BIJLAGE A. BEHORENDE BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL E
Bijlage 4.2.6. behorende bij artikel 4.2.43 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies
1. Missie A: Elektriciteit
Aanleiding
In het Klimaatakkoord is de visie geformuleerd voor een CO2-emissieloos elektriciteitssysteem in Nederland in 2050, met als concreet tussendoel
een reductie van 20,2 Mt CO2-emissie ten opzichte van 1990 in 2030. Bij het halen van dit doel is een belangrijke
rol weggelegd voor hernieuwbare elektriciteitsopwekking op zowel land als zee.
Voor het opschalen van de opwekking van wind- en zonne-energie op land en zee zijn
betaalbaarheid, ruimtegebruik (waaronder ecologie) en integratie in het Nederlandse
energiesysteem grote uitdagingen. In Nederland zijn de afgelopen jaren grote stappen
gezet in de verlaging van de kostprijs van wind- en zonne-energie. Voor de benodigde
schaalsprong in meer hernieuwbare elektriciteitsopwekking en gezien de uitdagingen
op het gebied van systeemintegratie en ruimtelijke/ecologische inpassing is verdere
kostenreductie belangrijk.
Het integreren van grootschalige zonnestroomsystemen en windparken in het elektriciteitssysteem
is essentieel om de groei van hernieuwbare elektriciteitsproductie voort te zetten.
Het is van belang dat het bestaande en nieuwe energiesysteem efficiënter (slimmer)
benut gaat worden. De weersafhankelijke variabiliteit van zonne- en windenergie vraagt
om een energiesysteem dat om kan gaan met de fluctuerende energieproductie, zowel
op korte termijn (uur, dag, week) als langere termijn (seizoenen). Daarvoor is flexibel
inzetbare capaciteit nodig bij zowel producenten als consumenten om de balans van
vraag en aanbod te allen tijde te garanderen, en zodoende een hoge leveringszekerheid
behouden.
Nederland is een dichtbevolkt land waar de druk op de beschikbare ruimte zowel op
land als op zee hoog is. Tegelijkertijd is de ruimtelijke inpassing, en daarmee de
toepassing van oplossingen, afhankelijk van maatschappelijke acceptatie, waar prioritering,
keuzes en afspraken over meervoudig ruimtegebruik aan ten grondslag liggen. Zo zullen
nieuwe oplossingen moeten passen bij de voorwaarden en eisen die in het Noordzeeakkoord
zijn opgenomen om een gezonde en duurzame Noordzee te waarborgen, met ruimte voor
beschermde natuurwaarden, een duurzame visserijsector en energie op te wekken ter
invulling van het Parijsakkoord. Ook worden via de Regionale Energie Strategieën (hierna:
RES’en) keuzes voor grootschalige elektriciteitsopwekking op land richting 2030 beleidsmatig
vastgelegd. Binnen deze RES’en worden verschillende belangen integraal afgewogen om
te komen tot gedragen keuzes. De verwachting is dat in de nabije toekomst aanvullende
en scherpere eisen gesteld moeten worden, zodat de genoemde functionaliteiten bij
de inrichting en bij nodige ontwikkeling van nieuwe oplossingen worden gewaarborgd.
Doelstelling
De doelstelling van het onderdeel ’ Elektriciteit’ binnen de subsidiemodule MOOI is
om onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten op de hierna genoemde innovatiethema’s te
stimuleren die binnen 10 jaar (uiterlijk in 2032) tot een eerste toepassing leiden
en bijdragen aan een betaalbare, betrouwbare, schone en veilige energievoorziening.
Daarnaast zijn de milieukwaliteit van de Noordzee en het landelijke gebied en het
mogelijk maken van medegebruik belangrijk.
Onder het begrip ‘eerste toepassing’ wordt verstaan het demonstreren van de oplossing
in een operationele omgeving. Hierbij hoeft het nog niet te gaan om grootschalige
uitrol van de innovatie maar om het implementeren van de innovatie binnen een gedeelte
van een wind- of zonnestroomsysteem. Daarnaast kan het, als een van de overwegingen,
positief meewegen als innovaties eerder tot eerste toepassing leiden.
Reikwijdte
Aanvragen voor subsidie op grond van de subsidiemodule MOOI met betrekking tot onderdeel
‘Elektriciteit’ omvatten niet:
-
• projecten die zich richten op de ontwikkeling van slimme energiediensten en kleine
zonnestroomsystemen (<15 kWp) voor woningen en kleine gebouwen;
-
• de bouw van duurzame schepen. Dit valt onder de reikwijdte van titel 3.19 Duurzame
innovatieve scheepsbouw van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies;
-
• oplossingen om elektriciteit op te wekken niet zijnde zonne-energie of windenergie;
-
• projecten die zich primair richten op kostprijsreductie. Hiervoor kan onder andere
gebruik gemaakt worden van de paragraaf 4.2.3 Hernieuwbare energie van de Regeling
nationale EZK- en LNV-subsidies;
Subsidiabele innovatiethema’s
Aanvragen voor subsidie moeten passen in minimaal één van de vier hieronder genoemde
innovatiethema’s.
Innovatiethema 1: Innovaties als integraal onderdeel van windenergiegebieden op zee
Een windenergiegebied omvat in ieder geval windturbines voor productie van elektriciteit,
het elektrische netwerk en een aansluiting op het elektriciteitsnet. Daarnaast kan
een windenergiegebied ook het volgende omvatten: drijvende zonnepanelen voor de productie
van elektriciteit, elektriciteitsopslag, installaties voor conversie van elektriciteit
naar gas, gasleidingen, en gasopslag.
De waardeketen omvat de installatie, de exploitatie en ontmanteling van het duurzame
energiepark op zee. De wijze van ontwerp, bouw en exploitatie van het windpark draagt
bij aan het behoud en zo mogelijk versterking van het ecosysteem van de Noordzee en
biedt onder voorwaarden ruimte voor vormen van medegebruik zoals passieve visserij
en aquacultuur. Gestreefd wordt naar verkleining van de footprint van het windpark
in termen van CO2- en stikstofemissies en materialengebruik.
Een innovatieproject binnen dit innovatiethema kan alleen voldoende scoren op het
rangschikkingscriterium ‘Bijdrage aan de doelstelling’ indien er sprake is van:
-
• betaalbaarheid: verlaging van de opwekkings-, systeem-, en maatschappelijke kosten
van de energieproductie; en
-
• betrouwbaarheid: de bedrijfszekerheid van een windenergiegebied en de flexibiliteit
en inpasbaarheid van de hernieuwbare energie in het energiesysteem worden vergroot.
Daarnaast dient in de aanvraag er ten minste aandacht te worden gegeven aan elk van
de volgende aspecten. Daarbij kan een innovatieproject binnen dit thema hoger scoren
op het rangschikkingscriterium ‘Bijdrage aan de doelstelling’ als er ook actief wordt
bijgedragen aan:
-
• verminderen van milieudruk en efficiënter gebruik maken van grondstoffen: er wordt
actief gewerkt aan het verminderen van materiaalgebruik (met name primaire en schaarse
grondstoffen) en aan verhoging van hergebruik van materialen, levensduur, losmaakbaarheid,
herbruikbaarheid, hernieuwbaarheid en adaptiviteit;
-
• beschermen en/of bevorderen van ecologie: het ecosysteem, waaronder de biodiversiteit
en de waterkwaliteit van de Noordzee, wordt beschermd en zo mogelijk versterkt;
-
• faciliteren van meervoudig ruimtegebruik: het medegebruik binnen het windpark wordt
gefaciliteerd, zodat de beschikbare ruimte in Nederland optimaal wordt benut; en/of
-
• verbeteren van de veiligheid: de fysieke veiligheid van het personeel bij werkzaamheden
wordt verbeterd en de cyber security van het energiesysteem versterkt.
Onderzoeks- en ontwikkelrichtingen:
In dit innovatiethema gaat het met name om projecten die een of meerdere van de volgende
onderzoeks- en ontwikkelrichtingen oppakken:
-
• vergroting van de veiligheid en betrouwbaarheid van windparken en de verlaging van
de kosten van de exploitatie ervan door middel van robotisering van monitoring en
onderhoudswerkzaamheden, gebruikmakend van innovaties op het terrein van diagnostiek,
sensoring, communicatiesystemen, artificial intelligence (AI) en besturingssystemen;
-
• vermindering van de toenemende schaarste aan goed geschoolde Nederlandse arbeidskrachten
voor de offshore windsector;
-
• verlenging van de levensduur van windparken met als doel vermindering van materiaal
en grondstoffen gebruik;
-
• modulaire, circulaire en integrale ontwerpmethodes en standaardisatie van componenten
met als doel reductie van kostprijs en vermindering van materiaal en grondstoffen
gebruik;
-
• optimalisatie van windparkregelstrategieën met als doel optimale inpassing van de
hernieuwbare energie en beperking van operationele en onderhoudskosten;
-
• beperking van het materiaalgebruik van windparken door ontwikkeling van nieuwe, beter
recyclebare materialen en betere recyclingtechnieken voor bijvoorbeeld composiet of
zeldzame aardmetalen;
-
• verlaging van kosten door slimme transport-, installatie- en ontmantelingstechnologie
zonder daarbij de ecologische footprint te verslechteren en deze zo mogelijk te verbeteren;
-
• innovaties op het terrein van ontwerp, aanleg en exploitatie van windparken die een
netto positieve bijdrage leveren aan de habitats en ecologie (boven en onder water)
door middel van mitigatie en compensatie van eventuele negatieve effecten en natuurversterking;
-
• innovaties op het terrein van ontwerp, aanleg en exploitatie van windparken die het
medegebruik van het windpark faciliteren zoals drijvende zonneparken, visserij en
aquacultuur;
-
• opschaling van het windturbinevermogen door een efficiëntere rotor en andere verbeteringen
die de capaciteitsfactor vergroten;
-
• vergroting van de betrouwbaarheid, flexibiliteit, leveringszekerheid en veiligheid
van het energiesysteem door grootschalige opwekking van hernieuwbare elektriciteit
op zee te combineren met opslag en conversie (zoals waterstofproductie op zee) alsmede
innovatieve ontwikkeling van de daarbij benodigde infrastructuur (bijvoorbeeld interconnectors,
hubs, netwerken, pijpleidingen etc.);
-
• vermindering van CO2 – en stikstofemissies tijdens aanleg en exploitatie van windparken;
-
• optimale inpassing van drijvende zonneparken op zee in de bedrijfsvoering van windparken
en integratie in het energiesysteem.
Innovatiethema 2 – Innovaties voor drijvende zonneparken op de Noordzee
Innovatiethema 2 gaat over opzichzelfstaande drijvende zonneparken op de Noordzee.
Een drijvend zonnepark omvat het systeem voor de productie van hernieuwbare elektriciteit
en oplossingen voor het verlagen van de kosten voor diverse randvoorwaarden. Dergelijke
innovaties kunnen zijn het geschikt maken van de drijfinstallatie voor de weersinvloeden,
systeemlevensduur en een oplossing voor de aansluiting op het elektriciteitsnet.
Een innovatieproject binnen dit innovatiethema kan alleen voldoende scoren op het
rangschikkingscriterium ‘Bijdrage aan de doelstelling’ indien er sprake is van:
-
• betaalbaarheid: verlaging van de opwekkings-, systeem- en maatschappelijke kosten
van de energieproductie van zonneparken op zee; en
-
• betrouwbaarheid: de bedrijfszekerheid van een zonnepark op zee, de flexibiliteit en
inpasbaarheid van de hernieuwbare energie in het energie systeem worden vergroot.
Daarnaast dient in de aanvraag er ten minste aandacht te worden gegeven aan elk van
de volgende aspecten. Daarbij kan een innovatieproject binnen dit thema hoger scoren
op het rangschikkingscriterium ‘Bijdrage aan de doelstelling’ als er ook actief wordt
bijgedragen aan:
-
• verminderen van milieudruk en efficiënter gebruik van grondstoffen: er wordt actief
gewerkt aan het verminderen van materiaalgebruik (met name primaire en schaarse grondstoffen)
en aan verhoging van hergebruik van materialen, levensduur, losmaakbaarheid, herbruikbaarheid,
hernieuwbaarheid en adaptiviteit;
-
• beschermen en/of verbeteren van ecologie: het ecosysteem, waaronder de biodiversiteit
en de waterkwaliteit van de Noordzee, wordt beschermd en zo mogelijk versterkt worden;
-
• faciliteren van meervoudig ruimtegebruik: het medegebruik gefaciliteerd wordt, zodat
de beschikbare ruimte in Nederland optimaal wordt benut; en/of
-
• verbeteren van veiligheid: de fysieke veiligheid van het personeel bij werkzaamheden
wordt verbeterd en de cyber security van het energiesysteem versterkt.
Onderzoeks- en ontwikkelrichtingen:
De technische haalbaarheid van zonneparken op zee wordt nog volop onderzocht. De eerste
pilots zijn succesvol geïnstalleerd en reeds enkele jaren operationeel. De technische
levensduur van zonneparken op zee is echter nog een belangrijke parameter om meer
kennis over op te doen.
In dit innovatiethema gaat het met name om projecten die een of meerdere van de volgende
onderzoeks- en ontwikkelrichtingen oppakken:
-
• robuuste en betaalbare zonneparken op zee, met inbegrip van installatie, transport
en onderhoud. Aandachtspunten hierbij zijn met name:
-
o verankering van de parken;
-
o het behouden van de lichtdoorlaatbaarheid van de panelen, bijvoorbeeld met behulp
van anti-fouling;
-
o het beschermen van alle elektrische componenten tegen corrosie;
-
o het robuust koppelen van modulaire eenheden tot een volledig park.
-
• Voor al deze aandachtspunten geldt dat er behoefte is aan kennis over de verwachte
levensduur van zonneparken op zee. Het ontwikkelen en inzetten van versnelde levensduurtestprogramma’s
voor zonneparken en het in de praktijk opdoen van kennis over faalmechanismen is hierbij
gewenst;
-
• efficiënte integratie van drijvende zonneparken in het elektriciteitsnet op zee en/of
offshore conversie (waterstof) en opslagsystemen;
-
• integratie van drijvende zonneparken in de offshore omgeving zowel binnen als buiten
windparken (medegebruik, ecologie, natuurversterking).
Innovatiethema 3 – Innovaties als integraal onderdeel van hernieuwbare elektriciteitsproductieparken
op land of binnenwater
Een hernieuwbaar elektriciteitsproductiepark op land of binnenwater omvat een zonnestroomsysteem
en/of meerdere windturbines, inclusief eventuele opslag en de aansluiting op het elektriciteitsnet.
Daarnaast wordt rekening gehouden met de landschappelijke invulling van de onder/tussengelegen
ruimte en interactie met de omgeving. De waardeketen omvat de installatie, de exploitatie
en ontmanteling van het hernieuwbaar elektriciteitsproductiepark maar ook het (ecologisch)
beheer van het land en binnenwater.
Een innovatieproject binnen dit innovatiethema kan alleen voldoende scoren op het
rangschikkingscriterium ‘Bijdrage aan de doelstelling’ indien er sprake is van:
-
• betaalbaarheid: verlaging van de opwekkings-, systeem-, en maatschappelijke kosten
van de energieproductie;
-
• betrouwbaarheid: de bedrijfszekerheid van het energiepark, de flexibiliteit en inpasbaarheid
van de hernieuwbare energie in het energie systeem worden vergroot; en
-
• meervoudig ruimtegebruik: het medegebruik wordt gefaciliteerd, zoals bijvoorbeeld
duurzame voedselproductie en recreatie zodat de beschikbare ruimte in Nederland optimaal
wordt benut.
Daarnaast dient in de aanvraag er ten minste aandacht te worden gegeven aan elk van
de volgende aspecten. Daarbij kan een innovatieproject binnen dit thema hoger scoren
op het rangschikkingscriterium ‘Bijdrage aan de doelstelling’ als er ook actief wordt
bijgedragen aan:
-
• verminderen van milieudruk en efficiënter gebruik vangrondstoffen: er wordt actief
gewerkt aan het verminderen van materiaalgebruik (met name primaire en schaarse grondstoffen)
en aan verhoging van hergebruik van materialen, levensduur, losmaakbaarheid, herbruikbaarheid,
hernieuwbaarheid en adaptiviteit;
-
• verbeteren van ecologie: er vinden ecologische versterkingen van het gebied plaats;
en/of
-
• verbeteren van veiligheid: de fysieke veiligheid van het personeel bij werkzaamheden
wordt verbeterd, de cyber security van het energiesysteem versterkt en elektromagnetische
storingen voorkomen.
Onderzoeks- en ontwikkelrichtingen:
In dit innovatiethema gaat het met name om projecten die een of meerdere van de volgende
onderzoeks- en ontwikkelrichtingen oppakken:1
-
• Hoe kan een hernieuwbaar elektriciteitsproductiepark zo ontworpen worden dat de aansluiting
op het elektriciteitsnet efficiënt benut wordt terwijl de kostprijs van de opgewekte
elektriciteit laag blijft en de economische waarde hoog?
-
• Hoe kunnen systemen zo ontworpen worden dat er geen onnodig hoge belasting van de
elektriciteitsinfrastructuur plaatsvind, dan wel de aansluiting op het elektriciteitssysteem
gemakkelijker wordt gemaakt?
-
• Hoe kan sectorkoppeling tot stand gebracht worden tussen grootschalige elektrische
opwek en andere energiedragers/-infrastructuren?
-
• Energielandschappen: het streven is om opwekinstallaties waar mogelijk een positieve
ruimtelijke impact te laten hebben. Welke andere functies met
-
• meerwaarde zijn mogelijk en op welke schaal? Hoe kunnen agrarische ondernemers produceren
in combinatie met de opwekking van zonnestroom en windenergie? Welke mogelijkheden
zijn er om tegelijkertijd de natuurwaarde en de biodiversiteit te vergroten? Welke
functiecombinaties kunnen worden gemaakt met waterbeheer en waterbuffering?
-
• Door koppelkansen met andere maatschappelijke uitdagingen in het buitengebied ontstaan
nieuwe mogelijkheden. Dit gaat bijvoorbeeld over de verwachte groei van kringlooplandbouw,
het reduceren van de stikstofuitstoot rond natuurgebieden en CO2-emissiereductie in
veengebieden. Hoe kunnen win-winsituaties worden gecreëerd? Het realiseren van aansprekende
en representatieve proef- en voorbeeldprojecten is hierbij essentieel;
-
• Zonneparken op water hebben een veel kortere track-record dan zonneparken op land.
Er zijn nog veel vraagstukken rond de robuustheid van zonneparken op grotere binnenwateren:
hoe kan de robuustheid van drijvende zonneparken kosteneffectief geborgd worden? En
hoe kunnen de benodigde drijvers, verankeringssystemen en componentaanpassingen zoals
antifouling in lijn worden gebracht met randvoorwaarden die gesteld worden aan de
ecologie, circulariteit, veiligheid en mederuimtegebruik bij drijvende zonneparken?
-
• Hoe kan circulariteit meegenomen worden in het ontwerp van nieuwe systemen? Hoe kan
de levensduur van componenten verlengd worden? Hoe kunnen toxische en schaarse materialen
vermeden worden? Hoe kan hoogwaardig hergebruik van componenten en systemen mogelijk
gemaakt worden?
-
• Hoe kan de toenemende schaarste aan goed geschoolde Nederlandse arbeidskrachten voor
de hernieuwbare energiesector verminderd worden door de voorgestelde innovatie?
Innovatiethema 4 – Innovaties als integraal onderdeel van hernieuwbare elektriciteitsproductie
op grote daken of infrastructuur2
Hernieuwbare elektriciteitsproductie op grote daken omvat niet alleen een zonnestroomsysteem
voor de productie van hernieuwbare elektriciteit maar ook een oplossing voor het verlagen
van de kosten voor diverse randvoorwaarden, zoals het geschikt maken van een dakconstructie
met een beperkte constructieve draagkracht, aanvullende veiligheidseisen en een oplossing
voor de aansluiting op het elektriciteitsnet. Dergelijke systemen dragen daarmee per
definitie bij aan het meervoudig ruimtegebruik van de beschikbare ruimte in Nederland.
De waardeketen omvat de installatie, de exploitatie en ontmanteling van het hernieuwbaar
grootschalige zonnestroomsysteem maar ook het onderhoud en beheer van het dak.
Hernieuwbare elektriciteitsproductie op infrastructuur omvat niet alleen een zonnestroomsysteem
voor de productie van hernieuwbare elektriciteit/energie maar ook een oplossing om
de functie van de infrastructuur te behouden (bijvoorbeeld geluidwerende werking van
geluidswallen) en een oplossing voor de aansluiting op het elektriciteitsnet. De waardeketen
omvat de installatie, de exploitatie en ontmanteling van het hernieuwbaar grootschalige
zonnestroomsysteem maar ook het onderhoud en beheer van de infrastructuur.
Een innovatieproject binnen dit innovatiethema kan alleen voldoende scoren op het
rangschikkingscriterium ‘Bijdrage aan de doelstelling’ indien er sprake is van:
-
• betaalbaarheid: verlaging van de opwekkings-, systeem-, en maatschappelijke kosten
van de energieproductie;
-
• betrouwbaarheid: de inpasbaarheid van hernieuwbare elektriciteitsproductie in het
energiesysteem middels opslag, conversie en/of optimaliseren van eigenverbruik binnen
het gebouw van elektriciteit dan wel andere energiedragers zoals warmte wordt vergroot;
en
-
• behoud van functionaliteit: de constructieve veiligheid kan gegarandeerd worden, weerspiegelingen
kunnen worden voorkomen en andere veiligheidsaspecten van de infrastructuur zoals
vluchtwegen worden behouden.
Daarnaast dient in de aanvraag er ten minste aandacht te worden gegeven aan elk van
de volgende aspecten. Daarbij kan een innovatieproject binnen dit thema hoger scoren
op het rangschikkingscriterium ‘Bijdrage aan de doelstelling’ als er ook actief wordt
bijgedragen aan:
-
• verminderen milieudruk en efficiënter gebruik van grondstoffen: er wordt actief gewerkt
aan het verminderen van materiaalgebruik (met name primaire en schaarse grondstoffen)
en aan verhoging van hergebruik van materialen, levensduur, losmaakbaarheid, herbruikbaarheid,
hernieuwbaarheid en adaptiviteit; en/of
-
• verbeteren van veiligheid: de fysieke veiligheid van het personeel bij werkzaamheden
wordt verbeterd, de cyber security van het energiesysteem versterkt en elektromagnetische
storingen en brandveiligheid voorkomen.
Onderzoeks- en ontwikkelrichtingen:
-
• In dit innovatiethema gaat het met name om projecten die een of meerdere van de volgende
onderzoeks- en ontwikkelrichtingen oppakken:3
-
• Hoe kan een hernieuwbaar elektriciteitsproductiesysteem op daken zo ontworpen worden
dat de aansluiting op het elektriciteitsnet efficiënt benut wordt terwijl de kostprijs
van de opgewekte elektriciteit laag blijft en de economische waarde hoog?
-
• Hoe kan een zo groot mogelijk deel van de opgewekte stroom door de gebruiker van het
onderliggende pand gebruikt worden?
-
• Hoe kan er op gebiedsniveau (bijvoorbeeld een bedrijventerrein) optimaal gebruik worden
gemaakt van de bestaande elektrische infrastructuur. Welke concepten zijn op grote
schaal toepasbaar?
-
• Hoe kunnen de balance of system costs (zoals installatie-, onderconstructies-, plan- en financieringskosten) voor zonnestroomsystemen
op grote daken verder verlaagd worden? Hoe worden daarbij randvoorwaarden op het gebied
van veiligheid (constructieve-, brand-, personele veiligheid) geborgd?
-
• Hoe kunnen koppelkansen met de verduurzamingsopgave van grote panden benut worden?
-
• Hoe kunnen we voor grote parkeerterreinen meerdere energiefuncties zoals elektriciteitsproductie,
opslag en het laden van elektrische voertuigen met de basisfunctie van parkeren combineren?
Hoe blijven hierbij de nevenfuncties (e.g. evenement) van het parkeerterrein zo goed
mogelijk behouden?
-
• Hoe kan circulariteit meegenomen worden in het ontwerp van nieuwe systemen? Hoe kan
de levensduur van componenten verlengd worden? Hoe kunnen toxische en schaarse materialen
vermeden worden? Hoe kan hoogwaardig hergebruik van componenten en systemen mogelijk
gemaakt worden?
-
• Hoe kan de toenemende schaarste aan goed geschoolde Nederlandse arbeidskrachten voor
de hernieuwbare energiesector verminderd worden door de voorgestelde innovatie?
2. Missie B: Gebouwde omgeving
Aanleiding
De uitdaging in het klimaatakkoord voor de gebouwde omgeving is om de huidige – met
aardgas verwarmde – gebouwde omgeving te transformeren tot een CO2-vrije gebouwde omgeving waarbij we niet alleen met kosten rekening houden, maar ook
met essentiële waarden van bewoners en eigenaren (zoals een goede participatie, gebruikersgemak,
comfortbeleving, privacy en (digitale) veiligheid). Belangrijk aandachtspunt daarbij
is het bestrijden en voorkomen van energie-armoede. In het geval van energiearmoede
is immers ook vaak sprake van slecht geïsoleerde woningen.
Hoe passen we ruim 7 miljoen huizen en 1 miljoen gebouwen, veelal matig geïsoleerd
en vrijwel allemaal verwarmd door aardgas, aan tot goed geïsoleerde woningen en gebouwen,
die we met duurzame warmte verwarmen en waarin we schone elektriciteit gebruiken of
zelfs opwekken? Volgens het Klimaatakkoord is daarvoor een kostenreductie van 20-40%
noodzakelijk, door vergaande industrialisatie en digitalisering van het productie-,
(ver)bouw- en installatieproces. Daartoe zijn aardgasvrije arrangementen nodig: gestandaardiseerde
of industrieel vervaardigbare (renovatie)pakketten voor energiebesparing, duurzame
warmte en koude, en schone elektriciteit.
Daarnaast is het ook van belang dat de collectieve warmte- en koudevoorziening wordt
verduurzaamd. Hierbij gaat het om de inzet van bronnen als geothermie, aquathermie,
zonthermische systemen, duurzame vormen van restwarmte (bijvoorbeeld uit datacentra)
en seizoensopslagoplossingen. Om de lokale opwekking van elektriciteit en het toenemend
gebruik van elektriciteit te faciliteren zijn vergaande systeeminnovaties nodig die
de stabiliteit van de toekomstige elektriciteitsvoorziening garanderen (sturing van
vraag en/of aanbod, energieopslag, energieconversie).
Doelstelling
De doelstelling van het onderdeel ‘Gebouwde omgeving’ binnen de subsidiemodule MOOI
is om onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten op de hierna genoemde innovatiethema’s
te stimuleren die binnen vijf jaar (uiterlijk in 2027) tot een eerste toepassing leiden
en bijdragen aan een betaalbare, betrouwbare, schone, duurzame, energiezuinige en
voor gebruikers en omwonenden veilige woon/energievoorziening.
Onder het begrip ‘eerste toepassing’ wordt verstaan het demonstreren van de oplossing
in een operationele omgeving. Hierbij hoeft het nog niet te gaan om grootschalige
uitrol van de innovatie maar om bijvoorbeeld het implementeren van de innovatie binnen
een gebouw of een gedeelte van een woonwijk, bedrijventerrein of andere relevante
omgeving.
Reikwijdte
Aanvragen voor subsidie op grond van de subsidiemodule MOOI met betrekking tot onderdeel
‘Gebouwde omgeving’ omvatten niet:
-
• pilot- en demonstratieprojecten: deze vallen al onder de reikwijdte van paragraaf
4.2.10 Demonstratie energie- en klimaatinnovatie (DEI+) van de Regeling nationale
EZK- en LNV-subsidies;
-
• projecten die zich richten op de verlaging van het basisbedrag van een SDE+ categorie
(kostprijsverlaging): deze vallen onder de reikwijdte van paragraaf 4.2.3 Hernieuwbare
energie van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies;
-
• fundamenteel onderzoek (ook hiervoor zijn andere financieringsvormen, zoals NWO/NWA,
Europese middelen, PPS-toeslag).
Subsidiabele innovatiethema’s
Aanvragen voor subsidie moeten passen binnen minimaal één van de volgende twee innovatiethema’s.
Innovatiethema 1 – Een spijtvrije renovatie met een passende propositie voor een of
meer van de volgende doelgroepen en gebouwtypen:
-
a) woningen van particuliere verhuurders, particuliere woningbezitters en woningcorporaties;
-
b) kantoren, bedrijfshallen (niet industrie), onderwijsvastgoed zoals scholen, gebouwen
in de gezondheidszorg en sportaccommodaties.
Een spijtvrije renovatie omvat een combinatie van bouwkundige isolatie oplossing(en),
een installatietechnische oplossing voor het klimatiseren en ventileren van woningen
en gebouwen én de levering van warmtapwater, die rekening houdt met de technische
inpassing in het (lokale) energiesysteem (netbelasting, flexibiliteit, buffering).
Een spijtvrije renovatie kan in één of meerdere stappen worden gerealiseerd.
Bij de ontwikkeling van nieuwe producten, processen en diensten dient er rekening
mee te worden gehouden dat het product niet alleen goed aansluit op de fysieke eigenschappen
van het gebouw, maar ook de aansluiting op het energiesysteem in het gebied, de wensen
en betrokkenheid van de eigenaren en eindgebruikers, de andere energievragers (productieprocessen)
in het gebouw meeweegt en de eigendom en toegang tot data die nodig is (privacy) zorgvuldig
regelt (proceskwaliteit).
In de aanvraag dient er ten minste aandacht te worden gegeven aan elk van de volgende
aspecten. Daarbij kan een innovatieproject binnen dit thema hoger scoren op het rangschikkingscriterium
‘Bijdrage aan de doelstelling’ als er ook actief wordt bijgedragen aan:
-
• betaalbaarheid: er wordt een substantiële hogere besparing, op arbeid, materialen
en de kosten voor operationeel gebruik (TCO4, ‘total cost of ownership’) in de gehele waardeketen ten opzichte van een referentie
met gelijke milieukwaliteit bereikt;
-
• leveringszekerheid: de netbelasting en onbalans van het lokale elektriciteit- en warmtesysteem
worden niet (onnodig) versterkt;
-
• energiezuinigheid: het energiegebruik voor de warmtevraag wordt teruggebracht tot
een hoger niveau dan standaard5 (waarbij de standaard minimaal behaald dient te worden), inclusief een passende oplossing
voor warmtapwater en warmteafgifte voor woningen6, of tenminste A++ (aansluitend bij de eindnorm), en een finaal energiegebruik7voor utiliteitsgebouwen:
-
o Het finaal eindgebruik voor een kantoor is 70 kWh per m2, voor een bedrijfshal (niet industrie) met koeling 80 kWh per m2 respectievelijk zonder koeling 50 kWh per m2, voor een gebouw voor het primair en het voortgezet onderwijs 60 kWh per m2 en voor hogescholen en universiteiten 70 kWh per m2. Het finaal eindgebruik voor een ziekenhuis is 100 kWh per m2, voor gebouwen in de gezondheidszorg met overnachting 80 kWh per m2 respectievelijk 90 kWh per m2 voor gebouwen zonder overnachting. Voor sportaccommodaties geldt een norm van 60
kWh per m2;
-
• duurzaamheid: verbetering van duurzaamheid wordt mede bepaald aan de hand van:
-
o vermindering milieudruk en efficiënt gebruik van grondstoffen: er wordt op drie niveaus
(individuele materialen, de volledige oplossing en in vergelijking met gangbare alternatieven)
actief gewerkt aan de vermindering van de milieudruk en verhoging efficiënt gebruik
van grondstoffen: zorgvuldig materiaalgebruik en -toepassing (waaronder losmaakbaarheid),
hergebruik van materialen, verlenging levensduur, herbruikbaarheid, hernieuwbaarheid
en adaptiviteit van gebouwen; en
-
o uitfasering van lage energielabels: Het energielabel verbeteren, waarbij nadrukkelijk
veel winst te behalen valt bij het verbeteren van slecht geïsoleerde woningen (energielabel
D, E en/of F). en/of
-
• veiligheid: er is geen sprake van een vermindering van de fysieke, brand-, cyberveiligheid
en privacy van de gebruikers en omwonenden van de gebouwen of dat de beheersing van
deze risico’s op afdoende wijze is geborgd.
Onderzoeks- en Ontwikkelrichtingen:
In dit innovatiethema gaat het met name om projecten die een of meerdere van de volgende
onderzoeks- en ontwikkelrichtingen oppakken:
-
• klanten een integrale verduurzamingsoplossing bieden (in één keer of in stappen) die
aansluit op hun behoeften en competenties (schept animo en vertrouwen) en waarbij
klanten middels een effectieve marktbenadering hiervoor kiezen in plaats van voor
losse verduurzamingsmaatregelen, bijvoorbeeld met een one-stop-shop benadering die
in de hele klantreis ontzorgt;
-
• standaardisatie mogelijk maken, aansluitend bij de principes van een ‘contingentenaanpak’
seriematige verduurzaming van gebouwen bevorderen en potentie hebben om de energietransitie
in de gebouwde omgeving te versnellen;
-
• de uitvoering door verschillende partijen in de keten zodanig organiseren dat dit
leidt tot efficiënter gebruik van beschikbare capaciteit (arbeid, materieel en materialen)
en dat voor de uitvoering zoveel mogelijk gebruik kan worden gemaakt van capaciteit
die daarvoor nog niet beschikbaar was voor de energietransitie in de gebouwde omgeving
(bijvoorbeeld zij-instromers);
-
• de ontsluiting van data over woningen en particuliere woningeigenaren maximaal doch
veilig vormgeven, opdat woningen waarvoor het product, proces of dienst geschikt is,
optimaal kunnen worden geïdentificeerd en benaderd;
-
• stroomlijnen van activiteiten in het productieproces door standaardisatie, digitalisatie
en het verhogen van de configureerbaarheid;
-
• herontwerpen van bouwelementen om ze beter, sneller en goedkoper te kunnen aanbrengen
en dat deze bij het einde van hun levensduurte hergebruiken zijn;
-
• meenemen van de wensen van huidige en toekomstige gebouwgebruikers met aandacht voor
het split-incentive tussen eigenaren en gebruikers van gebouwen;
-
• de wisselwerking (energetisch en functioneel) tussen het gebouw gebonden energiegebruik
en het energiegebruik en reststromen van de bedrijfsprocessen die in het gebouw plaatsvinden;
-
• data- en open protocollen en standaarden om diensten voor gebouwen te ontwikkelen
die een bijdrage kunnen leveren aan de stabiliteit van het elektriciteitsnet;
-
• inzet van slimme energiediensten, smart-grid ready apparatuur, building energy managementsystemen
en vermogenselektronica waarmee gebouwen kunnen inspelen op dynamische elektriciteitsprijzen,
beschikbaarheid van duurzame energie en een bijdrage kunnen leveren aan het verminderen
van onbalans van/congestie in het elektriciteitssysteem. Met inzet op optimalisatie
van verschillende energiegebruikers (warmtepomp, PV-omvormer, thuisbatterij, boiler,
ventilatiesysteem, laadpunt, e-kookplaat, huishoudelijke apparaten en dergelijke)
ten opzichte van elkaar.
Innovatiethema 2 – Duurzame collectieve warmtevoorziening op basis van volledig elektrisch,
hybride of met een zeer laag, laag of midden temperatuur warmtenet voor woonwijken,
bedrijventerreinen, kantoor- of winkelgebieden.
Een duurzame warmtevoorziening, volledig elektrisch, hybride of lagere temperatuur,
omvat een (lokale) combinatie van installaties voor de productie van hernieuwbare
elektriciteit of warmte, de distributie en aflevering ervan aangevuld met de opslag
van elektriciteit of warmte en/of de conversie van elektriciteit in een gebied.
Een duurzame warmtevoorziening houdt rekening met de (toekomstige) energievraag van
de in dat gebied aanwezige gebouwen en de benodigde aanpassingen aan de gebouwen die
gebruik gaan maken van de warmtevoorziening. De warmtevoorziening moet goed aansluiten
op het energiesysteem in een gebied, de aanwezige (productie)processen, en de groeiende
energievraag van elektrisch vervoer. Waar nodig omvat een duurzame collectieve warmtevoorziening
ook koudelevering.
De nieuwe producten, processen en diensten moeten rekening houden met de wensen en
betrokkenheid van de in dat gebied wonende en werkzame mensen, en de andere stakeholders
in het gebied. Verder is aandacht nodig voor keuzevrijheid, eigendom en toegang tot
data en privacy.
In de aanvraag dient er ten minste aandacht te worden gegeven aan elk van de volgende
aspecten. Daarbij kan een innovatieproject binnen dit thema hoger scoren op het rangschikkingscriterium
‘Bijdrage aan de doelstelling’ als er ook actief wordt bijgedragen aan:
-
• betaalbaarheid: er wordt een substantiële besparing gerealiseerd op arbeid, materialen
en de kosten voor operationeel gebruik (TCO; ‘total cost of ownership’) in de gehele
waardeketen ten opzichte van een referentie met gelijke milieukwaliteit, zodat de
maatschappij een betaalbare oplossing kan worden geboden;
-
• leveringszekerheid: de leveringszekerheid van het (nationale) elektriciteit en warmtesysteem
komt door de ingreep niet in gevaar;
-
• schoon: een lokaal CO2-vrij energiesysteem mogelijk gemaakt wordt;
-
• duurzaamheid: verbetering van duurzaamheid wordt onder andere bepaald door vermindering
milieudruk en efficiënt gebruik van grondstoffen. Daarbij wordt zowel op het niveau
van individuele materialen, als de volledige oplossing en er in vergelijking tot gangbare
alternatieven, meer wordt gewerkt aan de vermindering van de milieudruk en verhoging
efficiënt gebruik van grondstoffen: zorgvuldig materiaalgebruik en -toepassing (waaronder
losmaakbaarheid), hergebruik van materialen, verlenging levensduur, herbruikbaarheid,
hernieuwbaarheid en adaptiviteit; en/of
-
• veiligheid: de fysieke veiligheid, brand-, en cyberveiligheid en privacy van de gebruikers
en omwonenden van de gebouwen niet in gevaar komt.
Onderzoeks- en ontwikkelrichtingen
In dit innovatiethema gaat het met name om projecten die een of meerdere van de volgende
ontwikkelrichtingen oppakken:
-
• benodigde aanpassingen en randvoorwaarden aan gebouwen voor inpassing in een duurzame
energie-infrastructuur met oog voor geldende normen en benodigde competenties van
gebouweigenaren;
-
• aanpassingen die nodig zijn aan de gebouwen in het gebied voor een efficiënt ontwerp
van warmtenetten en het maken van de afweging tussen aanpassingen in het gebouw, de
infrastructuur en de warmteproductie;
-
• dimensioneren van warmtenetten (temperatuurniveau’s, aantal aansluitingen) op de lokale
energievraag en -aanbod;
-
• innovaties om warmtenetten te verduurzamen en bijvoorbeeld op termijn op lagere temperaturen
te bedrijven inclusief innovaties op het gebied van collectieve duurzame bronnen voor
warmte en koude;
-
• innovaties voor efficiënte en duurzame distributie en opslag van warmte en koude,
zowel korte termijn als seizoensopslag, inclusief power-to-heat-oplossingen;
-
• innovaties om (Z)LT-warmte- en koudenetten goedkoper, slimmer en energie-efficiënter
te maken;
-
• slimme combinaties van booster-warmtepompen en andere collectieve warmtepompen, en
bi-directionele afleversets: koelen in de zomer, en terugleveren van decentrale zonthermische
warmteproductie vanuit de gebouwen dan wel het uitwisselen van warmte en koudestromen;
-
• samenwerkingsvormen en verdienmodellen voor partijen binnen een collectief warmte
of energiesysteem ontwikkelen en/of evalueren met oog voor gemeenschappelijke baten
en duurzame participatie van actoren;
-
• ontwerp van een modulaire, uitbreidbare warmtenetconcept rekening houdend met veranderende
warmtebronnen en een veranderende warmtevraag gedurende de levensduur van het warmtenet;
-
• warmte- en koudenetconcepten met grootschalige warmteopslag die flexibiliteit aan
het lokale elektriciteitsnet bieden;
-
• bottom-up oplossingen voor de energievoorziening op gebiedsniveau, waaronder collectieve
slimme energiediensten voor woonwijken en bedrijventerreinen (met oog voor inclusieve
en sociaal-maatschappelijke ontwerpprincipes), lokale systeemintegratie, en tools
en methodes voor ontwerp van het lokale energiesysteem;
-
• technische bouwblokken voor het ontsluiten van flexibiliteit in woonwijken en bedrijfsterreinen
(opslag- en conversietechnieken, slimme aansturing), aangevuld met oog voor implicaties
voor en kansen vanuit gedrag van eindgebruikers/bewoners;
-
• oplossingen voor de inpassing van laadinfrastructuur voor elektrisch vervoer als onderdeel
van het energiesysteem van gebouwen, woonwijken en bedrijventerreinen;
-
• ontwerp en operationalisering van het toekomstige elektriciteitssysteem als onderdeel
van het systeem van de warmtevoorziening voor gebouwen, woonwijken en bedrijventerreinen,
met oog voor kaders, afsprakenstelsels en referentiearchitecturen voor de inzet van
slimme energiediensten;
-
• oplossingen die een bijdrage leveren aan een toekomstig energiesysteem en richting
geven aan wat institutioneel nodig is om flexibiliteit in de gebouwde omgeving mogelijk
te maken;
-
• oplossingen voor de ruimtelijke inpassing van aanleg en uitbreiding van de elektriciteitsnetten;
-
• oplossingen die bijdragen aan een robuuste en toekomstvaste elektriciteitsinfrastructuur;
-
• in kaart brengen van de energiegebruik profielen (warmte, koude en elektriciteit)
voor het ontwerpen van een efficiënte energie infrastructuur en het uitwisselen van
energie reststromen.
3. Missie C: Industrie
Aanleiding
In 2050 is de industrie circulair en stoot vrijwel geen broeikasgas meer uit. De fabrieken
draaien dan op duurzame elektriciteit uit zon en wind of energie uit aardwarmte, waterstof
en biogas. De grondstoffen komen uit biomassa, reststromen en -gassen. De restwarmte
gebruikt de industrie zelf of levert die aan de tuinbouw of gebouwen en woningen.
De industrie is dan naast gebruiker van energie ook producent en buffer van energie.8
Ongeveer 40 procent van de warmtebehoefte van de industrie volgt uit processen op
lagetemperatuur (< 200 °C), met name in warmte voor drogen en ontwateren in voedings-
en papierindustrie en scheidingsprocessen in de chemie. De overige 60 procent betreft
processen op hoge temperatuur (>200 °C) zoals hoogovens in de staalindustrie, ovens
in glas- en keramiekindustrie, of (kraak)fornuizen in de chemie.9 Conform het Klimaatakkoord treft de industrie met name maatregelen met directe effecten
aan de eigen schoorsteen (scope 1). Daar wordt ook op gestuurd in het kader van de
opgave van de industrie in 2030. Daarnaast is klimaatwinst te behalen met de verduurzaming
en reductie van warmte, toenemend gebruik van hernieuwbare elektriciteit en het leveren
van restwarmte (of CO2) aan bijvoorbeeld de gebouwde omgeving of de glastuinbouw (scope 2-maatregelen).
Daarnaast kan duurzaam grondstoffengebruik bijdragen aan de verduurzaming van de industrie
(scope 3- maatregelen) en op kostenefficiënte wijze tot CO2-reductie leiden. Circulair grondstoffengebruik, waaronder de substitutie en recycling
van materialen, kan zo bijdragen aan het verduurzamen van de industrie en opschalen
van de energie- en grondstoffentransitie.
Doelstelling
De doelstelling van het onderdeel ‘Industrie’ binnen de subsidiemodule MOOI is om
onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten op de hierna genoemde innovatiethema’s te stimuleren
die binnen 10 jaar (uiterlijk in 2032) tot een eerste toepassing leiden en bijdragen
aan een betaalbare transitie naar een schone, energiezuinige, duurzame en veilige
industrie. De duurzaamheid van de industrie wordt mede bepaald aan de hand van de
milieudruk en het efficiënt gebruik van grondstoffen voor het te ontwikkelen product,
proces of dienst.
Onder het begrip ‘eerste toepassing’ wordt verstaan het demonstreren van de oplossing
in een operationele omgeving. Hierbij hoeft het nog niet te gaan om grootschalige
uitrol van de innovatie maar om het implementeren van de innovatie binnen een gedeelte
van een industrieel proces waarbij het ook expliciet rekening houdt met de inpassing
van de innovatie in het energiesysteem. Daarnaast kan het, als een van de overwegingen,
positief meewegen als innovaties eerder tot eerste toepassing leiden.
Reikwijdte
Aanvragen voor subsidie op grond van de subsidiemodule MOOI met betrekking tot onderdeel
‘Industrie’ omvatten niet:
-
• onderzoek en ontwikkeling van oplossingen voor de verduurzaming van de bestaande lagetemperatuur
warmtevoorziening met warmtepompen en/of e-boilers;
-
• onderzoek en ontwikkeling gericht op mechanische recycling en chemische recycling
van zuivere kunststofstromen;
-
• onderzoek en ontwikkeling gericht op de productie van waterstof via elektrolyse;
-
• projecten die zich richten op de tijdelijke of permanente opslag van CO2;
-
• demonstratieprojecten. Deze vallen onder de reikwijdte van paragraaf 4.2.10 Demonstratie
energie- en klimaatinnovatie (DEI+) van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies;
-
• projecten die primair gericht zijn op kostenverlaging van de referentie-installatie
van een technologie die in aanmerking komt voor subsidie op grond van het Besluit
stimulering duurzame energieproductie(SDE++) of op kostenverlaging van windenergie
op zee. Deze vallen onder de reikwijdte van paragraaf 4.2.3 Hernieuwbare energietransitie
(HER+) van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies.
Subsidiabele innovatiethema’s
Aanvragen voor subsidie moeten passen binnen minimaal één van de volgende innovatiethema’s.
Innovatiethema 1 – Procesvernieuwing door middel van elektrificatie van de hoge temperatuur
warmtevoorziening in de staalindustrie, chemie, en glas- en keramiek, en de lage temperatuurwarmtevoorziening
in voedings- en papierindustrie
Processen in de basisindustrie worden grotendeels gedreven door warmte. Hogetemperatuur
warmte is met name van belang voor de staalindustrie, chemie en glas- en keramiekindustrie,
terwijl lagetemperatuur warmte met name relevant is voor de papier- en voedingsindustrie
en een deel van de chemie. Elektrificatie van deze warmtevraag is een cruciale route
naar verduurzaming van de industrie. Daar waar elektrificatie niet of nog niet technisch
haalbaar is, kan de inzet van duurzame brandstoffen voor hogetemperatuur warmte een
oplossing zijn voor snelle verduurzaming. Bij elektrificatie van warmte is, naast
de innovatie binnen het industriële complex, ook de inpasbaarheid in het elektriciteitssysteem
van groot belang. Digitale technieken zullen daarbij een belangrijke rol spelen. Projecten
dienen hier, waar relevant voor de toepassing expliciet aandacht aan te besteden.
De waardeketen voor dit thema omvat het ontwerp, de installatie, en de exploitatie
van de voor verduurzaming van de hoge respectievelijk lage temperatuur warmtevoorziening
benodigde installaties.
In dit innovatiethema gaat het specifiek om de volgende subthema’s.
-
1.1a) Procesvernieuwing door middel van elektrificatie van hoge temperatuurwarmte in staalindustrie,
chemie, en glas- en keramiek
Elektrificatie van processen leidt tot technologische-, maatschappelijke-, juridische
en organisatorische uitdagingen waaronder de inpasbaarheid, regelbaarheid, en stabiliteit
van processen. De focus in dit subthema ligt op de elektrische productie van hogetemperatuur
warmte en de inkoppeling daarvan in industriële processen binnen de staalindustrie,
chemie, en glas- en keramiekindustrie.
Daarnaast vraagt elektrificatie van deze processen om nieuwe vormen van procesmonitoring
en -beheersing. Flexibiliteit wordt een belangrijke waarde in het energiesysteem en
nieuwe elektrische processen moeten daarop voorbereid zijn. Innovatieprojecten op
dit subthema moeten dan ook expliciet rekening houden met de technische inpassing
in het energiesysteem (netbelasting, balancering, buffering). Digitale technieken
bieden hiervoor nieuwe oplossingen.
-
1.1b) Procesvernieuwing door middel van elektrificatie van lage temperatuurwarmte, voor
droog- en ontwateringsprocessen.
Droog- en ontwateringsprocessen in papier- en voedingsindustrie maken traditioneel
gebruik van verdamping van water. Dit subthema is gericht op doorbraken in elektrificatie
van deze processen, waarbij het principe van het droog- of scheidingsproces wordt
aangepast. Deze kunnen zorgen voor een significant lagere energievraag, hand in hand
met het gebruik van hernieuwbare elektriciteit. Kenmerk van dergelijke procesvernieuwing
is vermijden van verdampingprocessen, en daarmee verlagen van de procestemperatuur.
-
1.2a) Inzet van CO2-neutrale brandstoffen voor hoge temperatuurwarmte in staalindustrie, chemie, en glas-
en keramiek
CO2-neutrale brandstoffen kunnen een rol spelen in de transitie van processen die voor
proceswarmte nu gebruik maken van fossiele brandstof. Dit betreft ondervuring en ovens
in chemie, glas-, en keramiekindustrie. In de transitiefase zullen mengsels van aardgas
en groene waterstof, of verschillende kwaliteiten biobrandstoffen een rol spelen.
Daarvoor zijn aanpassingen nodig om branders geschikt te maken voor multi-fuel gebruik,
terwijl de uitstoot van NOx niet mag stijgen. Deze transitiefase brengt ook vragen mee rond de stabiliteit van
de warmtevoorziening in het proces bij variatie in het brandstoffenmengsel, en de
transitiestrategie rond brandstoffen voor de industrie.
In de aanvraag dient er ten minste aandacht te worden gegeven aan elk van de volgende
aspecten. Daarbij kan een innovatieproject binnen dit thema hoger scoren op het rangschikkingscriterium
‘Bijdrage aan de doelstelling’ als er ook actief wordt bijgedragen aan:
-
• duurzaamheid en energiezuinigheid: de inzet leidt tot daadwerkelijke CO2-emissiereductie
in het warmtesysteem van of de warmteoverdracht in het productieproces van de industrie
in Nederland (scope 1);
-
• betaalbaarheid: de maatschappelijke kosten van de productie van hoge respectievelijk
lage temperatuurwarmte worden lager dan de referentie/zorgt voor lagere kosten ten
opzichte van de bestaande technieken;
-
• vermindering milieudruk en efficiënter gebruik van grondstoffen: zowel op het niveau
van individuele materialen, als van de volledige oplossing en in vergelijking tot
gangbare alternatieven, wordt meer gewerkt aan de vermindering van de milieudruk en
de verhoging van het efficiënt gebruik van grondstoffen: zorgvuldig materiaalgebruik
en -toepassing (waaronder losmaakbaarheid), hergebruik van materialen, verlenging
levensduur, herbruikbaarheid, hernieuwbaarheid en adaptiviteit; en/of
-
• veiligheid: het gebruik van de innovaties leidt tot verbetering van de fysieke, brand-,
of cyberveiligheid voor medewerkers en omwonenden van de industrie.
Innovatiethema 2 – Productie van duurzame en circulaire bulk- en platformchemicaliën
Dit innovatiethema omvat innovaties ten aanzien van de productie en (her)gebruik van
CO2-neutrale chemicaliën, gebaseerd op circulaire en/of biobased grondstoffen. Het gaat
daarbij om de ontsluiting, conversie en opzuivering van halffabrikaten die op grote
schaal een rol spelen of kunnen gaan spelen in diverse productieketens, zoals methanol,
ethanol en organische zuren, aromaten en lagere olefines.
De waardeketen omvat het ontwerp, de installatie, de exploitatie van de voor duurzame
en circulaire bulk- en platformchemicaliën benodigde installaties, en ook het hergebruik/recycling
van de met de bulk- en platformchemicaliën geproduceerde industriële producten. Traceerbaarheid
van circulaire of biobased grondstoffen is van groot belang, en vereist nieuwe digitale
technieken.
In dit innovatiethema gaat het specifiek om één of meerdere van de volgende drie subthema’s.
-
2a) Circulaire of biogrondstoffen voor bulk- en platformchemicaliën
Dit subthema beoogt projecten op scheidings- en conversieprocessen van circulaire
of biogrondstoffen naar bulk en platformchemicaliën, en de ontwikkeling van bijbehorende
waardeketens. Dit omvat vervanging van bestaande en de ontwikkeling van nieuwe bulk-
en platformchemicaliën. Circulaire grondstoffen in dit subthema zijn gebaseerd op
koolstofhoudende afvalstromen en restgassen. Biogrondstoffen omvatten agro- of voedingsreststromen
en biogrondstoffen die specifiek voor de chemie worden gewonnen. Voor beide opties
geldt dat de koolstofkringloop zoveel mogelijk moet worden gesloten.
-
2b) Toepassing van elektrochemie voor bulk- en platformchemicaliën
Elektrochemische conversie is een mogelijke route naar klimaatneutrale bulk- en platformchemicaliën.
Elektrochemische productie kan gecombineerd worden met de inzet van circulaire of
biogrondstoffen, waarbij waterstof, CO en/of CO2 de basis vormen. Bij de ontwikkeling van elektrochemische processen is naast de aansluiting
op de chemische productieketen, ook de inpassing in het energiesysteem van belang.
Elektrochemische processen moeten geschikt zijn voor flexibele inzet in aansluiting
op elektriciteitsproductie van een hernieuwbaar elektriciteitssysteem.
-
2c) Circulaire plastics voor de verpakkingsindustrie
In dit subthema wordt gezocht naar de ontwikkeling van nieuwe waardeketens op basis
van gemengde plastic afvalstromen. Er is behoefte aan de ontwikkeling van methodieken
die koolstof-efficiency en kwaliteiten van producten in verband brengen met de volledige
keten van productie, gebruik en recycling-fase. Daarvoor zijn nieuwe methodes nodig
voor het verwerven van transparante data van volumes en kwaliteiten. Ook is behoefte
aan technische inzichten in de (potentiële) efficiency van scheidings- en bewerkingsstappen
en de bijbehorende kwaliteiten van het circulaire product, in relatie tot het beoogde
gebruik in de volgende cyclus. Voor nieuwe verpakkingsproducten moet de impact op
de efficiency van het scheidings- en verwerkingsproces worden bepaald, en de invloed
van gedrag van consumenten op de kwaliteit van ingezameld plastic. Daarnaast is de
ontwikkeling van passende businessmodellen voor de verschillende stakeholders van
belang.
In de aanvraag dient er ten minste aandacht te worden gegeven aan elk van de volgende
aspecten. Daarbij kan een innovatieproject binnen dit thema hoger scoren op het rangschikkingscriterium
‘Bijdrage aan de doelstelling’ als er ook actief wordt bijgedragen aan:
-
• duurzaamheid: het project leidt in hogere mate tot daadwerkelijke CO2-emissiereductie
in de industriële keten en een verbeterde koolstofefficiëntie van de bulk- en platform
chemicaliën (scope 3);
-
• vermindering milieudruk en efficiënt gebruik van grondstoffen: de ecologie bij winning
grondstoffen komt niet in gevaar, en de kwaliteit van de producten bij hergebruik
blijft beter behouden;
-
• betaalbaarheid: de maatschappelijke kosten van de productie van bulk- en platform
chemicaliën worden lager dan de fossiele referentie/zorgt voor lagere kosten ten opzichte
van de bestaande technieken; en/of
-
• veiligheid: het gebruik van de innovaties leidt tot verbetering van de fysieke, brand-,
of cyberveiligheid voor medewerkers en omwonenden van de industrie; veiligheid; de
voedselveiligheid bij gebruik en verwerking van de duurzame en circulaire plastics
niet in gevaar komt.
TOELICHTING
I. Algemeen
1. Aanleiding en doel
Deze regeling strekt tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies
(hierna: RNES) en van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2022. Met deze
wijzigingsregeling wordt de subsidiemodule Missiegedreven Onderzoek, Ontwikkeling
en Innovatie (hierna: MOOI), opgenomen in paragraaf 4.2.7 van de RNES, gewijzigd en
opengesteld.
2. Subsidiemodule MOOI
Het subsidie-instrumentarium van de Topsector Energieprojecten (Titel 4.2 van de RNES)
voorziet in subsidiëring van projecten die bijdragen aan de innovatieopgave uit het
klimaatakkoord. Onder meer de subsidiemodules MOOI maakt hier onderdeel van uit.
Op grond van de subsidiemodule MOOI komen projecten met betrekking tot onderzoek en
ontwikkeling van producten, processen en diensten voor subsidie in aanmerking, waarmee
wordt bijgedragen aan de innovatieopgave uit het Klimaatakkoord. Daarnaast komen ook
andere activiteiten (in beperkte mate) voor subsidie in aanmerking, voor zover deze
een bijdrage aan het project kunnen leveren. Omdat voor de realisatie van de zogenaamde
missies, waarop deze projecten betrekking hebben, het vormen van samenwerkingsverbanden
essentieel is, stimuleert de subsidiemodule MOOI nieuwe samenwerkingsvormen die multidisciplinair
van aard zijn. Ook stimuleert deze samenwerkende partijen om vanaf het begin af aan
de maatschappelijke inbedding van een innovatie onderdeel te laten zijn van het project.
De subsidiemodule MOOI wordt opnieuw opengesteld. Bij deze openstelling richt de subsidiemodule
zich op drie sectoren oftewel missies: A) hernieuwbare elektriciteit (op zee en op
land), B) gebouwde omgeving en C) industrie. Verder zijn voor deze nieuwe openstelling
enkele zaken in de subsidiemodule MOOI aangepast.
Er is vastgelegd dat voor de MOOI drie afzonderlijke subsidieplafonds voor de drie
missies bestaan. Als het budget van de missies afzonderlijk niet meer genoeg is om
subsidie aan een project van die missie te verlenen, dan worden de budgetten bij elkaar
gebracht en vervolgens verdeeld volgens de rangschikking van de projecten van de missies
samen. Als het tekort van het subsidieplafond van een missie minimaal is, zal echter
eerst aan de aanvrager van de subsidie voor het project waarbij het subsidieplafond
uitgeput raakt (het ‘grensproject’) worden gevraagd of die ermee akkoord gaat (iets)
minder subsidie voor het project dan zoals ingediend, te krijgen, zodat het subsidieplafond
dan voldoende is om aan dat project nog te verlenen. Deze werkwijze is in de regeling
niet voorgeschreven, maar is gebruikelijk in de praktijk. Als die aanvrager daar niet
mee akkoord gaat, dan worden de resterende budgetten bij elkaar gebracht en wordt
het restant verdeeld op volgorde van rangschikking ongeacht binnen welke missie een
project valt. Zodoende wordt beoogd te voorkomen dat er budget onnodig resteert.
Daarnaast zijn in de afwijzingsgronden twee aanpassingen doorgevoerd. De eerste wijziging
heeft betrekking op de sluitingsdatum van de vooraanmelding die verouderd was. Met
de tweede wijzing wordt het maximale aandeel dat onderzoeksorganisaties in het project
mogen hebben, aangepast. In lijn met afspraken die gemaakt zijn in 2019 met de TKI-directeuren
en het topteam van de Topsector Energie, wordt dit verlaagd van maximaal 65% van de
subsidiabele kosten naar 50% van de subsidiabele kosten. Het is van belang dat de
samenwerking tussen ondernemingen en een onderzoeksorganisatie of onderzoeksorganisaties
in voldoende mate evenwichtig is. Hierdoor kunnen met deze subsidiemodule de juiste
prikkels gegeven worden aan samenwerkingsverbanden waarvan verwacht wordt dat deze
op een juiste wijze invulling zouden kunnen geven aan de doelstellingen van de missies
van deze subsidiemodule, opgenomen in bijlage 4.2.6. Deze doelstellingen vragen erom
dat ondernemingen aan de slag gaan en inzet tonen op het gebied van innovatie en doorontwikkeling.
Zij zijn het immers die ervoor moeten zorgen dat er producten en systemen ontwikkeld
worden die toegepast kunnen gaan worden door gebruikers in de markt. Onderzoeksorganisaties
spelen weliswaar een belangrijke rol bij de kennisontwikkeling, maar zonder de inzet
van ondernemingen zal doorontwikkeling en implementatie niet succesvol kunnen zijn.
De mate waarin ondernemingen zich inzetten, zal moeten blijken uit de kostenverdeling
tussen de betrokken ondernemingen en de onderzoeksorganisatie of onderzoeksorganisaties.
In het geval een onderzoeksorganisatie (of de onderzoeksorganisaties) meer dan 50
procent van de subsidiabele kosten zou(den) maken, wordt de samenwerking als onvoldoende
evenwichtig beschouwd en de aanvraag derhalve afgewezen. Opgemerkt wordt dat onderzoeksorganisaties
zich kunnen laten inhuren door ondernemingen. De kosten hiervoor worden beschouwd
als kosten die door ondernemingen gemaakt worden. Dit is vanzelfsprekend anders voor
de kosten die onderzoeksorganisaties voor eigen rekening en risico maken met betrekking
tot het MOOI-project. Verder is van belang dat cash-bijdragen door ondernemingen bij
voormelde beoordeling over de verdeling van de kosten niet meetellen, omdat dit geen
subsidiabele kosten zijn.
Bovendien is voor Missie A een speciale wijze van rangschikking opgenomen. Hierbij
wordt in eerste instantie onderscheid gemaakt tussen projecten die toezien op hernieuwbare
elektriciteit op zee (innovatiethema’s 1 en 2 van bijlage 4.2.6), en projecten die
toezien op hernieuwbare elektriciteit op land (innovatiethema’s 3 en 4 van bijlage
4.2.6). De nieuwe bepaling waarborgt dat, gelet op het beschikbare subsidieplafond,
zowel het innovatie-ecosysteem voor hernieuwbare elektriciteit op land als op zee
minimaal één project verleend kan krijgen. De bepaling was eerst niet nodig, omdat
bij de eerste openstelling van de MOOI in 2020 missie A opgesplitst was in twee submissies,
ieder met een eigen subsidieplafond: missie A1 voor windenergie op zee en missie A2
voor hernieuwbare elektriciteit op land. Omdat het klimaatakkoord voor de elektriciteitssector
uitgaat van één missie, omdat het om één gezamenlijke opgave gaat, is in de nieuwe
openstelling voorzien in één subsidieplafond voor misse A als geheel, net als dat
bij missies B (Gebouwde omgeving) en C (industrie) al het geval was. Met deze bepaling
kan tevens gestuurd worden op de best kwalificerende aanvragen met betrekking tot
hernieuwbare energie.
Tevens is bijlage 4.2.6 bij de RNES vervangen door de tekst in bijlage A bij deze
wijzigingsregeling voor de nieuwe openstelling in 2022.
3. Staatssteun
Op grond van de subsidiemodule MOOI wordt subsidie verleend voor een MOOI-project.
Binnen een MOOI-project wordt een onderscheid gemaakt tussen de reguliere projectactiviteiten
en overige projectactiviteiten.
De reguliere projectactiviteiten bestaan uit industrieel onderzoek of experimentele
ontwikkeling. Dit kunnen zowel economische en niet-economische activiteiten van ondernemingen
betreffen als niet-economische activiteiten van onderzoeksorganisaties, waarvoor een
begripsbepaling is opgenomen in artikel 4.1.1 van de RNES. De toepasselijke maximale
steunpercentages voor industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling uitgevoerd
door ondernemingen zijn opgenomen in artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening10. De regeling is in overeenstemming met deze percentages. De subsidie voor de niet-economische
reguliere projectactiviteiten van onderzoeksorganisaties die ook bestaan uit industrieel
onderzoek en experimentele ontwikkeling, bevat geen staatssteun. Hierop is dus geen
steunkader en ook geen maximum steunintensiteit van toepassing. Er is evenwel gekozen
de steunintensiteit te maximeren op een percentage van 80%, hetgeen overeenkomt met
de steunintensiteit die in andere subsidiemodules voor dergelijke activiteiten gehanteerd
wordt.
Bij de overige projectactiviteiten wordt ook een onderscheid gemaakt tussen economische
activiteiten van ondernemingen en niet-economische activiteiten van onderzoeksorganisaties.
De subsidie voor overige projectactiviteiten die uitgevoerd worden door ondernemingen,
bevat staatssteun die door de algemene de-minimisverordening11 wordt gerechtvaardigd. De regeling is in overeenstemming met de voorwaarden van deze
verordening en het gehanteerde de-minimisplafond. De algemene de-minimisverordening
bevat geen maximum steunintensiteiten. De subsidie voor de overige projectactiviteiten
die niet-economisch van aard zijn en worden uitgevoerd door onderzoeksorganisaties
bevat geen staatssteun. Hierop is dus geen steunkader of maximum steunintensiteit
van toepassing. Om die reden is ervoor gekozen om voor beide soorten overige projectactiviteiten
dezelfde steunintensiteit van 50% van de subsidiabele kosten te hanteren. In de subsidiemodule
MOOI wordt, waar nodig, verwezen naar de relevante basis in de algemene groepsvrijstellingsverordening
of de algemene de-minimisverordening. Voorts is de steun transparant en heeft een
stimulerend effect.
Van de nieuwe openstelling van de subsidiemodule MOOI zal een kennisgeving aan de
Europese Commissie worden gedaan, conform artikel 11, onder a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Indien een subsidie die op grond van de subsidiemodule MOOI wordt verleend, staatssteun
bevat die door de algemene groepsvrijstellingsverordening wordt gerechtvaardigd, maakt
de Minister op grond van artikel 1.8 Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies binnen
zes maanden na de datum van subsidieverlening de volgende gegevens bekend:
-
a. de gegevens, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen a en b, van de algemene
groepsvrijstellingsverordening, en
-
b. de gegevens, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening,
voor zover de individuele steun meer bedraagt dan € 500.000.
4. Regeldruk
Alle aanvragers van subsidie moeten een aanvraagformulier inclusief projectplan en
projectbegroting indienen. Alle ontvangers van subsidie zijn daarna met de gebruikelijke
taken belast, die onder meer terug te vinden zijn in de RNES. Er wordt niet afgeweken
van de standaardbepalingen en standaardformulieren die zijn ingericht op minimale
administratieve lasten. Zo hoeven er geen voorschotaanvragen te worden ingediend,
omdat voorschotten automatisch worden uitgekeerd. Voor tussentijdse rapportages geldt
een maximum van één rapportage per jaar conform het Kaderbesluit. Ten aanzien van
projecten met een looptijd van een jaar of minder hoeft alleen een eindverslag te
worden aangeleverd. Voor de controleverklaring zijn uniforme formulieren opgesteld.
Afwijkend ten opzichte van de andere Topsector Energie subsidiemodules zijn voor de
subsidiemodule MOOI een verplichte vooraanmelding, een mogelijke de-minimisverklaring
indien een onderneming overige projectactiviteiten wil uitvoeren en een openbare voortgangsrapportage.
Deze voorwaarden zijn te rechtvaardigen, omdat ze noodzakelijk zijn voor het doel
van de subsidie. De inhoudelijke aanpassingen en openstellingen hebben effect op de
regeldruk.
Op grond van de aangepaste subsidiemodule worden circa 75 aanvragen verwacht, waarvan
naar verwachting circa 20 aanvragen gehonoreerd zullen worden. De administratieve
lasten voor ondernemingen worden geschat op € 3.158.940. Dit is 4,76% van het totale
subsidiebedrag van 66,4 miljoen euro.
De regeling is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk en is niet geselecteerd
voor een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.
5. Uitvoering
De uitvoering van dit subsidie-instrumentarium is in handen van RVO.nl, onderdeel
van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. RVO.nl heeft de regeling getoetst
op de doelmatigheid en de gebruiksvriendelijkheid voor subsidie-aanvragers en RVO.nl.
Deze wijzigingsregeling wordt uitvoerbaar en handhaafbaar geacht.
6. Vaste verandermomenten
De wijzigingen treden per 1 april 2022 in werking conform de vaste verandermomenten,
inhoudende dat ministeriële regelingen met ingang van de eerste dag van elk kwartaal
in werking treden en minimaal twee maanden voordien bekend worden gemaakt.
II. Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel A
Om beter tot uitdrukking te brengen dat hoofdstuk 4 niet alleen subsidiemodules met
betrekking tot energie bevat, maar ook subsidiemodules met betrekking tot klimaat,
is het opschrift gewijzigd in ‘Energie en klimaat’.
Onderdeel B
De subsidiemodule MOOI kent drie missies, A, B en C, die zijn opgenomen in bijlage
4.2.6. Voor deze drie missies gelden aparte subsidieplafonds. Deze drie subsidieplafonds
worden verdeeld op volgorde van rangschikking van de aanvragen. Daarnaast regelt dit
gewijzigde artikel wat er gebeurt als de resterende subsidieplafonds van de missies
A, B en C niet meer voldoende zijn om subsidie te verlenen aan het eerstvolgende hoogst
gerangschikte project binnen die respectievelijke missies. Dan worden de resterende
subsidieplafonds bij elkaar gebracht en wordt het restant verdeeld op volgorde van
rangschikking ongeacht binnen welke missie een project valt.
Onderdeel C
In artikel 4.2.49 is de datum waarop uiterlijk een vooraanmelding moet zijn ingediend
gewijzigd naar 19 april 2022 vóór 17.00 uur. Daarnaast wordt de afwijzingsgrond met
betrekking tot een samenwerkingsverband waarin een onderzoeksorganisatie deelneemt,
gewijzigd. De aanvraag wordt met deze wijziging afgewezen, indien 50% van de subsidiabele
kosten door de onderzoeksorganisatie is gemaakt. Voorheen ging het om 65% van de kosten.
Onderdeel D
Aan artikel 4.2.49a dat gaat over de rangschikkingscriteria, wordt een lid toegevoegd.
Voor aanvragen tot subsidie voor projecten binnen missie A geldt in eerste instantie
een afwijkende wijze van rangschikking. Het hoogst gerangschikt wordt het project
dat binnen de innovatiethema’s 1 en 2 het hoogste aantal punten heeft. Op de tweede
plek komt het project dat binnen de innovatiethema’s 3 en 4 het hoogste aantal punten
heeft. Voor het daarna resterende subsidieplafond van missie A geldt de reguliere
wijze van rangschikking, ongeacht binnen welk innovatiethema het project valt. Als
het hoogst scorende project een project is dat zowel hernieuwbare elektriciteit op
zee als op land betreft, en dus een combinatie is van de innovatiethema’s 1 en 2 en
van de innovatiethema’s 3 en 4, dan is met het verlenen van subsidie aan dit project
voldaan aan het zevende lid en wordt het subsidieplafond verder verdeeld op volgorde
van rangschikking over de resterende projecten.
Onderdeel E
Bijlage 4.2.6 wordt vervangen door bijlage A bij deze regeling met daarin de actuele
innovatiethema’s waarbinnen MOOI-projecten moeten passen en de bijbehorende (onderzoeks-
en) ontwikkelrichtingen.
Artikel II
Dit artikel regelt dat in de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2022 wordt
opgenomen wanneer de subsidieaanvragen voor de missies A, B en C van de subsidiemodule
MOOI kunnen worden ingediend en wat de subsidieplafonds daarvoor zijn.
Artikel III
De wijzigingen treden per 1 april 2022 in werking.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat – Klimaat en Energie, D. Yeşilgöz-Zegerius