TOELICHTING
I. Algemeen
1. Inleiding
In 2021 is Nederland onder meer door een stijgende asielinstroom geconfronteerd met
een verhoogde druk op de opvangcapaciteit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers
(hierna: COA). In de brief aan de Tweede Kamer van 25 augustus 2021 is gewezen op
diverse ontwikkelingen die bijdragen aan een verdere toename van de komst van asielzoekers
naar Nederland1. Daarnaast arriveren er momenteel ook veel familieleden van vergunninghouders in
het kader van gezinshereniging, die eerder niet naar Nederland konden afreizen in
verband met de internationale reisbeperkingen om de verspreiding van COVID-19 te beperken.
De toegenomen instroom is het meest zichtbaar bij de COA-opvang. Ten slotte verblijven
veel vergunninghouders die in afwachting zijn van permanente huisvesting in de gemeente
langer in de COA-opvang dan de afgesproken 14 weken na vergunningverlening2. Gemeenten ervaren moeilijkheden in het huisvesten van het aantal aan hen gekoppelde
vergunninghouders volgens de taakstelling, in verband met krapte op de Nederlandse
woningmarkt.
Het COA kan bij gelijke instroom en stagnatie in de uitstroom op korte termijn geen
nieuwe asielzoekers meer opvangen. Waar in rustiger tijden een bezettingsgraad van
91% wordt aangehouden om zo de leefbaarheid en veiligheid op de opvanglocaties te
kunnen garanderen, is op dit moment 100% van de opvangcapaciteit in gebruik. Dit noodzaakt
voortdurende inzet van noodopvanglocaties. Om de inzet van crisisnoodopvang af te
wenden hebben de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris
van Justitie en Veiligheid op 24 augustus 2021 medeoverheden opgeroepen om met spoed
de opvangcapaciteit van het COA (tijdelijk) te vergroten en vergunninghouders versneld
te huisvesten3.
Door het tekort aan woningen verblijven momenteel ruim 12.200 vergunninghouders in
de opvanglocaties van het COA, waarvan circa 7.100 al langer dan 3 maanden. Circa
2.500 hiervan betreft alleenstaande vergunninghouders, die als makkelijker uitplaatsbaar
worden gezien. Het is van belang dat deze mensen snel gehuisvest worden, zodat zij
kunnen starten met hun integratie en participatie in de Nederlandse samenleving. Daarnaast
kan met hun huisvesting de druk op de COA-opvangcapaciteit verminderd worden.
Het versneld huisvesten van deze groep is daarom noodzakelijk. Dit gebeurt overwegend
in vrijkomende voor hen passende sociale huurwoningen bij corporaties. Dit is een
beproefde methode, maar in de huidige krappe woningmarkt kan een verhoogde uitstroom
ook dilemma’s met zich meebrengen in relatie tot de huisvesting van andere aandachtsgroepen
en regulier woningzoekenden. Daarom wordt ook ingezet op het realiseren van extra
huisvestingsopties, met name de tijdelijke bewoning door vergunninghouders van zogenaamde
tussenvoorzieningen. Veel gemeenten zien dit als een mogelijke oplossing omdat deze
tussenvoorzieningen ook geschikt kunnen zijn voor andere aandachtsgroepen, nu of in
de toekomst. De realisatie van deze woningen betekent bovendien dat een verhoogde
uitstroom van vergunninghouders niet direct tot een hogere druk op de reguliere woningmarkt
leidt. Daarom heeft het kabinet circa € 14,9 miljoen vrijgemaakt voor het versneld
realiseren van betaalbare woningen voor vergunninghouders.
Vanwege de toenemende urgentie van dit probleem hebben de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijkrelaties en de Staatssecretaris van het Ministerie van Justitie
en Veiligheid op 24 augustus 2021 een brief gestuurd (bijlage bij de eerdergenoemde
brief aan de Tweede Kamer) aan alle Commissarissen van de Koning, colleges van gedeputeerde
staten en burgemeester en wethouders over de gecombineerde opgave ten aanzien van
de opvang van asielzoekers en de huisvesting van vergunninghouders.
Gezamenlijke actie
Om de druk op de opvangcapaciteit van het COA te verkleinen zijn BZK en JenV in samenwerking
met gemeenten en provincies aan de slag gegaan met een aantal maatregelen:
-
• Via de structuur van de landelijke en provinciale regietafels wordt in de huidige
situatie de opgave voor de opvang van asielzoekers en huisvesting van vergunninghouders
besproken en wordt vastgesteld welke inspanningen van de Rijksheren en provinciale
regietafels (hierna: PRT’s) worden gevraagd. Op het gebied van de huisvesting van
vergunninghouders is besloten dat de achterstand op de taakstelling per 1 juli 2022
naar nul gebracht moet zijn, waarbij tot 1 januari de eerste reductie met 1.500 personen
nodig is. De voorliggende regeling draagt bij aan het kunnen realiseren van dit doel
en het kunnen halen van latere taakstellingen.
-
• Om het acute tekort aan opvangplekken het hoofd te bieden, heeft de Staatssecretaris
van Justitie en Veiligheid op 5 november jl. het Besluit tijdelijk onderdak in hotels
en andere accommodaties ingesteld. Via deze regeling kunnen gemeenten aan hen gekoppelde
(volwassen) vergunninghouders alvast onderdak bieden in hotels en andere accommodaties
binnen de gemeentegrenzen, terwijl zij verder werken aan het realiseren van huisvesting,
al dan niet in de vorm van een tussenvoorziening. Zo kunnen vergunninghouders starten
met integratie in de gemeente, en wordt de druk op de opvangfaciliteiten van het COA
verminderd.
-
• Het Rijksvastgoedbedrijf (hierna: RVB) vanuit het Ministerie van BZK heeft de opdracht
gekregen om gemeenten gericht te ondersteunen bij het concretiseren van locaties,
ongeacht of deze in eigendom zijn van het Rijk of niet.
-
• Het kabinet heeft € 14,9 miljoen gereserveerd uit de middelen voor de huisvesting
van aandachtsgroepen. Dit wordt geformaliseerd door middel van de voorliggende regeling.
Wettelijke grondslag van deze regeling
In het onderhavige geval is gebruik gemaakt van artikel 17, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet.
Dat biedt in samenhang met artikel 4:23, derde lid, onderdeel a, van de Algemene wet
bestuursrecht, de mogelijkheid om, vooruitlopend op de totstandkoming van een wettelijk
voorschrift, een ministeriële regeling vast te stellen. Dit kan alleen als dit wettelijk
voorschrift (een algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 81, tweede lid,
van de Woningwet) binnen een jaar na vaststelling van deze regeling is vastgesteld.
De ontwikkeling van deze algemene maatregel van bestuur is een separaat en lopend
traject.
2. Inhoud regeling
Om de huisvesting van vergunninghouders te versnellen zijn de PRT’s opgeroepen om
in gezamenlijkheid alle mogelijkheden te benutten om deze personen zo snel mogelijk
(tijdelijk) te huisvesten. In samenwerking hebben gemeenten, provincies en het RVB
een inventarisatie gemaakt van locaties die met een rijksbijdrage (versneld) gereed
gemaakt kunnen worden voor de (tijdelijke) huisvesting van vergunninghouders.
Gerichte uitvraag
Op basis van deze inventarisatie is een gerichte uitvraag gedaan door het Ministerie
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: BZK) aan de PRT’s voor het
concretiseren van de meest kansrijke locaties waar door middel van een rijksbijdrage
versneld (tijdelijke) betaalbare woningen voor vergunninghouders gerealiseerd kunnen
worden en waar op korte termijn bestuurlijke overeenstemming haalbaar is. Door de
PRT’s zijn de meest kansrijke locaties van gemeenten aangedragen aan BZK.
Deze gemeenten, waar mogelijk ondersteund door het RVB en de Rijksdienst voor Ondernemend
Nederland, hebben op verzoek van BZK plannen opgesteld. De gemeenten konden een verzoek
indienen voor een rijksbijdrage voor het (versneld) realiseren van projecten die in
de (tijdelijke) huisvesting voor vergunninghouders voorzien. Om op de kortst mogelijke
termijn locaties te kunnen realiseren is hier ook ruimte gelaten om creatieve mogelijkheden
op te voeren. Het konden verschillende vormen van huisvesting betreffen, zoals flexwonen,
kantoortransformatie of het tijdelijke bewoonbaar maken van sloopwoningen. Omwille
van het creëren van maatschappelijk draagvlak, hadden gemeenten de ruimte om gemengde
woonvormen op te voeren waarbij, naast vergunninghouders, ook andere urgente doelgroepen
of woningzoekende gehuisvest konden worden.
Om in aanmerking te komen voor een toekenning moesten de plannen in ieder geval leiden
tot de realisatie van de eerste woningen voor vergunninghouders in 2022. Ook moest
minimaal 33% van de gerealiseerde woningen beschikbaar zijn voor vergunninghouders4.
In de plannen konden gemeenten een rijksbijdrage vragen per gemeente van maximaal
€ 2 miljoen. De aanvraag voor een rijksbijdrage diende onderbouwd te worden met een
businesscase waaruit een financieel tekort bleek. Gemeenten mochten hiervoor alleen
kosten opvoeren die essentieel waren voor het realiseren of versneld realiseren van
projecten die in de huisvesting voor vergunninghouders voorzien en voor de kosten
van het beheer van de opgeleverde woningen van de gemeente. Voor het bepalen van de
huurprijs van de woningen moesten gemeenten aansluiten bij de passendheidsnorm en
het WoningWaarderingsStelsel (zie daarvoor ook de definitie van ‘betaalbare woning’
in artikel 1 van de regeling).
Selectie van de projecten
Aan de hand van vijf aspecten is bepaald welke projecten uiteindelijk een bijdrage
hebben ontvangen.
-
– Omvang: het totaalaantal woningen en het aantal woningen voor vergunninghouders dat
door middel van het project gerealiseerd wordt.
-
– Exploitatieduur: de duur dat de woningen beschikbaar zijn voor huisvesting.
-
– Haalbaarheid: de gemeente moet aannemelijk maken dat het project daadwerkelijk wordt
gerealiseerd binnen de opgegeven termijn.
-
– Bestuurlijk draagvlak: de gemeente moet aannemelijk maken dat de uitvoering van het
project ondersteund wordt door lokale bestuurders en eventueel de raad.
-
– Lokaal draagvlak: de gemeente moet een inschatting geven van de mate waarin de uitvoering
van het project kan rekenen op steun van omwonenden en de maatregelen die gemeenten
voorstellen om dit te bewerkstelligen.
De projecten
Deze selectie heeft geleid tot de selectie van 18 projecten van de in de artikel 2
genoemde 13 gemeenten die ondersteund worden met een totale bijdrage van € 14.343.278
(exclusief BTW-compensatie). Met deze projecten wordt in de toevoeging van ruim 1300
woningen voorzien, waarvan in totaal bijna 800 voor vergunninghouders.
Hoogte van de uitkering
De hoogte van de uitkering per gemeente hangt samen met de geraamde kosten en benodigde
bijdrage van deze beoogde projecten. De hoogte van de uitkering verschilt van project
tot project. Vanwege de extreem hoge tijdsdruk waarmee gemeenten plannen hebben moeten
opstellen en de risico’s die daarmee gepaard gaan is als ijkpunt een bijdrage gehanteerd
van € 25.000,- per woning. De totale hoogte van de uitkeringen is bij elkaar opgeteld
€ 14.343.278 (exclusief BTW-compensatie).
Verplichtingen
De gemeente dient zorg te dragen dat uiterlijk op 31 december 2022 de eerste woningen
van het project zijn betrokken door vergunninghouders en dat alle woningen van het
project uiterlijk op 31 december 2023 zijn gerealiseerd. De Minister kan op schriftelijk
en gemotiveerd verzoek van het college instemmen met een afwijking van deze voorwaarden,
en daartoe een beschikking tot wijziging of aanvulling van de beschikking tot toekenning
van de specifieke uitkering vaststellen.
3. Verantwoording, vaststelling en terugvordering
Ten minste één keer per jaar rapporteren de gemeenten in de jaarrekening conform de
vereisten van de Financiële-verhoudingswet over de rechtmatigheid van bestedingen
waarvoor een specifieke uitkering is verstrekt (via de SiSa-verantwoording).
De eindverantwoording vindt plaats in het jaar volgend op het jaar dat de uitkering
door de gemeente volledig is besteed. Als de gemeente de uitkering volledig heeft
besteed, dan dient de eindverantwoording bij het CBS te zijn ingediend uiterlijk op
15 juli van het daarop volgende jaar.
Nadat de eindverantwoording is ingediend neemt de Minister een besluit tot vaststelling
van de uitkering.
Indien uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de uitkering niet volledig is besteed
aan de activiteiten waarvoor deze is verstrekt, dan kan de Minister (dat deel van)
de toegekende specifieke uitkering terugvorderen. Onrechtmatig bestede middelen worden
altijd teruggevorderd.
De Minister doet binnen een jaar na ontvangst van de verantwoordingsinformatie mededeling
van de terugvordering aan de ontvanger van de specifieke uitkering.
4. BTW
De activiteiten waarvoor de uitkering wordt verstrekt kunnen activiteiten zijn waarover
de gemeenten BTW verschuldigd zijn. De specifieke uitkering wordt niet verstrekt voor
de over de activiteiten verschuldigde BTW. De BTW-component wordt gestort in het BTW
Compensatiefonds van het Ministerie van Financiën. Gemeenten kunnen op grond van de
relevante wet- en regelgeving een beroep doen op compensatie van de betaalde BTW-componenten.
In totaal wordt er € 515.465,- gestort in het BTW Compensatiefonds.
Daarnaast is denkbaar dat een gemeente in het kader van de betreffende projecten activiteiten
verricht waarbij de kosten aftrekbaar zijn op grond van de Wet op de omzetbelasting
1968. De specifieke uitkering wordt niet verstrekt voor deze kosten. Het geldende
uitgangspunt is: kosten die op een andere wijze gecompenseerd kunnen worden, worden
niet uit de specifieke uitkering betaald.
5. Staatssteun en aanbesteding
Omdat de specifieke uitkering onder meer besteed kan worden aan door derden verleende
diensten, is het van belang dat de gemeenten bij de besteding alert zijn op de – Europese
– regels inzake staatssteun. Overigens hebben de gemeenten een zelfstandige verantwoordelijkheid
om te waarborgen dat geen verboden staatssteun wordt verstrekt. Ook wordt opgemerkt
dat bij aanbestedingen ten behoeve van de projecten de regels uit de Aanbestedingswet
2012 van toepassing kunnen zijn.
Ten aanzien van staatssteun is met name van belang de vraag of er sprake is van bevoordeling
van een onderneming in Europeesrechtelijke zin (als bedoeld in artikel 107, eerste
lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie), welke door de subsidie
bepaalde kosten, die ze normaal zelf moeten betalen, niet hoeven te dragen. Aangezien
de projecten waarvoor de specifieke uitkering wordt toegekend nog niet precies zijn
ingevuld (zoals welke partijen worden ingehuurd), kan op rijksniveau geen staatssteuntoets
worden uitgevoerd. Conform de interdepartementale afspraken over staatssteun5 moeten de gemeenten daarom zelfstandig een staatssteuntoets uitvoeren.
Het Ministerie van BZK coördineert provinciale staatssteunprocedures via het Coördinatiepunt
Staatssteun Decentrale Overheden (hierna: CSDO BZK) en heeft in dat kader periodiek
overleg met de provincies en VNG.
6. Administratieve lasten
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor
een formeel advies, omdat het naar verwachting geen (omvangrijke) gevolgen voor de
regeldruk heeft.
7. Geconsulteerde partijen
Deze regeling is niet in internetconsultatie gebracht, omdat de uitkering specifiek
is afgestemd met de betrokken gemeenten.
8. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Hiermee wordt afgeweken van de vaste
verandermomenten en is er geen invoeringstermijn. Hiervoor is gekozen omdat het van
belang is dat gemeenten zo snel mogelijk de uitkering ontvangen zodat er op een zo
kort mogelijke termijn huisvesting voor de vergunninghouders wordt gerealiseerd.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren