TOELICHTING
I. Algemeen deel
1. Inleiding en doel NOW
In de zomer van 2021 verbeterde de situatie met betrekking tot
COVID-19 aanzienlijk en zijn de meeste contactbeperkende maatregelen
langzaamaan losgelaten. Per 1 oktober 2021 kwam daarmee ook grotendeels een
eind aan het economisch steun- en herstelpakket, waaronder generieke
steunmaatregelen zoals de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkbehoud
(NOW). Sinds begin november ondervindt de samenleving echter wederom een
opleving van het coronavirus en zijn er op 12 november 2021 contactbeperkende
maatregelen aangekondigd door het kabinet voor de duur van 3 weken. In de
Kamerbrief van 16 november jl. heeft het kabinet laten weten onder andere de
Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) weer open te stellen, maar op dat moment nog
geen aanleiding te zien om de NOW in te voeren. Dit omdat er een korte en
beperkte lockdown was voorzien, waar een groot instrument als de NOW niet
passend bij was. Wel is aangekondigd dat UWV en SZW eraan werken om de NOW
klaar te zetten, zodat deze snel ingevoerd zou kunnen worden als het op een
later moment nodig bleek. Vervolgens is op 26 november een verzwaring en
verlenging van de contactbeperkende maatregelen aangekondigd. Veel ondernemers
worden door de nieuw aangekondigde maatregelen weer hard getroffen in de
mogelijkheden om te kunnen ondernemen. Daarom wordt er een nieuwe NOW-regeling
in werking gesteld, zodat ondernemers ondersteuning ontvangen bij het betalen
van de lonen. Dit zal werkgevers in staat stellen om hun personeel in dienst te
houden. Gelijktijdig wordt ook ingezet op het intensiveren van het sociaal
pakket aan maatregelen. Het kabinet stelt middelen beschikbaar om werknemers te
begeleiden naar nieuw werk. Dit is van groot belang in het kader van de krapte
op de arbeidsmarkt.
Vanaf maart 2020 zijn er vier NOW regelingen opgezet, te weten de
Eerste, Tweede, Derde en Vierde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor
behoud van werkgelegenheid (hierna: NOW-1, NOW-2, NOW-3, NOW-4).
De NOW heeft als doelgroep werkgevers die te maken hebben met een
omzetdaling ten opzichte van 2019 van tenminste 20% in de respectievelijke
subsidieperiodes, om hen te ondersteunen bij het betalen van de lonen, waardoor
zoveel mogelijk personeel behouden kan blijven. Op basis van de NOW wordt aan
hen een subsidie verstrekt als tegemoetkoming in de loonkosten. De voorgaande
NOW-regelingen liggen nadrukkelijk in elkaars verlengde, zij het dat de
regelingen op een aantal voorwaarden van elkaar afwijken. Met de NOW regelingen
zijn veel bedrijven en instellingen geholpen om door middel van een subsidie
voor de loonkosten een periode van substantiële omzetdaling te
overbruggen.
2. Heropening NOW
Het kabinet heeft als gevolg van de op 26 november 2021
aangekondigde verzwaring en verlenging van de contactbeperkende maatregelen
besloten de NOW te heropenen voor twee maanden, namelijk november en december
2021. Ondernemers worden door de nieuw aangekondigde maatregelen weer hard
getroffen in de mogelijkheden om te kunnen ondernemen. Het heropenen van de NOW
biedt werkgevers en het personeel dat bij hen in dienst is de zekerheid dat zij
tegemoetgekomen worden in de loonkosten. De NOW-5 is in grote lijnen hetzelfde
als in de NOW-4. De omzetdrempel om in aanmerking te komen voor NOW-5 blijft,
net als in alle eerdere NOW regelingen, 20%. Het vergoedingspercentage voor de
loonsom wordt gelijk gehouden op 85%; daarbij blijft de forfaitaire opslag 40%.
Het maximaal op te geven omzetverlies blijft ook gelijk aan de NOW-4, namelijk
80%. Ook de maximering van het in aanmerking te nemen loon blijft hetzelfde,
namelijk 2 maal het maximum dagloon (€ 9.812,30 per maand). Aanvullend worden
er twee wijzigingen doorgevoerd om de subsidie beter te richten op de huidige
situatie.
Doel van de NOW is behoud van werkgelegenheid. Daarom is in de
systematiek al vanaf de NOW-1 ingebouwd dat een dalende loonsom betekent dat de
werkgever een lagere NOW subsidie ontvangt. Vanaf de NOW-3 is het mogelijk
geworden om de loonsom met 10% te laten dalen, zonder dat hier gevolgen aan
zitten voor de hoogte van de subsidie. Het zogeheten
loonsomvrijstellingspercentage was ingevoerd zodat werkgevers meer ruimte
kregen om zich aan te passen aan de nieuwe economische situatie. Het kabinet
realiseert zich dat door de late bekendmaking van de NOW-5, ondernemers niet
wisten waar zij aan toe waren qua ondersteuning in de loonkosten in november
2021, terwijl zij hun bedrijfsvoering mogelijk wel moesten aanpassen. Om de
gevolgen van mogelijke loonsomdalingen te beperken, is daarom besloten de
loonsomvrijstelling te verhogen naar 15%.
Ten tweede kunnen, mede naar aanleiding van de verzoeken van de
Tweede Kamer, meer startende ondernemers gebruik maken van de NOW-5. Een
voorwaarde die in voorgaande NOW regelingen altijd gold, was dat een bedrijf
uiterlijk op 1 februari 2020 moest zijn gestart om voor subsidie in aanmerking
te komen. Voornaamste reden hiervoor was dat er een representatieve
omzetperiode beschikbaar moest zijn om de omzetdaling te kunnen bepalen, en dit
was bij voorgaande NOW-regelingen niet het geval. Met ingang van de NOW-5 ziet
het kabinet de mogelijkheid om ook bedrijven die na 1 februari 2020 zijn
gestart tegemoet te komen. Dit kan doordat de omzet in de periode juli 2021 tot
en met oktober 2021 redelijk zuiver is geweest: de meeste contactbeperkende
maatregelen golden namelijk niet meer. Hierdoor komen bedrijven die tussen
1 februari 2020 en 30 september 2021 zijn gestart, ook in aanmerking voor de
NOW-5.
Ten behoeve van NOW-5 wordt, net als voor alle voorgaande NOW
regelingen, weer een afzonderlijke regeling vastgesteld ter bevordering van de
eenduidigheid en transparantie. In deze toelichting wordt met name ingegaan op
de elementen die ten opzichte van NOW-4 zijn toegevoegd of gewijzigd. Aan
datgene wat ongewijzigd is gebleven, wordt in deze toelichting minder aandacht
besteed, omdat deze onderwerpen in de regelingen aangaande de NOW-1, -2, -3 en
-4 reeds uitgebreid zijn toegelicht.
Doeltreffendheid en doelmatigheid
Zoals bij de vorige NOW regelingen, is ook de NOW-5 een
grofmazige regeling met weinig ruimte voor maatwerk. Dit komt omdat er
voortgebouwd wordt op de eerste NOW regeling en er geen tijd en capaciteit is
om een andere regeling te ontwikkelen. Bij de introductie van de NOW is
destijds aangegeven dat de regeling als noodmaatregel in korte tijd tot stand
was gebracht, om werkgevers zo snel mogelijk van geld te kunnen voorzien.
Daarbij is aangegeven dat de werking van de regeling nauwlettend gemonitord
wordt en bezien wordt of de gehanteerde voorwaarden voor subsidie zouden leiden
tot het daarmee beoogde doel. Indien dat niet of in te beperkte mate het geval
zou blijken, zou overwogen worden de regeling aan te passen, mits dat geen
belemmering zou vormen voor de uitvoering. Tot nog toe zijn de voorgaande NOW
regelingen een aantal keer gewijzigd vanwege het doorvoeren van dergelijke
noodzakelijke en uitvoerbare aanpassingen. Deze monitoring blijft ook voor de
NOW-5 gehandhaafd.
Eerder dit jaar, in september 2021 publiceerde het CPB een
onderzoek1 naar de economische effecten van het steunbeleid in algemene
zin, waaronder eerdere NOW-tranches. Daarin concludeerde het CPB dat het
steunpakket van 2020 effectief is geweest in het realiseren van behoud van werk
en het voorkomen van een oploop van de werkloosheid, het overeind houden van
bedrijven en het beperken van vraaguitval. Het CPB concludeert in hetzelfde
onderzoek dat de kosten van het generieke steunbeleid naarmate de tijd
verstreek stegen terwijl de baten ervan afnamen. Volgens het CPB zijn echter
aanvullende analyses nodig om meer causale uitspraken te doen over de werking
van individuele NOW-tranches in 2020 en 2021 en uitspraken te kunnen doen over
de doelmatigheid van de individuele maatregelen. Zo kunnen ook nadelen aan de
steun kleven. De steun kan verstorend zijn voor de economie, komt niet altijd
op de juiste plekken terecht en doet een groot beroep op
belastingmiddelen.
3. Toelichting subsidieverlening
Alle werkgevers die aan de voorwaarden van de regeling voldoen
kunnen een aanvraag voor subsidie indienen. Uiteraard blijft het moreel appel
van toepassing om alleen een aanvraag voor subsidie in te dienen wanneer
werkgevers niet langer zelfstandig in staat zijn om hun werknemers in dienst te
houden en om zo maatschappelijk bewust om te gaan met publieke gelden.
Hieronder worden een aantal essentiële voorwaarden en onderdelen van de NOW-5
toegelicht.
Omzetdaling
De voorwaarde die geldt om voor de NOW in aanmerking te komen, is
dat een werkgever, net als in de voorgaande NOW regelingen, een omzetdaling van
ten minste 20% heeft. Voor NOW-5 geldt dat de omzetdaling wordt bepaald door
een zesde van de omzet van 2019 te vergelijken met de omzet van een periode van
twee maanden, namelijk november 2021 en december 2021. Dit is anders dan bij de
voorgaande NOW-regelingen, waar de periode drie maanden was (of vier maanden
bij de NOW-2). Er wordt in beginsel voor wat betreft de referentieomzet over
het jaar 2019 gekozen en niet voor (een periode in) 2020 of 2021, omdat 2019
het laatste gehele jaar is waar er nog geen sprake was van de effecten van het
coronavirus op de omzet. Door een heel jaar te nemen worden seizoenseffecten
grotendeels uitgemiddeld. In 2020 en een gedeelte van 2021 is het aannemelijk
dat de jaaromzet sterk beïnvloed is door verschillende contactbeperkende
maatregelen. Bij de voorgaande NOW regelingen konden werkgevers bij de aanvraag
steeds kiezen over welke maanden zij het omzetverlies wilden laten berekenen.
Werkgevers konden zo de beste omzetperiode kiezen, passend bij hun situatie. In
de NOW-5 is er voor gekozen om deze systematiek los te laten. Dit betekent dat
het omzetverlies in de NOW-5 altijd zal worden bepaald op basis van de maanden
november en december 2021, in vergelijking met de voor de betreffende werkgever
relevante omzetreferentieperiode. Op deze manier wordt de jaargrens van 2021
niet overschreden. Het overschrijden van de jaargrens leidt ten tijde van de
subsidievaststelling tot extra, administratieve lasten. Ook is de
subsidieperiode van de NOW-5 een korte subsidieperiode van twee maanden, wat
werkgevers überhaupt weinig verruiming biedt wanneer zij de omzetperiode wél
hadden kunnen kiezen. Derhalve is er minder meerwaarde in het kunnen kiezen van
de omzetperiode.
Deze keuze voor een vaste omzetperiode van november en december,
heeft mogelijk tot gevolg dat een klein aantal werkgevers de maand november in
twee tranches (NOW 4 en 5) in hun omzetdaling meenemen. Het kan maximaal om
circa tweeduizend werkgevers gaan.
Net als in alle voorgaande NOW-regelingen geldt ook in de NOW-5
dat indien er sprake is van een grotere samenstelling van rechtspersonen of
natuurlijke personen, zoals een concern, de omzetdaling van de gehele groep de
basis is van de subsidie. Dit betekent ook dat indien er sprake is van een
moeder-dochterrelatie, deze relatie van entiteiten binnen een groep tezamen
moet worden genomen voor de omzetbepaling, althans voor zover het gaat om
werkmaatschappijen met SV-loon in Nederland. Indien een moedermaatschappij
bijvoorbeeld verschillende dochtermaatschappijen heeft, dient de omzetbepaling
van de moedermaatschappij en de verschillende dochters dus gezamenlijk te
worden bepaald. Al deze maatschappijen worden gezamenlijk gezien als een
groep.
In de NOW zijn subsidies en andere tegemoetkomingen onderdeel van
de omzetberekeningen conform het jaarrekeningenrecht, ook subsidies die worden
opgehoogd of verstrekt om deze ondernemingen te compenseren in het kader van de
uitbraak van het COVID-19-virus. Voor de NOW-5 is dit nog steeds het geval,
maar er is, net als in de NOW-3 en de NOW-4, sprake van een uitzondering: de
subsidie die de werkgever over de omzetperiode ontvangt van de Staatssecretaris
van Economische Zaken en Klimaat ter tegemoetkoming in de vaste lasten in
verband met de maatregelen ter bestrijding van de verdere verspreiding van
COVID-19 wordt niet gezien als omzet voor de NOW (de Tegemoetkoming Vaste
Lasten, afgekort de TVL), evenals de eerdere ontvangen NOW-subsidies. De TVL
telt vanaf de NOW-3 niet meer mee als omzet voor de NOW omdat de TVL meermaals
(fors) is verhoogd en bedrijven die beide vormen van ondersteuning nodig hebben
daardoor in de problemen zouden komen. Andere soorten subsidies en
tegemoetkomingen kunnen wel onderdeel blijven uitmaken van de
omzetberekeningen. Het jaarrekeningenrecht is hierbij leidend. Vier subsidies
worden altijd aangemerkt als omzet voor de NOW: de TOGS, Regeling
continuïteitsbijdrage zorg, beschikbaarheidsvergoeding OV-bedrijven en
Tegemoetkoming sierteelt en voedingstuinbouw. Een werkgever dient zich hier bij
het bepalen van zijn omzetdaling bewust van te zijn.
Anders ten opzichte van de voorgaande NOW regelingen is dat het
mogelijk blijft om een vergunning om de werktijd te verkorten te krijgen (WTV).
De NOW is destijds in de plaats gekomen van de WTV omdat het aantal
WTV-aanvragen niet meer (handmatig) verwerkt konden worden. Inmiddels is het
sinds 1 oktober 2021 weer mogelijk om WTV aan te vragen, nadat het
aanvraagloket van de NOW-4 per 30 september 2021 gesloten was. Daarbij geldt
dat geen WTV wordt verleend voor corona-gerelateerde omstandigheden. Mede
daardoor is er op dit moment geen sprake van een enorme hoeveelheid
WTV-aanvragen en kunnen de WTV en de NOW-5 nu naast elkaar open blijven. Dit
zorgt ervoor dat een werkgever, die bijvoorbeeld te maken heeft met een
tijdelijke afname van de bedrijvigheid door een brand, WTV én NOW zou kunnen
aanvragen. Om deze samenloop en ongewenste dubbelfinanciering zoveel mogelijk
te beperken wordt de WW-uitkering die, ten behoeve van de werknemer, in verband
met de WTV wordt uitbetaald aan een werkgever, aangemerkt als omzet voor de
NOW-5.
Referentieomzet
Voor de bepaling van de omzetdaling bij ondernemingen die gestart
zijn voor 1 januari 2019 zal de eerder gehanteerde referentieperiode gelden.
Dat is het gehele jaar 2019. De omzet over 2019 wordt vervolgens gedeeld door
zes om zo te vergelijken met de omzet van de NOW-5 periode, november en
december 2021. Ook voor ondernemingen die zijn gestart in de periode van
2 januari 2019 tot en met 1 februari 2020 blijft de eerder gehanteerde
referentieperiode gelden. Dit betekent dat de hele kalendermaanden gerekend
worden vanaf het moment dat de bedrijfsuitoefening van de werkgever is
aangevangen in 2019 tot en met 29 februari 2020, gedeeld door het aantal
maanden waarvan de omzet in aanmerking wordt genomen, vermenigvuldigd met
twee.
Referentieomzet-periode voor startende
ondernemingen
In de eerdere NOW-tranches bestond voor bedrijven die gestart
zijn na 1 februari 2020 geen recht op NOW. Er was immers geen volledige maand
omzet te bepalen in de referentieperiode 1 januari 2019 tot en met 29 februari
2020. Het bepalen van een latere referentieomzet-periode voor deze groep
startende ondernemingen was ook niet mogelijk. Sinds maart 2020 zijn er
namelijk altijd contactbeperkende maatregelen geweest en was een zuivere
referentieomzet-periode, dus zonder contactbeperkende maatregelen, niet te
bepalen.
Voor de NOW-5 ziet het kabinet voor deze groep startende
ondernemingen wel een mogelijkheid om hen toegang tot de NOW te geven. Er is
voor het eerst sinds maart 2020 een relatief zuivere omzetperiode beschikbaar,
namelijk juli 2021 t/m oktober 2021. Hoewel in deze periode ook
contactbeperkende maatregelen van kracht waren, waren deze verregaand
verminderd ten opzichte van eerdere periodes. Daarnaast was het
vaccinatieprogramma in volle gang en was op veel locaties toegang op basis van
een toegangsbewijs mogelijk. De omzet in deze periode kan nu dus worden
gebruikt als referentieomzet-periode en biedt de groep ondernemingen, die zijn
gestart na 1 februari 2020, ook toegang tot de NOW-5.
Wel kent de nieuwe referentieperiode van 1 juli 2021 tot en met
31 oktober 2021 voor starters ook een beperking. Uitmiddeling van
seizoenseffecten vindt slechts plaats over 4 maanden en kan dus leiden tot een
minder representatieve referentieomzet.
Ondernemingen, die gestart zijn in de periode van 2 februari 2020
tot en met 1 juli 2021, kunnen dus de periode van 1 juli 2021 tot en met
31 oktober 2021 als referentieomzet-periode hanteren. Voor ondernemingen die ná
1 juli 2021 maar uiterlijk op 30 september 2021 zijn gestart, is het niet
mogelijk om van die volledige referentieomzet-periode gebruik te maken. Zij
zijn immers gestart na 1 juli 2021, de eerste dag van deze nieuwe
referentieperiode. Deze startende ondernemingen kunnen hun referentieomzet
berekenen vanaf de eerste volledige kalendermaand waarin omzet is gedraaid tot
en met 31 oktober 2021 en kunnen deze omrekenen naar 2 maanden (zodat deze
vergelijkbaar is met de NOW-5 periode november/december 2021).
Voor ondernemingen die zijn gestart na 30 september, bestaat er
geen recht op NOW-5. Deze ondernemingen hebben in de referentiemaand voor de
loonsom, september 2021, geen loonsom en derhalve bestaat er dus geen recht op
NOW.
De referentieperiode voor de omzetbepaling ziet er schematisch
als volgt uit:
Onderneming is gestart
|
Referentieomzet-periode
|
Vóór 1 januari 2019
|
Omzet 1 januari 2019 t/m 31 december 2019 gedeeld door
6
|
Vanaf 2 januari 2019 maar uiterlijk op 1 februari
2020
|
Omzet vanaf de eerste volledige kalendermaand t/m
29 februari 2020 gedeeld door het aantal volledige maanden * 2
|
Vanaf 2 februari 2020 maar uiterlijk op 1 juli
2021
|
Omzet 1 juli 2021 t/m 31 oktober 2021 gedeeld door
2
|
Vanaf 2 juli 2021 maar uiterlijk op 30 september
2021
|
Omzet vanaf de eerste volledige kalendermaand t/m
31 oktober 2021 gedeeld door het aantal volledige maanden * 2
|
Als hoofdregel voor de bepaling van de referentieomzet geldt dat
het jaar 2019 het meest representatief is, het gaat namelijk om een volledig
kalenderjaar, nog vrij van corona en de daarbij horende contactbeperkende
maatregelen. Door het gebruik van een volledig kalenderjaar als
referentieperiode worden ook seizoensinvloeden uitgemiddeld. Voor ondernemingen
die na 1 januari 2019 maar uiterlijk 1 februari 2020 zijn gestart, kan deze
referentieperiode onevenredig benadelend uitwerken. Hierdoor kan worden
afgeweken van 2019 als referentiejaar. Zoals al aangegeven, blijft voor
ondernemingen die al vóór 2 februari 2020 bestonden, de eerder gehanteerde
referentieomzet-berekeningen gehanteerd worden. Deze ondernemingen kunnen niet
kiezen voor de nieuwe referentieperiode 1 juli tot en met 31 oktober 2021. Voor
ondernemingen die zijn gestart na 1 februari 2020 en derhalve geen gebruik
hebben kunnen maken van de voorgaande NOW-periodes, worden de twee nieuwe
referentieomzet-berekeningswijzen toegevoegd.
Het bieden van een keuze voor de nieuwe referentieperiode voor
ondernemingen die al gebruik konden maken van de bestaande referentieperiodes
is niet mogelijk. Dit omdat de NOW zoals bekend een grofmazige regeling is die
snel tot stand is gekomen. De NOW-5 bouwt voort op de eerdere NOW-periodes. Het
introduceren van een keuzemogelijkheid bij de referentieperiode zou ook zorgen
voor meer complexiteit en een mindere eenduidige uitvoering. Met het toevoegen
van deze startersregeling vragen we het maximale van UWV. Het inbouwen van
verdere keuzemogelijkheden is niet uitvoerbaar. Een grofmazige, snelle en
eenduidige uitvoering wat dat betreft is nog steeds een belangrijk pijler voor
UWV om de NOW uit kunnen voeren. Ook zorgt het aansluiten bij de bestaande
berekeningsmethodiek ervoor dat ondernemingen die eerder gebruik hebben gemaakt
van de NOW de eerdere gecontroleerde omzet in de referentieperiode kunnen
hergebruiken bij de controle van de NOW-5.
Voor de bepaling van de omzetdaling bij ondernemingen die gestart
zijn voor 1 januari 2019 zal dus de eerder gehanteerde referentieperiode
gelden. Dat is het gehele jaar 2019. De omzet over 2019 wordt vervolgens
gedeeld door zes om zo te vergelijken met de omzet van de NOW-5 periode,
november en december 2021. Ook voor ondernemingen die zijn gestart in de
periode van 2 januari 2019 tot en met 1 februari 2020 blijft de eerder
gehanteerde referentieperiode gelden. Dit betekent dat de hele kalendermaanden
gerekend worden vanaf het moment dat de bedrijfsuitoefening van de werkgever is
aangevangen in 2019 tot en met 29 februari 2020, gedeeld door het aantal
maanden waarvan de omzet in aanmerking wordt genomen, vermenigvuldigd met twee.
Met de gekozen bewoordingen (‘aanvang van de bedrijfsuitoefening’) wordt
aansluiting gezocht bij de terminologie van de Handelsregisterwet 2007. Dat
betekent dat in beginsel kan worden uitgegaan van de datum waarop de
onderneming is ingeschreven in het KvK-register. Daarvan kan echter worden
afgeweken als op basis van objectief bepaalbare feiten en omstandigheden
aannemelijk gemaakt kan worden dat de feitelijke start van de
bedrijfsuitoefening op een later moment valt. Te denken valt aan de situatie
dat de werkgever nog niet over de vereiste vergunningen beschikt. Door deze
afwijking toe te staan wordt aansluiting gezocht bij de uitspraak van het
College van Beroep voor het Bedrijfsleven van 31 augustus 2021
(ECLI:NL:CBB:2021:845) over de uitleg van het begrip ‘start van de
activiteiten’ bij de uitvoering van de TVL. Als de KvK-inschrijvingsdatum in
een ander tijdvak valt dan het tijdvak waarin voor het eerst omzet is gedraaid
kan de ondernemer de datum waarop de eerste omzet is gemaakt beschouwen als
startdatum en zodoende een andere referentieomzet-periode gebruiken. Hiermee
wordt tegemoetgekomen aan ondernemers die feitelijk wel aan de voorwaarde
voldoen om in aanmerking te komen voor NOW, maar over de voor hen op grond van
hun startdatum geldende referentieperiode geen referentieomzet kunnen
overleggen. Dit betekent bijvoorbeeld dat een restauranteigenaar die op
1 december 2019 is ingeschreven bij de KvK, maar feitelijk pas open is gegaan
in juni 2020 en dus op dat moment pas omzet is gaan draaien, gebruik kan maken
van de referentieomzet-periode juli tot en met oktober 2021. Als de datum
inschrijving bij de KvK afwijkt van de feitelijke aanvang van de
bedrijfsoefening, maar de aanvang van de bedrijfsuitoefening valt nog wel in
dezelfde referentieomzet-periode, dan geldt het volgende. De ondernemer kan als
referentie-omzet gebruiken de omzet over de periode vanaf de eerste volledige
kalendermaand vanaf de feitelijke aanvang van de bedrijfsuitoefening tot en met
de laatste dag van de maand in die referentieomzet-periode, gedeeld door het
aantal maanden waarvan de omzet in aanmerking wordt genomen, vermenigvuldigd
met twee. Als bijvoorbeeld de restauranteigenaar uit het eerdere voorbeeld
feitelijk is opengegaan op 15 december 2019, kan de ondernemer als
referentieomzet de omzet nemen over januari en februari 2020.
Voor de bepaling van de groepssamenstelling geldt dat de
samenstelling op 1 november 2021 bepalend is. In NOW-4 was de
groepssamenstelling op 1 juli 2021 bepalend. Door in de NOW-5 te kiezen voor
1 november 2021 sluit de groepssamenstelling beter aan bij de werkelijke
groepssamenstelling en benadert dus beter het doel van de regeling.
Referentieomzet-periode bij een overname van economische
eenheid
Ondernemingen die (een onderdeel van) een onderneming hebben
overgenomen in de periode 2 januari 2019 tot en met 1 oktober 2021 kunnen
ervoor kiezen om een andere referentieomzet te berekenen dan volgt uit de
regels voor bestaande en startende ondernemingen.
Bij overnames in de periode van 2 januari 2019 tot en met
1 februari 2020 kan de werkgever zijn referentieomzet bepalen door te kijken
naar de periode vanaf de eerste volledige kalendermaand vanaf de overgang tot
en met 29 februari 2020, gedeeld door het aantal maanden waarvan de omzet in
aanmerking wordt genomen, vermenigvuldigd met twee.
Ondernemingen die een (onderdeel van een) onderneming hebben
overgenomen in de periode van 2 februari 2020 tot en met 1 juli 2021 kunnen
kiezen voor de periode 1 juli 2021 tot en met 31 oktober 2021 als
referentieomzet-periode.
Voor ondernemingen die in de periode van 2 juli 2021 tot en met
1 oktober 2021 een (onderdeel van een) onderneming hebben overgenomen is het
niet mogelijk om van die volledige referentieomzet-periode gebruik te maken.
Zij hebben immers na 1 juli 2021 nog een overname gedaan waardoor de
referentieperiode niet representatief zal zijn. Deze ondernemingen kunnen hun
referentieomzet berekenen vanaf de eerste volledige kalendermaand omzet na
overname tot en met 31 oktober 2021, gedeeld door het aantal maanden waarvan de
omzet in aanmerking wordt genomen, vermenigvuldigd met twee.
Schematisch ziet dit er als volgt uit:
Overname heeft plaatsgevonden
|
Optionele referentieomzet-periode
|
Vanaf 2 januari 2019 maar uiterlijk op 1 februari
2020
|
Omzet vanaf de eerste volledige kalendermaand na
overname t/m 29 februari 2020 gedeeld door het aantal volledige maanden *
2
|
Vanaf 2 februari 2020 maar uiterlijk op 1 juli
2021
|
Omzet 1 juli 2021 t/m 31 oktober 2021 gedeeld door
2
|
Vanaf 2 juli 2021 maar uiterlijk op 1 oktober 2021
|
Omzet vanaf de eerste volledige kalendermaand na
overname t/m 31 oktober 2021 gedeeld door het aantal volledige maanden * 2
|
In alle gevallen geldt, net zoals in de eerdere NOW-tranches, dat
de omzet van de overgenomen entiteit die is gerealiseerd vóór overname niet mag
worden meegenomen in de bepaling van de referentieomzet.
Referentieomzet-periode bij afstotingen
De referentieomzet-periode wordt niet gewijzigd als er sprake is
geweest van afstotingen van onderdelen of activiteiten in de periode van
2 januari 2019 tot en met 1 november 2021. Deze methode wijkt af van de vorige
NOW-regelingen, waarbij het moment van afstoting bepalend was voor de
vaststelling van de referentieomzet-periode. Hier is voor gekozen, vanwege de
complexiteit die door de nieuwe starterssystematiek zou ontstaan. De methode
die nu wordt voorgesteld, betekent dat ondernemers de omzet van het afgestoten
onderdeel of activiteit uit diens referentieomzet moet elimineren. Hierdoor kan
er een zuivere referentieomzet worden vastgesteld.
Peildatum omzetdaling voor groepen
Indien er sprake is van een groep tellen voor de bepaling van de
omzetdaling van het concern alle rechtspersonen binnen de groep mee zoals die
groep eruit ziet op 1 november 2021.
Subsidietijdvak
Anders dan bij de voorgaande NOW regelingen sluit het
subsidietijdvak van de NOW-5 niet aan op het subsidietijdvak van de voorgaande
tranche, in dit geval de NOW-4. Het subsidietijdvak van de NOW-4 eindigde
namelijk op 30 september 2021, terwijl het subsidietijdvak van de NOW-5 op
1 november 2021 begint en loopt tot en met 31 december 2021.
Grens percentage omzetverlies
In de NOW-5 wordt er, net als in de NOW-4, een begrenzing
ingesteld op het percentage omzetverlies waar mee gerekend wordt. De subsidie
wordt begrensd op een omzetverlies van maximaal 80%. Deze grens geeft
werkgevers een prikkel om de bedrijfsvoering zo veel mogelijk door te zetten.
De grens geldt ook voor de NOW-5 omdat bedrijven in november en december
(deels) open konden zijn, want er was geen volledige lockdown. Daardoor is het
in de meeste gevallen onwaarschijnlijk dat er een omzetverlies van tussen de
80% en 100% is geleden. De grens houdt in dat het maximale op te geven
omzetverlies waarmee bij het bepalen van de hoogte van de subsidie gerekend
wordt in de NOW-regeling, over de maanden november en december 2021 wordt
begrensd op 80%. Ook als een bedrijf verwacht dat er meer dan 80% omzetverlies
geleden gaat worden, of als er daadwerkelijk meer dan 80% omzetverlies geleden
is, mag een bedrijf in de aanvraag van de NOW-5 maximaal 80% omzetverlies
opvoeren. Zowel het voorschot als de uiteindelijke vaststelling van de subsidie
gaan uit van maximaal 80% omzetverlies. Het subsidiepercentage van 85% blijft,
zoals hiervoor beschreven, intact. Concreet betekent dit dat een bedrijf met
een omzetverlies van 100%, subsidie krijgt voor 68% (80% x 85%) van zijn
loonkosten.
Subsidiehoogte
De subsidie wordt gebaseerd op de loonsom van september 2021 en
bedraagt per maand maximaal 85% van de loonsom over september 2021 (bij
betaling per vier weken is dit het tiende aangiftetijdvak van 2021, verhoogd
met 8,33%). De subsidie is een tegemoetkoming in de loonkosten van de periode
november en december 2021. De keuze voor de loonsomreferentiemaand wordt
hieronder onderbouwd.
Subsidiepercentage
De hoogte van het maximale subsidiepercentage is in de NOW-5
hetzelfde als in de vierde, vijfde en zesde tranche om werkgevers te blijven
steunen, met 85% van de totale loonsom, naar rato van de omzetdaling. Bij een
omzetdaling van 50% wordt dus gesubsidieerd voor 42,5% (85% van 50%) van de
totale loonsom worden uitbetaald. Hierbij geldt dat bij een omzetverlies tussen
de 80% en 100%, wordt gerekend met een omzetverlies van 80%. Zie hiervoor ook
Grens percentage omzetverlies.
Opslag
Ook aanvullende lasten en kosten zoals onder andere
werkgeverspremies en werknemersbijdragen aan pensioen en de opbouw van
vakantiebijslag worden gecompenseerd. Bij NOW-2, NOW-3 en NOW-4 bedroeg deze
opslag een forfaitair percentage van 40%. Ook in de NOW-5 blijft dit percentage
staan op 40%, zodat werkgevers naast de looninkomsten uit de subsidie ook
ruimte hebben om aanvullende loonkosten te dekken en daarmee werkgelegenheid in
stand te houden.
Bovengrens loon
Met het oog op een verantwoorde besteding van de beschikbare
overheidsmiddelen zal net als in de voorgaande NOW regelingen het
subsidiebedrag ten aanzien van het loon een bovengrens hebben. Als loon wordt
voor NOW-5 maximaal twee keer het geldende maximumdagloon per maand per
individuele werknemer in aanmerking genomen (omgerekend naar een
tweemaandsperiode). Dat komt – per 1 juli 2021 – neer op € 9.812,30 per maand.
Daarbij gaat het over het loon over het aangiftetijdvak waarover het voorschot
wordt vastgesteld. Loon boven het bedrag van € 9.812,30 per maand komt niet
voor subsidie in aanmerking.
Loonsom
Voor de bepaling van de loonsom geldt dat het voorschot zal
worden gebaseerd op de loonsom van september 2021. Hiervoor is gekozen omdat
september de meest representatieve maand is waarbij de loongegevens waren
vastgesteld in de polisadministratie van het UWV, nog voor de bekendmaking van
de verlenging van het steun- en herstelpakket, wat risico’s op misbruik en
oneigenlijk gebruik vermindert.
Deze loonsom van september 2021 wordt gebruikt bij de
subsidieverlening (bevoorschotting). Bij de definitieve vaststelling van de
subsidie wordt de loonsom (zoals gebruikt bij de bevoorschotting) vergeleken
met de loonsom van de tweemaandsperiode 1 november 2021 tot en met 31 december
2021, waarover subsidie wordt ontvangen. Sommige werkgevers doen geen
loonaangifte per maand, maar per vier weken. In dat geval wordt het loon over
vier weken omgerekend naar het loon over een maand door het te verhogen met
8,33%. Als benadering van de loonsom in september 2021 wordt dan de loonsom van
het tiende tijdvak van 2021 genomen (13 september 2021 t/m 10 oktober 2021).
Voor de tweemaandsperiode waarover subsidie wordt ontvangen wordt gekeken naar
het twaalfde en het dertiende tijdvak van 2021 (8 november 2021 t/m 31 december
2021).
Net als in de NOW-3 en in de NOW-4 wordt het in de NOW-5
mogelijk gemaakt om de loonsom ten opzichte van de referentiemaand (september
2021) te laten dalen. In de NOW-3 en in de NOW-4 was het mogelijk om de loonsom
met maximaal 10% te laten dalen, zonder dat dit van invloed is op de subsidie.
In de NOW-5 is het mogelijk om de loonsom met 15% te laten dalen. Bij een
hogere daling van de loonsom dan de toegestane loonsomvrijstelling ten opzichte
van de referentieperiode krijgt de werkgever voor elke euro teveel gedaalde
loonsom 85 cent minder subsidie; er vindt dus geen correctie plaats voor het
omzetverlies. Hiervoor is gekozen vanuit de gedachte dat de werkgever met X%
omzetverlies ook voor diezelfde X% van zijn loonsom subsidie nodig heeft.
Het gevolg van de 15% loonsomvrijstelling is dat werkgevers in
theorie NOW-subsidie kunnen ontvangen terwijl er sprake is van € 0 aan
loonkosten. De NOW verplicht de werkgever om de subsidie aan te wenden voor het
doel waarvoor de subsidie verstrekt is, namelijk voor de betaling van
loonkosten. Als er sprake is van volledige loonsomdaling (tot € 0), is er geen
noodzaak meer voor tegemoetkoming van de loonkosten. Dus, als de loonkosten nul
zijn terwijl er subsidie is ontvangen, wordt er niet voldaan aan deze
verplichting tot het aanwenden van de subsidie voor het doorbetalen van de
lonen en het behoud van werkgelegenheid. Daarom wordt een NOW-subsidie op nihil
gesteld als er sprake is van € 0 aan loonkosten. Deze beleidslijn is met de
Kamer gedeeld in een brief2 en wordt ook toegepast voor de NOW-3 en -4, waarvoor een
loonsomvrijstelling van 10% gold.
Aanvraag, voorschotverlening en vaststelling
subsidie
Het beoogde tijdvak waarbinnen aanvragen gedaan kunnen worden
voor de NOW-5 is van 13 december 2021 tot en met 31 januari 2022. Het
aanvraagloket van de NOW-5 is ook ná de subsidieperiode open. Dit is anders dan
bij voorgaande NOW regelingen. Hier is voor gekozen omdat werkgevers anders
slechts drie weken de tijd hebben (van 13 december tot en met 31 december 2021)
om hun subsidieaanvraag te doen. Ook valt er een aantal feestdagen in deze
periode, waardoor verwacht wordt dat werkgevers nog minder tijd over zullen
houden om hun subsidieaanvraag te doen. Aanvragen kunnen alleen worden
ingediend via het daarvoor ontworpen formulier dat via
www.uwv.nl
beschikbaar wordt gesteld.
Op het aanvraagformulier voor de voorschotverlening wordt de
werkgever gevraagd een inschatting van het omzetverlies te maken. Op het
formulier van de NOW-5 zal een aanvrager, net als bij de NOW-4, maximaal 80%
omzetverlies kunnen invoeren, in lijn met de regeling.
Zodra positief op de aanvraag is beslist, zal de subsidie
verleend worden en een voorschot verstrekt worden van 80% van de verleende
subsidie, zoals deze wordt berekend op basis van de bij de aanvraag geleverde
gegevens over de verwachte omzetdaling en de loonsom over de maand september
2021. Het voorschotpercentage in de NOW-5 is gelijk aan dat in de eerdere NOW
regelingen. Werkgevers vragen pas richting het einde van, of na, de
subsidieperiode NOW-5 aan, waardoor te verwachten is dat zij een goede
inschatting kunnen maken van het uiteindelijke omzetverlies. De werkgever is
zelf verantwoordelijk voor een goede inschatting van de verwachte omzetdaling.
Werkgevers kunnen daarbij gebruik maken van de rekentool van UWV. Daarbij acht
het kabinet het wenselijk om werkgevers zo snel mogelijk van liquide middelen
te voorzien om personeel te betalen.
Er geldt een beslistermijn van 13 weken na ontvangst van de
volledige aanvraag. In de praktijk wordt ernaar gestreefd om de betaling van
het eerste voorschot binnen 2 à 4 weken na ontvangst van de volledige aanvraag
te realiseren.
Vanwege de noodsituatie waarin bedrijven en instellingen zijn
komen te verkeren en de gewenste snelheid waarmee de regeling wordt uitgevoerd,
wordt ook in de NOW-5 gewerkt met een voorschot van een subsidie over de
loonsom. Bevoorschotting zal zo snel mogelijk na de aanvraag plaatsvinden. Het
voorschot zal worden uitgekeerd in één termijn. Dit verschilt van de NOW-4,
waar het voorschot in beginsel werd uitgekeerd in drie termijnen. Er is gekozen
voor één termijn omdat de duur van de subsidieperiode slechts twee maanden is,
in plaats van drie, en omdat de betaling reeds tegen het einde van de
subsidieperiode plaats zal vinden. Daarnaast is het voor werkgevers prettig om
het voorschot in één keer te ontvangen, omdat de lonen van november al zijn
uitbetaald.
De werkgever kan de vaststelling van de subsidie aanvragen vanaf
1 juni 2022. Mogelijk kan dit al op een eerder tijdstip, dat dan bekend gemaakt
wordt via www.uwv.nl. Het vaststellingsloket is open tot en met
22 februari 2023. Een aanvraag kan worden gedaan via een daarvoor ontworpen
formulier dat beschikbaar is op
www.uwv.nl.
Vervolgens zal op basis van door de werkgever aan te leveren definitieve
gegevens over de omzetdaling vastgesteld worden hoe groot de daadwerkelijke
omzetdaling is geweest alsmede in hoeverre aan de werkgever aan alle opgelegde
verplichtingen in het kader van de NOW heeft voldaan. Een aantal werkgevers
dient daarbij een accountantsverklaring te overleggen. Dit betreft
ondernemingen die ten minste € 125.000 subsidie hebben ontvangen of een
voorschot van € 125.000. De drempelbedragen van een derden- en
accountantsverklaring zijn resp. € 40.000 en € 125.000. Binnen 52 weken na
ontvangst van deze aanvraag wordt de definitieve subsidie vastgesteld. Bij de
afrekening kan sprake zijn van terugvorderingen of nabetalingen. In de praktijk
zal de vaststelling vaak eerder plaatsvinden. De mogelijkheid van een langere
periode is echter nodig, bijvoorbeeld voor het geval er aanleiding is voor
nader onderzoek.
De eerder benoemde begrenzing van het percentage omzetverlies
waarmee wordt gerekend, wordt zoals hierboven beschreven ook toegepast in de
berekening van de definitieve vaststelling. Bij een vaststellingsaanvraag wordt
het maximale op te geven omzetverlies begrensd op 80%. Ook als een bedrijf meer
dan 80% omzetverlies geleden heeft, mag een bedrijf in de vaststellingsaanvraag
van de NOW-5, net als in de vaststellingsaanvraag van de NOW-4, maximaal 80%
omzetverlies opvoeren.
De verwerkingsverantwoordelijkheid voor het verwerken van
opgevraagde gegevens ligt, net als bij de eerdere regelingen, bij UWV. UWV
heeft deze bevoegdheid al voor gegevens uit de Polisadministratie op grond van
de Wet Suwi, en deze verwerkingsverantwoordelijkheid geldt daarnaast ook breder
voor de overige gegevens die verwerkt worden in het kader van een NOW-aanvraag
of NOW-vaststellingsaanvraag.
4. Verplichtingen werkgever
Aan de werkgever die op grond van de regeling subsidie ontvangt,
wordt een aantal verplichtingen opgelegd. Deze verplichtingen zijn enerzijds
gericht op het verzekeren van een doelmatige en doelgerichte besteding van de
subsidie. Dit betreft bijvoorbeeld de verplichting tot het voeren van een
controleerbare administratie en de verplichting om melding te doen van
omstandigheden die van belang kunnen zijn voor het toekennen van de subsidie of
de hoogte daarvan. Anderzijds zijn er de inspanningsverplichtingen die vanaf de
NOW-3 zijn opgenomen of aangepast, en die zien op het ondersteunen van
werknemers met scholing of van werk-naar-werkbegeleiding als ontslag niet te
voorkomen is. In de NOW-5 zijn deze verplichtingen grotendeels ongewijzigd
gebleven ten opzichte van NOW-3 en -4. Alleen de verplichting voor
van-werk-naar-werk-begeleiding is iets gewijzigd omdat werkgevers pas per
26 november 2021 op de hoogte waren van de voorwaarden van de regeling. In
onderstaande paragrafen worden de verplichtingen voor werkgevers nader
toegelicht.
a. Dividend, bonus en inkoop eigen aandelen
Net als in de NOW-4 is ook in de NOW-5 het uitgangspunt dat van
bedrijven die een beroep doen op overheidssteun in het kader van de NOW
verwacht mag worden dat zij alles in het werk stellen om hun financiële positie
te versterken om de werkgelegenheid in hun bedrijf veilig te stellen en voor de
toekomst een buffer op te bouwen. Dit leidt ook tot een doelmatige besteding
van overheidsmiddelen. Het mag niet zo zijn dat de financiële verlichting die
de NOW biedt direct of indirect benut wordt om dividend of bonussen uit te
keren of eigen aandelen in te kopen, waarmee kapitaal aan de onderneming (of de
groep) onttrokken wordt. Binnen de NOW-2 is door opname van die eis eerder
invulling gegeven aan de motie Jetten c.s.3 en deze eis is ook opgenomen in de NOW-3 en NOW-4. Dit in
aanvulling op de meer specifieke eis ten aanzien van dividend of bonussen die
al in de NOW-1 was opgenomen voor aanvragen op werkmaatschappijniveau. Deze eis
is overgenomen in de NOW-2, NOW-3 en NOW-4. In de NOW-5 richt het verbod op het
uitkeren van dividend of bonussen dan wel eigen aandelen in te kopen zich, net
als in de NOW-4 (zesde tranche) en de vierde en vijfde tranche (NOW-3), op het
uitkeren van dividend of bonussen c.q. inkopen van eigen aandelen over het jaar
2021. In de regel wordt over een dergelijke uitkering dan wel het inkopen van
eigen aandelen over het jaar 2021 beslist in de jaarvergadering van 2022.
Ongeacht of bedrijven al eerder subsidie verstrekt hebben
gekregen op grond van de NOW, geldt dat wanneer een bedrijf een aanvraag
indient voor de NOW-5 dat bedrijf zich dient te houden aan bovengenoemde
verplichtingen. Alle dividend- en winstuitkeringen aan aandeelhouders en derden
mogen in dat geval niet plaatsvinden. Dit betekent ook dividend- of
winstuitkeringen aan aandeelhouders als de Staat, overheden, of de natuurlijke
personen achter de onderneming. Overigens ziet de bovenbeschreven voorwaarde
(verbod) voor NOW-5 niet op dividend, bonussen en aandelen over 2019 of 2020
die pas in 2021 tot uitbetaling zullen leiden aangezien de beslissingen
daarover al genomen waren.
Voor het voldoen aan de voorwaarde rondom dividend en bonussen
is het niet relevant of er sprake is van een Nederlandse onderneming of van een
internationale onderneming. Indien een werkgever subsidie aanvraagt, dient hij
zich aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen te houden. De verplichting
om geen bonussen te verstrekken zal, net als eerder in de NOW-2, NOW-3 en
NOW-4, beperkt worden tot de bonussen en winstdelingen die worden uitgekeerd
aan het bestuur en de directie. Het begrip bestuur, directie (of management)
dient breed te worden opgevat. De registratie in de Kamer van Koophandel is
hierbij niet doorslaggevend, ook niet of de betrokken personen beslissend of
tekeningsbevoegd zijn. Bestuursleden, directieleden of leden van het management
die het beleid bepalen behoren tot het bestuur, directie of management en
vallen daarmee onder deze bepaling. De interne naam die hieraan wordt gegeven
is niet relevant. Onder deze bepaling valt ook degene die tijdelijk zitting
heeft in het bestuur, de directie, of het management. Het strekt zich niet uit
tot het overige personeel dat in het bedrijf werkzaam is en dat mogelijk
variabel beloond wordt via bonussen. Dit betekent voor DGA’s, bestuurders en
andere directieleden dat zij mogelijk slechts hun basisvergoeding ontvangen of
hun gebruikelijk-loonregeling, vanwege het verbod om bonussen uit te
keren.
Een rechtspersoon mag dus ook geen dividend uitkeren aan
aandeelhouders binnen het concern, en geen bonussen uitkeren aan de directie of
het management van het concern. Dit ziet slechts op de rechtspersoon. De
overige rechtspersonen van het concern, mits zij niet zelf ook aanvragen en er
geen aanvraag op niveau van de werkmaatschappij wordt gedaan, mogen dit nog
wel.
De verplichting tot het niet uitkeren van dividend of winst,
bonussen of eigen aandelen inkopen moet proportioneel en controleerbaar zijn.
Daarom geldt deze verplichting alleen indien de werkgever, of het concern
gezamenlijk, een subsidievoorschot of subsidie ontvangt van € 125.000 of
meer.
Aanvullende voorwaarde
Het doel van de NOW is om werkgelegenheid zo veel mogelijk te
behouden. Met de NOW financiert de Staat gedeeltelijk de loonkosten van
ondernemers. Hier is voor gekozen vanwege de ongekende crisis en de door de
overheid opgelegde maatregelen ter bestrijding van de corona-pandemie. Het is
onwenselijk dat, wanneer er door deze steun financiële ruimte ontstaat bij
werkgevers, deze wordt benut om bonussen uit te keren aan directie en bestuur,
winstuitkeringen uit te betalen of eigen aandelen in te kopen. De Tweede Kamer
heeft de regering door middel van motie Ploumen c.s. verzocht om aanvullende
voorwaarden te stellen met betrekking tot het uitkeren van bonussen en
dividend.4 In de NOW-4 is daarom een aanvullende voorwaarde opgenomen
die werkgevers verplicht om bij een NOW-aanvraag een overeenkomst te sluiten
met een vertegenwoordiging van werknemers over hoe om wordt gegaan met het
uitkeren van bonussen en dividend.
Deze aanvullende voorwaarde geldt ook voor de NOW-5. Het
stellen van deze aanvullende voorwaarde, naast de al geldende voorwaarden voor
bonussen en dividend, geeft de werknemersvertegenwoordiging de gelegenheid het
gesprek aan te gaan over de uitkering van bonussen en dividend en het belang
van behoud van werkgelegenheid daartegenover te wegen.
Deze voorwaarde houdt in dat wanneer een werkgever een aanvraag
doet voor de NOW-5, deze net als in de NOW-4 verplicht is om een overeenkomst
te sluiten met ten minste één belanghebbende vereniging van werknemers (zoals
bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Wet melding collectief ontslag) waarin
schriftelijke afspraken zijn vastgelegd over het bonus- en dividendbeleid.
Indien de aanvrager minder dan 20 werknemers heeft kan worden volstaan met een
andere vertegenwoordiging van werknemers: de ondernemingsraad, de
personeelsvertegenwoordiging of de vergadering (zoals bedoeld in artikel 35b,
eerste lid, van de Wet op de ondernemingsraden). De overeenkomst is vormvrij,
zodat werkgevers en belanghebbende partijen de overeenkomst kunnen toespitsen
op de specifieke situatie van het bedrijf dat NOW aanvraagt. Zo kan onderling
bepaald worden dat, indien dat van toepassing is en wenselijk wordt geacht, de
internationale bedrijfsonderdelen en hun bonus-en dividendbeleid betrokken
worden bij deze overeenkomst. Werkgevers die voor de NOW-4 reeds een
overeenkomst hebben gesloten, kunnen die ook voor de NOW-5 gebruiken.
Deze voorwaarde is in aanvulling op, en niet in plaats van, de
reeds geldende verplichtingen omtrent het niet mogen uitkeren van bonussen,
dividend en het niet inkopen van eigen aandelen. Deze verplichtingen blijven
onverminderd van kracht. Als een werkgever, bijvoorbeeld een werkmaatschappij
of eventueel zelfs het concern, al is gehouden aan de verplichting tot het niet
uitkeren van bonussen of dividenden, zal ook een
overeenkomst gesloten dienen te worden. Gezien de onwenselijkheid van het
wegvloeien van NOW-subsidie richting bonussen en dividend, eventueel zelfs naar
buitenlandse moederbedrijven, is het verplicht stellen van het overhandigen van
een dergelijke overeenkomst proportioneel en wenselijk. Door betrokkenheid van
de werknemersvertegenwoordiging kan ook het maatschappelijk gevoel worden
meegewogen.
De huidige voorwaarden omtrent het bonus- en dividendverbod
gelden alleen voor NOW-aanvragen waarbij zowel het voorschot als het
definitieve subsidiebedrag € 125.000 bedragen. Voor de NOW-5 is dit net als
voor de NOW-4 voor zowel het voorschot als het definitieve subsidiebedrag
€ 125.000. Daar wordt voor deze aanvullende voorwaarde bij aangesloten. Omdat
een werkgever niet vooraf zijn voorschotbedrag kent, laat staan de definitieve
subsidiesom, zal de overeenkomst aanwezig moeten zijn op het moment dat de
werkgever de aanvraag tot vaststelling van de NOW-5 indient. Wanneer het
voorschotbedrag lager is dan € 125.000 zal de werkgever zelf een inschatting
moeten maken of het definitieve subsidiebedrag € 125.000 of meer zal zijn. UWV
zal ook voor de NOW-5 voor werkgevers een simulatietool beschikbaar stellen
waarmee bij benadering het definitieve subsidiebedrag kan worden berekend.
Bij aanvraag tot vaststelling controleert de accountant of de
vereiste overeenkomst aanwezig is. Natuurlijk naast de reeds bestaande
controles ten aanzien van het uitkeren van bonussen of dividend conform de nu
reeds geldende voorwaarden. Wanneer er geen overeenkomst is gesloten, zal de
subsidie op nihil worden gesteld.
Hoewel de overeenkomst pas gesloten hoeft te zijn voordat een
werkgever een aanvraag tot vaststelling van de NOW-5 indient, is het raadzaam
om al in een eerder stadium, en wellicht zelfs voordat de aanvraag voor het
voorschot wordt ingediend, de overeenkomst te sluiten. Hierdoor wordt voorkomen
dat wanneer een overeenkomst uiteindelijk niet wordt gesloten, de subsidie op
nihil wordt vastgesteld.
Aanvullende verplichting bij gebruikmaking van de
bijzondere regeling voor werkmaatschappijen
Indien er bedrijven gebruik willen maken van de bijzondere
regeling voor werkmaatschappijen geldt, net als in alle voorgaande
NOW-regelingen, een uitgebreidere verplichting. In dat geval geldt deze
verplichting tot het niet uitkeren van bonussen en dividenden, en het niet
inkopen van eigen aandelen ook voor het concern, de groep of de
moedermaatschappij. De verplichting tot het niet uitkeren van dividend, geldt
voor de gehele groep waarvan de werkmaatschappij onderdeel uitmaakt. Dit geldt
dus ook voor de internationale bedrijfsonderdelen van de groep en
groepsonderdelen die zelf geen NOW hebben aangevraagd. Het bonusverbod ziet toe
op de Raad van Bestuur, directie van het concern/de groep en de aanvragende
rechtspersoon of vennootschap zelf. De werkgever (werkmaatschappij) die een
aanvraag indient moet verklaren dat ook het groepshoofd of de
moedermaatschappij zich aan deze verplichtingen houdt en dient zich ervan te
vergewissen dat de groep zich hier daadwerkelijk aan committeert voorafgaand
aan de aanvraag van de werkgever. Net als in de voorgaande NOW-regelingen is
het voor bovengenoemd verbod niet relevant of het gaat om een Nederlandse
onderneming of groep of internationale onderneming of groep. De reden achter
deze bredere reikwijdte is dat het concern/moeder hier een beroep doet op
bijzondere solidariteit van de overheid, terwijl het concern geen 20%
omzetdaling heeft en dus anders niet in aanmerking komt voor de NOW-subsidie.
Daarom geldt hier de verplichting om geen dividend of bonussen uit te keren of
eigen aandelen in te kopen breder. Ook geldt bij deze aanvraag geen grens van
een minimale subsidie bij deze voorwaarde.
Verplichting voor bedrijven met een gebroken
boekjaar
Voor bedrijven met een gebroken boekjaar (een boekjaar dat niet
op een kalenderjaar valt als bedoeld in artikel 10a van Boek 2 van het
Burgerlijk Wetboek) kan de verplichting tot het niet uitkeren van bonussen,
dividend en het niet inkopen van eigen van eigen aandelen over 2021 niet goed
uitpakken. Conform de regeling in de NOW-2, -3 en -4 wordt geregeld dat indien
bedrijven een gebroken boekjaar hanteren, de verplichting om o.a. geen dividend
uit te keren geldt voor het boekjaar waarin de loonperioden vallen waarover
subsidie wordt aangevraagd. Indien er twee boekjaren in die periode vallen,
geldt de verplichting voor beide boekjaren. Indien een concern of
moeder-dochter ook een gebroken boekjaar hanteert, geldt dezelfde afwijking
voor het concern of de moeder-dochter.
b. Inspanningsverplichting scholing
Een inspanningsverplichting die in de NOW-5 hetzelfde is
gebleven als in NOW-2, -3 en -4 is gericht op het voorkomen van werkloosheid en
betreft de verplichting voor de werkgever om zijn werknemers te stimuleren een
ontwikkeladvies te volgen of deel te nemen aan scholing. De fundamentele
veranderingen die de samenleving en de economie ondergaan vragen om andere
bedrijfsmodellen met een andere inzet van mensen en middelen. Als werknemers in
sectoren waar beperkingen gelden op dit moment minder uren of zelfs helemaal
niet werken, kan scholing een goede manier zijn om vaardigheden op peil te
houden en nieuwe vaardigheden aan te leren. Juist omdat werkgevers middels het
hogere loonsomvrijstellingspercentage van 15% ruimer de kans wordt geboden om
hun bedrijfsvoering aan te passen zullen werknemers zich in deze situatie
moeten voorbereiden op een andere manier van werken of zelfs ander werk. Het is
daarom nog steeds van belang dat zij de kans krijgen zich hierop voor te
bereiden door zich tijdig te heroriënteren bijvoorbeeld door een
ontwikkeladvies te volgen of zich bij te scholen voor behoud van werk.
Werkgevers kunnen de aandacht hiervoor inpassen in het bestaande
scholingsbeleid in hun onderneming of bespreken met de ondernemingsraad of
personeelsvertegenwoordiging.
Daarnaast kunnen werkgevers – mede in het kader van goed
werkgeverschap – wijzen op het belang van een scholing en ontwikkeling tijdens
individuele personeelsgesprekken. Voorts kunnen zij hun werknemers stimuleren
door vrijvallende arbeidstijd beschikbaar te stellen en middelen te verschaffen
via bijvoorbeeld O&O-fondsen. Werkgevers dienen bij de aanvraag van NOW-5
subsidie te verklaren aan deze inspanningsverplichting te zullen voldoen. De
scholing zelf is geen onderdeel van de NOW, de inspanningsverplichting is dat
–
als flankerend beleid – wel. Het kabinet heeft tegelijkertijd met NOW-2 ook
ondersteuning mogelijk gemaakt voor ontwikkeling en scholing via maatregelen
uit het steun- en herstelpakket waaronder de drie regelingen van Nederland
Leert Door.5 In het eerdere steun- en herstelpakket, waarin ook de NOW-3
was opgenomen, was voorzien in flankerend beleid voor onder meer leren en
ontwikkelen. Daarmee zijn nieuwe middelen beschikbaar gekomen die onder meer
worden ingezet ter uitbreiding van het crisispakket NL Leert Door. Zo kunnen
ook in 2021 en 2022 mensen kosteloos ontwikkeladvies, begeleiding naar ander
werk, EVC-trajecten en scholing aanvragen via NL leert door met inzet van
sectoraal maatwerk. Daarnaast is er in het derde kwartaal 30 miljoen
beschikbaar gekomen voor NL leert door met inzet van scholing, waardoor het
aantal beschikbare scholingstrajecten dat kosteloos gevolgd kan worden verder
wordt uitgebreid. Dit aanbod komt begin 2022 beschikbaar. Vanaf dat jaar treedt
de Stimulans ArbeidsmarktPositie-regeling (STAP) ook in werking, waarmee
structurele middelen beschikbaar komen voor individuele aanvragen voor
scholing. Voornemen is ook ontwikkeladviezen via STAP beschikbaar te stellen
voor degenen die meer ondersteuning nodig hebben.
c. Inspanningsverplichting begeleiding van
werk-naar-werk
De coronapandemie heeft inmiddels al meer dan anderhalf jaar
gevolgen voor de samenleving, en de manier waarop gewerkt wordt in Nederland.
Sommige ondernemingen zijn maanden verplicht gesloten geweest, of hebben hun
bedrijfsvoering moeten aanpassen aan de anderhalve metersamenleving. Deze
veranderingen kunnen ertoe leiden dat werknemers met baanverlies te maken
zullen krijgen. Aan de andere kant heeft de economie zich in 2021 beter dan
verwacht hersteld en heerst er zelfs krapte op de arbeidsmarkt. Het bieden van
ruimte voor herstructurering is een logisch gevolg van de impact van de
coronacrisis op de economie, maar ook van de ontstane krapte op de
arbeidsmarkt. Tegelijkertijd zorgt dit bij individuele werknemers wel voor
onzekerheid. Ondanks een krappe arbeidsmarkt kan het voorkomen dat werknemers
niet direct een andere baan kunnen vinden, bijvoorbeeld door wezenlijke
verschillen tussen diverse sectoren qua opleidingsvereisten en vaardigheden.
Naast het bieden van ruimte voor ondernemers om hun bedrijfsvoering aan te
passen in de vorm van een vrijstelling van de loonsomdaling, is het daarom
eveneens van belang om in te zetten op een zo goed mogelijke begeleiding van de
werknemer, die met ontslag bedreigd wordt, naar een nieuwe baan. Met dat doel
is al eerder een omvangrijk sociaal pakket ontwikkeld, met veel maatregelen op
het gebied van begeleiding van werk naar werk.
Werkgevers spelen een belangrijke rol in de van werk naar werk
begeleiding van werknemers. Het is daarom passend dat bij een omvangrijke
steunmaatregel als de NOW een inspanning gevraagd wordt van werkgevers om zich
actief in te zetten voor dergelijke begeleiding van de werknemers die (naar
verwachting) hun baan zullen kwijtraken, net zoals dit bij de NOW-3 en de NOW-4
het geval was. Binnen de NOW-3 is daarom als invulling van de motie Asscher een
inspanningsverplichting voor begeleiding van werk-naar-werk opgenomen6, die ook in de NOW-5 van toepassing blijft. Daarom zijn
werkgevers, die gebruik willen maken van de NOW-subsidie, verplicht om zich in
te zetten om werknemers van wie het dienstverband eindigt, of als het voornemen
bestaat om dienstverbanden met werknemers te eindigen, te begeleiden naar een
andere baan. Deze algemene inspanningsverplichting is daarmee niet alleen
bedoeld voor werknemers voor wie de werkgever bedrijfseconomisch ontslag
aanvraagt, maar voor alle mogelijkheden waarop de arbeidsovereenkomst kan
eindigen, behalve in geval van pensionering van de werknemer. Zij geldt dus ook
voor de werknemers van wie het dienstverband niet wordt voortgezet na het
aflopen van een tijdelijk contract of voor werknemers met wie overeenstemming
wordt bereikt over beëindiging met wederzijds goedvinden. Het is van belang dat
zo vroeg mogelijk wordt ingezet op het begeleiden van werknemers naar andere
arbeid. Dit betekent dat de inspanningsverplichting reeds geldt als tijdens de
subsidieperiode het voornemen bestaat7 de arbeidsovereenkomst te beëindigen of niet voort te
zetten, en niet alleen als de arbeidsovereenkomst daadwerkelijk tijdens de
looptijd van de betreffende tranche eindigt. De werkgever kan bij de invulling
van deze verplichting onder andere gebruik maken van de mogelijkheden die het
sociaal pakket biedt. Ook kan de werkgever samen met werknemers of
werknemersorganisaties bezien wat mogelijk is op het gebied van begeleiding
naar een andere baan.
d. Korting op de subsidie
Naast de algemene inspanningsverplichting voor werkgevers om
zich in te spannen voor de begeleiding van met ontslag bedreigde werknemers
naar ander werk, is voor werkgevers die tijdens het tijdvak waarvoor zij
subsidie hebben aangevraagd en die voor één of meerdere werknemers vanaf
27 november 2021 tot en met 31 december 2021 een ontslagaanvraag om
bedrijfseconomische redenen indienen bij UWV, in de subsidieregeling verplicht
gesteld dat zij contact opnemen met UWV. UWV heeft hiervoor een speciaal
NOW-telefoonnummer ter beschikking gesteld. Als een werkgever niet aan deze
verplichting voldoet, wordt de subsidie met 5% verlaagd. Uitgangspunt daarbij
is dat in die gevallen dat van een werkgever, die gebruik maakt van deze
subsidieregeling en aantoonbaar stappen zet om werknemers te ontslaan, kan
worden verwacht dat hij de mogelijkheden gebruikt die het sociaal pakket biedt
om de betreffende werknemer of werknemers zo goed mogelijk naar nieuw werk te
begeleiden. Op grond van deze regeling wordt van de werkgever minimaal verwacht
dat hij contact legt met UWV voor ondersteuning bij het vormgeven van de van
werk naar werk begeleiding, ook wanneer de werknemer al zicht heeft op ander
werk. De werkgever zal in het gesprek met UWV in den brede gevraagd worden of
hij ondersteuning kan gebruiken bij van werk naar werk beleid. Daarbij is de
verwachting dat de werkgever in overleg met betrokken partijen kijkt welke
aanpak voor alle mogelijk betrokken werknemers het meest passend is.
Omdat er pas per 26 november 2021 bekend is gemaakt8 dat de NOW-5 van kracht ging voor de periode van 1 november
2021 tot en met 31 december 2021, geldt de verplichting niet voor
ontslagaanvragen die zijn gedaan op of voor de datum van de aankondiging van de
NOW-5, zijnde 26 november 2021. Werkgevers konden namelijk voor die tijd niet
weten dat zij aan deze verplichting zouden moeten voldoen.
De werkgever heeft tot en met 31 januari 2022, de sluiting van
het voorschotloket, de tijd om contact op te nemen met UWV. Bij de vaststelling
van de NOW-5 controleert UWV dan of de werkgever vanaf 27 november 2021 tot en
met het einde van het subsidietijdvak (31 december 2021) een aanvraag voor
bedrijfseconomisch ontslag heeft ingediend en of de werkgever tussen
27 november 2021 en sluiting van het voorschotloket (31 januari 2022) contact
met UWV heeft opgenomen, in plaats van dat deze controle voor het gehele
subsidietijdvak plaatsvindt, zoals dit vanaf de NOW-4 het geval was. Als dit
niet is gebeurd, wordt de korting van 5% op de subsidie toegepast.
e. Overig
De werkgever is verplicht om de ondernemingsraad, de
personeelsvertegenwoordiging of bij ontbreken daarvan de werknemers te
informeren over de subsidieverlening. Met deze informatieplicht is het voor de
werknemers duidelijk dat de werkgever een tegemoetkoming ontvangt om de lonen
te kunnen doorbetalen. Ook in het kader van de inspanningsverplichting scholing
is het van belang dat de werknemers ervan op de hoogte zijn en kunnen bewaken
en bevorderen dat deze inspanningsverplichting in de praktijk vorm krijgt. Zij
kunnen de werkgever hierop aanspreken en werknemers wijzen op het belang van
scholing en stimuleren om deel te nemen aan de scholingsmogelijkheden die
aangeboden worden of als individuele werknemer daartoe zelf het initiatief
nemen.
5. Staatssteun en internationale aspecten
De NOW is geen steunmaatregel in de zin van artikel 107, eerste
lid, Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. De NOW is een
generieke en tijdelijke subsidieregeling voor alle werkgevers (ondernemingen)
die in hun omzet getroffen zijn door de gevolgen van het COVID-19-virus of
andere buitengewone omstandigheden en die voldoen aan de in de regeling
gestelde voorwaarden. Voor de berekening van de omzet gelden voor alle
werkgevers dezelfde regels. De NOW is erop gericht werkgevers te ondersteunen
bij het doorbetalen van de lonen om zo behoud van werkgelegenheid te
bewerkstellingen door de vergoeding van (een deel van) de loonsom met
toepassing van een subsidie van de overheid. Met de steun kan ontslag worden
voorkomen en kunnen werkgevers menskracht, ervaring en kennis behouden voor hun
onderneming. De NOW komt dus uiteindelijk de werknemers ten goede. De NOW
levert de ene onderneming geen economisch voordeel op ten opzichte van de
andere welke onverenigbaar is met de interne markt, juist omdat het een
generieke maatregel betreft.
De verplichting dat geen dividend mag worden uitgekeerd over 2021
is slecht een beperkte inperking van geen beperking van het vrij verkeer van
kapitaal. Er ligt namelijk geen algemeen dividendverbod, maar een onderneming
of concern, die bij de Nederlandse staat loonsubsidie aanvraagt, dient zich
ervan te vergewissen dat het dan over 2021 geen dividend mag uitkeren. Het
staat een onderneming of concern vrij dit alsnog te doen, maar dan dient de
subsidie te worden terugbetaald. Deze beperkte inperking is gerechtvaardigd
omdat het de eigen keuze van de onderneming is.
Voor zover de verplichting een beperking van het vrij verkeer van
kapitaal is, is deze gerechtvaardigd, noodzakelijke en proportioneel. Een
maatregel die afwijkt van de referentieregeling (a priori selectiviteit) is
steeds niet-selectief indien deze is gerechtvaardigd door de aard of de opzet
van die regeling. Dit is het geval wanneer een maatregel rechtstreeks uit de
basis- of hoofdbeginselen van de referentieregeling voortvloeit of resulteert
uit inherente mechanismen die noodzakelijk zijn voor het functioneren en de
doeltreffendheid van de regeling. Het is noodzakelijk, omdat deze verplichting
ervoor zorgt dat het geld in het concern blijft en dus gebruikt kan worden om
een buffer op te bouwen en overheidssteun in de toekomst te voorkomen. Dat
lijkt ook een van de redenen dat de Europese Commissie in haar mededeling voor
herkapitalisatie deze voorwaarde (het niet uitkeren van dividend) adviseert
voor individuele ondernemingen.9 Tevens is de beperking proportioneel, aangezien de beperking
alleen ziet op dividend/bonussen en aandelen over 2021, het jaar waarin de
subsidie wordt aangevraagd, en niet meer.
Er is niet voor gekozen om dit te beperken tot puur Nederlandse
concerns of ondernemingen. Juist deze beperking zou een onderscheid naar
vestigingsplaats inhouden. Daarnaast zou een uitzondering voor buitenlandse
moeders of groepshoofden ertoe leiden dat buitenlandse concerns hiermee in een
voordeligere positie komen dan geheel Nederlandse concerns. Dat is onwenselijk.
Daarnaast is de hoofdreden voor deze voorwaarde het versterken van de
cashpositie. Deze redenering gaat zowel op voor Nederlandse als voor
buitenlandse concerns op.
6. Misbruik, oneigenlijk gebruik en handhaving
De snelheid waarmee de noodmaatregelen NOW-1, -2, -3, -4 en -5
tot stand zijn gekomen, brengt met zich dat mogelijk zaken over het hoofd zijn
gezien en de regeling NOW-5 onvoorziene consequenties kan hebben, die achteraf
(bij de subsidievaststelling) mogelijk niet gerepareerd kunnen worden. De NOW
kent mede vanwege deze totstandkomingsgeschiedenis verhoogde risico’s op
misbruik en oneigenlijk gebruik. Er is sprake van gevoeligheid voor misbruik en
oneigenlijk gebruik bij elke regeling waarbij er afhankelijkheid is van door
derden geleverde gegevens bij de beoordeling van de aanvraag. Voor zover
mogelijk worden deze risico’s geadresseerd met beheersmaatregelen, maar het is
realistisch te verwachten dat er onvolkomenheden in de aanpak van deze risico’s
zullen zijn en deze risico’s kunnen niet helemaal voorkomen worden. Vanwege het
grote maatschappelijke belang van de NOW voor behoud van bedrijvigheid en
banen, worden deze onvolkomenheden geaccepteerd.
Uitgangspunt bij de beheersmaatregelen is dat de werkgever
verantwoordelijk is voor de juist- en volledigheid van alle informatie die hij
aanlevert. Hij legt verantwoording af over de wijze waarop hij aan de
voorwaarden uit de regeling voldoet. Dit uitgangspunt komt tot uiting in het
vereiste dat de werkgever met betrekking tot de omzet en de loonsom een zodanig
controleerbare administratie beheert, dat achteraf tot vijf jaar na datum van
vaststelling van de subsidie gecontroleerd kan worden of een subsidie terecht
is verstrekt. De werkgever verleent desgevraagd inzage in deze administratie.
Ook heeft de werkgever de verplichting onverwijld melding te doen indien
duidelijk is dat hij niet langer aan de vereisten voor subsidieverlening
voldoet, bijvoorbeeld als de omzetvermindering zich niet of in mindere mate
voordoet waardoor de vereiste drempel van 20% omzetverlies niet gehaald wordt.
De werkgever bevestigt dat hij de aanvraag naar waarheid invult en geen
misbruik of oneigenlijk gebruik maakt van subsidiegelden. De werkgever
bevestigt ook dat bij zich ervan bewust is dat verder onderzoek gedaan kan
worden in geval van (vermoeden van) misbruik van de regeling.
UWV heeft op grond van artikel 54 Wet SUWI de bevoegdheid om
gegevens en inlichtingen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van zijn
taken op te vragen bij de Belastingdienst. Daarnaast worden gegevens over de
loonsom van de werkgever gebaseerd op de Polisadministratie van UWV. Voor de
verificatie van de door de aanvrager verstrekte gegevens wordt gebruik gemaakt
van gegevensuitwisseling tussen de Belastingdienst en UWV. Deze
gegevensuitwisseling is essentieel om te voorkomen dat willekeurige rechts- of
natuurlijke personen zich kunnen voordoen als een grote werkgever en vervolgens
zelf grote bedragen kunnen incasseren. Deze gegevenslevering beperkt dit risico
substantieel en wordt daarom proportioneel geacht. Bovendien wordt hiermee de
administratieve last van aanvragers beperkt nu zo min mogelijk bewijsmiddelen
voor het rekeningnummer aangedragen hoeven te worden. Daarmee wordt voldaan aan
het beginsel van subsidiariteit.
Voorts worden data-analyses uitgevoerd, bijvoorbeeld op
onverwachte verschuivingen tussen personeel binnen het concern,
loonheffingsnummers of andere mogelijke variabelen. Naar aanleiding van
onverwachte verschuivingen kan een verklaring worden opgevraagd bij de
subsidieontvanger of kunnen nadere controles worden uitgevoerd. Bij definitieve
vaststelling van de subsidie wordt gebruik gemaakt van een verklaring van een
accountant of een verklaring van een deskundige derde, behalve indien het
subsidiebedrag onder de grenswaarde valt voor een verplichte derden- of
accountantsverklaring. Ook worden op alle ontvangen aanvragen en
verantwoordingen risicogericht controles uitgevoerd.
UWV kan de betaling van het voorschot weigeren, wijzigen,
intrekken of opschorten indien sprake is van een ernstig vermoeden dat niet aan
de subsidievoorwaarden wordt voldaan. UWV kan daarnaast een reeds verleende
subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen. De grondslag hiervoor is
opgenomen in de regeling. Indien tijdens of bij het vaststellen van de subsidie
sprake is van een redelijk vermoeden van een strafbaar feit, dan heeft UWV de
mogelijkheid om aangifte te doen bij het Openbaar Ministerie (OM). Het OM kan
vervolgens een strafrechtelijk onderzoek instellen en overgaan tot een
strafrechtelijke vervolging. Op grond van informatie van UWV en/of op grond van
signalen en meldingen kan de Inspectie SZW onder gezag van het OM een
opsporingsonderzoek instellen. Daarnaast heeft de Inspectie SZW een digitaal
meldformulier op de website geplaats voor meldingen van (vermoedens van) fraude
met corona-gerelateerde subsidies en regelingen. De banken zijn gestimuleerd om
ongebruikelijke transacties in relatie tot de NOW-subsidies te melden.
Verdachte transacties worden door de FIU, de Inspectie SZW en de FIOD
geanalyseerd.
De NOW-5 beslaat een periode van twee maanden, waar dit in de
NOW-3.1, -3.2, -3.3 en de NOW-4 steeds drie maanden was. Dit betekent dat de
NOW-5 subsidie waarschijnlijk eerder lager zal uitvallen en dat de grens voor
de verplichte derden- of accountantsverklaring minder snel zal worden bereikt
dan bij een subsidieperiode van drie maanden. Dit kan het M&O risico ten
opzichte van voorgaande NOW regelingen vergroten, want de inschatting is dat er
op deze manier minder bedrijven een derden- of accountantsverklaring (gebaseerd
op een zwaardere controle) nodig hebben. Het risico zou kunnen worden
gemitigeerd door de grensbedragen naar beneden bij te stellen. De bedragen
worden echter niet aangepast, omdat het grensbedrag vanaf wanneer een
accountantsverklaring benodigd is, € 125.000, aansluit bij het Uniform
Subsidiekader (USK). Daarnaast wordt het voor werkgevers en accountants
onduidelijk als de bedragen bij verschillende NOW-tranches steeds veranderen.
Dit risico wordt derhalve geaccepteerd.
Omdat tijdens de maanden november en december ondernemingen
(deels) open konden blijven, is er geen aanleiding om bedrijven die kampen met
grote omzetverliezen nog volledige steun te geven. Een omzetverlies van tussen
de 80% en 100% is daarom minder waarschijnlijk. Het risico op misbruik en
oneigenlijk gebruik van de loonsubsidie wordt met de 80% omzetverliesgrens
beperkt. Deze grens geeft werkgevers immers een prikkel om de bedrijfsvoering
zoveel mogelijk door te zetten.
Het NOW-5 subsidievoorschot wordt in één termijn uitbetaald door
UWV. In voorgaande NOW-tranches werd dit steeds in twee of meer termijnen
uitbetaald. Dit bood UWV de mogelijkheid om te interveniëren en (bijvoorbeeld)
de tweede of derde termijn niet uit te betalen, wanneer er tussentijds
onregelmatigheden bij werkgevers werden ontdekt. Het in meerdere termijnen
uitbetalen van de subsidie beperkte het M&O risico dat er meer subsidie
wegvloeit, omdat UWV verdere betalingen kon tegenhouden. Omdat er in de NOW-5
in één keer wordt uitbetaald is er geen mogelijkheid om tussentijds in te
grijpen bij ernstige vermoedens van onrechtmatig handelen. Dit leidt tot het
risico dat er meer subsidiegelden bij mogelijk onrechtmatige ontvangers
terechtkomen, die mogelijk niet succesvol teruggevorderd kunnen worden. Het
risico wordt gedeeltelijk beperkt doordat de periode van de NOW-5 korter is dan
de voorgaande NOW tranches.
Ook nieuw aan de NOW-5 is de uitbreiding dat meer startende
ondernemers gebruik kunnen maken van de regeling. Dit betekent een uitbreiding
van de doelgroep van de regeling ten opzichte van de vorige NOW tranches en
maakt dat de al geldende M&O risico’s gelden grotere groep. Deze bedrijven
zijn echter onderhevig aan de gebruikelijke controles die van toepassing zijn
op de NOW, waarmee eventuele risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik zoveel
mogelijk worden geadresseerd en gemitigeerd.
7. Evaluatie
De minister draagt zorg voor de evaluatie van doeltreffendheid en
doelmatigheid van deze regeling. De doeltreffendheid en doelmatigheid voor de
NOW kunnen pas goed geëvalueerd worden als alle benodigde onderzoeksgegevens
beschikbaar zijn. De vaststellingsperiodes lopen bij de NOW anderhalf jaar
achter op de voorschotverleningsperiodes. Vaststellingen die nog niet geheel
gesloten zijn, kunnen nog niet worden geëvalueerd omdat er dan een
select-effect optreedt van bedrijven die sneller zijn met het doen van hun
vaststellingsaanvraag. De eindevaluatie van de NOW-1 tot en met de NOW-5 is
voorzien voor 2023. Bij deze evaluatie zal er naast doeltreffendheid en
doelmatigheid ook uitgebreid aandacht zijn voor de lessen die geleerd kunnen
worden. Het voornemen is om de Tweede Kamer in het najaar van 2022 op de hoogte
te stellen over de voortgang van de evaluatie en daarbij in te gaan op de
geactualiseerde evaluatieprogrammering, de wijze van toetsing en eventuele
tussenresultaten. Ondertussen wordt er continu gemonitord of er nieuwe signalen
zijn waarop het beleid aangepast kan worden in de bestaande of nieuwe pakketten
als blijkt dat in de praktijk er een onvoorziene, onwenselijke uitwerking van
het beleid optreedt.
8. Financiële gevolgen
Het budgettair effect van de NOW-5 (7e tranche) wordt
ingeschat op circa € 1,5 miljard (inclusief uitvoeringskosten). Het bedrag is
een grove inschatting en afhankelijk van de impact van de contactbeperkende
maatregelen op bedrijven en werknemers. De regeling wordt voor 80% bevoorschot
aan werkgevers en wordt op een later moment afgerekend bij de
subsidievaststelling.
De budgettaire gevolgen van de NOW-5 zijn in de tweede
suppletoire begroting voor 2021 van het ministerie van SZW verwerkt. Daarbij is
een bedrag van € 1,416 miljard toegevoegd aan de uitgaven van artikel 1 van de
begroting (artikel Arbeidsmarkt), waarvan € 65 miljoen voorzien is voor het
openstellen van de NOW-5 voor bedrijven die tussen 1 februari 2020 en
30 september 2021 zijn gestart. Deze bedragen zijn bedoeld voor de
subsidie-uitgaven van de NOW-5. De bijstelling van deze raming zal via de
reguliere begrotingswetten SZW aan de Tweede en Eerste Kamer worden
voorgelegd.
Om ervoor te zorgen dat UWV de subsidie kan uitbetalen en de
subsidieregeling kan uitvoeren is in de regeling ook een artikel over de
financiering opgenomen. Het gaat dan om de manier waarop het geld van de
begroting van het SZW naar UWV wordt geboekt. Daarvoor is zo veel mogelijk
aangesloten bij bestaande financiering van door UWV uit te voeren taken. In de
praktijk betekent dit dat UWV een periodiek voorschot krijgt op basis van de
geraamde uitgaven. Dit voorschot wordt uitbetaald op de rekening die UWV bij ’s
Rijks schatkist aanhoudt. De middelen verlaten daardoor pas de schatkist op het
moment dat UWV een subsidievoorschot uitbetaalt. Na afloop van het jaar wordt
in het UWV jaarverslag verantwoording afgelegd over de lasten en baten van de
regeling. Uiteraard wordt deze informatie ook opgenomen in de begroting en het
jaarverslag van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Uitvoeringskosten
Voor de aanvullende uitvoeringskosten van deze regeling door UWV
is € 4 miljoen in 2022 gereserveerd. Voor wat betreft SZW bedraagt de
reservering voor de uitvoeringskosten in totaal € 3,3 miljoen in 2022. De met
de NOW-5 gepaard gaande uitvoeringskosten voor het UWV en SZW (in totaal € 7,3
miljoen) vallen in 2022 en verder. Deze worden via een Nota van Wijziging op de
begroting 2022 van SZW verwerkt.
9. Administratieve lasten
Voor het berekenen van de administratieve lasten per
subsidieregeling wordt onderscheid gemaakt tussen (administratieve) handelingen
die samenhangen met:
-
– kennisnamekosten van degene die de subsidie aanvragen;
-
– het verkrijgen van een subsidie (aanvraag);
-
– de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten (bv.
tussenrapportages);
-
– de (eind-)verantwoording over de gesubsidieerde
activiteit.
Het aantal aanvragen voor de NOW-1 bedraagt circa 140.000. Het
aantal aanvragen voor de NOW-2 bedraagt circa 65.000. Het aantal aanvragen voor
de NOW-3 (derde tranche) bedraagt circa 81.000, voor de NOW-3 (vierde tranche)
circa 78.000 en voor de NOW-3 (vijfde tranche) circa 46.000. Het aantal
aanvragen voor de NOW-4 bedraagt circa 27.000. Doordat de virusontwikkeling
onzeker blijft en het beter of slechter kan gaan dan we op dit moment
verwachten, is het lastig om in te schatten hoeveel werkgevers de NOW-5 gaan
aanvragen. Onderstaande berekening is gebaseerd op een totaal aantal van circa
40.000 aanvragers.
Om de NOW-5 regeling zo eenvoudig mogelijk te houden, overlapt
deze grotendeels met de voorgaande NOW-regelingen. Het is de verwachting dat de
meeste bedrijven die een beroep zullen doen op de NOW voor het overgrote zal
bestaan uit bedrijven die ook gebruik hebben gemaakt van een eerdere
NOW-tranche, omdat de huidige contact beperkende maatregelen veelal dezelfde
sectoren raken als eerdere contact beperkende maatregelen. Daarnaast is de
NOW-5 uitgebreid voor staters. Voor deze groep geldt dat zij meer moeite zullen
ondervinden met de kennisneming van en gewenning met de regeling. Het is
onzeker om hoeveel bedrijven het gaat, maar er wordt gerekend met circa 2,5
duizend aanvragen van starters. De totale eenmalige administratieve lasten in
verband met kennisneming van de regeling worden in de NOW-5 ingeschat op
€ 0,026 miljoen.
Voor de indiening van de vaststellingsaanvraag van de NOW-5 moet
het omzetverlies berekend worden. Dit is het verschil tussen de omzet in de
tweemaandsperiode waarover men subsidie heeft aangevraagd en de omzet in het
gehele jaar 2019, teruggerekend naar een tweemaandsperiode. Een aantal
werkgevers zal deze bedragen snel uit hun geautomatiseerde
bedrijfsadministratiekunnen halen, voor andere bedrijven zal dit ingewikkelder
zijn. Er wordt tevens weer een online rekenhulp voor het berekenen van de
verwachte omzetdaling beschikbaar gesteld. Voor met de NOW bekende werkgevers
wordt een gemiddelde tijdsbesteding van 30 minuten gerekend. Verder wordt
rekening gehouden dat starters, die nieuw zijn met de NOW-regeling, gemiddeld
1
uur nodig zullen hebben voor de berekening van de verwachte omzetdaling en het
opstellen en indienen van de aanvraag. De administratieve lasten voor het
indienen van de aanvraag, komen uit op € 1,215 miljoen voor alle bedrijven
tezamen.
Er zijn geen tussenrapportages vereist tijdens de periode waarin
subsidie wordt verstrekt. Werkgevers kunnen de inspanningsverplichting om
scholing te stimuleren en om werknemers te begeleiden naar ander werk inpassen
in het bestaande scholings- en personeelsbeleid of invullen via bestaand
overleg met ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging dan wel in
reguliere individuele gesprekken met werknemers. De extra kosten daarvan worden
als marginaal ingeschat.
Voor de aanvraag van de definitieve vaststelling van de subsidie
dient de werkgever de gerealiseerde omzetdaling over de aanvraagperiode te
berekenen. Dit is een van de verplichtingen in het kader van de
eindverantwoording. Voor deze en de overige verplichtingen (zie artikel 17,
tweede lid onderdeel a tot en met d van de regeling) wordt gerekend met een
gemiddelde tijdsbesteding van 1,5 uur. Voor de berekening van de aanvraag van
de definitieve vaststelling wordt uitgegaan dat werkgevers die gebruik maken
van de startersregeling een gemiddelde tijdsbesteding van 3 uur nodig zullen
hebben. De administratieve lasten voor alle bedrijven tezamen komen dan uit op
€ 3,645 miljoen.
De kosten van het opstellen van de overeenkomst om te voldoen aan
de eis rond het bonus- en dividendbeleid worden geraamd op € 0,186
miljoen.
Dit brengt het totaal aan geraamde administratieve lasten op
€ 5,072 mln. Dit is 0,36% van het geraamde totaalbedrag dat aan subsidie zal
worden verstrekt.
Voor het kunnen vaststellen van een rechtmatige besteding van
NOW-gelden, dienen bedrijven die een voorschot van ten minste € 125.000
ontvangen of als bij de aanvraag tot vaststelling blijkt dat zij tenminste
€ 125.000 subsidie ontvangen, een accountantsverklaring te overhandigen.
Bedrijven die onder deze grenzen blijven, hebben een verklaring van een
deskundige derde nodig. Er is geen verklaring nodig indien het voorschot minder
dan € 40.000 bedraagt, tenzij de subsidie bij vaststelling wordt bepaald op
tenminste € 40.000. Een bedrijf moet per NOW-tranche bepalen of hij een
derdenverklaring of accountantsverklaring moet inleveren. De totale kosten van
het laten opstellen van deze verklaringen worden geraamd op circa € 43,780
miljoen (3,1% van het subsidiebedrag). Per bedrijf zijn deze kosten sterk
afhankelijk van de bedrijfssituatie en de voorbereidende werkzaamheden van de
ondernemingen zelf. Bij de kostenraming is rekening gehouden met
bedrijfsgrootte en subsidiebedrag. Naarmate het bedrijf groter is en het
subsidiebedrag hoger nemen de kosten van het laten opstellen van een verklaring
toe. Tot € 40.000 is geen aanvullende verklaring van een deskundige derde
vereist. De inschatting is dat ongeveer 95% van de aanvragers geen
derdenverklaring nodig zal hebben. Pas vanaf dit bedrag is een aanvullende
verklaring vereist. Voor circa 1.200 bedrijven (3%) worden de kosten geraamd op
gemiddeld € 2.650, voor circa 400 bedrijven (1%) op gemiddeld € 15.000.
Advies Adviescollege toetsing regeldruk
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft op 1 december
2021 een advies uitgebracht over de regeling. De ATR constateert dat de
beschrijving van nut en noodzaak van de regeling toereikend is. De ATR heeft
geadviseerd om de regeling vast te stellen.
De ATR heeft, net als aangegeven bij de NOW-4, wel nog steeds
zorgen bij de aanvullende verklaring die met de NOW-4 geïntroduceerd is bij
ondernemingen die een voorschot of vaststelling van meer dan 125.000 euro
hebben. De ATR stelt nogmaals dat de materiele betekenis van deze voorwaarde
minimaal is, en dat hier sprake is van symboolwetgeving. Wel is de ATR positief
over het feit dat in de NOW-5 is opgenomen dat de onder de NOW-4 gesloten
overeenkomst ook voor de NOW-5 mag worden gebruikt. Dat voorkomt extra
regeldruk voor de betreffende werkgevers. De opmerkingen met betrekking tot de
aanvullende verklaring hebben echter geen effect op het wel of niet vaststellen
van de NOW-5.
II. Artikelsgewijs deel
Deze subsidieregeling is gebaseerd op de Kaderwet SZW-subsidies.
Die wet geeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de bevoegdheid
om subsidie te verstrekken. Deze subsidieregeling is ook gebaseerd op artikel
32d, tweede lid, Wet SUWI, omdat de regeling wordt uitgevoerd door het UWV.
Door mandaatverlening wordt namelijk een taak opgedragen aan het UWV (zie
artikel 20).
In deze regeling is, met instemming van de Minister van Financiën,
geen subsidieplafond opgenomen. De regeling wijkt op enkele punten af van de
aanwijzingen voor subsidieverstrekking. Ook hiervoor is instemming van de
Minister van Financiën verkregen.
De Vijfde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van
werkgelegenheid volgt op de Vierde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor
behoud van werkgelegenheid (zesde tranche). In de Vijfde tijdelijke
noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid is zoveel mogelijk
aangesloten bij de systematiek van de eerdere tranches, met enkele inhoudelijke
aanpassingen, zoals reeds naar voren is gekomen in het algemene deel van de
toelichting.
Artikel 1. Begripsbepaling
In dit artikel worden enkele begrippen gedefinieerd. De begrippen
die nadere uitleg behoeven worden hieronder toegelicht.
Het begrip extra periode salaris wordt in artikel 8 gebruikt. Een
voorbeeld van extra periode salaris is een recht op een dertiende maand. Het
betreft hier niet eenmalige bonussen of vakantietoeslagen.
In de regeling wordt op verschillende plekken de begrippen ‘loon’
en ‘loonsom’ gehanteerd. Met het loon wordt gedoeld op het loon voor de sociale
verzekeringen op grond van artikel 16 van de Wet financiering sociale
verzekeringen (hierna: SV-loon), en wel alleen voor zover het gaat om loon uit
tegenwoordige dienstbetrekking. Het SV-loon is behoudens enkele uitzonderingen
gelijk aan het loon overeenkomstig de Wet op de loonbelasting 1964. Doordat met
deze omschrijving loon uit vroegere dienstbetrekkingen is uitgesloten, geldt
dat uitkeringen – op een tweetal uitzondingen na – in principe ook niet worden
meegenomen in de berekening van de loonsom. De twee uitzonderingen hierop zijn:
Ziektewetuitkeringen en uitkeringen op grond van de Wet arbeid en zorg, in de
eerste twee jaren. Deze uitkeringen worden namelijk in de eerste twee jaren
aangemerkt als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking en vallen daarmee wel
onder het begrip ‘loon’. Ziektewetuitkeringen door eigenrisicodragers worden in
technische zin gezien als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking, maar zijn
dit in praktische zin niet. Het compenseren van deze betalingen past niet bij
het doel van werkbehoud zoals bedoeld in de NOW. Hoewel het loonbegrip dient te
worden gelezen in de context van het doel van de regeling, zijn deze
uitkeringen voor de duidelijkheid expliciet uitgesloten van het
loonbegrip.
De loonsom is het loon – dus het SV-loon zoals hiervoor
toegelicht – van alle werknemers die behoren tot een loonheffingennummer van
een werkgever.
De omzetdaling, omzetperiode en referentie-omzet zijn
gedefinieerd. Dit zijn verschillende begrippen. De omzetdaling ziet op de
daling van de omzet, zoals dat wordt vastgesteld in artikel 6.
De omzetperiode betreft de periode waarover de werkgever het
omzetverlies dient te berekenen. Deze periode omvat de kalendermaanden november
en december 2021.
Om de omzetdaling vast te kunnen stellen wordt de omzet in de
omzetperiode vergeleken met de omzet in de referentieperiode, de zogenaamde
referentie-omzet. De berekening van de referentie-omzet is geregeld in artikel
6.
De werknemer is gedefinieerd als de werknemer in de zin van de
Wet financiering sociale verzekeringen. Daarin worden zowel de ‘reguliere’
werknemer (onderdeel o), als de overheidswerknemer (onderdeel p) genoemd.
Mensen die op grond van een fictieve dienstbetrekking zijn verzekerd voor de
werknemersverzekeringen vallen ook onder de definitie van werknemer in de zin
van de Wet financiering sociale verzekeringen. Mensen die niet vallen onder die
definitie, zoals niet-verzekerde DGA’s en vrijwillig verzekerden, zijn hierdoor
uitgezonderd. Daardoor komt hun loon niet voor aanmerking voor deze
subsidie.
Net als de werknemer is ook de werkgever gedefinieerd onder
verwijzing naar de Wet financiering sociale verzekeringen.
In het tweede tot en met het vijfde lid is het omzetbegrip
gedefinieerd. De omzet wordt bepaald op basis van grondslagen en
detailtoepassingen die consistent zijn met de grondslagen en detailtoepassingen
zoals deze door de werkgever zijn gehanteerd in de uiterlijk op 1 november 2021
vastgestelde jaarrekening 2019, mits voor de berekening van de referentie-omzet
het kalenderjaar 2019 bepalend is. Wordt voor de berekening van de
referentie-omzet niet gekeken naar het kalenderjaar 2019 dan geldt dat de
grondslagen en detailtoepassingen voor de bepaling van de referentie-omzet en
de omzet in de meetperiode gelijk aan elkaar moeten zijn.
Verduidelijkt wordt dat onder omzet niet wordt verstaan de
subsidie die de werkgever ontvangt op grond van de Eerste, Tweede, Derde en
Vierde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid,
alsmede op grond van deze regeling. Dit ziet op de subsidieverlening
(voorschot) en de subsidievaststelling (vaststelling) op grond van de genoemde
regelingen.
Onder omzet wordt ook niet verstaan subsidie die de werkgever
ontvangt over de omzetperiode van de Staatssecretaris van Economische Zaken en
Klimaat om de werkgever in staat te stellen zijn vaste lasten te blijven
betalen in verband met de maatregelen ter bestrijding van COVID-19
(Tegemoetkoming vaste lasten). Het gaat hierbij om de vastgestelde
subsidie.
Tot slot is in het vijfde lid geregeld dat als een werkgever voor
de maanden november of december 2021 een WW-uitkering ten behoeve van de
werknemer uitbetaald krijgt in verband met WTV, deze uitkering wordt aangemerkt
als omzet voor de NOW-5.
Artikel 2. Inleidende bepaling
De Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS is in het eerste lid
buiten toepassing verklaard, omdat de uitvoering van deze regeling via mandaat
bij het UWV is belegd. In het tweede lid is geregeld dat alle formulieren
waarnaar in deze regeling wordt verwezen, beschikbaar worden gesteld via de
website www.uwv.nl.
Artikel 3. Doel van de subsidie
In artikel 3 is het doel van de subsidie geformuleerd. Het doel
is tweeledig. Enerzijds wordt beoogd werkloosheid die veroorzaakt wordt door
acute terugval in de omzet ten gevolge van buitengewone omstandigheden die niet
tot het normale ondernemersrisico behoren, zoveel mogelijk te voorkomen.
Anderzijds wordt beoogd dat werkgevers zich samen met de werknemers kunnen
voorbereiden op de nieuwe economische situatie. Het is hierbij niet de
bedoeling dat er dividenden of bonussen worden uitgekeerd of eigen aandelen
worden aangekocht over het jaar 2021.
Artikel 4. Voorwaarden voor subsidieverlening
De werkgever heeft de mogelijkheid om subsidie voor loonkosten te
ontvangen over de periode 1 november tot en met 31 december 2021. De werkgever
komt in aanmerking voor subsidieverlening als hij ten minste 20% omzetdaling
verwacht over de kalendermaanden november en december 2021.
Welke stukken de werkgever dient aan te leveren, volgt uit
artikel 9.
Artikel 5. Weigeringsgronden
Dit artikel regelt in aanvulling op artikel 4:35, eerste en
tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gronden op basis waarvan de
subsidieverlening wordt geweigerd. Dat is het geval indien:
-
a. niet of onvoldoende aannemelijk is dat de omzetdaling van de
betreffende werkgever ten minste 20% zal zijn;
-
b. het rekeningnummer dat bij de aanvraag is opgegeven niet
correspondeert met het in de aanvraag opgegeven loonheffingennummer en de
daaraan verbonden, oftewel bijbehorende, rekeninggegevens;
-
c. geen loongegevens beschikbaar zijn over de
aangiftetijdvakken, bedoeld in artikel 8, tweede en derde lid; of
-
d. de aanvraag anderszins niet voldoet aan de in deze regeling
gestelde eisen.
Met betrekking tot onderdeel c geldt dat, indien er geen
loongegevens zijn over – kort gezegd – september 2021, er geen subsidie wordt
verleend.
Voornoemde gronden zijn een aanvulling op de weigeringsgronden,
bedoeld in artikel 4:35 Awb. Daarin is in het tweede lid, onderdeel b, onder
andere opgenomen dat wanneer een aanvrager failliet is verklaard, aan hem
surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de
schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard of een
verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend, de subsidieverlening in ieder
geval worden geweigerd. Ook dit vormt zodoende een weigeringsgrond.
Indien nadat de subsidie is verleend blijkt dat de werkgever niet
aan een van deze gronden voldoet, kan de subsidieverleningsbeschikking worden
ingetrokken. Dit vloeit voort uit artikel 4:48 Awb.
Artikel 6. Omzetdaling
Eerste, tweede, derde, vierde en vijfde lid
Het eerste lid biedt rekenregels om de omzetdaling te
berekenen. Het eerste lid bepaalt dat de omzetdaling berekend wordt door het
verschil tussen de referentie-omzet en de omzet in de omzetperiode (november en
december 2021) af te zetten tegen de referentie-omzet. In het tweede tot en met
het zevende lid wordt de referentie-omzet nader uitgewerkt.
De hoofdregel voor de berekening van de referentie-omzet is
weergegeven in het tweede lid, namelijk dat de referentie-omzet de omzet over
het kalenderjaar 2019 is, gedeeld door zes. Hierbij wordt uitgegaan van de
situatie dat de onderneming reeds bestond op 1 januari 2019.
Voorbeeld
Een voorbeeld voor de toepassing lid 2: een werkgever
had een omzet in 2019 van gemiddeld € 100.000 per maand, ofwel € 1.200.000
over
het gehele jaar. In november en december 2021 – in dit voorbeeld de periode
waarover de werkgever subsidie kan aanvragen – is zijn omzet gemiddeld € 70.000
per maand, ofwel € 140.000 over de gehele periode. In dit geval is de
omzetdaling:
|
(€ 1.200.000 / 6) – € 140.000 =
€ 60.000
|
|
€ 60.000 / (€ 1.200.000 / 6) = 0,30
|
= 30%
|
In het derde tot en met het zevende lid zijn de uitzonderingen
voor de berekening van de referentie-omzet gegeven. De eerste uitzondering –
opgenomen in het derde lid – voorziet in de situatie dat de onderneming de
bedrijfsuitoefening is begonnen in de periode van 2 januari 2019 tot en met
1 februari 2020. Wanneer de aanvang van de bedrijfsuitoefening van een
onderneming in het jaar 2019 of in januari 2020 of op 1 februari 2020
plaatsvond, worden de gehele kalendermaanden vanaf de dag na aanvang van de
bedrijfsuitoefening tot en met 29 februari 2020 in aanmerking genomen voor de
bepaling van de omzetreferentie, omgerekend naar een tweemaandsperiode. In het
derde lid wordt met de gekozen bewoordingen (‘aanvang van de
bedrijfsuitoefening’) aansluiting gezocht bij de terminologie van de
Handelsregisterwet 2007 (zie aanvullend hoofdstuk 3 onder
‘Referentieomzet-periode voor startende ondernemingen’). Het moet daarbij
daadwerkelijk gaan om een nieuwe onderneming, welke zowel een Nederlands als
een niet-Nederlandse rechtspersoon of natuurlijke persoon kan zijn. Voor
ondernemingen die al op 1 januari 2019 bestonden geldt het eerste lid.
Voorbeeld
Een voorbeeld voor de toepassing van lid 3: een
werkgever start zijn onderneming op 17 juli 2019. Zijn in aanmerking te nemen
omzet vanaf 1 augustus 2019 tot en met 29 februari 2020 bedraagt in totaal
€ 140.000. In dit geval wordt de omzet over deze 7 maanden naar rato omgezet
naar 2 maanden (€ 140.000 / 7 x 2 = € 40.000). Dat is de referentie-omzet.
In
de maanden november en december 2021 – in dit voorbeeld de periode waarover
de
werkgever subsidie kan aanvragen – is zijn omzet gemiddeld € 10.000 per maand,
ofwel € 20.000 over de gehele periode. In dit geval is de omzetdaling:
|
€ 40.000 – € 20.000 =
€ 20.000
|
|
€ 20.000 / € 40.000 = 0,5
|
= 50%
|
Het vierde lid heeft betrekking op ondernemingen waarvan de
bedrijfsuitoefening in de periode van 2 februari 2020 tot en met 1 juli 2021 is
aangevangen. Deze ondernemingen konden op grond van de NOW-1 tot en met -4 nog
geen aanspraak maken op een subsidie. Voor deze groep betreft de
omzetreferentieperiode de periode waarin relatief weinig beperkende maatregelen
golden van juli 2021 tot en met oktober 2021. Voor de referentie-omzet moet de
omzet uit deze vier maanden door twee worden gedeeld, zodat de referentie-omzet
op een tweemaandsperiode betrekking heeft.
Voorbeeld
Een voorbeeld voor de toepassing van lid 4: een
werkgever start zijn onderneming op 5 november 2020. Zijn in aanmerking te
nemen omzet vanaf 1 juli tot en met 31 oktober 2021 bedraagt in totaal
€ 180.000. In dit geval wordt de omzet over deze 4 maanden omgezet naar 2
maanden (€ 180.000 / 2 = € 90.000). Dat is de referentie-omzet. In de maanden
november en december 2021 – in dit voorbeeld de periode waarover de werkgever
subsidie kan aanvragen – is zijn omzet gemiddeld € 20.000 per maand, ofwel
€ 40.000 over de gehele periode. In dit geval is de omzetdaling:
|
€ 90.000 – € 40.000 =
€ 50.000
|
|
€ 50.000 / € 90.000 = 0,56
|
= 56%
|
Het vijfde lid ziet op ondernemingen waarvan de
bedrijfsuitoefening in de periode van 2 juli 2021 tot en met 30 september 2021
is aangevangen. Ook deze ondernemingen konden op grond van de eerdere
NOW-regelingen, als zij toen al met de bedrijfsuitoefening waren aangevangen,
nog geen aanspraak maken op een subsidie. Van deze recente starters is de
bedrijfsuitoefening aangevangen tijdens de periode waarin relatief weinig
beperkende maatregelen golden van juli 2021 tot en met oktober 2021, waardoor
niet deze gehele periode voor hen kan worden betrokken bij de berekening van de
referentieomzet. Conform de berekeningswijze van de referentieomzet in het
derde lid, wordt voor deze ondernemingen gekeken naar de omzet over de periode
vanaf de eerste volledige kalendermaand vanaf de aanvang van de
bedrijfsuitoefening tot en met 31 oktober 2021, gedeeld door het aantal maanden
waarvan de omzet in aanmerking wordt genomen, vermenigvuldigd met twee. Zo
heeft ook voor deze ondernemingen de referentieomzet betrekking op een
tweemaandsperiode.
Voorbeeld
Een voorbeeld voor de toepassing van lid 5: een
werkgever start zijn onderneming op 14 juli 2021. Zijn in aanmerking te nemen
omzet vanaf 1 augustus tot en met 31 oktober 2021 bedraagt in totaal € 30.000.
In dit geval wordt de omzet over deze 3 maanden naar rato omgezet naar 2
maanden (€ 30.000 / 3 x 2 = € 20.000). Dat is de referentie-omzet. In de
maanden november en december 2021 – in dit voorbeeld de periode waarover de
werkgever subsidie kan aanvragen – is zijn omzet gemiddeld € 5.000 per maand,
ofwel € 10.000 over de gehele periode. In dit geval is de omzetdaling:
|
€ 20.000 – € 10.000 =
€ 10.000
|
|
€ 10.000 / € 20.000 = 0,5
|
= 50%
|
Zesde en zevende lid
Het zesde lid heeft betrekking op overgang van onderneming en
wordt alleen toegepast indien de werkgever daarvoor kiest. De werkgever
verzoekt in dat geval om toepassing van deze methode bij de subsidieaanvraag,
wat erop neerkomt dat de werkgever op het aanvraagformulier aangeeft van deze
alternatieve berekeningsmethode gebruik te willen maken.
Is sprake van een overgang van onderneming in de periode van
2 januari 2019 tot en met 1 februari 2020, dan kan de werkgever die een
economische activiteit heeft overgenomen, ervoor kiezen om de referentie-omzet
te berekenen door de gerealiseerde omzet in de periode vanaf de eerste gehele
kalendermaand vanaf de dag van de overgang tot en met 29 februari 2020 als
basis voor de referentieomzet te nemen, omgerekend naar een tweemaandsperiode.
Dit gold ook in de NOW-4 en is geregeld in het zesde lid, onder a.
Indien een overname plaatsvindt in de periode van 2 februari
2020 tot en met 1 juli 2021, dan is onder b bepaald dat de werkgever ervoor kan
kiezen dat de referentieomzet, conform de berekeningswijze in het vierde lid,
gelijk is aan de omzet over de maanden juli 2021 tot en met oktober 2021,
gedeeld door twee.
Indien ten slotte een overname plaatsvindt in de periode van
2 juli 2021 tot en met 1 oktober 2021, dan is onder c bepaald dat de werkgever
ervoor kan kiezen dat de referentieomzet, conform de berekeningswijze in het
derde en vijfde lid, gelijk is aan de omzet over de periode vanaf de eerste
volledige kalendermaand vanaf de aanvang van de bedrijfsuitoefening tot en met
31 oktober 2021, gedeeld door het aantal maanden waarvan de omzet in aanmerking
wordt genomen, vermenigvuldigd met twee.
Indien een overname heeft plaatsgevonden na 1 oktober 2021, dan
is het zesde lid niet van toepassing. Er is dan immers geen kalendermaand meer
gelegen tussen het moment van de overname en de uiterlijke datum van 31 oktober
2021. Indien het zesde lid niet van toepassing is, kan worden teruggevallen op
de regels van het tweede, derde, vierde en vijfde lid.
Het zevende lid voorziet in de situatie dat een werkgever een
onderdeel of activiteit afstoot vanaf de periode waarover de referentie-omzet
wordt berekend tot en met 1 november 2021. Om de referentie-omzet zuiver te
houden, wordt in dat geval bepaald dat de omzet van het afgestoten onderdeel of
de afgestoten activiteit in mindering wordt gebracht op de
referentie-omzet.
Achtste en negende lid
Op welk niveau de omzetdaling wordt berekend komt tot uiting
in het achtste en negende lid (en indien van toepassing in artikel 7). Dit
geschiedt – afhankelijk van de omstandigheden – op basis van één van de
volgende twee niveaus:
-
* de natuurlijke of rechtspersoon;
-
* de groep, of een moeder dochterrelatie of meerdere moeder
dochterrelaties, die voor deze regeling worden beschouwd als ware zij
gezamenlijk een groep.
In het achtste lid is de hoofdregel opgenomen, waarbij voor
de omzetdaling wordt uitgegaan van de omzetdaling van de natuurlijke of
rechtspersoon. In het negende lid is de uitzondering op het achtste lid
omschreven. Als de werkgever onderdeel is van een groep als bedoeld in artikel
24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, wordt de omzetdaling berekend op
grond van deze groep. Dit geldt ook voor de onderneming die in een
moeder-dochtermaatschappij verhouding zit, als bedoeld in artikel 24a van Boek
2 van het Burgerlijk Wetboek. Deze moeder-dochterrelaties worden gezamenlijk
daarmee tevens behandeld als waren zij een groep. Indien een werkgever een
aanvraag doet voor de verschillende loonheffingennummers geldt dat hij daarbij
voor alle loonheffingennummers hetzelfde percentage omzetdaling dient op te
geven bij de aanvraag.
In de derde zin van het negende lid komt een beperking op het
voorgaande tot uiting. Indien er sprake is van concernonderdelen die geen in
Nederland gevestigde rechtspersonen of vennootschappen zijn en tevens geen in
Nederland verzekerd SV-loon hebben, is de band met Nederland dermate klein dat
het niet in de rede ligt om de omzetdaling mede te berekenen op de omzet van
een dergelijk concernonderdeel. Nederlandse rechtspersonen of natuurlijke
personen dienen altijd te worden meegeteld.
Indien er een verzoek om toepassing van artikel 7 wordt
gedaan, geldt een afwijkende omzetbepaling (zie de toelichting bij artikel
7).
Voor de bepaling van de omzetdaling wordt uitgegaan van de
(relevante) concernonderdelen, waaruit het concern op 1 november 2021
bestond.
Uit het negende lid volgt ook dat wanneer een werkgever
onderdeel uitmaakt van een groep, er in geval van een overname als bedoeld in
het zesde lid de omzetdaling conform die leden wordt berekend voor de hele
groep op basis van de omzetberekening in het zesde lid.
Tiende lid
In het tiende lid wordt geregeld hoe moet worden omgegaan met
subsidies en baten, die op een langdurige periode zien. Om ervoor te zorgen dat
voor de omzetbepaling geen subsidies en baten in het geheel worden
toegeschreven aan de omzetperiode, dan wel de referentieperiode, wordt deze
subsidie of baat enkel naar rato in aanmerking genomen.
Artikel 7. Afwijking van bepalen omzetdaling op niveau
concern of groep
Eerste en vierde lid
In artikel 7 wordt voorzien in een uitzondering voor werkgevers
die deel uitmaken van een concern. Van een rechtspersoon die deel uitmaakt van
een groep, dan wel dochtermaatschappij van een andere rechtspersoon is, kan de
omzetdaling afzonderlijk worden berekend. Ingevolge het vierde lid worden een
zogeheten ‘tussenholding’ en haar groepsmaatschappijen daarbij behandeld als
waren zij één rechtspersoon (een groepsdeel als bedoeld in artikel 405, eerste
lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek). Het eerste lid stelt aan deze
mogelijkheid de volgende aanvullende voorwaarden:
-
a. De rechtspersoon of vennootschap heeft geen bedrijfsmatige
activiteiten die voor meer dan de helft bestaan uit het binnen de groep ter
beschikking stellen van arbeidskrachten. Op grond van deze voorwaarde worden
zogeheten personeels-BV’s uitgesloten van deze mogelijkheid.
-
b. Voorafgaand aan de aanvraag van de vaststelling van de
subsidie wordt een overeenkomst getekend met ten minste één belanghebbende
vereniging van werknemers, bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Wet melding
collectief ontslag, en bij gebreke daarvan, of indien de werkmaatschappij 20
of
minder werknemers heeft, een andere vertegenwoordiging van werknemers, over
werkbehoud. Op grond daarvan wordt als belanghebbende vereniging van werknemers
beschouwd een vereniging van werknemers, die in de onderneming werkzame
personen onder haar leden telt, krachtens haar statuten ten doel heeft de
belangen van haar leden als werknemers te behartigen, als zodanig in de
betrokken onderneming of bedrijfstak werkzaam is, voorts ten minste twee jaar
in het bezit is van rechtspersoonlijkheid en als zodanig aan de werkgever
bekend is. Deze overeenkomst dient met het oog hierop te worden gesloten met
een vakbond. De werkgever handelt in overeenstemming met deze
overeenkomst.
-
c. In onderdeel c is een voorwaarde opgenomen die inhoudt dat
de andere rechtspersonen of vennootschappen binnen een groep als bedoeld in
artikel 6, negende lid, geen opdrachten of projecten mogen uitvoeren die ten
koste kunnen gaan van de rechtspersoon of vennootschap waarvoor de omzetdaling
met toepassing van dit artikel wordt bepaald. Hiermee wordt voorkomen dat de
omzet van de rechtspersoon waarvoor subsidie wordt aangevraagd, kunstmatig laag
wordt gehouden.
-
d. De omzetdaling van de groep, bedoeld in artikel 6, negende
lid, in de gekozen periode waarover de omzetdaling wordt berekend moet minder
dan 20% bedragen. Indien de omzetdaling van de groep als geheel 20% of meer
is,
dient de omzet van de groep te worden vastgesteld met toepassing van artikel
6,
negende lid. Subsidieverstrekking op basis van de omzet op het niveau van de
werkmaatschappij is dan niet mogelijk. Wat verstaan wordt onder omzetdaling,
is
geregeld in artikel 6, eerste lid. Daaruit vloeit voort dat het percentage van
de omzetdaling wordt uitgedrukt in hele procenten, en afgerond naar boven. Dat
geldt ook voor dit onderdeel.
Tweede, derde en vijfde lid
Het tweede, derde en vijfde lid bevatten regels die in acht
moeten worden genomen indien de omzet wordt berekend met toepassing van het
eerste lid.
In de eerste plaats wordt de omzet op grond van het eerste lid
naar boven bijgesteld indien in de subsidieperiode werknemers worden uitgeleend
aan een andere werkgever. Deze bijstelling vindt plaats op het moment van de
vaststelling, aan de hand van de loonkosten. In de tweede plaats dienen
mutaties in de voorraden te worden toegerekend aan de omzet. In het vijfde lid
wordt geregeld dat de omzet dient te worden gecorrigeerd indien andere
rechtspersonen of vennootschappen binnen de groep opdrachten of projecten
hebben uitgevoerd die ten koste zijn gegaan van de rechtspersoon waarvoor
subsidie wordt verstrekt binnen de groep. Ook als in strijd met de voorwaarde,
bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, of het tweede lid, wordt gehandeld is
deze correctie aan de orde.
Artikel 8. Hoogte van de subsidie
Eerste lid
De bepaling van het subsidiebedrag bij de definitieve
vaststelling bouwt voort op het subsidiebedrag bij de verlening van de subsidie
(de bevoorschotting). Hieronder worden de verschillende onderdelen van de
berekening uitgelegd.
De letter A: omzetdaling
Bij de definitieve vaststelling is er duidelijkheid over de
daadwerkelijke omzetdaling. In plaats van de verwachte omzetdaling (waarvan
wordt uitgegaan in artikel 11) wordt uitgegaan van de daadwerkelijk
gerealiseerde omzetdaling tijdens de gekozen omzetperiode. De in aanmerking te
nemen omzetdaling bedraagt niet meer dan 80%. De gerealiseerde omzetdaling
wordt weergegeven als zijnde A.
Voorbeeld
|
|
Voor de berekening van het bedrag van de
subsidieverlening en het voorschot heeft een werkgever een referentieloonsom
(de loonsom in het tijdvak september 2021) van € 1.000.000 en een verwachte
omzetdaling van 90% in de periode november-december 2021. Vanwege de maximering
van het omzetverliespercentage op 80%, wordt de subsidieverlening berekend
met
een verwacht omzetverlies van 80%. Dat leidt tot een subsidieverlening van
(0,8
x € 1.000.000 x 2 x 1,4 x 0,85) = € 1.904.000 in totaal. Hierop krijgt de
werkgever een voorschot van 80%, zijnde € 1.523.200.
|
|
Bij de subsidievaststelling blijkt dat de omzetdaling
inderdaad 90% is en dat de loonsom gelijk is gebleven ten opzichte van
september 2021. Dit betekent dat de werkgever voor maximaal 80% omzetverlies
subsidie ontvangt.
|
|
Het subsidiebedrag wordt vastgesteld op:
|
|
0,8 x 1.000.000 x 2 x 1,4 x 0,85 = € 1.904.000
|
|
De werkgever ontvangt hierdoor nog een nabetaling van
€ 1.904.000 – € 1.523.200 = € 380.800
|
De letter B: loonsom
Voor de bepaling van de hoogte van de loonsom wordt met een
aantal onderdelen rekening gehouden. De vaststelling van de loonsom wordt
gecorrigeerd in verband met het verschil tussen werkgevers die vakantiebijslag
reserveren en werkgevers die dat niet doen. Een werkgever die geen
vakantiebijslag reserveert is een werkgever die i) de vakantiebijslag bij
iedere loonbetaling uitbetaalt; ii) de vakantiebijslag als onderdeel van het
periodieke loon betaalt; of iii) de vakantiebijslag voldoet overeenkomstig het
bepaalde in artikel 18, eerste lid, van de Wet minimumloon en
minimumvakantiebijslag.
Ten eerste wordt uitbetaalde vakantiebijslag (bijvoorbeeld
bij de betaling in december 2021 van vakantiebijslag, indien een betrokken
werknemer uit dienst treedt) niet meegenomen in de loonsom, met uitzondering
van bovengenoemde werkgevers die geen vakantiebijslag reserveren (onderdeel
a).
Ten tweede wordt de loonsom van de werkgever die geen vakantiebijslag
reserveert, gecorrigeerd met een vermenigvuldigingsfactor 0,926 (dit is
100/108, met afronding) (onderdeel b).
In onderdeel c wordt de loonsom gecorrigeerd voor het eventuele
uitbetaalde extra periode salaris. Het extra loon staat los van het opgebouwde
recht op extra loon dat op een ander moment uitbetaald wordt.
Tot slot is het in aanmerking te nemen loon per werknemer niet
meer dan tweemaal het maximale dagloon, bedoeld in artikel 17 van de Wet
financiering sociale verzekeringen (Wfsv), herleid naar een bedrag per maand
(onderdeel d). Deze maximering wordt berekend na de toepassing van de
onderdelen a tot en met c. Het bedrag is vanaf 1 juli 2021 € 9.812,30. Hierbij
is aangesloten bij de indexatie op grond van artikel 18, vierde lid, van de
Wfsv. Deze maximering vindt plaats om de tegemoetkoming zo veel mogelijk
tegemoet te laten komen aan de mensen met het grootste risico op werkloosheid
en zeer hoge salarissen niet op rekening van de samenleving te
subsidiëren.
Correctiefactoren
De uitkomst van het voorgaande wordt voor het voorschot
verschillende malen vermenigvuldigd. Ten eerste gebeurt dit met de factor twee.
De berekening van de letter B is gebaseerd op de loonsom gedurende één maand.
De subsidie wordt echter verstrekt voor een periode van twee maanden. Daarom
wordt vermenigvuldigd met de factor twee.
Ten tweede wordt de uitkomst van het voorgaande vervolgens
vermenigvuldigd met 1,4. Deze factor is een forfaitaire opslag om de loonsom te
corrigeren voor de verschillende kosten die de werkgever heeft. De loonsom
bestaat immers uit loon waarover loonbelasting en premies volksverzekering
wordt afgedragen. De werkgever heeft daarnaast te maken met andere lasten,
zoals bijvoorbeeld pensioenpremies (zowel het werkgeversdeel als het
werknemersdeel), premies voor de werknemersverzekeringen en (in veel gevallen)
een reservering voor het uitbetalen van vakantiegeld. Voor deze componenten
tezamen wordt de loonsom daarom vermenigvuldigd met 1,4. Net als dat de loonsom
niet volledig wordt gesubsidieerd binnen de NOW (zie hieronder), geldt ook dat
de aanvullende werkgeverslasten bovenop de loonsom hoger kunnen zijn dan 40%.
Ook hiervoor geldt dan ook dat van werkgevers gevraagd wordt hun bijdrage te
blijven leveren voor dit deel van de lasten.
Ten derde wordt vermenigvuldigd met de factor 0,85 omdat de
maximale subsidie 85% bedraagt.
Tweede lid
De loonsom bedoeld met de letter B in het eerste lid betreft de
loonsom van een werkgever. Om de berekening van de subsidie goed te kunnen
maken, is het van belang dat er reeds gegevens beschikbaar zijn bij het UWV
over de loonsom, behorend tot een werkgever. Hiervoor wordt aangesloten bij het
aangiftetijdvak september 2021; indien er sprake is van een werkgever die zijn
werknemers elke vier weken loon uitbetaalt, wordt gekeken naar de tiende
volledige vierwekenperiode in 2021. In dit laatste geval wordt de loonsom in
dat aangiftetijdvak verhoogd met 8,33 procent (13/12e) om het loon om te
rekenen naar dat van een maand.
Er is voor deze periode gekozen omdat zij het meest
representatief is voor de tijdvakken waarvoor de subsidie wordt uitgekeerd (zie
ook de toelichting in algemeen deel op dit punt).
Derde lid
Met het derde lid is een bepaling opgenomen om een loonaangifte
van een half of heel jaar te herleiden naar een loonaangifte over een tijdvak
van een maand. Dit zal in een klein aantal gevallen gebeuren.
Vierde lid
Het vierde lid werkt als aanvulling op het eerste lid, indien
de loonsom van de periode van 1 november tot en met 31 december 2021 meer dan
15% lager is dan de loonsom over de periode, bedoeld in het eerste lid. Het
percentage loonsomdaling wordt naar beneden afgerond. De werking van het vierde
lid wordt toegelicht met een voorbeeld.
Voorbeeld
Een werkgever heeft in de berekening van het
voorschot, waarbij wordt uitgegaan van het tijdvak september 2021, € 1.000.000
loonsom en een verwachte omzetdaling van 50%. Dat leidt tot een verwachte
vaststelling van de subsidie van (0,5 x € 1.000.000 x 2 x 1,4 x 0,85) =
€ 1.190.000 in totaal. Hiervan krijgt de werkgever een voorschot van 80%,
te
weten € 952.000.
|
|
De gerealiseerde omzetdaling is 50%. De uiteindelijke
loonsom over de maanden november en december 2021 is € 1.500.000. Het verschil
in loonsom (gemiddeld € 250.000 per maand minder) wordt als volgt verwerkt
in
de vaststelling:
|
|
De loonsom is met 25% gedaald ten opzichte van de
referentieloonsom. Het vrijstellingspercentage is 15%, dus de loonsom is met
10
procentpunt, oftewel € 200.000 teveel gedaald. Over deze 10 procentpunt teveel
gedaalde loonsom wordt het bedrag van de subsidie verminderd. Deze vermindering
is ((0,85 x € 1.000.000 x 2) – € 1.500.000) x 1,4 x 0,85 = € 238.000. De
subsidie wordt dus vastgesteld op € 1.190.000 – € 238.000= € 952.000 en er
wordt € 952.000 – € 952.000 = € 0 teruggevorderd.
|
Het voorgaande voorbeeld dient ter illustratie, waarbij
geabstraheerd is van een aantal factoren. Om de vergelijking tussen het
tijdvak, bedoeld in het tweede en derde lid, en het tijdvak van 1 november tot
en met 31 december 2021 zo zuiver mogelijk te maken, dient gecorrigeerd te
worden voor een aantal situaties.
De bepaling van de letter C geschiedt op dezelfde manier als
de bepaling van letter B. Dat betekent dat dezelfde correcties worden
uitgevoerd over de loonsom als hierboven beschreven: er moet mogelijk worden
gecorrigeerd voor betaalde of niet gereserveerde vakantiebijslag en voor het
eventuele uitbetaalde extra periode salaris. Ook de maximering per werknemer
is
hetzelfde, waarbij de maximering per (al dan niet herleid) tijdvak van een
maand plaatsvindt. Wederom een voorbeeld ter illustratie.
Voorbeeld
|
|
Een werkgever heeft in de berekening van het
voorschot, waarbij wordt uitgegaan van het tijdvak september 2021, € 1.000.000
loonsom en een verwachte omzetdaling van 50%. Een aantal werknemers van deze
werkgever verdient meer dan tweemaal het maximumdagloon. Daarvoor wordt
gecorrigeerd. Daardoor daalt de in aanmerking te nemen loonsom naar € 955.000.
Dat leidt tot een verwachte vaststelling van de subsidie van (0,5 x € 955.000
x
2 x 1,4 x 0,85) = € 1.136.450 in totaal. Hierop krijgt de werkgever een
voorschot van 80%, zijnde € 909.160.
|
|
Bij de subsidievaststelling blijkt dat de
gerealiseerde omzetdaling inderdaad 50% is. Voor de subsidievaststelling wordt
in eerste instantie gekeken naar de referentieloonsom van september 2021.
|
|
Het initiële bedrag bij vaststelling is:
|
|
0,5 x 955.000 x 2 x 1,4 x 0,85 = € 1.136.450
|
|
Daarna wordt gekeken of de loonsom in de
subsidieperiode is gedaald ten opzichte van september 2021. De loonsom van
de
maanden november en december 2021 bedraagt, na maximering van tweemaal het
maximumdagloon, € 1.600.000.
|
|
Omdat de loonsom over november en december 2021 meer
dan 15% lager is dan tweemaal de loonsom in september 2021 moet ook het tweede
deel van de subsidievaststelling worden toegepast. De subsidie wordt dus
verlaagd met:
|
|
((0,85 x 955.000 x 2) – 1.600.000) x 1,4 x 0,85 =
€ 27.965
|
|
De subsidie wordt dus definitief vastgesteld op
€ 1.136.450 – € 27.965 = € 1.108.485. Er wordt dus € 1.108.485 – € 909.160
=
€ 199.325 nabetaald.
|
Het bovenstaande voorbeeld gaat uit van aangiftetijdvakken van
hele maanden.
Vijfde lid
Werkgevers kunnen echter ook per vier weken loonaangifte doen.
Voor deze werkgevers wordt de beste benadering genomen voor de periode
1 november tot en met 31 december 2021, te weten de twaalfde en dertiende
vierwekenperiode van het jaar. Dat komt neer op de periode 8 november tot en
met 31 december 2021.
Indien vanwege vierwekenverloning moet worden uitgegaan van de
periode 8 november tot en met 31 december 2021, wordt de loonsom over die
periode verhoogd met 8,33 procent (13/12e) om het loon om te rekenen naar dat
van een maand. Ook is het derde lid van overeenkomstige toepassing verklaard.
Hiermee wordt bewerkstelligd dat de loonsom van werkgevers die over een tijdvak
van een half jaar of jaar verlonen, ook wordt herleid naar een tijdvak van een
maand.
Zesde lid
Op grond van het zesde lid wordt voorzien in een peildatum voor
de gegevens uit de loonaangifte. Een peildatum is nodig omdat een werkgever de
loonaangifte met terugwerkende kracht kan corrigeren door middel van
correctieberichten. Voor de vaststelling van de hoogte van het voorschot is
noodzakelijk dat kan worden uitgegaan van de loongegevens zoals deze gelden op
een bepaald tijdstip. Deze datum is vastgesteld op uiterlijk 15 november 2021,
een datum die gelegen is vóór de aankondiging van deze regeling. Sindsdien
hebben werkgevers namelijk een financieel belang bij een zo hoog mogelijke
loonsom in september 2021. Ter beperking van fraude- en misbruikrisico’s worden
correctieberichten op de loonaangifte van na 15 november 2021 niet meer
meegenomen in de bepaling van de loonsom op grond van dit artikel.
Zevende lid
Ook in het kader van bepaling van de definitieve hoogte van de
subsidie is voor de bepaling van de loonsom ten behoeve van de letter C een
peilmoment nodig. De uiterste aangiftedatum voor het negende aangiftetijdvak
van een maand (september) is 31 oktober 2021; Om enige speling te creëren is
een peildatum vastgelegd van 15 februari 2022. Loonaangiften en eventuele
correcties die na die dag zijn ingediend, worden dus niet meer meegenomen.
Indien er evenwel na de peildatum een correctie is doorgevoerd waarmee de
loonsom naar beneden wordt bijgesteld, kan de Minister op het moment van
vaststelling besluiten die gewijzigde loonaangifte alsnog te gebruiken voor de
subsidievaststelling. Ook na de vaststelling van de subsidie leidt een
verkeerde loonaangifte, die na de peildatum is gecorrigeerd, tot een grond om
de subsidievaststelling in te trekken of ten nadele van de werkgever te
wijzigen (vgl. artikel 4:49 Awb).
Achtste lid
Dit lid regelt dat de subsidie met 5% wordt verlaagd als de
werkgever niet aan de verplichting van artikel 14, onderdeel e, heeft voldaan.
Die verplichting houdt in dat de werkgever, als hij vanaf 27 november tot en
met 31 december toestemming vraagt voor bedrijfseconomisch ontslag, contact
opneemt met het UWV uiterlijk op 31 januari 2022. Het UWV heeft hiervoor een
apart telefoonnummer beschikbaar gesteld. Doet de werkgever dat niet, dan wordt
de subsidie met 5% verlaagd. De subsidie wordt aangevraagd, verleend en
vastgesteld per loonheffingennummer; voor de verlaging geldt hetzelfde. De
verlaging wordt toegepast nadat de hoogte op grond van het eerste lid is
berekend en eventueel is gecorrigeerd op grond van het vierde lid. Daarna wordt
de subsidie op grond van artikel 17 vastgesteld.
Artikel 9. Aanvraag van de subsidieverlening
Eerste en derde lid
In artikel 9 zijn de voorwaarden voor het aanvragen van de
subsidie geformuleerd. De subsidieaanvraag wordt gedaan door de werkgever. Een
natuurlijke persoon die de aanvraag namens de werkgever indient, moet daartoe
uiteraard bevoegd zijn. Een aanvraag geschiedt door middel van een formulier
dat beschikbaar wordt gesteld op
www.uwv.nl.
De subsidie wordt verstrekt per loonheffingennummer. Een
werkgever die beschikt over meerdere loonheffingennummers doet voor elk
loonheffingennummer dus een aparte aanvraag, waarbij – zoals hiervoor onder de
toelichting bij artikel 6 ook is opgemerkt – voor alle loonheffingennummers
hetzelfde percentage van omzetdaling wordt opgegeven. De werkgever kan per
loonheffingennummer één aanvraag doen. Een tweede aanvraag voor hetzelfde
loonheffingennummer wordt niet in behandeling genomen. Dit is geregeld in het
derde lid.
Tweede lid
De werkgever kan een aanvraag indienen van 13 december 2021 tot
en met 31 januari 2022. Indien een aanvraag buiten de gestelde periode valt,
zal deze worden afgewezen. De werkgever kan per loonheffingennummer een keer
een aanvraag indienen. Dat brengt met zich dat wanneer een subsidieaanvraag
wordt geweigerd, de werkgever niet nogmaals voor datzelfde loonheffingennummer
een aanvraag mag indienen.
Vierde lid
In het vierde lid is uitgewerkt welke gegevens in een
subsidieaanvraag moeten worden vermeld. In de eerste plaats geeft de werkgever
de verwachte omzetdaling aan (in hele procenten). Voorts vermeldt de werkgever
het loonheffingennummer, indien aanwezig het kvk-nummer en het
SEPA-rekeningnummer waarop de werkgever betalingen van de Belastingdienst
inzake loonheffingen ontvangt. Voor gebruik van dit rekeningnummer is gekozen
om mogelijk te maken dat UWV, met behulp van gegevens van de Belastingdienst,
een controle uitvoert op het opgegeven rekeningnummer. Daarnaast vermeldt de
werkgever of een verzoek als bedoeld in artikel 6, zesde lid, wordt
gedaan.
Vijfde lid
De werkgever zal bij de subsidieaanvraag via het
aanvraagformulier worden gevraagd om te verklaren dat hij zich zal houden aan
de verplichting om geen dividend, winstuitkeringen aan aandeelhouders of andere
derden of bonussen uit te keren aan de directie of het bestuur of eigen
aandelen in te kopen. Deze verklaring hangt samen met de verplichting, bedoeld
in artikel 16. Uiteraard hoeft de werkgever deze verplichting alleen na te
leven voor zover deze op hem van toepassing is. Indien de werkgever onderdeel
is van een groep of moeder-dochterrelatie geldt deze verplichting ook voor de
groep of de moedermoedermaatschappij, als op grond van artikel 7 gebruik wordt
gemaakt van de mogelijkheid om de omzet te bepalen op het niveau van de
werkmaatschappij. De werkgever doet de subsidieaanvraag, niet het groepshoofd
of de moedermaatschappij. De werkgever heeft echter geen handelingsbevoegdheid
bij het groepshoofd of de moedermaatschappij om zich te houden aan deze
verplichting. Derhalve kan de werkgever niet namens een groepshoofd of
moedermaatschappij een dergelijke verklaring afleggen, maar verklaart de
werkgever dat het groepshoofd of de moedermaatschappij heeft ingestemd zich te
houden aan deze verplichting.
Zesde lid
In het zesde lid wordt gepreciseerd dat voor werkgevers die
onderdeel zijn van een groep dezelfde periode wordt gehanteerd waarover de
omzetdaling wordt verwacht. Datzelfde geldt indien de werkgever meerdere
loonheffingennummers heeft, ook dan kan voor alle loonheffingennummers maar één
periode worden uitgekozen. Ook de verwachte omzetdaling zelf is voor alle
loonheffingennummers van een werkgever, dan wel alle groepsonderdelen van een
groep gezamenlijk, gelijk. Daarnaast is geregeld dat de werkgever die bij de
aanvraag tot vaststelling zal verzoeken om toepassing van artikel 7 niet
hetzelfde percentage aan omzetverlies als de rest van de groep hoeft te
hanteren. De gedachte achter artikel 7 is immers dat toepassing van dat artikel
ertoe leidt dat een ander percentage gebruikt wordt. Opgemerkt wordt dat de
werkgever die deel uit maakt van een groep wel dezelfde omzetperiode aanhoudt
als de andere werkmaatschappijen in de groep, ook als artikel 7 wordt
toegepast. Dit is nodig omdat anders niet vastgesteld kan worden of de
omzetdaling van het concern in die periode de minimale omzetdaling te boven
ging (20% of meer) voor de werkmaatschappijen waar op werkmaatschappijniveau is
aangevraagd. Toepassing van de omzetdaling op niveau van de werkmaatschappijen
is niet mogelijk als de omzetdaling op concernniveau 20% of meer was.
Zevende lid
De subsidieaanvraag wordt elektronisch ingediend. Als hierbij
problemen in de uitvoering door het UWV ontstaan, kan toegestaan worden dat de
aanvragen in plaats daarvan ook, of uitsluitend, schriftelijk worden gedaan.
Indien van toepassing wordt dit kenbaar gemaakt op
www.uwv.nl.
Achtste lid
Elke aanvrager stemt in met openbaarmaking van de naam en
vestigingsplaats van de werkgever, het verstrekte voorschot en de vastgestelde
subsidie. Op grond van artikel 24, vijfde lid, blijft de instemming met de
openbaarmaking ook na de vervaldatum van deze regeling van kracht.
Artikel 10. Verlening van de subsidie
Eerste lid
Dit artikel ziet op de verlening van de subsidie. De verlening
geschiedt op aanvraag. Uiterlijk 13 weken nadat een aanvraag is gedaan, besluit
de Minister middels een subsidiebeschikking of de subsidie wordt verleend of
niet. De termijn van 13 weken vangt pas aan op het moment dat een volledige
aanvraag is ontvangen. Bij ontvangst van een onvolledige aanvraag wordt de
werkgever in de gelegenheid gesteld de aanvraag aan te vullen.
Tweede lid
In het tweede lid is uitgewerkt waaraan een subsidiebeschikking
moet voldoen. De subsidiebeschikking vermeldt ten minste:
-
a. de periode waarvoor de subsidie wordt verleend;
-
b. de hoogte van de subsidieverlening en het voorschot wat
daarop gegeven wordt;
-
c. alle verplichtingen waaraan de werkgever moet voldoen op
grond van artikel 14, 15 en 16;
-
d. de termijn waarbinnen de aanvraag voor de
subsidievaststelling moet worden gedaan.
Derde lid
De subsidiebeschikking maakt geen melding van de maximale
hoogte van de subsidie. Omdat de aanvraag voor een subsidie is gebaseerd op een
te verwachten omzetdaling is de hoogte van de subsidie namelijk pas duidelijk
op het moment van de vaststelling, uitgewerkt in artikel 17.
Artikel 11. Berekening van de hoogte van het bedrag van de
subsidieverlening
In dit artikel wordt de berekening van het bedrag van de
subsidieverlening beschreven voor de zevende tranche.
De hoogte is allereerst afhankelijk van de verwachte omzetdaling.
Indien een werkgever in de referentieperiode een omzet had van € 4.000.000 en
de verwachting heeft dat zijn omzet zal dalen naar € 2.400.000, is de verwachte
omzetdaling 40%. Bij de berekening van de hoogte van de subsidieverlening
geldt, net als bij de berekening van de definitieve subsidie op grond van
artikel 8, dat de maximaal in aanmerking te nemen verwachte omzetdaling 80%
bedraagt. Verwacht de werkgever een hogere omzetdaling, dan wordt het bedrag
van de subsidieverlening berekend op basis van een verwachte omzetdaling van
80%. Voor de verwachte omzetdaling staat de letter A* in de berekening.
Vervolgens is de hoogte van de berekening afhankelijk van de
loonsom van de werkgever, uitgedrukt met letter B. De bepaling van de letter B
geschiedt op dezelfde wijze als de bepaling van letter B, bedoeld in artikel 8,
eerste tot en met derde lid. Zowel voor wat wordt verstaan onder de loonsom als
op welke periode de loonsom ziet.
Voorbeeld
De loonsom van de werkgever betreft in de maand
september 2021 € 1.000.000. De uitkomst van het voorgaande wordt voor het
voorschot met een aantal correctiefactoren vermenigvuldigd, zoals toegelicht
in
artikel 8, eerste lid.
|
|
Voor een voorbeeld van de hoogte van het voorschot
wordt gebruik gemaakt van de verwachte omzetdaling en de loonsom van de
referentiemaand. De berekening is dan de verwachte omzetdaling van 40%,
vermenigvuldigd met de loonsom van € 1.000.000, vermenigvuldigd met 1,4,
vermenigvuldigd met 2, vermenigvuldigd met 0,85. De uitkomst is een bedrag
van
€ 952.000 voor de periode van 1 november 2021 tot en met 31 december 2021.
Hiervan wordt, op grond van artikel 12, 80% uitgekeerd als voorschot, te weten
€ 761.600.
|
Artikel 12. Voorschot
De Minister verstrekt een voorschot van 80% van het bedrag van de
subsidieverlening, bedoeld in artikel 11.
Artikel 13. Opschorting van de betaling
In artikel 13 is voorzien in de mogelijkheid de betaling van het
voorschot op de subsidie na de verlening op te schorten bij een ernstig
vermoeden dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden of de verplichtingen die
zijn verbonden aan de subsidie op grond van deze regeling. Daarbij is artikel
4:56 Awb van toepassing. Deze bepaling ziet niet op de verplichting, bedoeld in
artikel 14, onderdelen c, d en e. Het niet naleven van die verplichtingen kan
niet leiden tot het opschorten van de betaling.
Artikel 14. Verplichtingen
Als aan de werkgever een subsidie wordt verleend dient de
werkgever zich te houden aan verplichtingen, inhoudende dat:
-
• de werkgever de subsidie alleen aanwendt voor het doel
waarvoor de subsidie is verstrekt en dus in ieder geval voor het betalen van
de
loonkosten;
-
• de verplichting om de ondernemingsraad,
personeelsvertegenwoordiging, of bij het ontbreken daarvan, de werknemers te
informeren over de verlening van de subsidie;
-
• de werkgever een inspanningsverplichting heeft om scholing en
ontwikkeladvies te stimuleren bij werknemers;
-
• de werkgever een inspanningsverplichting heeft om bij te
dragen aan de begeleiding naar ander betaald werk voor werknemers van wie de
arbeidsovereenkomst eindigt of van wie hij het voornemen heeft de
arbeidsovereenkomst te beëindigen of niet voort te zetten;
-
• de werkgever verplicht is om, indien hij vanaf 27 november
tot en met 31 december 2021 een verzoek om toestemming doet om de
arbeidsovereenkomst van één of meer werknemers op bedrijfseconomische gronden
op te zeggen om tijdens de subsidieperiode contact op te nemen met UWV voor
ondersteuning bij de begeleiding naar ander werk. De werkgever neemt hiervoor
contact op met het UWV in de periode van 13 december 2021 tot en met 31 januari
2022;
-
• de werkgever een zodanig controleerbare administratie voert
dat de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en
verplichtingen, betalingen en ontvangsten, met betrekking tot de werknemers
waarvoor subsidie wordt verstrekt, kunnen worden nagegaan en verleent
desgevraagd inzage in deze administratie tot vijf jaar na de datum van
vaststelling van de subsidie;
-
• de werkgever de loonaangifte doet op grond van de Wet op de
loonbelasting 1964 op de voorgeschreven momenten;
-
• de werkgever onverwijld en schriftelijk aan de Minister meldt
indien zich omstandigheden voordoen die van belang kunnen zijn voor een
beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie;
-
• de werkgever na afloop van de periode waarover subsidie is
verleend een definitieve opgave van de omzetdaling overlegt;
-
• de werkgever meewerkt aan door of namens de Minister
ingesteld onderzoek dat erop is gericht de Minister inlichtingen te verschaffen
die van belang zijn voor het nemen van een besluit over het verstrekken van
de
subsidie of de ontwikkeling van het beleid van de Minister. De werkgever doet
dat onder meer door het verschaffen van de daartoe benodigde inlichtingen,
gegevens en bescheiden. Deze verplichting geldt tot vijf jaar na de datum van
vaststelling van de subsidie.
Artikel 15. Verplichting overleggen
accountantsverklaring
Eerste en tweede lid
In dit artikel is geregeld dat een verklaring van een
accountant vereist is, waarbij tevens is voorzien in een vrijstelling van de
verplichting om een verklaring van een accountant mee te zenden met de aanvraag
bij een voorschot van minder dan € 125.000. Dit leidt tot lagere
administratieve lasten voor kleinere werkgevers. Deze vrijstelling geldt niet
indien de totale subsidie op het niveau van de natuurlijke persoon,
rechtspersoon of groep wordt vastgesteld op € 125.000 of meer. Daarnaast geldt
de vrijstelling niet voor de werkgevers die onderdeel zijn van een concern en
toepassing van artikel 7 verzoeken bij de subsidievaststelling. In die situatie
is altijd een verklaring van een accountant vereist.
Derde en vierde lid
De werkgevers die geen verklaring van een accountant hoeven te
overleggen, verstrekken in plaats daarvan een verklaring van een andere
deskundige derde, waarmee de definitieve omzetdaling kan worden aangetoond.
Deze verplichting geldt niet indien het totale voorschot minder is dan € 40.000
of de totale subsidie een bedrag van minder dan € 40.000. Deze bedragen worden
vastgesteld op het niveau van de natuurlijke persoon, rechtspersoon of
concern.
Artikel 16. Verplichting niet uitkeren dividenden en
bonussen
Eerste lid
In dit artikel is de verplichting opgenomen dat er geen
dividend of andere winstuitkeringen worden uitgekeerd of geen eigen aandelen
worden ingekocht. Tevens mogen er aan de directie of het bestuur geen bonussen
of andere winstdelingen worden uitgekeerd. Deze verplichting vloeit voort uit
het doel van de subsidieregeling zoals opgenomen in artikel 3. In artikel 9,
vijfde lid, is opgenomen dat bij de aanvraag wordt verklaard aan deze
verplichting te voldoen.
Een werkgever mag deze handelingen niet verrichten over 2021.
De voorwaarde ziet niet op dividend, bonussen en aandelen over 2020, aangezien
de beslissingen daarover al genomen waren maar pas in 2021 tot uitbetaling kan
zijn overgegaan. Bij bonussen is dit beperkt tot de bonussen die worden
uitgekeerd aan het bestuur en de directie. Het strekt zich niet uit tot het
overige personeel dat in het bedrijf werkzaam is en dat mogelijk variabel
beloond wordt via bonussen. Dit betekent voor DGA’s/bestuurders en andere
directieleden dat zij mogelijk slechts hun basisvergoeding ontvangen of hun
gebruikelijk-loonregeling, vanwege het verbod om bonussen uit te keren. Onder
bonussen worden zowel winstdelingen als andere bonusbetalingen verstaan.
Tweede lid
In het tweede lid is de verplichting opgenomen om met vakbonden
schriftelijke afspraken te maken over het bonus- en dividendbeleid. Zie
hierover paragraaf 4, onder a, van het algemeen deel van de toelichting.
Voor werkmaatschappijen die een aanvraag indienen op grond van
artikel 7, eerste lid, geldt dat zij te maken hebben het dividendverbod volgens
artikel 16, vierde lid, en met ten minste één belanghebbende vereniging van
werknemers of, indien de werkgever dan 20 werknemers heeft, een andere
vertegenwoordiging van werknemers, te weten de ondernemingsraad, de
personeelsvertegenwoordiging of de personeelsvergadering, een overeenkomst
moeten sluiten over werkbehoud (artikel 7, eerste lid) en – voor zover zij een
voorschot of vaststellingsbedrag hebben van ten minste € 125.000 – over het
dividendbeleid (artikel 16, tweede lid).
Als werkgevers reeds in het kader van de Vierde tijdelijke
noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid een overeenkomst
over werkbehoud en dividendbeleid hebben gesloten, volstaat deze overeenkomst
ook voor deze regeling.
Derde lid
De verplichtingen uit het eerste en tweede lid, gelden als het
voorschot dat is verstrekt aan de werkgever, rechtspersoon of groep als bedoeld
in artikel 6, negende lid, € 125.000 of meer bedraagt of wordt vastgesteld op
€ 125.000 of meer. In dat geval is de werkgever verplicht een
accountantsverklaring te overleggen. De verplichting geldt voor de werkgever of
de rechtspersoon. Dit vloeit voort uit het derde lid.
Vierde lid
Indien op grond van artikel 7 gebruik gemaakt wordt van de
mogelijkheid om de omzetdaling op het niveau van de werkmaatschappij te
bepalen, geldt deze verplichting, ongeacht de hoogte van het subsidiebedrag,
ook voor het gehele concern/de groep of de moedermoedermaatschappij. Ook voor
deze maatschappijen geldt dan dat er geen dividend of andere winstuitkering aan
aandeelhouders mag worden uitgekeerd, en dat er geen eigen aandelen mogen
worden ingekocht binnen de groep. De verplichting geldt voor 2021. Het verbod
op het uitkeren van bonussen ziet binnen de groep slechts op de Raad van
Bestuur, bestuur en directie van het groepshoofd of de moedermaatschappij en de
rechtspersoon die aanvraagt.
Vijfde lid
Er is in het vijfde lid voorzien in een uitzondering op de
verplichting om geen dividend uit te keren voor het geval er een wettelijke
verplichting geldt om winst uit te keren of een verplichting ingevolge een
vaststellingsverklaring met de Belastingdienst.
Zesde lid
In het zesde lid is geregeld dat de werkgever in de situatie
dat op grond van het zesde lid de verplichtingen ook gelden voor het gehele
concern, de groep of de moedermaatschappij, moet beschikken over verklaringen
dat het groepshoofd of de moedermaatschappij instemt met deze verplichtingen.
Deze verklaring moet voorafgaand aan de subsidieaanvraag in het bezit van de
werkgever zijn.
Zevende lid
In het zevende lid is een bijzondere regeling opgenomen voor
bedrijven die werken met een zogenoemd gebroken boekjaar. Voor hen gelden de
voornoemde verplichtingen over het boekjaar of de boekjaren die in de
loonperiode van de subsidieperiode vallen.
Artikel 17. Subsidievaststelling
Dit artikel regelt de subsidievaststelling en de termijnen die in
dat kader gelden.
Eerste lid
De aanvraag voor de vaststelling geschiedt middels een door de
Minister vast te stellen formulier. De aanvraag kan in ieder geval vanaf 1 juni
2022 worden ingediend. Op het moment waarop deze regeling is vastgesteld was
nog geen uitsluitsel te geven over de exacte datum waarop de aanvraag van de
vaststelling op zijn vroegst kan worden gedaan. Deze datum zal op de website
van UWV bekend gemaakt worden. De vaststelling kan tot en met 22 februari 2023
worden aangevraagd. Tegen de beschikking tot vaststelling van de subsidie staat
bezwaar en beroep open.
Net als bij de subsidieaanvraag, wordt de aanvraag tot
subsidievaststelling in de regel elektronisch ingediend. Alleen in het geval
hiermee problemen in de uitvoering door het UWV ontstaan, kan toegestaan worden
dat de aanvragen tot subsidievaststelling in plaats daarvan ook, of
uitsluitend, schriftelijk worden gedaan. Indien van toepassing wordt dit
kenbaar gemaakt op www.uwv.nl.
Indien niet tijdig een aanvraag voor vaststelling wordt
gedaan wordt de subsidieverlening ingetrokken. Dit heeft tot gevolg dat het
subsidievoorschot onverschuldigd is betaald en volledig wordt
teruggevorderd.
Tweede lid
Het tweede lid bepaalt welke gegevens de werkgever bij de
aanvraag voor de vaststelling dient te verstrekken. Dit zijn de volgende
gegevens:
-
• de definitieve gegevens over de omzetdaling in de
omzetperiode. De definitieve gegevens over de omzetdaling moeten betrekking
hebben op de kalendermaanden die de werkgever bij ieder verzoek om verlening
heeft opgegeven als de kalendermaanden waarover hij 20% omzetdaling
verwachtte;
-
• een verklaring waaruit blijkt of in de periode, bedoeld in
artikel 6, zevende lid, onderdelen of activiteiten zijn afgestoten;
-
• indien nodig een accountantsverklaring; en
-
• een verklaring dat voldaan is aan de verplichtingen genoemd
in artikel 14, onderdelen a, b, en f tot en met j, en artikel 16.
Derde lid
In het derde lid wordt geregeld dat als de werkgever toepassing
van artikel 7 wenst, hij bij de aanvraag van de subsidievaststelling verklaart
dat voldaan is aan de voorwaarden uit artikel 7. Deze werkgever overlegt tevens
een verklaring van een accountant waaruit dat blijkt.
Vierde lid
In het vierde lid is geregeld wanneer de werkgever die geen
verklaring van een accountant of verklaring van een deskundige derde heeft
overgelegd, alsnog 14 weken de gelegenheid krijgt om een verklaring van een
accountant, respectievelijk verklaring van een deskundige derde te overleggen.
Als de werkgever dit niet doet, of niet op tijd doet, wordt de subsidie
vastgesteld op nihil. Er is in dat geval immers niet aan de voorwaarden die aan
de subsidie zijn verbonden voldaan.
Vijfde lid
In dit lid wordt verduidelijkt dat de subsidie op nihil wordt
vastgesteld indien de omzetdaling bij de vaststelling uiteindelijk minder
blijkt te zijn dan 20%. Hoewel dit al blijkt uit artikel 3 wordt dit
duidelijkheidshalve tevens opgenomen in de bepaling over de vaststelling van de
subsidie. Tevens zal de subsidie op nihil worden vastgesteld indien geen
verklaring van een accountant of deskundige derde wordt overgelegd indien dat
wel verplicht is. In beginsel is een goedkeurende verklaring van de accountant
vereist. Als een afkeurende verklaring wordt overlegd, wordt de subsidie dus
ook op nihil vastgesteld. In een beleidsregel worden op dit punt verdere
voorwaarden gesteld.
Daarnaast is in dit lid geregeld dat de subsidie van de
werkgever die om toepassing van artikel 7 heeft verzocht, op nihil wordt
vastgesteld, als niet aan alle voorwaarden van artikel 7 is voldaan. Dit
betekent ook dat de subsidie op nihil wordt vastgesteld als bij de vaststelling
van de subsidie is verzocht om toepassing van artikel 7, terwijl de omzetdaling
van het gehele concern 20% of meer is. Tot slot wordt de subsidie op nihil
vastgesteld als in strijd is gehandeld met de verplichting geen dividend of
bonussen uit te keren of geen eigen aandelen in te kopen, of wanneer geen
overeenkomst met vakbonden is gesloten over het bonus- en dividendbeleid,
bedoeld in artikel 16, tweede lid.
Zesde lid
In het zesde lid is opgenomen dat de subsidie wordt vastgesteld
binnen 52 weken na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling. Tegen de
vaststelling is uiteraard bezwaar en beroep mogelijk. Door een termijn van 52
weken aan te houden bestaat voldoende tijd om een goede controle te verrichten
van de verzoeken om vaststelling en de daarbij aangeleverde gegevens. Om
enerzijds een zo spoedig mogelijke afhandeling van de aanvragen mogelijk te
maken en anderzijds misbruik en oneigenlijk gebruik zoveel mogelijk te
voorkomen zullen risicogerichte controles worden ingericht. Voor de meeste
werkgevers zal gelden dat de hoogte van de vast te stellen subsidie goed is
vast te stellen op basis van de aan te leveren stukken bij het verzoek tot
vaststelling.
Artikel 18. Terugvordering
Overeenkomstig artikel 4:95, vierde lid, Awb, is in dit artikel
bepaald dat onverschuldigd betaalde voorschotten kunnen worden teruggevorderd.
Meer specifiek is bepaald dat als op enig moment blijkt dat de subsidie ten
onrechte of voor een te hoog bedrag is verstrekt, het subsidiebedrag kan worden
teruggevorderd van de werkgever. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als blijkt dat de
aanvrager onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt tijdens de
aanvraagprocedure en op basis van de juiste informatie geconcludeerd wordt dat
de subsidie ten onrechte of voor een te hoog bedrag is verstrekt.
Terugvordering is ook mogelijk indien de subsidieontvanger niet heeft voldaan
aan de verplichtingen die zijn verbonden aan de subsidie.
Artikel 19. Wijziging subsidievaststelling
In dit artikel is geregeld dat de subsidievaststelling kan
worden ingetrokken of gewijzigd, als op enig moment blijkt dat de werkgever
door zijn handelen of nalaten gehandeld heeft in strijd met het doel van deze
subsidieregeling. Hierbij moet met name gedacht worden aan vormen van misbruik
en oneigenlijk gebruik van de regeling, die ertoe zouden kunnen leiden dat
subsidiebedragen terecht komen bij werkgevers die bewust handelingen hebben
verricht om in aanmerking te komen voor de subsidie, of grotere bedragen aan
subsidie dan waar ze zonder die handelingen voor in aanmerking gekomen zouden
zijn. Het gaat daarbij niet om aspecten die reeds meegenomen zijn in de
vaststelling van de hoogte van de subsidie.
Deze mogelijkheid laat de mogelijkheden om de
subsidievaststelling te wijzigen of in te trekken op grond van artikel 4:49 Awb
onverlet.
Artikel 20. Mandaat, volmacht en machtiging UWV en Inspectie
SZW
Deze regeling is gebaseerd op de Kaderwet SZW-subsidies. Die
wet heeft betrekking op subsidieverlening door de Minister. Het onderhavige
artikel voorziet in mandaatverlening aan de Raad van Bestuur van het UWV. De
Raad van Bestuur van het UWV zal deze regeling namens de Minister uitvoeren.
Die uitvoering betreft alle taken die aan de Minister zijn opgedragen. Dat
betreft onder meer het gehele proces van aanvraag, beslissingen, de behandeling
van bezwaar- en beroepschriften tegen besluiten die zijn genomen op grond van
deze regeling. Het UWV op zijn beurt kan ondermandaat verlenen aan
functionarissen die werkzaam zijn bij dat instituut. Dat kunnen naast
functionarissen in dienst van het UWV, ook personen zijn die van buiten zijn
ingehuurd, zolang deze personen maar onder gezag van het UWV werkzaam zijn bij
het UWV.
Op grond van het vierde lid worden de door de voorzitter van de
Raad van Bestuur functionarissen van het UWV aangewezen die zijn belast met het
toezicht op de naleving van de in artikel 14, 15 of 16 genoemde verplichtingen.
Deze aanwijzing is gebaseerd op artikel 8, eerste lid, van de Kaderwet
SZW-subsidies. Op grond van het vijfde lid kunnen in aanvulling daarop ook
functionarissen, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken Werkgelegenheid
worden belast met dat toezicht. Het gaat daarbij om functionarissen, werkzaam
bij de Inspectie SZW, voor zover zij zijn aangewezen door de
inspecteur-generaal, en om functionarissen werkzaam bij de directie
Dienstverlening, Samenwerkingsverbanden en Uitvoering, voor zover aangewezen
door de directeur van die directie.
Artikel 21 en 22. Financiering en verslaglegging
In de artikelen 21 en 22 worden regels gesteld met betrekking tot
de financiering van de regeling ten laste van de rijksbegroting. Als uitvoerder
van de regeling draagt het UWV zorg voor het beheer en de administratie van de
financiële middelen. Daartoe wordt op grond van artikel 21 door het UWV bij de
Minister periodiek een opgave gedaan van het totaalbedrag van de geraamde
lasten (subsidielasten en uitvoeringskosten).
Artikel 21 regelt de bevoorschotting, inclusief de mogelijkheid
om af te wijken. Het bedrag van de opgegeven lasten, wordt gestort op de
rekening-courant, bedoeld in artikel 5.16, onderdeel b, van de Regeling Wfsv.
Dit is de rekening-courant die het UWV aanhoudt bij het Rijk.
Afrekening vindt ingevolge artikel 22 plaats via de
jaarrekening.
De kosten van deze regeling zullen worden gefinancierd uit de
algemene middelen. Er is in voorzien dat de middelen die in het kader van deze
regeling nodig zijn, afzonderlijk worden geadministreerd. UWV zal deze kosten
tevens afzonderlijk opnemen in de jaarrekeningen het jaarverslag van het UWV op
grond van artikel 49 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatiewerk en
inkomen. Voor de kosten geldt vervolgens de reguliere
verantwoordingssystematiek.
Artikel 23
Artikel 23, eerste lid, regelt dat de naam van de Inspectie SZW,
wordt vervangen voor de dan geldende naam ‘Nederlandse Arbeidsinspectie’. Deze
wijziging treedt in werking met ingang van 1 januari 2022.
Artikel 5, derde lid, van het Dagloonbesluit
werknemersverzekeringen, waarnaar in artikel 8, eerste lid, onderdelen a en b,
van de regeling, maar ook in de Eerste, Tweede, Derde, Vierde en Vijfde
tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid is
verwezen, komt per 1 januari 2022 te vervallen. Anticiperend hierop is in
artikel 23, tweede lid, en artikel 24, eerste lid, geregeld dat met ingang van
1 januari 2022 duidelijk is dat gekeken moet worden naar artikel 5, derde lid,
van het Dagloonbesluit werknemersregelingen zoals dat luidde op 31 december
2021.
Artikel 24. Inwerkingtreding en vervaldatum
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na
plaatsing van de regeling in de Staatscourant, met uitzondering van artikel 23,
dat met ingang van 1 januari 2022 in werking treedt. De regeling vervalt op
1 juli 2024.
Om te voorkomen dat bij een late afwikkeling van de subsidie de
bepalingen in de regeling inzake de vaststelling niet meer gelden, is in het
derde lid bepaald dat de regeling van toepassing blijft op de afwikkeling van
subsidieaanvragen op grond van deze regeling. Dit ziet ook op het mandaat dat
aan UWV is verleend.
Ook nadat de subsidie is vastgesteld, blijven de verplichtingen
voor werkgevers van toepassing om tot vijf jaar na de vaststelling inzage te
geven in de administratie en mee te werken aan een namens de Minister ingesteld
onderzoek dat erop is gericht de Minister inlichtingen te verschaffen die van
belang zijn voor het nemen van een besluit over het verstrekken van de
subsidie, de vaststelling van de rechtmatigheid daarvan, of de ontwikkeling van
het beleid van de Minister.
Om die reden is in het vierde lid expliciet bepaald dat deze
verplichtingen blijven gelden na de vervaldatum van de regeling gedurende de
periode van vijf jaar na de vaststelling. Indien daartoe aanleiding is, kan bij
beschikking de vaststelling van de subsidie worden gewijzigd.
De Staatssecretaris van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A.D. Wiersma