsmatige activiteiten waarbij de risico’s voor betrokkenen als laag worden ingeschat. Daarnaast biedt de regeling de mogelijkheid om, in het geval dat openbaarmaking vanwege zwaarwegende persoonlijke omstandigheden niet kan worden gevergd, anders te beslissen. Het gaat daarbij om schrijnende gevallen waarbij de persoonlijke levenssfeer door openbaarmaking van de betreffende gegevens zo ernstig zou worden geschaad, dat dit niet gevergd kan worden. Dit heeft tot gevolg dat vanaf de TVL voor het vierde kwartaal van 2021 de gegevens over subsidieverleningen ook worden gepubliceerd bij bedragen lager dan de bedragen op grond waarvan openbaarmaking reeds verplicht was op grond van de Tijdelijke kaderregeling.

2.4. Aanpassing vervaltermijn TVL

De vervaltermijn van de TVL wordt aangepast. Hierdoor vervalt de regeling met ingang van 1 juli 2022 in plaats van met ingang van 1 januari 2022. Deze aanpassing wordt gedaan nu de steun aan ondernemingen op grond van deze regeling langer nodig is als gevolg van de maatregelen ter bestrijding van de COVID-19- pandemie en is mogelijk doordat de Tijdelijke kaderregeling is verlengd. Door de aanpassing van de vervaltermijn is het mogelijk om ook voor het vierde kwartaal van 2021 TVL-subsidie te verstrekken.

Op grond van artikel 4.10, zevende lid, van de Comptabiliteitswet 2016 moet de aanpassing van een vervaldatum van een subsidieregeling bij de Tweede Kamer worden voorgehangen. Onderhavige regeling is daarom aan de Tweede Kamer overgelegd (Kamerstukken II 35 420, nr. 423).

3. Staatssteun

De TVL-subsidie bevat staatssteun. De subsidie is gebaseerd op paragraaf 3.1 van de Tijdelijke kaderregeling. Onderstaande paragrafen bevatten informatie over de goedkeuring van deze subsidies door de Europese Commissie en de interactie-effecten tussen TVL-subsidies in het kader van het maximum steunbedrag.

3.1. Informatie over goedkeuring van staatssteun

De subsidie die wordt verleend op grond van deze regeling is aan te merken als staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU). Conform artikel 108, derde lid, van het VWEU is deze steunmaatregel ter voorafgaande goedkeuring bij de Europese Commissie aangemeld. Om geoorloofd steun te kunnen verstrekken op basis van deze subsidieregeling is gebruik gemaakt van de Tijdelijke kaderregeling.

Data goedkeuring openstellingen tot nu toe:

  • De oorspronkelijke subsidieregeling is op 26 juni 2020 goedgekeurd door de Europese Commissie (SA.57712 (2020/N)).

  • De eerste wijzigingsregeling ten behoeve van de tweede openstelling van de regeling is door de Europese Commissie goedgekeurd op 20 november 2020 (SA.59535 (2020/N)).

  • De tweede wijzigingsregeling ten behoeve van wijzigingen in de tweede openstelling, en ten behoeve van de derde openstelling is door de Europese Commissie goedgekeurd op 9 februari 2021 (SA.60166 (2021/N)).

  • De derde wijzigingsregeling ten behoeve van de derde openstelling is door de Europese Commissie goedgekeurd op 15 maart 2021 (SA.62241 (2021/N)).

  • De vierde wijzigingsregeling ten behoeve van de vierde openstelling is door de Europese Commissie goedgekeurd op 22 juni 2021 (SA.63257 (2021/N)).

  • De vijfde wijzigingsregeling ten behoeve van de vijfde openstelling is door de Europese Commissie goedgekeurd op 26 juli 2021 (SA.63984 (2021/N)).

  • Onderhavige wijzigingsregeling ten behoeve van zesde openstelling is door de Europese Commissie goedgekeurd op 10 december 2021 (SA.100829 (2021/N)).

Zie hiervoor artikel 4.2, eerste lid, van de regeling. De goedkeuring van de Europese Commissie heeft, net als de voorgaande goedkeuringen, betrekking op het verlenen van de subsidie en op de vrijstelling van deze subsidie van belastingheffing.

3.2 Interactie verschillende openstellingen TVL in het kader van het maximum steunbedrag

Nu de TVL meerdere keren is opengesteld en ook TVL-subsidie voor het vierde kwartaal van 2021 kan worden verkregen, zijn er meer ondernemingen die het maximum steunbedrag zoals opgenomen in de Tijdelijke kaderregeling, bereiken. Het maximum steunbedrag bedraagt vanaf de openstelling voor het vierde kwartaal van 2021 € 2,3 mln. per onderneming, respectievelijk € 345.000 voor ondernemingen die actief zijn in de visserij- en aquacultuursector of € 290.000 voor ondernemingen die actief zijn in de primaire productie van landbouwproducten.

Voor het bepalen van de beschikbare financiële ruimte die binnen het staatssteunplafond (het maximum steunbedrag) bestaat, kan niet anders dan worden uitgegaan van de informatie op het moment van aanvragen van de subsidie. Dit betekent dat subsidie op grond van de TVL-regeling in het vierde kwartaal van 2021 wordt toegekend voor zover er subsidieruimte binnen het maximale staatssteunbedrag beschikbaar is, waarbij wordt uitgegaan van het vastgestelde bedrag aan subsidie voor de aanvragen die reeds zijn vastgesteld. Op het moment dat eerder verleende TVL-subsidies nog niet zijn vastgesteld, wordt uitgegaan van het verleende bedrag. Op het moment dat op basis van deze eerder verleende of vastgestelde bedragen geen steunruimte meer bestaat, wordt de aanvraag voor TVL-subsidie afgewezen.

Mocht later blijken dat door lagere vaststelling van eerdere aanvragen er toch ruimte was geweest, dan wordt de genomen beslissing (hoogte van de subsidie of afwijzing) niet alsnog herzien. Deze ruimte is wel beschikbaar bij eventuele toekomstige aanvragen.

4. Regeldruk

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) voert de regeling uit. Zij acht de regeling uitvoerbaar.

De regeldruk voor aanvrager behelst het kennisnemen van de regeling, het invullen van de aanvraag en het afgeven van de bedoelde verklaringen op twee momenten: bij aanvraag en bij vaststelling, waarbij de vaststelling voor een deel van de ondernemingen slechts een controle van gegevens betreft. Hierbij is het tarief gehanteerd voor een administratief medewerker, aangezien er vanuit wordt gegaan dat administratief personeel de aanvraag zal indienen.

De wijzigingen van de TVL in het vierde kwartaal ten opzichte van de TVL voor het derde kwartaal van 2021 hebben geen regeldrukgevolgen voor de aanvrager: de verlaging van het subsidiepercentage en de verlaging van het maximum subsidiebedrag hebben enkel effect op de hoogte van de te ontvangen subsidie, niet op de regeldruk per onderneming. Wel is de verwachting gezien de uitbreiding van de maatregelen ten opzichte van het derde kwartaal, dat er meer aanvragen zullen zijn. De tijd die nodig is per onderneming om een beroep op de TVL te doen, is een gemiddelde: voor kleine/eenvoudige ondernemingen zal het minder zijn, voor complexe, grote en/of groepsaanvragen zal het meer zijn.

4.1. Regeldruk bij aanvraag

Het aanvragen van subsidie kan eenvoudig worden gedaan middels het invullen en het aanvinken van de verklaringen op een afvinklijst die is opgenomen in het aanvraagformulier. Daarnaast dient de onderneming bij de aanvraag een bewijs te leveren, zoals een kopie van de aangifte van de omzetbelasting of een kopie van een ander bewijsstuk uit de boekhouding van de omzetgegevens over 2019 het betreffende kalenderjaar waarin de referentieperiode valt (het kalenderjaar 2019 of 2020, afhankelijk van de gekozen referentieperiode). Voor zover deze gegevens reeds beschikbaar zijn bij RVO, hoeven ze niet opnieuw aangeleverd te worden, maar worden de bekende gegevens in de aanvraag hergebruikt en dient enkel een controle hierop te worden uitgevoerd aangezien sprake kan zijn van tussentijdse wijziging.

Dit geldt bijvoorbeeld voor het aanleveren van verklaringen zoals de derdenverklaring en de accountantsverklaring. Wanneer de gevraagde informatie hetzelfde is gebleven, kan dus dezelfde verklaring of informatie worden verstrekt of kan worden verwezen naar al beschikbare informatie of verklaringen. De impact op de regeldruk is lastig in te schatten en is daarom niet meegenomen in de berekening.

Uitgegaan wordt van een verwachte tijdsbesteding van vijftien minuten voor de kennisneming, zeventien minuten voor het invullen van de complete aanvraag en tien minuten voor het opzoeken en toevoegen van de bewijsstukken, in totaal 42 minuten. Dit komt – bij een standaarduurtarief van € 39 (conform het Handboek Meting Regeldrukkosten) – neer op € 27 per onderneming.

In het geval dat het verwachte subsidiebedrag € 125.000 of meer bedraagt, is bij aanvraag een accountantsproduct vereist, die ziet op het al dan niet onderdeel uitmaken van een groep, de samenstelling van de groep en de steun die de groep reeds heeft ontvangen. Dit accountantsproduct of product van een accountant-administratieconsulent zal naar verwachting 4 uur kosten. Bij een uurtarief van € 85 betekent dit € 340 per aanvraag.

Voor ondernemingen met een inschrijfdatum in het handelsregister vanaf 16 maart 2020 tot en met 30 juni 2020, die een subsidie van meer dan € 25.000 aanvragen, vereist de regeling daarnaast een extra verklaring bij aanvraag van een onafhankelijk en ter zake deskundig persoon om aan te tonen dat de omzet in de referentieperiode en de schatting van de omzet in de subsidieperiode naar waarheid zijn ingevuld. Zoals al is toegelicht in de toelichting op de startersregeling (Stcrt. 2021, 27418) is deze derdenverklaring voor startende ondernemingen noodzakelijk gezien de korte geschiedenis van deze groep ondernemers en het hogere risico op misbruik en oneigenlijk gebruik. Dit omdat ondernemingen mogelijk na de start van de crisis zijn ingeschreven met het oog op het verkrijgen van subsidie. De kosten van een verklaring van een onafhankelijk en ter zake deskundig persoon lopen sterk uiteen. Uitgaande van een gemiddeld bedrag van € 800 voor ongeveer 60 ondernemingen, bedraagt de totale regeldruk hiervoor € 0,048 miljoen.

In totaal worden 55.000 aanvragers verwacht, waarvan 500 grote ondernemingen en 500 MKB-ondernemingen die een subsidie vragen van € 125.000 of meer. Deze aantallen zijn een grove schatting op basis van aanvragen in andere kwartalen en de (verwachten) versoepelingen voor en tijdens de subsidieperiode.

De regeldrukkosten voor de indiening van de aanvraag komen daarmee uit op € 1,485 mln. en de extra regeldrukkosten voor het accountantsproduct op € 0,34 mln.

De totale regeldrukkosten voor de aanvraag komen daarmee op € 1,485 mln. + € 0,0048 mln. + € 0,34 mln. = € 1,873 mln.

4.2. Regeldruk bij vaststelling

Voor de subsidievaststelling zal de regeldruk worden beperkt door zo veel mogelijk gebruik te maken van vooraf ingevulde formulieren. RVO beschikt voor een groot deel van de ondernemers over de noodzakelijke vaststellingsgegevens met betrekking tot de omzet van de aanvragers die zij heeft verkregen van de Belastingdienst. De subsidieontvanger moet vervolgens de omzet controleren met de eigen gegevens (route 1). Voor zover de gegevens niet beschikbaar zijn, dient de onderneming dit zelf in te vullen (route 2). Voor de overzichtelijkheid wordt er vanuit gegaan dat grote ondernemingen of waar een accountantsverklaring nodig is onder route 2 vallen, want hun vaststellingsverzoek zal gemiddeld meer tijd vergen.

Route 1 zal gemiddeld tien minuten kosten, zijnde € 6,50 per onderneming, en route 2 zal gemiddeld veertig minuten kosten, zijnde € 26 per onderneming.

Voor alle ondernemingen waarbij het subsidiebedrag meer bedraagt dan € 125.000 wordt een product van een accountant of accountant-administratieconsulent gevraagd, de verwachte kosten hiervan zijn € 3.400 gemiddeld.

Van de 55.000 vaststellingen zal naar verwachting van 1000 aanvragers een accountantsproduct worden verwacht en uitgegaan worden van route 2. Dit betekent dat de totale kosten voor de accountantsproducten € 3,4 mln. zullen bedragen, de totale kosten van route 1 € 0,351 mln., en de kosten van route 2 € 0,026 mln.

De totale kosten bij vaststelling komen daarmee uit op:

€ 3,4 mln. + € 0,351 mln. + € 0,026 mln. = € 3,777 mln.

4.3. Totale regeldrukkosten

De totale regeldrukkosten van deze vierde openstelling komen daarmee uit op:

€ 1,873 mln. + € 3,777 mln. = € 5,65 mln.

Voor alle opgevraagde producten van de accountant, accountant-adminstratieconsulent of ter zake deskundige persoon geldt dat de accountant, accountant-administratieconsulent of ter zake deskundige persoon met betrekking tot informatie die niet veranderd is ten opzichte van een eerder aan RVO aangeleverd product van de accountant, accountant-adminstratieconsulent of ter zake deskundige persoon, kan volstaan met een verklaring dat de informatie niet veranderd is. Dit is in de berekening nu buiten beschouwing gelaten.

ATR heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.

5. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Met de datum van inwerkingtreding en het moment van publicatie van deze regeling wordt afgeweken van het kabinetsbeleid inzake de vaste verandermomenten en de minimuminvoeringstermijn. Dit wordt gerechtvaardigd door het feit dat een snelle inwerkingtreding van de subsidieregeling aanmerkelijke nadelen voor de doelgroep voorkomt.

II. Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

Met dit onderdeel wordt een tekstuele wijziging aangebracht in de begripsomschrijving van ‘groep’ in de artikelen 2.3.1, eerste lid, en 2.3.13, eerste lid. Dit betreft het herstel van een verschrijving.

Onderdeel B

Met dit onderdeel wordt de uiterste datum waarop de aanvraag tot vaststelling van de subsidie voor het eerste kwartaal van 2021 moet zijn ingediend, aangepast. Deze aanpassing geldt zowel voor MKB-ondernemingen (artikel 2.3.12) als voor grote ondernemingen (artikel 2.3.24). Deze datum was oorspronkelijk 11 januari 2022 en wordt gewijzigd in 8 maart 2022. De reden voor deze wijziging is dat veel subsidieontvangers niet voor 8 maart 2022 het verzoek tot subsidievaststelling zullen kunnen indienen. Met het aanpassen van de datum waarop het verzoek tot vaststelling uiterlijk moet zijn ingediend, wordt voorkomen dat de subsidie ambtshalve moet worden vastgesteld. Zo is geborgd dat de subsidie op basis van de juiste, bij de aanvraag tot subsidievaststelling aangeleverde gegevens, kan worden vastgesteld.

Onderdeel C

Met dit onderdeel wordt de nieuwe paragraaf 2.5 toegevoegd aan onderhavige regeling. Deze paragraaf heeft betrekking op subsidie voor vaste lasten voor de periode oktober, november en december 2021. Onder deze paragraaf vallen twee subparagrafen die betrekking hebben op onderscheidenlijk subsidie voor MKB-ondernemingen (paragraaf 2.5.1) en grote ondernemingen (paragraaf 2.5.2). Hieronder worden deze paragrafen kort toegelicht.

Paragraaf 2.5.1. Subsidie vaste lasten voor MKB-ondernemingen
Artikel 2.5.1

Dit artikel bevat de begripsbepalingen die van toepassing zijn op de paragraaf met betrekking tot TVL-subsidie voor MKB-ondernemingen in het vierde kwartaal van 2021. Deze begripsbepalingen zijn gelijk aan de begripsbepalingen die van toepassing waren op de openstelling van de TVL in het derde kwartaal van 2021, behoudens de verwijzingen naar de verschillende artikelen.

Artikelen 2.5.2, 2.5.3 en 2.5.4

Deze artikelen bevatten de bepalingen betreffende de verstrekking van subsidie, het op te geven omzetverlies en de hoogte van de subsidie. Artikel 2.5.2 bevat de bepalingen betreffende de verstrekking van subsidie. In het eerste lid is opgenomen dat subsidie wordt verstrekt aan MKB-ondernemingen om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden oktober, november en december van 2021. In het tweede lid zijn de voorwaarden voor de verstrekking voor subsidie opgenomen, die ongewijzigd zijn ten opzichte van de voorwaarden voor TVL voor het derde kwartaal van 2021.

Artikel 2.5.3 bevat de bepalingen inzake het omzetverlies, dat ten minste 30% moet bedragen. In het tweede, derde en vierde lid zijn de referentieperiode en de subsidieperiode aangepast. De referentieperiode voor deze openstelling is ofwel vierde kwartaal 2019 of het eerste kwartaal van 2020. In afwijking daarvan is de omzet in de referentieperiode voor een MKB-ondernemingen die na 30 september 2019 voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister: het derde kwartaal van 2020 of de omzet in het eerste gehele kalenderkwartaal volgend op de maand na inschrijving in het handelsregister. Deze keuze wordt, net als tijdens de openstelling van de TVL voor het tweede en derde kwartaal van 2021, geboden aangezien MKB-ondernemingen die na 30 september 2019 voor de eerste maal zijn ingeschreven in het handelsregister het vierde kwartaal van 2019 geen of niet volledige omzet hebben kunnen genereren. Zie voor een nadere toelichting op de referentieperiodes paragraaf 2.1 van het algemeen deel van de toelichting.

Artikel 2.5.4, betreffende de hoogte van de subsidie, blijft ongewijzigd ten opzichte van de openstelling in het derde kwartaal van 2021.

Artikelen 2.5.5 en 2.5.6

Deze artikelen bevatten de bepalingen betreffende de afwijzingsgronden en de informatieverplichtingen bij aanvraag. In artikel 2.5.5, eerste lid, onder c, zijn de aangepaste maximale steunbedragen opgenomen die op grond van de Tijdelijke kaderregeling verstrekt kunnen worden aan ondernemingen. Dit betekent dat aanvragen om subsidie worden afgewezen voor zover ze hoger zijn dan deze maximumbedragen. Zie paragraaf 2.2 van het algemeen deel van de toelichting voor meer informatie over deze aangepaste bedragen. De informatieverplichtingen niet gewijzigd ten opzichte van de vorige openstelling. Zie voor meer informatie over de informatieverplichtingen paragraaf 4 van het algemeen deel van de toelichting.

Artikel 2.5.7

Dit artikel bevat de aanvraagperiode voor het indienen van subsidie voor het vierde kwartaal van 2021. De aanvraagperiode loopt van 20 december 2021, 8:00, tot en met 28 januari 2022, 17:00.

Artikelen 2.5.8, 2.5.9, 2.5.10 en 2.5.11

Deze artikelen bevatten de bepalingen betreffende de beslistermijn, het voorschot, de verplichtingen van de subsidieontvanger en de vaststelling van de subsidie. Deze artikelen zijn inhoudelijk ongewijzigd gebleven, behoudens enkele aangepaste verwijzingen en de aanpassing van de uiterlijke datum voor de aanvraag tot vaststelling. In artikel 2.5.11 is opgenomen dat de getroffen MKB-onderneming uiterlijk 1 september 2022 de aanvraag tot vaststelling moet indienen.

Paragraaf 2.5.2. Subsidie vaste lasten voor grote ondernemingen
Artikel 2.5.12

Dit artikel bevat de begripsbepalingen die van toepassing zijn op de paragraaf met betrekking tot de TVL-subsidie voor grote ondernemingen in het vierde kwartaal van 2021. Deze begripsbepalingen zijn gelijk aan de begripsbepalingen die van toepassing waren op de openstelling van de TVL voor het derde kwartaal van 2021, behoudens de verwijzingen naar de verschillende artikelen.

Artikelen 2.5.13, 2.5.14 en 2.5.15

Deze artikelen bevatten de bepalingen betreffende de verstrekking van subsidie, het op te geven omzetverlies en de hoogte van de subsidie. In het eerste lid van artikel 2.5.13 is opgenomen dat subsidie wordt verstrekt aan grote ondernemingen om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden oktober, november en december van 2021. In het tweede lid zijn de voorwaarden voor de verstrekking voor subsidie opgenomen, die ongewijzigd zijn ten opzichte van de voorwaarden voor TVL voor het derde kwartaal van 2021.

Artikel 2.5.14 bevat de bepalingen inzake het omzetverlies, dat ten minste 30% moet bedragen. In het tweede, derde en vierde lid zijn de referentieperiode en de subsidieperiode aangepast. De referentieperiode voor deze openstelling is ofwel vierde kwartaal 2019 of het eerste kwartaal van 2020. In afwijking daarvan is de omzet in de referentieperiode voor een grote ondernemingen die de aanvraag indient en die na 30 september 2019 voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister: het derde kwartaal van 2020 of de omzet in het eerste gehele kalenderkwartaal volgend op de maand na inschrijving in het handelsregister. Deze keuze wordt, net als tijdens de openstelling van de TVL voor het tweede en derde kwartaal van 2021, geboden aangezien grote ondernemingen die na 30 september 2019 voor de eerste maal zijn ingeschreven in het handelsregister het vierde kwartaal van 2019 geen of niet volledige omzet hebben kunnen genereren. Zie voor een nadere toelichting op de referentieperiodes paragraaf 2.2 van het algemeen deel van de toelichting.

Artikel 2.5.15, betreffende de hoogte van de subsidie, blijft ongewijzigd ten opzichte van de opstelling in het derde kwartaal van 2021.

Artikelen 2.5.16 en 2.5.17

Deze artikelen bevatten de bepalingen betreffende de afwijzingsgronden en de informatieverplichtingen bij aanvraag. Ter verduidelijking is een wijziging aangebracht in artikel 2.5.16, eerste lid, onderdeel b. Op grond van dit onderdeel worden aanvragen afgewezen als de onderneming al in moeilijkheden verkeerde op 31 december 2019, welke eis voortvloeit uit de Tijdelijke kaderregeling. In dit onderdeel is nu expliciet opgenomen dat indien een grote onderneming deel uitmaakt van een groep, de toets of de onderneming in moeilijkheden verkeert plaatsvindt op het niveau van de onderneming in de zin van artikel 2, onderdeel 18, van de groepsvrijstellingsverordening. Immers is bij de toets of een onderneming in moeilijkheden verkeert (mede) het unierechtelijke begrip ‘onderneming’ van belang, waartoe ook ondernemingen die buiten Nederland gevestigd zijn, kunnen behoren.

In artikel 2.5.16, onderdeel c, zijn de aangepaste maximale steunbedragen opgenomen die op grond van de Tijdelijke kaderregeling verstrekt kunnen worden aan ondernemingen. Dit betekent dat aanvragen om subsidie worden afgewezen voor zover ze hoger zijn dan deze maximumbedragen. Zie paragraaf 2.2 van het algemeen deel van de toelichting voor meer informatie over deze aangepaste bedragen.

De informatieverplichtingen zijn niet gewijzigd ten opzichte van de vorige openstelling. Zie voor meer informatie over de informatieverplichtingen paragraaf 4 van het algemeen deel van de toelichting.

Artikel 2.5.18

Dit artikel bevat de aanvraagperiode voor het indienen van subsidie voor het vierde kwartaal van 2021. De aanvraagperiode loopt van 20 december 2021, 8:00, tot en met 28 januari 2022, 17:00.

Artikelen 2.5.19, 2.5.20, 2.5.21 en 2.5.22

Deze artikelen bevatten de bepalingen betreffende de beslistermijn, het voorschot, de verplichtingen van de subsidieontvanger en de vaststelling van de subsidie. Deze artikelen zijn inhoudelijk ongewijzigd gebleven, behoudens enkele aangepaste verwijzingen en de aanpassing van de uiterlijke datum voor de aanvraag tot vaststelling. In artikel 2.5.22 is opgenomen dat subsidieontvanger uiterlijk 1 september 2022 de aanvraag tot vaststelling moet indienen.

Onderdeel D

Dit onderdeel wijzigt artikel 4.2 in verband met actualisatie van de staatssteungoedkeuring. Zie paragraaf 3 uit het algemeen deel van de toelichting voor meer informatie over staatssteun.

Onderdeel E

Met dit onderdeel wordt een artikel over bekendmaking van gegevens inzake subsidieverlening in de regeling opgenomen. De eerste twee leden waren voorheen al opgenomen in de regeling (artikel 4.2, derde en vierde lid) en zijn ter uitvoering van de verplichting, zoals opgenomen in de Tijdelijke kaderregeling om bepaalde gegevens over subsidieverleningen bekend te maken bij bedragen hoger dan € 100.000 (en in het geval van landbouw- en visserijbedrijven: hoger dan € 10.000). In aanvulling hierop wordt in het derde lid bepaald dat gegevens over alle voor het vierde kwartaal van 2021 verleende TVL-subsidies openbaar worden gemaakt. In het vierde lid is opgenomen dat in geval van zwaarwegende persoonlijke omstandigheden kan worden afgezien van openbaarmaking. Voor meer informatie over de openbaarmaking van TVL-subsidies voor het vierde kwartaal van 2021 wordt verwezen naar paragraaf 2.3 van het algemeen deel van de toelichting.

Onderdeel F

Dit onderdeel wijzigt artikel 4.5. Dit heeft tot gevolg dat de regeling vervalt per 1 juli 2022 in plaats van per 1 januari. Deze verlenging is mogelijk aangezien de Tijdelijke kaderregeling verlengd is. Door deze verlenging kunnen subsidies op grond van deze regeling nog in het eerste half jaar van 2022 worden verleend. Voor een verdere toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 2.4 van het algemeen deel van de toelichting.

Onderdeel G

Het opschrift van de bijlage wordt aangepast zodat in dit opschrift wordt verwezen naar alle artikelen waarbij deze bijlage behoort.

Artikel II

Met dit onderdeel wordt een technische wijziging doorgevoerd in artikel 1.8 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies. Vanwege een wijziging in de Tijdelijke kaderregeling moet de verwijzing naar het thans opgenomen onderdeel 88, dat betrekking heeft op de openbaarmaking van gegevens over subsidieverleningen, worden gewijzigd in onderdeel 103.

Artikel III

Dit artikel voorziet in de inwerkingtreding van de regeling. De regeling treedt in werking met ingang van de dag na datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Hiermee wordt afgeweken van het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten en de minimuminvoeringstermijn, zoals opgenomen in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Dit is gerechtvaardigd, omdat de doelgroep gebaat is bij spoedige inwerkingtreding.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, S.A. Blok


X Noot
1

Kamerstukken II 2021/22, 35 420, nr. 348.

X Noot
2

Kamerstukken II 2021/22, 35 420, nr. 414.

X Noot
3

Kamerstukken II II 2021/22, 35 420, nr. 420.

Naar boven