De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Gelet op artikel 8, zesde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), artikel 673, derde lid, van Boek
7 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 6, eerste lid, van het Besluit beslagvrije voet,
artikel 10b, vierde lid, en artikel 31, vierde lid, van de Participatiewet, artikel
38f, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, artikel 2.22, eerste
lid, van het Besluit Wfsv, artikel 2, eerste en tweede lid, en artikel 3, eerste en
tweede lid, van het Remigratiebesluit, artikel 3, eerste lid, en artikel 5 van de
Kaderwet SZW-subsidies en artikel 3.1, vierde lid, van de Wet tegemoetkomingen loondomein;
Besluit:
ARTIKEL I HERZIENING PERCENTAGE WET INKOMENSVOORZIENING OUDERE EN GEDEELTELIJK ARBEIDSONGESCHIKTE
GEWEZEN ZELFSTANDIGEN
Het percentage, genoemd in artikel 8, tweede lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere
en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, wordt herzien en vastgesteld
op 2%.
ARTIKEL II WIJZIGING BEDRAG BOEK 7 BURGERLIJK WETBOEK
In artikel 673, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt ‘€ € 84.000’
vervangen door ‘€ 86.000’.
ARTIKEL III WIJZIGING REGELING BESLAGVRIJE VOET
Bijlage 1, behorende bij artikel 1 van de Regeling beslagvrije voet, wordt vervangen
door de eerste bijlage bij deze regeling.
ARTIKEL IV WIJZIGING REGELING PARTICIPATIEWET, IOAW EN IOAZ
De Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 9 wordt ‘in het kalenderjaar 2021’ vervangen door ‘in het kalenderjaar
2022’.
B
In artikel 11 komt de tabel te luiden:
bij een netto inkomen per maand
|
bedraagt de aanspraak op vakantietoeslag
|
gelijk aan of meer dan
|
en minder dan
|
€
|
0,00
|
€
|
685,11
|
8,00%
|
x ink
|
|
€
|
685,11
|
€
|
739,90
|
5,40%
|
x ink
|
|
€
|
739,90
|
€
|
822,60
|
8,00%
|
x ink
|
– € 19,25
|
€
|
822,60
|
€
|
1.537,66
|
8,00%
|
x ink
|
– € 2,75
|
€
|
1537,66
|
|
|
5,21%
|
x ink
|
– € 1,79
|
C
In artikel 12 komt de tabel te luiden:
bij een netto inkomen per maand
|
bedraagt de aanspraak op vakantietoeslag
|
gelijk aan of meer dan
|
en minder dan
|
€
|
0,00
|
€
|
601,16
|
8,00%
|
x ink
|
|
€
|
601,16
|
€
|
649,24
|
5,03%
|
x ink
|
|
€
|
649,24
|
€
|
1.275,81
|
8,00%
|
x ink
|
– € 19,25
|
€
|
1275,81
|
€
|
1.358,62
|
7,24%
|
x ink
|
– € 17,42
|
€
|
1358,62
|
|
|
8,00%
|
x ink
|
– € 27,80
|
D
In artikel 13 komt de tabel te luiden:
bij een netto inkomen per maand
|
bedraagt de aanspraak op vakantietoeslag
|
gelijk aan of meer dan
|
en minder dan
|
€
|
0,00
|
|
|
8,00%
|
x ink
|
|
E
De onderdelen a tot en met c van artikel 14, eerste lid, komen te luiden:
a. alleenstaande
|
5,47%
|
x ink
|
|
b. gehuwden, waarvan beide echtgenoten de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in
artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet hebben bereikt
|
5,76%
|
x ink
|
|
c. gehuwden, waarvan een echtgenoot de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel
7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet heeft bereikt en de andere echtgenoot
jonger is dan de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid,
van de Algemene Ouderdomswet, indien:
|
|
|
|
– het inkomen € 1.250,78 of meer bedraagt
|
5,76%
|
x ink
|
– € 15,46
|
– het inkomen lager is dan € 1.250,78
|
5,76%
|
x ink
|
|
F
In artikel 15b wordt ‘het jaar 2021’ vervangen door ‘het jaar 2022’.
G
Bijlage II, behorende bij artikel 15b van de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ,
wordt vervangen door de tweede bijlage bij deze regeling.
ARTIKEL V WIJZIGING REGELING WFSV
De Regeling Wfsv wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 3.35 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan onderdeel d wordt onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma
een regel toegevoegd, luidende:
2. Aan onderdeel f wordt onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma
een regel toegevoegd, luidende:
B
Aan artikel 3.37 worden twee leden toegevoegd, luidende:
-
9. Het quotumpercentage, bedoeld in artikel 38f, eerste lid, van de Wfsv bedraagt voor
de sector overheid voor het kalenderjaar 2022: 2,69 procent.
-
10. De berekeningen overeenkomstig de formule in artikel 38f, tweede lid, van de Wfsv,
die tot het quotumpercentage, bedoeld in het negende lid, hebben geleid, zijn als
volgt:
ARTIKEL VI WIJZIGING REMIGRATIEREGELING
Bijlage 2, behorend bij artikel 5 van de Remigratieregeling, wordt vervangen door
de derde bijlage bij deze regeling.
ARTIKEL VII WIJZIGING TIJDELIJKE SUBSIDIEREGELING FINANCIERING KINDEROPVANG CARIBISCH
NEDERLAND
De Tijdelijke subsidieregeling financiering kinderopvang Caribisch Nederland wordt
als volgt gewijzigd:
A
Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt ‘31 december 2022’ vervangen door ‘31 december
2021’ en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma,
wordt aan het eerste lid een onderdeel toegevoegd, luidende:
2. In het tweede lid, onderdeel b, wordt ‘31 december 2022’ vervangen door ‘31 december
2021’ en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma,
wordt aan het tweede lid een onderdeel toegevoegd, luidende:
3. In het derde lid, onderdeel b, wordt ‘31 december 2022’ vervangen door ‘31 december
2021’ en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma,
wordt aan het derde lid een onderdeel toegevoegd, luidende:
4. In het vierde lid, onderdeel b, wordt ‘31 december 2022’ vervangen door ‘31 december
2021’ en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma,
wordt aan het vierde lid een onderdeel toegevoegd, luidende:
ARTIKEL VIII WIJZIGING WET TEGEMOETKOMINGEN LOONDOMEIN
In artikel 3.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet tegemoetkomingen loondomein wordt
‘€ 10,48’ vervangen door ‘€ 10,73’ en wordt ‘€ 13,12’ vervangen door ‘€ 13,43’.
ARTIKEL IX
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2022.
TOELICHTING
Algemeen
Per 1 januari 2022 zijn allerlei bedragen, percentages en aantallen in de SZW-regelgeving
herzien. In deze verzamelregeling zijn de nieuwe bedragen gepubliceerd, zoals voorgeschreven
door de genoemde regelgeving. De wijzigingen van alle bedragen zijn zo veel mogelijk
gebundeld. In tegenstelling tot voorgaande jaren is in deze regeling ook de vaststelling
van de aantallen beschut werk voor het jaar 2022 opgenomen. Naast deze verzamelregeling
zijn er ook twee verzamelmededelingen gepubliceerd.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel I Herziening percentage Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
gewezen zelfstandigen (IOAZ)
Het percentage in artikel 8, tweede lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en
gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen wordt gewijzigd als de renteontwikkeling
daartoe aanleiding geeft zoals bepaald in artikel 8, zesde lid, van de Wet inkomensvoorziening
oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen. Voor het vaststellen
van de renteontwikkeling wordt gekeken naar de gemiddelde wettelijke rente en de rente
op deposito’s met een langere looptijd. De rente op deposito’s met een langere looptijd
is gedaald waardoor het genoemde percentage wordt bijgesteld van 3% naar 2%.
Artikel II Wijziging bedrag Boek 7 Burgerlijk Wetboek
Op grond van artikel 7:673, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek wordt de hoogte
van het bedrag genoemd in het tweede lid van dat artikel, betreffende de hoogte van
de maximale transitievergoeding, jaarlijks met ingang van 1 januari bij ministeriële
regeling gewijzigd overeenkomstig de ontwikkeling van de marktcontractlonen. In de
Macro-Economische Verkenningen (MEV) is deze ontwikkeling van de marktcontractlonen
voor het komende jaar geraamd. Daarbij wordt het bedrag afgerond op het naaste veelvoud
van € 1.000,–.
De ontwikkeling van de contractlonen wordt blijkens de MEV geraamd op 2,2%.1 Momenteel is het bedrag € 84.000,–. Bij verhoging met 2,2% resulteert dit in een
bedrag van € 85.848,–. Dit bedrag wordt afgerond op het naaste veelvoud van € 1.000,–.
Met de onderhavige regeling wordt daarom met ingang van 1 januari 2022 het bedrag
van € 84.000,– gewijzigd in € 86.000,–.
Artikel III Wijziging Regeling beslagvrije voet
Artikel 1 Woonlandfactor berust op artikel 475da, vierde lid, van de wet en artikel
6 van het Besluit beslagvrije voet. Hierin is de bepaling opgenomen dat de beslagvrije
voet van personen op wiens inkomen beslag is gelegd en deze personen buiten Nederland
woonachtig zijn wordt vermenigvuldigd met een vastgestelde factor, de zogenaamde woonlandfactor.
De in deze regeling gebruikte woonlandfactoren zijn afgeleid van het woonlandbeginsel
in de sociale zekerheid en zijn gebaseerd op de verhouding van het algemene kostenniveau
van het betreffende woonland en dat van Nederland. In enkele gevallen ligt een bilateraal
sociale zekerheidsverdrag ten grondslag aan de woonlandfactor. In de Regeling woonlandbeginsel
in de sociale zekerheid 2012 is in een aantal gevallen het percentage op 100% (1,0)
gesteld, vanwege bilaterale afspraken, wat niet speelt bij deze regeling. De woonlandfactor
kent een maximum van 1,0.
De bijlage wordt jaarlijks op 1 januari geactualiseerd. De actualisatie is gebaseerd
op de lijst binnen de Regeling woonlandbeginsel in de sociale zekerheid 2012.
Artikel IV Wijziging Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ
In paragraaf 6 van de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ zijn formules opgenomen
voor de aanspraak op vakantietoeslag over inkomen in 2022. Deze formules worden jaarlijks,
overeenkomstig artikel 38, vierde lid, van de Participatiewet, geactualiseerd vanwege
de wijzigingen in de fiscaliteit.
Onderdeel G
Sinds 1 januari 2017 moeten gemeenten de voorziening beschut werk aanbieden aan personen
die daarop zijn aangewezen. De Participatiewet regelt met artikel 10b, vierde lid,
dat bij ministeriële regeling het aantal te realiseren beschut werkplekken kan worden
vastgesteld per gemeente. Deze aantallen zullen in 2048 bij elkaar opgeteld overeenkomen
met de aantallen in de raming en daarmee de financiering vanuit het Rijk.
Het Rijk heeft via de integratie-uitkering Participatie aan gemeenten financiële middelen
beschikbaar gesteld voor de begeleiding van de nieuwe doelgroep naar beschut werk.
De Colleges van burgemeester en wethouders moeten in een jaar, voor zover de behoefte
daartoe bestaat (de behoefte wordt bepaald door het aantal door UWV afgegeven positieve
adviezen), ten minste het aantal beschut werkplekken realiseren als vastgelegd in
deze ministeriële regeling. Bij de totstandkoming van de Participatiewet in 2015 zijn
middelen aan gemeenten beschikbaar gesteld, voor oplopend tot structureel ruim 30.000
beschut werkplekken tegen een gemiddeld dienstverband van 31 uur per week in 2048.
Dit betekent dat gemeenten evenredig meer moeten realiseren bij dienstverbanden van
minder dan 31 uur per week en evenredig minder behoeven te realiseren bij dienstverbanden
van meer dan 31 uur.
Bij inwerkingtreding per 1 januari 2017 is afgesproken om een ingroeipad te hanteren
om de niet gerealiseerde aantallen beschut werk over 2015 en 2016 (in totaal circa
drieduizend plekken) in te halen in de periode 2017 tot en met 2021, dus vijf jaar.
Het budget is daarbij niet aangepast. Voor de komende vijf jaar gaat het om de volgende
aantallen:
Aantallen
|
2021
|
2022
|
2023
|
2024
|
2025
|
Ultimo stand nieuw
|
8.600
|
9.500
|
10.300
|
11.100
|
11.900
|
De aantallen zijn (net als de financiële middelen voor beschut werk) verdeeld over
de gemeenten op basis van de gemeentelijke instroom in de Wajong werkregeling en de
Wsw-wachtlijst in de periode 2012–2014.
Artikel V Wijziging Regeling Wfsv
Met deze regeling wordt het quotumpercentage over 2022 voor de sector overheid vastgesteld
op 2,69 procent. Het quotumpercentage is berekend met toepassing van de formule, bedoeld
in artikel 38f, tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv).
De quotumheffing is geactiveerd voor de sector overheid voor quotumtekorten over het
jaar 2018 en verder2 en is van toepassing op alle overheidswerkgevers met 25 of meer werknemers. Bij de
berekening van het quotumpercentage gaat het om de verhouding tussen het aantal banen
dat conform de banenafspraak moet worden ingevuld door mensen uit de doelgroep ten
opzichte van het totale aantal banen in de sector overheid.
Het quotumpercentage wordt op grond van artikel 38f, eerste lid, van de Wfsv bij ministeriële
regeling vastgesteld in het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarover
het quotumtekort wordt bepaald. De waarden van zes van de acht variabelen zijn eerder
vastgesteld in artikel 2.32 van het Besluit Wfsv en artikel 3.35 van de Regeling Wfsv.
Het totaal aantal banen bij werkgevers die quotumheffing verschuldigd zijn in de sector
overheid (variabele D) en het aantal gerealiseerde extra banen voor arbeidsbeperkten
bij kleine werkgevers (variabele H) zijn echter variabel en moeten jaarlijks worden
vastgesteld. Deze regeling voorziet daarom tevens in de vaststelling van variabelen
D en H voor de sector overheid voor het kalenderjaar 2022. Door het aantal banen jaarlijks
vast te stellen sluit de berekening zoveel mogelijk aan bij de actuele situatie op
de arbeidsmarkt.
Om variabele D te bepalen moet het totaal aantal banen bij grote werkgevers in de
sector overheid worden bepaald en het aantal banen van uitgeleend personeel in de
sector overheid. Bij bedrijven die personeel mogen uitlenen, bijvoorbeeld uitzendbureaus
en sw-bedrijven, speelt het volgende. Ze krijgen een nulquotum over het personeel
dat ze uitlenen, waardoor het quotumpercentage voor deze bedrijven niet voor uitgeleend
personeel geldt. Voor het personeel dat ze niet uitlenen, geldt het reguliere quotumpercentage.
Met ingang van 1 juli 20173 is daarom op grond van artikel 38f, derde lid, van de Wfsv in het Besluit Wfsv geregeld
dat het aantal banen van uitgeleend personeel in mindering gebracht moet worden op
het totaal aantal banen bij grote werkgevers. Op basis van deze berekening heeft UWV
variabele D voor de sector overheid voor 2022 bepaald op 1.116.687,844 banen.
Variabele H weerspiegelt het aantal gerealiseerde extra banen bij kleine werkgevers
in de sector overheid. Variabele H wordt bepaald door het aantal banen bij kleine
overheidswerkgevers eind 2019 te verminderen met het aantal banen bij overheidswerkgevers
ten tijde van de nulmeting eind 2012. Gebleken is dat het aantal banen bij kleine
overheidswerkgevers sinds 2012 met 285,41 is afgenomen. Variabele H bedraagt voor
2022 daarom -285,41. Een mogelijke verklaring voor deze afname is dat overheidswerkgevers
die voorheen ‘klein’ waren, door groei of fusie nu in de categorie ‘groot’ vallen.
In deze gevallen is er slechts sprake van een administratieve verschuiving van waar
de banen meetellen.
De formule voor de berekening van het quotumpercentage op grond van artikel 38f, tweede
lid, van de Wfsv luidt als volgt:
De variabelen van de formule voor het quotumpercentage voor 2022 zijn ingevolge artikel
2.32 van het Besluit Wfsv en artikel 3.35 van de Regeling Wfsv:
-
• Variabele A = 13.504: Het aantal banen vervuld door mensen met een arbeidsbeperking
bij grote werkgevers in de sector overheid op grond van de nulmeting.
-
• Variabele B = 21.250: Het aantal extra banen voor mensen met een arbeidsbeperking
dat grote overheidswerkgevers moeten realiseren in 2022. Bij de vaststelling van de
21.250 banen is rekening gehouden met het feit dat werkgevers gedurende 2022 de tijd
hebben om het extra aantal banen te realiseren. Dit is gedaan door uit te gaan van
een gewogen gemiddelde waarbij de extra banen uit 2022 voor 50% worden meegeteld.
-
• Variabele C = 1.331: Het gemiddeld aantal verloonde uren van mensen met een arbeidsbeperking
in de sector overheid en de sector niet-overheid tezamen. 1.331 verloonde uren per
jaar komen overeen met gemiddeld 25,5 uur per week.
-
• Variabele D = 1.116.687,84: Het totaal aantal banen bij grote werkgevers in de sector
overheid.
-
• Variabele E = 1.623: Het gemiddeld aantal verloonde uren van een werknemer bij grote
werkgevers in de sector overheid. 1.623 verloonde uren per jaar komen overeen met
gemiddeld 31,1 uur per week.
-
• Variabele F = 1.644: Het aantal mensen met een arbeidsbeperking, bedoeld in artikel
38b, tweede lid, voor de sector overheid in 2022. Het betreft het aantal mensen met
een medische beperking die is ontstaan voor hun 18e verjaardag of tijdens hun studie, die zonder een voorziening niet in staat zijn het
wettelijk minimumloon te verdienen, maar met een voorziening wel.
-
• Variabele G = 1.331: Het gemiddeld aantal verloonde uren van mensen met een arbeidsbeperking,
bedoeld in artikel 38b, tweede lid, in de sector overheid. 1.331 verloonde uren per
jaar komen overeen met gemiddeld 25,5 uur per week.
-
• Variabele H = -285,41: Het aantal gerealiseerde extra banen voor arbeidsbeperkten
bij werkgevers als bedoeld in artikel 34, vierde en zesde lid, in de sector overheid
onderscheidenlijk de sector niet-overheid.
Dit leidt tot de volgende formule voor de berekening van het quotumpercentage:
Het quotumpercentage voor grote werkgevers in de sector overheid in 2022 bedraagt
op grond hiervan 2,69 procent. Dit betekent dat van alle verloonde uren van grote
werkgevers in de sector overheid 2,69 procent ingevuld moet worden door mensen met
een arbeidsbeperking.
Onderdeel A
In artikel 3.35, onderdeel d, wordt de waarde van variabele D voor de sector overheid
voor het kalenderjaar 2022 toegevoegd. In onderdeel f van dit artikel wordt de waarde
van variabele H toegevoegd voor 2022. Voor de berekening van de hoogte van de variabelen
D en H wordt verwezen naar het algemene deel van deze toelichting.
Onderdeel B
In artikel 3.37 van de Regeling Wfsv wordt het quotumpercentage voor de sector overheid
voor het kalenderjaar 2022 toegevoegd. Het quotumpercentage voor 2022 wordt vastgesteld
op 2,69%. Omdat de quotumheffing voor de sector overheid is geactiveerd vanaf 1 januari
2018, moet op grond van artikel 38f, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen
voorafgaand aan ieder kalenderjaar het quotumpercentage worden vastgesteld. Het gaat
daarbij om het percentage van de verloonde uren dat bij de betreffende werkgever door
arbeidsbeperkten moet worden vervuld op grond van de banenafspraak.
Artikel VI Wijziging Remigratieregeling
De wijziging van de Remigratieregeling betreft de wijziging van de bij de regeling
behorende bijlage 2. In deze bijlage zijn de brutobedragen van de remigratie-uitkeringen
opgenomen.
In bijlage 2 van deze regeling zijn de gewijzigde bedragen voor een remigratie-uitkering
opgenomen. Op grond van artikel 3, eerste lid, van het Remigratiebesluit worden de
brutobedragen van de remigratie-uitkeringen jaarlijks aangepast aan de hand van de
helft van het percentage waarmee in het voorafgaande kalenderjaar de bijstandsnormen
zijn gewijzigd. De bedragen zijn in de berekening geïndexeerd aan de hand van de helft
van de stijging van de bijstandsnorm voor gehuwden (inclusief vakantie-uitkering)
die geldt op 31 december van het voorgaande jaar ten opzichte van dezelfde norm die
geldt op 31 december in het jaar daarvoor.
Artikel VII Wijziging van de Tijdelijke subsidieregeling financiering kinderopvang
Caribisch Nederland
Met artikel VII worden de subsidiebedragen in de Tijdelijke subsidieregeling financiering
kinderopvang Caribisch Nederland (hierna: de tijdelijke regeling) met ingang van 1 januari
2022 verhoogd. De tijdelijke regeling is bedoeld om de subsidiëring van de kinderopvang
in Caribisch Nederland tot aan de inwerkingtreding van wettelijke regels over kinderopvang
op Caribisch Nederland mogelijk te maken.
De aangenomen motie-Wuite c.s. verzoekt de regering onder meer om het minimumloon
op Bonaire, Sint-Eustatius en Saba per 1 januari 2022 met 10% te verhogen.5 Het kabinet voert deze motie uit.
Een verhoging van het wettelijk minimumloon per 1 januari 2022 maakt een verhoging
van de subsidiebedragen in de tijdelijke regeling noodzakelijk. Kinderopvangorganisaties
ontvangen immers per kind een bepaald subsidiebedrag per dagdeel, onder de voorwaarde
dat de ouderbijdrage een bepaalde hoogte niet overschrijdt. Kinderopvangorganisaties
kunnen een verhoging van de loonkosten als gevolg van een stijging van het minimumloon
dan ook niet of nauwelijks in de ouderbijdrage doorberekenen.
Daar komt bij dat een verhoging van de ouderbijdrage op gespannen voet zou staan met
het door het kabinet vastgestelde ijkpunt sociaal minimum in Caribisch Nederland.6 Onderdeel daarvan is om de kosten van levensonderhoud, waaronder kinderopvang, stapsgewijs
te verlagen. Met als doel om de inkomens van inwoners in Caribisch Nederland in balans
te brengen met de kosten van levensonderhoud.
Met de in schema 1 opgenomen bedragen worden de kinderopvangorganisaties gecompenseerd
voor de extra kosten die samenhangen met de verhoging van het wettelijk minimumloon.
Het schema bevat het subsidiebedrag per dagdeel en de ontwikkeling van het subsidiebedrag
gedurende de looptijd van de tijdelijke regeling.
Schema 1: Subsidiebedragen per dagdeel onderscheiden naar eiland en soort kinderopvang.1
$ per dagdeel
|
1 juli 2020 t/m 31 december 2020
|
1 januari 2021 t/m 30 juni 2021
|
1 juli 2021 t/m 31 december 2021
|
1 januari 2022 t/m 31 december 2022
|
Bonaire
|
|
|
|
|
Dagopvang
|
$ 5
|
$ 5
|
$ 6,88
|
$ 7,63
|
Buitenschoolse opvang
|
$ 7,5
|
$ 7,5
|
$ 11,25
|
$ 12,50
|
Gastouderopvang (dag)
|
$ 2,5
|
$ 2,5
|
$ 4,38
|
$ 4,88
|
Gastouderopvang (bso)
|
$ 5
|
$ 5
|
$ 8,75
|
$ 9,75
|
|
|
|
|
|
St. Eustatius
|
|
|
|
|
Dagopvang
|
$ 2
|
$ 2
|
$ 3,88
|
$ 4,38
|
Buitenschoolse opvang
|
$ 10
|
$ 10
|
$ 11,25
|
$ 12,50
|
|
|
|
|
|
Saba
|
|
|
|
|
Dagopvang
|
$ 0
|
$ 3,88
|
$ 3,88
|
$ 4,38
|
Buitenschoolse opvang
|
$ 0
|
$ 11,25
|
$ 11,25
|
$ 12,50
|
X Noot
1Voor de kinderopvang wordt conform artikel 12, vijfde lid, uitgegaan van maximaal
40 dagdelen per maand en voor de buitenschoolse opvang 20 dagdelen per maand. Voor
de schoolvakanties geldt dat de buitenschoolse opvangorganisatie voor de kinderen
extra dagdelen in rekening mag brengen. Voorwaarde is dat de buitenschoolse opvang
daadwerkelijk open is en de ouderbijdrage is betaald.
Artikel VIII Wijziging Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl)
Uitgangspunt van hoofdstuk 3 van de Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl) is dat het
lage-inkomensvoordeel (LIV) terecht komt bij de werkgevers die werknemers in dienst
hebben of nemen die een loon van 100% tot en met 125% van het wettelijk minimumloon
verdienen. Het doel is om het arbeidsmarktperspectief van laaggeschoolde werknemers
te vergroten en daarmee de werkgelegenheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt te
stimuleren.
Op grond van artikel 3.1, vierde lid, van de Wtl worden de uurloongrenzen, genoemd
in artikel 3.1, eerste lid, Wtl bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid jaarlijks aan het begin van het kalenderjaar geïndexeerd overeenkomstig
de wijziging van het wettelijk minimumloon per 1 januari van het betreffende jaar.
Dit betekent dat de aan het begin van het jaar vastgestelde uurloongrenzen voor het
gehele betreffende jaar van toepassing zijn.
Per 1 januari 2022 bedraagt het wettelijk minimummaandloon € 1.725,0. Het wettelijk
minimumloon per 1 januari 2021 was € 1.684,8. De indexeringsfactor is dan 1,02386.
Deze rekenregel resulteert in de volgende uurloongrenzen7:
Koppeling aan het WML
|
Uurloongrens
|
100% WML
|
€ 10,73
|
125% WML
|
€ 13,43
|
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A.D. Wiersma