Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 9 december 2021, nummer WBV 2021/22 houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

De afkortingenlijst in deel A van de Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

Afkortingenlijst

ABRvS

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

AC

aanmeldcentrum

ACRU

aanvullende Cao Rijk uitzendingen

ACVZ

Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken

AIVD

Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst

amv

alleenstaande minderjarige vreemdeling

Anw

Algemene nabestaandenwet

AOW

Algemene Ouderdomswet

APV

Algemene Plaatselijke Verordening

awb

Algemene wet bestuursrecht

B&W

college van burgemeester en wethouders

Benelux

België, Nederland, Luxemburg

BIG-register

Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg

BMA

Bureau Medische Advisering

BRP

basisregistratie personen

BuPo

Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten

BuWav

Besluit uitvoering wet arbeid vreemdelingen

BuZa

(Minister/Ministerie van) Buitenlandse Zaken

BVID

Basisvoorziening Identiteitsvaststelling

BW

Burgerlijk Wetboek

BZK

(Minister/Ministerie van) Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

bv

besloten vennootschap

BVV

Basisvoorziening vreemdelingensysteem

Cao

collectieve arbeidsovereenkomst

CIR

Centraal Insolventieregister

COA

Centraal Orgaan opvang asielzoekers

COVOG

Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag

Crebo

Centraal register beroepsopleidingen

CROHO

Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs

cv

commanditaire vennootschap

DBIN

Directie Buitenlandse Investeringen in Nederland

DGPJS

Directoraat-Generaal Preventie, Jeugd en Sancties

DLOS

Dienst Landelijke Operationele Samenwerking

DNA

deoxyribonucleic acid (desoxyribonucleïnezuur)

DT&V

Dienst Terugkeer en Vertrek

DUO

Dienst Uitvoering Onderwijs, voorheen IB-Groep en CFI

EBV

Elektronisch Berichtenverkeer

EER

Europese Economische Ruimte

EEG

Europese Economische Gemeenschap

EG

Europese Gemeenschap

EHRM

Europees Hof voor de Rechten van de Mens

EU

Europese Unie

EVRM

Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden

EZ

(Minister/Ministerie van) Economische Zaken en Klimaat

E&S

Executie en Signalering systeem

Flexwet

Wet Flexibiliteit en Zekerheid

GGD

Gemeentelijke Gezondheidsdienst

GG&GD

Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst in de gemeente Utrecht

GVVA

Gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid

HAV

Haags Adoptieverdrag

hbo

hoger beroepsonderwijs

HKS

Herkenningsdienstsysteem

HKBV

Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996

HvJ EG

Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen

IBDP

Internationaal Baccalaureaat Diploma Programma

IND

Immigratie- en Naturalisatiedienst

IOM

Internationale Organisatie voor Migratie

IPS

Insurance Passport For Students

IVA regeling

Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten

IVBPR

Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten

IVRK

Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind

J&V

(Minister/Ministerie) Justitie en Veiligheid

JDS

Justitieel Documentatie Systeem

jo

juncto/junctis

JustID

Justitiële Informatiedienst

KLM

Koninklijke Luchtvaart Maatschappij

KMar

Koninklijke Marechaussee

KNAW

Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen

KNIL

Koninklijk Nederlands-Indisch Leger

LEC EGG

Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld

mbo

middelbaar beroepsonderwijs

MSV

Melding Sociale Verzekeringen

MTV

Mobiel Toezicht Veiligheid

MvT

Memorie van toelichting

Mvv

machtiging tot voorlopig verblijf

NFIA

Netherlands Foreign Investment Agency

ngo

non-gouvermentele organisatie

NIP

Nederlands Instituut van Psychologen

NJi

Nederlands Jeugdinstituut

NOD

Nederlandse Onderzoek Databank

NSIS

Nationaal Schengen Informatie Systeem

Nuffic

Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het hoger onderwijs

nv

naamloze vennootschap

NvT

Nota van Toelichting

NVVB

Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken

OCW

(Ministerie/Ministerie van) Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

OM

Openbaar Ministerie

Pb.

Publicatieblad

PIL

Protocol Identificatie en Labeling

PTSS

posttraumatische stressstoornis

Pw

Participatiewet

RANOV

Regeling ter Afwikkeling Nalatenschap Oude Vreemdelingenwet

Rbtv

Register beëdigde tolken en vertalers

REAN

Return and Emigration of Aliens from the Netherlands

ROC

Regionaal Opleidingscentrum

RuWav

Regeling uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2014

Rva

Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005

Rvb

Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen

rvc

raad van commissarissen

RvR

Raad voor Rechtsbijstand

RWN

Rijkswet op het Nederlanderschap

SBB

stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven

SGC

Verordening (EU) nr. 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode)

SIRENE

Supplementary Information Request at the National Entries

SIS

Schengen Informatiesysteem

Stb.

Staatsblad

Stcrt.

Staatscourant

SUO

Schengen Uitvoeringsovereenkomst

SVB

Sociale Verzekeringsbank

SZW

(Minister/Ministerie van) Sociale Zaken en Werkgelegenheid

tbc

tuberculose

tbs

terbeschikkingstelling

TEV

Toegang en Verblijf

Trb.

Tractatenblad

TWV

tewerkstellingsvergunning

UNDP

United Nations Development Programme

UNHCR

United Nations High Commissioner for Refugees

UNRWA

United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East

UWV

Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen

Vb

Vreemdelingenbesluit

vbl

vrijheidsbeperkende locatie

Vc

Vreemdelingencirculaire

VIS

Verificatie Informatie Systeem

VN

Verenigde Naties

VNG

Vereniging van Nederlandse Gemeenten

vo

voortgezet onderwijs

vof

vennootschap onder firma

VOG

Verklaring Omtrent het Gedrag

VOG-NP

VOG natuurlijke personen

VOG-RP

VOG rechtspersonen

VRIS

Vreemdelingen in de Strafrechtketen

VV

Voorschrift Vreemdelingen

Vw

Vreemdelingenwet

Wajong

Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten

WAO

Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering

Wav

Wet arbeid vreemdelingen

WAZ

regeling Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen

Wbp

Wet bescherming persoonsgegevens

WBV

Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire

Wcad

Wet conflictenrecht adoptie

WGA

Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsongeschikten

WHP

Working Holiday Program

WHS

Working Holiday Scheme

WHW

Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek

Wi

Wet inburgering

WIA

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

WIN

Wet inburgering nieuwkomers

WML

Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag

wo

wetenschappelijk onderwijs

Wob

Wet openbaarheid bestuur

Wobka

Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie

WSF

Wet op de Studiefinanciering

Wsw

Wet sociale werkvoorziening

WvSr

Wetboek van Strafrecht

WvSv

Wetboek van Strafvordering

WW

Werkloosheidswet

Wwb

Wet werk en bijstand

ZHP

Zeehavenpolitie

Zvw

Zorgverzekeringswet

ZW

Ziektewet

B

Paragraaf A2/10.3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

10.3.1. Meldplicht in het kader van toelatingsprocedures

De Korpschef of de Commandant der KMar informeert de vreemdeling die kenbaar heeft gemaakt een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te willen indienen of een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend, dat op hem, in afwachting van de beslissing op zijn aanvraag, een meldplicht bij de Korpschef rust (zie artikel 54, eerste lid, onder f, Vw juncto artikel 4.51, eerste lid, onder b, Vb). De vreemdeling die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kenbaar heeft gemaakt of heeft ingediend, wordt een meldplicht kenbaar gemaakt door gebruik te maken van het model M117-A. Het model M117-A dient ook als proces-verbaal van uitreiking van de meldplicht aan de vreemdeling.

De Korpschef of de Commandant der KMar:

  • stelt de vreemdeling in kennis dat op hem een periodieke meldplicht rust door uitreiking van het model M117-A;

  • moet de vreemdeling wijzen op wijzigingen over zijn meldplicht;

  • moet de vreemdeling wijzen op de verplichtingen die op hem van toepassing zijn, zoals aangegeven in het aan hem uitgereikte model M117-A; en

  • mag naar eigen oordeel afwijken van de instructies voor oplegging van de meldplicht.

De Korpschef:

  • mag de ontheffing van de meldplicht beëindigen als ontheffing niet langer gewenst is;

  • mag naar eigen oordeel afwijken van de instructies voor ontheffing van de meldplicht.

Bij de ontheffing van de meldplicht gelden voor de Korpschef de volgende instructies.

De Korpschef verleent in ieder geval in de volgende situaties geen (of niet langer) ontheffing van de meldplicht aan de vreemdeling:

  • als voor het vreemdelingentoezicht ontheffing van de meldplicht niet (of niet langer) gewenst is;

  • de vreemdeling niet langer in Nederland mag verblijven.

De Korpschef verleent aan een vreemdeling die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend uitsluitend in de volgende situaties ontheffing van de meldplicht:

  • tijdens het afwachten van de beslissing in eerste aanleg van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in overleg met de IND;

  • als de vreemdeling minderjarig is, jonger dan twaalf jaar en geen amv is.

C

Paragraaf A3/2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2. Zelfstandig vertrek

De IND, politie, KMar en ZHP starten een terugkeerprocedure op die gericht is op de terugkeer naar het land van herkomst van de vreemdeling, nadat zij de vreemdeling een terugkeerbesluit hebben uitgereikt. De politie, KMar en ZHP kunnen hierbij gebruik maken van model M107-A.

De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen mag de vreemdeling op grond van artikel 4.38 Vb vorderen om te verschijnen om gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de voorbereiding van het vertrek uit Nederland. De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen moet de vreemdeling uitleggen welke gegevens de vreemdeling moet verstrekken om het vertrek van de vreemdeling uit Nederland mogelijk te maken. De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen registreert de vordering tot het verstrekken van gegevens in de vreemdelingenadministratie.

De DT&V kan een vreemdeling bij de feitelijke terugkeer begeleiden. De DT&V kan dit bijvoorbeeld doen bij:

  • een alleenstaande minderjarige vreemdeling; of

  • een vreemdeling waarbij sprake is van een medische overdracht.

Naast deze begeleiding door de DT&V kunnen andere vormen van begeleiding plaatsvinden, zoals begeleiding:

  • door de KMAR in het kader van veiligheid van de vlucht; of

  • door derden, zoals psychiatrisch geschoolde verpleegkundigen, ter vervulling van de reisvoorwaarden opgenomen in het BMA-advies.

Vreemdeling met verblijfsrecht in een andere lidstaat van de Europese Unie (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein en Zwitserland

In het geval de vreemdeling in één van de lidstaten van de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein en Zwitserland een geldige verblijfsvergunning of andere toestemming tot verblijf heeft, wordt in de regel geen terugkeerbesluit uitgevaardigd. Ingevolge artikel 62a, derde lid, Vw wordt aan de vreemdeling in beginsel eerst het bevel gegeven zich onmiddellijk naar het grondgebied van de betrokken lidstaat te begeven (model M106-B). Indien dit bevel niet wordt nageleefd of indien om redenen van openbare orde of nationale veiligheid het onmiddellijke vertrek van de vreemdeling is vereist, wordt tegen de vreemdeling wel een terugkeerbesluit uitgevaardigd door de IND, KMAR, politie of ZHP.

Een terugkeerbesluit wordt niet uitgevaardigd aan een vreemdeling met internationale bescherming in één van de lidstaten van de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein en Zwitserland. Om die reden kan ook geen inreisverbod worden opgelegd (zie ook A4/2.2 Vc). De IND kan deze vreemdelingen wel ongewenst verklaren. Om de andere lidstaat hierover te informeren, vindt er een consultatie, zoals hieronder beschreven, plaats. De vreemdeling kan al ongewenst worden verklaard en in E&S worden gesignaleerd, terwijl de consulatie nog niet volledig is doorlopen.

Als een vreemdeling met een regulier verblijfsrecht in een andere lidstaat een terugkeerbesluit krijgt uitgereikt door de IND, dat tevens een zwaar inreisverbod inhoudt, moet de consultatieprocedure, zoals hieronder is beschreven, worden opgestart. Overeenkomstig paragraaf A4/2.2 Vc kan een zwaar inreisverbod worden opgelegd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, Vw, ongeacht of het verblijfsrecht in de andere lidstaat wordt ingetrokken naar aanleiding van de consultatie. Het inreisverbod met de rechtsgevolgen als bedoeld in artikel 66a, zevende lid, Vw, kan al worden opgelegd terwijl de consultatieprocedure nog niet volledig is doorlopen.

Opname in E&S volgt totdat zekerheid is omtrent de intrekking van het verblijfsrecht in de andere lidstaat; na intrekking van het verblijfsrecht volgt signalering in (N)SIS.

Een licht inreisverbod wordt alleen opgelegd door de IND, KMAR, politie of ZHP als het verblijfsrecht in de andere lidstaat is ingetrokken.

Als wordt overwogen aan een vreemdeling met een regulier verblijfsrecht in een andere lidstaat die een terugkeerbesluit uitgereikt krijgt een licht inreisverbod op te leggen, moet de IND, politie, KMar of ZHP contact opnemen met de lidstaat door wie de verblijfsvergunning is afgegeven om nadere informatie te verkrijgen over de aard van het verblijf in die lidstaat en de vraag of zij naar aanleiding van het eventuele inreisverbod over gaan tot intrekking van het verblijfsrecht. Dit kan onder meer via Bureau SIRENE; Bureau SIRENE kan daarbij aan de andere lidstaat informatie verstrekken die relevant kan zijn voor de beoordeling van het verblijfsrecht in de andere lidstaat.

Als de lidstaat van de Unie waar de vreemdeling een regulier verblijfsrecht heeft op basis van de door de ambtenaar verstrekte informatie over gaat tot intrekking van de verblijfsvergunning van de vreemdeling, bestaat aanleiding om overeenkomstig paragraaf A4/2.1 Vc een terugkeerbesluit en een inreisverbod op te leggen en de vreemdeling overeenkomstig paragraaf A2/12.2 Vc in het SIS te signaleren.

Als uit de consultatie van de andere lidstaat blijkt dat het verblijfsrecht niet wordt ingetrokken en overeenkomstig paragraaf A4/2.2 Vc een zwaar inreisverbod met toepassing van artikel 66a, zevende lid, Vw wordt opgelegd, staat dat in de weg aan een SIS signalering.

Signalering (of het laten voortduren van signalering) in het E&S kan wel.

In afwijking van de richtlijn 2008/115/EG wordt een vreemdeling die voldoet aan alle volgende kenmerken door de DT&V begeleid in de terugkeer naar de lidstaat die hem een verblijfsvergunning heeft verleend:

  • de vreemdeling is afkomstig uit een derde land;

  • de vreemdeling heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland;

  • de vreemdeling is in het bezit van een door een andere lidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning of andere toestemming tot verblijf;

  • de vreemdeling is na het ontvangen van een terugkeerbesluit alsnog bereid en in staat terug te keren naar de lidstaat die hem een verblijfsvergunning heeft verleend.

D

Paragraaf A3/6.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

6.4. Uitzetting tijdens een (lastminute)verblijfsaanvraag

Met name als de vreemdeling kort vóór de geplande uitzetting of overdracht aangeeft een verblijfsaanvraag te willen indienen, dan kan de IND op grond van de uitzonderingen als genoemd in artikel 3.1, eerste en tweede lid, Vb besluiten dat uitzetting of overdracht toch doorgang kan vinden.

De procedure in geval van een lastminuteaanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd staat beschreven in paragraaf C1/2.7 Vc.

E

Paragraaf A3/6.7 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

6.7. Informatie-uitwisseling ten behoeve van de uitzetting

De DT&V meldt de KMar of ZHP door middel van Sigma, het digitale vreemdelingenbeeld, voorafgaand aan de uitzetting alle feiten en bijzonderheden die van belang kunnen zijn voor de veiligheid tijdens de uitzetting of de veiligheid van de ambtenaren belast met de begeleiding tijdens de vlucht. De DT&V kan de KMar op basis van gedragsaspecten verzoeken om begeleiding van de vreemdeling tijdens de vlucht.

De DT&V maakt voor de overdracht van de vreemdeling aan de KMar ten behoeve van de feitelijke uitzetting model M24-A op. Bij de overdracht van de vreemdeling ondertekent de KMar het exemplaar van het model M24-A en geeft het getekende exemplaar terug aan de ambtenaar die de vreemdeling heeft overgedragen aan de KMar. Afhankelijk van de wijze van vertrek, maakt de ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen het relevante bericht op zodat de IND wordt geïnformeerd dat de vreemdeling is vertrokken en of deze gesignaleerd moet worden. Als signalering aan de orde is, wordt dit door de IND opgevoerd.

F

Paragraaf A3/6.10 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

6.10. Bericht van vertrek of ontruiming

In alle volgende situaties moet de politie het vertrek van een vreemdeling uit Nederland aan de IND en de DT&V melden:

  • als de vreemdeling een bevel heeft ontvangen om onmiddellijk terug te keren naar het grondgebied van de andere lidstaat (model M106-A). Deze handelingen worden uitsluitend verricht bij vreemdelingen die Nederland moeten verlaten, maar niet de Europese Unie. Aan vreemdelingen die de Europese Unie moeten verlaten reikt de politie een terugkeerbesluit uit (model M107-A);

  • als de vreemdeling zelfstandig de woonruimte heeft verlaten tijdens de procedure voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning asiel of regulier voor bepaalde tijd of vóór het ingaan van de vertrektermijn;

  • als de vreemdeling zelfstandig de woonruimte heeft verlaten in of na de vertrektermijn van de procedure voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning asiel of regulier voor bepaalde tijd.

De politie meldt het vertrek van een vreemdeling uit Nederland aan de IND en de DT&V door alle volgende handelingen te verrichten:

  • toezenden van een bericht van vertrek;

  • aangeven op welke wijze de vreemdeling is vertrokken.

De KMar maakt in alle volgende situaties melding van het vertrek van een vreemdeling uit Nederland aan de IND en de DT&V:

  • als de vreemdeling is uitgezet;

  • als de vreemdeling vanuit strafrechttraject is uitgezet, conform het VRIS-protocol;

  • als de vreemdeling onder toezicht is vertrokken nadat de vreemdeling zich zelfstandig heeft gemeld bij de KMar of de ZHP op een luchthaven of zeehaven voor het verkrijgen van een geldig document voor grensoverschrijding;

  • als de vreemdeling onder toezicht is vertrokken na een MTV-controle;

  • als de vreemdeling is overgedragen na een MTV-controle;

  • als de inbewaringstelling is opgeheven en de vreemdeling een bevel heeft ontvangen om onmiddellijk terug te keren naar het grondgebied van de andere lidstaat (model M106-A). De vreemdeling hoeft niet de Europese Unie te verlaten;

  • als de vreemdeling een bevel heeft ontvangen om onmiddellijk terug te keren naar het grondgebied van de andere lidstaat (model M106-A). Een bevel om onmiddellijk terug te keren naar het grondgebied van de andere lidstaat (model M106-A) geldt uitsluitend voor vreemdelingen die Nederland moeten verlaten, maar niet de Europese Unie hoeven te verlaten. Aan vreemdelingen die de Europese Unie moeten verlaten reikt de politie een terugkeerbesluit uit;

  • als bij controle op uitreis blijkt dat een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf zelfstandig uit Nederland vertrekt. Als deze vreemdeling nog niet eerder een terugkeerbesluit met een inreisverbod heeft ontvangen, moet de KMar dit aan de vreemdeling uitreiken (model M107-A).

De KMar meldt het vertrek of de uitzetting van een vreemdeling uit Nederland aan de IND en de DT&V door alle volgende handelingen te verrichten:

  • toezenden van een bericht van vertrek;

  • aangeven op welke wijze de vreemdeling is vertrokken.

Als de vreemdeling in Nederland opvang heeft genoten, melden de KMar en de politie ook de opvangverlenende instantie het vertrek of de uitzetting van de vreemdeling uit Nederland. Het COA moet de beëindiging van de onderdakvoorziening of de opvangvoorziening van een vreemdeling aan de IND en de DT&V melden door toezending van het model M100-A.

G

Paragraaf A3/6.11 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

6.11. Gedragslijn als uitzetting niet mogelijk is

Als de politie constateert dat de vreemdeling niet langer op zijn woonadres verblijft waardoor uitzetting niet mogelijk is, meldt de politie aan de IND en de DT&V het vertrek van de vreemdeling. De politie vergezelt deze melding met een voorstel tot signalering aan de IND. De IND moet nagaan of de vreemdeling ondertussen rechtmatig verblijf heeft gekregen.

H

Paragraaf A4/2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.2. Geen inreisverbod

De IND of de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen vaardigt geen inreisverbod uit als:

  • a. de IND een ander land dat partij is bij Verordening (EU) nr. 604/2013 heeft verzocht de vreemdeling op grond van deze verordening terug te nemen of over te nemen;

  • b. de vreemdeling in het bezit is van een verblijfsvergunning, verleend door een andere lidstaat van de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein of Zwitserland, tenzij de vreemdeling in aanmerking komt voor een zwaar inreisverbod;

  • c. het uitvaardigen van een inreisverbod aan de vreemdeling een schending van artikel 8 EVRM betekent.

Ad b.

De andere lidstaat van de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein of Zwitserland die de verblijfsvergunning aan de vreemdeling heeft verleend, wordt geconsulteerd met de vraag of het betreffende land aanleiding ziet om het verblijfsrecht in te trekken.

In paragraaf A3/2 Vc wordt de consultatieprocedure met het oog op signalering beschreven in het geval de vreemdeling verblijfsrecht heeft in een andere lidstaat van de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein of Zwitserland. Een vreemdeling met internationale bescherming in een andere lidstaat van de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein of Zwitserland kan geen terugkeerbesluit uitgevaardigd krijgen en daarom kan hem ook geen inreisverbod worden opgelegd. De IND kan deze vreemdelingen wel ongewenst verklaren (zie ook A3/2 Vc).

Ad c.

Bij het besluit tot het uitvaardigen van een inreisverbod weegt de IND of de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen artikel 8 EVRM-aspecten mee. Verwezen wordt naar paragraaf B7/3.8 Vc.

I

Paragraaf A4/2.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.5. Opheffing of tijdelijke opheffing van het inreisverbod

2.5.1. De vorm van de aanvraag tot opheffing van het inreisverbod

Het beleid dat geldt voor de vorm van de aanvraag tot opheffing van de ongewenstverklaring is van overeenkomstige toepassing op de vorm van de aanvraag tot opheffing van het inreisverbod. Zie paragraaf A4/3.5 Vc.

De IND merkt een aanvraag tot opheffing van het inreisverbod aan als (grond van het) bezwaar- of beroepschrift als tegen het besluit tot uitvaardiging van een inreisverbod nog rechtsmiddelen kunnen worden aangewend.

2.5.2. Beoordeling van de aanvraag tot opheffing van het inreisverbod

De IND gaat over tot opheffing van het inreisverbod indien dringende individuele omstandigheden daar aanleiding toe geven. De paragrafen A4/3.5 en A4/3.6 Vc zijn van overeenkomstige toepassing.

De IND gaat niet over tot opheffing van het inreisverbod op grond van omstandigheden die reeds bij het opleggen van het inreisverbod zijn betrokken of betrokken hadden kunnen worden.

Overeenkomstig artikel 6.5, vierde lid, Vb heft de IND het inreisverbod – in afwijking van artikel 6.5, tweede en derde lid, Vb – niet op als de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid.

Opheffen op basis van artikel 6.5b, eerste lid, Vb (inreisverbod opgelegd op grond van artikel 66a, tweede lid, Vw)

In paragraaf A4/2.1 Vc staat opgesomd in welke vier situaties een inreisverbod op grond van artikel 66a, tweede lid, Vw wordt uitgevaardigd.

Artikel 6.5b, eerste lid, Vb geeft de bevoegdheid het inreisverbod dat is opgelegd op basis van artikel 66a, tweede lid, Vw op te heffen, indien de vreemdeling aantoont de Europese Unie geheel in overeenstemming met de op hem rustende verplichting, bedoeld in artikel 61, eerste lid, van de Wet, uit eigen beweging en binnen de aan hem verleende vertrektermijn te hebben verlaten.

Van deze bevoegdheid wordt gebruik gemaakt, indien de vreemdeling aantoont sinds zijn vertrek uit de Europese Unie een ononderbroken periode van ten minste de helft van de duur van het inreisverbod buiten de EU te hebben verbleven, tenzij:

  • er sprake is van een beletsel uit hoofde van openbare orde of nationale veiligheid als bedoeld in paragraaf B1/4.4 Vc;

  • hij aan strafvervolging is onderworpen, of

  • een inreisverbod is opgelegd met toepassing van art. 66a, zevende lid, Vw, dan wel aanleiding bestaat dit inreisverbod op te leggen.

Opheffen op basis van artikel 6.5b, tweede lid, Vb

Het inreisverbod waarop artikel 6.5b, tweede lid, Vb betrekking heeft, betreft de situatie waarin:

  • de vreemdeling niet binnen de vertrektermijn aan zijn terugkeerverplichting uit hoofde van het terugkeerbesluit heeft voldaan, dan wel

  • de vreemdeling een vertrektermijn is onthouden.

Artikel 6.5b, tweede lid, Vb geeft de bevoegdheid het inreisverbod dat is opgelegd in andere gevallen dan bedoeld in het eerste lid, op te heffen, indien de vreemdeling aantoont:

  • dat hij sinds zijn vertrek uit Nederland na het inreisverbod een ononderbroken periode van ten minste de helft van de duur van het inreisverbod buiten de Europese Unie heeft verbleven; en

  • dat hij zich in die periode niet schuldig heeft gemaakt aan misdrijven en dat hij niet aan strafvervolging onderworpen is.

Van deze bevoegdheid wordt gebruik gemaakt, indien de vreemdeling:

  • aantoont de Europese Unie uit eigen beweging en zelfstandig te hebben verlaten; en

  • aantoont dat hij sinds zijn vertrek uit de Europese Unie na het inreisverbod een ononderbroken periode van tenminste een jaar buiten de Europese Unie heeft verbleven;

tenzij,

  • de gegevens, bedoeld in artikel 6.5b, derde lid, Vb, niet zijn verstrekt;

  • hij aan strafvervolging is onderworpen;

  • er sprake is van een beletsel uit hoofde van openbare orde of nationale veiligheid als bedoeld in paragraaf B1/4.4 Vc;

  • hij voorafgaand aan het opgelegde inreisverbod reeds eerder onderwerp was van een terugkeerprocedure die leidde tot zijn vertrek; of

  • een inreisverbod is opgelegd met toepassing van art. 66a, zevende lid, Vw, dan wel aanleiding bestaat dit inreisverbod op te leggen.

2.5.3. Aanvraag tot opheffing van het inreisverbod bij gevaar nationale veiligheid

De IND willigt een aanvraag tot opheffing van een inreisverbod dat een vreemdeling is opgelegd omdat hij een ernstige bedreiging vormt voor de nationale veiligheid, als bedoeld in artikel 6.5a, zesde lid, Vb uitsluitend in als de vreemdeling sinds het uitvaardigen van het inreisverbod en het vertrek uit Nederland ten minste tien aaneengesloten jaren buiten Nederland heeft verbleven.

Als er concrete aanwijzingen zijn dat de vreemdeling op het moment van het beoordelen van de aanvraag om opheffing van het inreisverbod nog steeds een ernstige bedreiging voor de nationale veiligheid vormt, verlengt de IND de duur van het inreisverbod.

Voor de toepassing van het begrip ‘gevaar voor de nationale veiligheid’, zie paragraaf B1/4.4 Vc.

2.5.4. Tijdelijke opheffing van het inreisverbod

Het beleid dat geldt voor de tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring is van overeenkomstige toepassing op de tijdelijke opheffing van het inreisverbod. Zie paragraaf A4/3.7 Vc.

2.5.5. Ambtshalve opheffing van het inreisverbod

Naar aanleiding van een verzoek van een andere lidstaat tot opheffing van de signalering

Als een vreemdeling door Nederland gesignaleerd staat in SIS ter fine van de weigering van de toegang en de vreemdeling vraagt verblijf aan in een andere lidstaat van de Europese Unie (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein en Zwitserland, consulteert deze andere lidstaat Nederland over de signalering. Als de andere lidstaat een verblijfsvergunning verleent, verzoekt deze lidstaat Nederland de signalering in SIS op te heffen.

De IND behandelt dit verzoek tot opheffing van de signalering als volgt:

  • De IND heft een zwaar inreisverbod niet op, tenzij wordt voldaan aan de voorwaarden zoals neergelegd in paragraaf A4/2.5.2 Vc of als de vreemdeling een verblijfsvergunning asiel heeft verkregen, zie hiervoor paragraaf A4/2.2 Vc. De signalering in SIS wordt omgezet naar een signalering in E&S.

  • De IND heft een licht inreisverbod niet op, als er sprake is van openbare orde aspecten – zoals neergelegd in paragraaf B1/4.4 Vc. De signalering in SIS wordt omgezet naar een signalering in E&S.

  • De IND heft een licht inreisverbod op, als er geen sprake is van openbare orde aspecten zoals bedoeld in B1/4.4 Vc. De signalering in SIS wordt opgeheven.

Als de signalering ter fine van de weigering van de toegang in SIS wordt omgezet naar een signalering in E&S wordt de vreemdeling daarvan op de hoogte gesteld middels een mededeling in de Staatscourant.

2.5.6 Van rechtswege vervallen

Het inreisverbod vervalt van rechtswege na afloop van de duur die aan het inreisverbod is verbonden.

J

Paragraaf A5/4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4. Beschikbaar houden op grond van artikel 55, eerste lid, Vw

Als een vreemdeling een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel of regulier voor bepaalde tijd indient, wijst de Korpschef de gemeente waarin de opvangvoorziening zich bevindt aan als plaats waar de vreemdeling zich in verband met de behandeling van zijn aanvraag moet verblijven. De Korpschef doet de aanwijzing zowel mondeling als schriftelijk. Voor de aanwijzing wordt het model M117-A gebruikt.

Vreemdelingen moeten zich beschikbaar houden op grond van artikel 55 Vw in een AC of opvanglocatie. Voor vreemdelingen die een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier hebben ingediend kan dat de woon- of verblijfplaats zijn.

Als een vreemdeling ‘met onbekende bestemming’ is vertrokken, moet de Korpschef dit melden aan de IND, DT&V en het COA. Bij deze melding wordt een kopie van het model M117-A gevoegd. Het ‘met onbekende bestemming vertrokken zijn’ moet vastgesteld zijn door de Korpschef.

K

Paragraaf A5/5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

5. Vrijheidsbeperking op grond van artikel 56 Vw

De ambtenaar als bedoeld in artikel 5.2 VV legt de vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 56 Vw – in combinatie met een toezichtmaatregel op grond van artikel 54, eerste lid, Vw – op, op grond van de openbare orde of de nationale veiligheid aan de vreemdeling zonder rechtmatig verblijf, dan wel aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, met uitzondering van de onderdelen b, d en e, Vw. Voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van artikel 56 Vw wordt de vreemdeling hierover gehoord, dit wordt vastgelegd in het model M108B. De maatregel van artikel 56 Vw wordt opgelegd met het model M108A. De vreemdeling kan bij de DT&V verzoeken om tijdelijke ontheffing in bijzondere situaties. Van een bijzondere situatie is in ieder geval sprake bij bezoek aan een medisch specialist, aanwezigheid bij een zitting bij de rechtbank, of bezoek aan de advocaat die de vreemdeling vertegenwoordigt.

  • In het geval van een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf:

    • wordt de vrijheidsbeperkende maatregel in beginsel voor de duur van twaalf weken opgelegd op grond van artikel 56 Vw in een vrijheidsbeperkende locatie. De vreemdeling moet werken aan zijn vertrek uit Nederland waarbij de DT&V de regie heeft over het vertrektraject en kan;

    • de vrijheidsbeperkende maatregel blijven voortduren, indien na ommekomst van de twaalf weken nog immer voldoende grondslag bestaat.

  • In het geval van een vreemdeling met rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, met uitzondering van onderdelen b, d en e, Vw:

    • kan de maatregel op grond van artikel 56 Vw voortduren voor zolang dat gezien de omstandigheden van het geval met het oog op de openbare orde redelijk is. De maatregel kan ieder deel van Nederland aanwijzen en is niet beperkt tot locaties waar opvang wordt geboden door het COA. Bij de bepaling van de plaats komt groot gewicht toe aan de mate waarin ter plaatse toezicht kan worden gehouden op de naleving van de maatregel.

    • komt de maatregel op grond van artikel 56 Vw niet van rechtswege te vervallen, maar kan deze worden voortgezet met het oog op vertrek uit Nederland, na een afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning. De redenen die aanleiding waren gedurende het rechtmatig verblijf om een maatregel op te leggen, rechtvaardigen het voorduren van de vrijheidsbeperkende maatregel gedurende het terugkeerproces. Dat geldt ook voor de vreemdeling die in afwachting is van de feitelijke overdracht naar een verantwoordelijke lidstaat in de zin van de Dublinverordening.

Er wordt een nieuwe vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd middels model M108A, zodra de vrijheidsbeperkende maatregel op een andere plaats ten uitvoer wordt gelegd dan waar de vreemdeling verbleef.

Voor zowel de vreemdeling zonder rechtmatig verblijf als de vreemdeling met rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, met uitzondering van onderdelen b, d en e, Vw geldt dat indien de vreemdeling gedurende of na de asielprocedure overlast veroorzaakt op de (opvang)locatie waar de vreemdeling verblijft een maatregel op grond van artikel 56 Vw kan worden opgelegd. De vreemdeling wordt opgedragen te verblijven op en in een gebied rondom de handhavings- en toezichtlocatie (HTL). Een dergelijke maatregel kan ook worden opgelegd aan amv’s vanaf de leeftijd van 16 jaar. Voor deze amv’s geldt dat de afstemming die tussen COA en de jeugdbeschermer heeft plaatsgevonden, alsmede de belangen en de specifieke situatie van de minderjarige kenbaar dienen te worden meegewogen in deze maatregel.

Onder overlast wordt onder meer begrepen (herhaaldelijk) agressief verbaal en non-verbaal gedrag richting medebewoners of personeel op de (opvang)locatie of daarbuiten, het aanrichten van vernielingen of het discrimineren of intimideren van medebewoners. Het COA besluit, tenzij het gedrag van de vreemdeling hier eerder aanleiding voor geeft en zich geen gronden voor inbewaringstelling voordoen, uiterlijk na een periode van twaalf weken tot voortzetting van de handhaving en het toezicht op de HTL (in welk geval de vrijheidsbeperkende maatregel voortduurt), terugplaatsing naar een reguliere opvanglocatie of een andere maatregel op grond van de RvA.

Bij het opleggen van de maatregel op grond van artikel 56 Vw wordt in beginsel als plek van verblijf een gemeente aangewezen of een kleiner deel dan de gemeente. Dringende redenen van openbare orde rechtvaardigen dat gedurende de kortst mogelijke periode, maar niet langer dan vijf dagen aaneen, de locatie waar de vreemdeling verblijft wordt aangewezen als plaats van uitvoering van de vrijheidsbeperking. Bij dringende redenen van openbare orde kan met name gedacht worden aan het voorkomen van ordeverstoringen waaronder begrepen de situatie dat er indicaties aanwezig zijn dat de vreemdeling op wie deze maatregel wordt toegepast mogelijk bij ordeverstoringen betrokken zal raken. In voorkomende gevallen wordt aan het advies van de burgemeester, Korpschef dan wel het Openbaar Ministerie een zwaarwegend belang toegekend.

Ten aanzien van gezinnen met minderjarige kinderen wordt om het vertrek voor te bereiden zo veel mogelijk volstaan met het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel in een gezinslocatie.

Aan een gezin met minderjarige kinderen wordt gedurende (een deel van de periode) waarin het vertrek wordt voorbereid een maatregel op grond van artikel 56 Vw opgelegd als aan een van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er sprake is van gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid – ook als op grond daarvan tot vrijheidsontneming zou kunnen worden overgegaan;

  • het vertrek van het gezin kan niet binnen veertien dagen worden gerealiseerd;

  • het gezin heeft voorafgaande aan de maatregel in de opvang verbleven;

  • het gezin is in de illegaliteit aangetroffen.

Om de vreemdeling in staat te stellen aan de maatregel op grond van artikel 56 Vw te voldoen, biedt de DT&V de vreemdeling vervoer naar de VBL aan en het COA vervoer naar de HTL. Als de vreemdeling weigert om gebruik te maken van het aangeboden vervoer wordt daarmee geconcludeerd dat de vreemdeling geen gebruik wenst te maken van het aangeboden onderdak. De Korpschef houdt de vreemdeling vanwege het niet naleven van de aan hem opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 50 Vw staande en brengt hem naar een plaats bestemd voor verhoor. Vervolgens wordt beoordeeld of een vrijheidsontnemende maatregel dient te worden opgelegd. Als vrijheidsontneming niet mogelijk is, krijgt de vreemdeling van de Korpschef een aanzegging Nederland te verlaten.

L

Paragraaf B1/4.7 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.7. Inburgeringsvereiste buitenland

Inburgering in het buitenland

Voor de beoordeling of het inburgeringsvereiste buitenland een voorwaarde is, zijn de volgende artikelen van toepassing:

  • artikel 16, eerste lid, onder h, Vw; en

  • artikel 3 Wet inburgering, zoals deze luidde tot 1 januari 2022.

In aanvulling op artikel 16, eerste lid, aanhef en onder h, Vw wijst de IND de mvv-aanvraag af als de vreemdeling het basisexamen inburgering in het buitenland niet heeft behaald of niet heeft afgelegd, tenzij de vreemdeling hiervan vrijgesteld of ontheven is.

In aanvulling op artikel 1, eerste lid, onder e, Wet inburgering en artikel 1.3 Regeling inburgering, zoals deze luidden tot 1 januari 2022, wordt in ieder geval niet als geestelijk bedienaar beschouwd, de vreemdeling die uitsluitend werkzaamheden verricht als:

  • contemplatieve,

  • bestuurslid die niet in Nederland met een religieuze of levensbeschouwelijke boodschap naar buiten treedt, of

  • andere interne functionaris,

bij een godsdienstige of levensbeschouwelijke organisatie. Het inburgeringsvereiste buitenland is niet op hen van toepassing in het kader van een aanvraag om een verblijfsvergunning met als doel ‘arbeid in loondienst’.

Vrijstellingen

Voor het beoordelen van vrijstelling van het inburgeringsvereiste buitenland zijn de volgende artikelen van toepassing:

  • artikel 16, eerste lid, onder h, Vw juncto artikel 17, eerste lid, Vw;

  • artikel 16, derde lid, Vw juncto artikel 3.13 VV;

  • artikel 3.71a, tweede lid, Vb;

  • artikelen 3, eerste lid, aanhef en onder a, en 5 Wet inburgering, zoals deze luidde tot 1 januari 2022; en

  • artikelen 2.3, 2.4, 2.5 en 2.6 Besluit inburgering, zoals deze luidde tot 1 januari 2022.

De vreemdeling kan vrijstelling van het basisexamen inburgering in het buitenland op grond van artikel 5, eerste lid, onder b, Wet Inburgering, zoals deze luidde tot 1 januari 2022 verkrijgen als eerder verblijf in Nederland tijdens de leerplichtige leeftijd heeft plaatsgevonden. Daarvoor is het niet vereist dat, in aanvulling op artikel 2.6, eerste lid, Besluit Inburgering, zoals deze luidde tot 1 januari 2022, sprake is van acht jaar ononderbroken inschrijving als ingezetene in de BRP of acht jaar rechtmatig verblijf.

Ontheffing basisexamen inburgering vanwege bijzondere individuele omstandigheden

Voor het beoordelen van ontheffing van het inburgeringsvereiste buitenland is artikel 3.71a, tweede lid, aanhef en onder c, Vb juncto artikel 3.10 VV van toepassing.

De IND wijst ingevolge artikel 3.71a, tweede lid, aanhef en onder c, Vb de mvv-aanvraag niet af op grond van het inburgeringsvereiste als sprake is van bijzondere individuele omstandigheden, die ertoe leiden dat de vreemdeling bij handhaving van de verplichting om het basisexamen inburgering met goed gevolg af te leggen, onmogelijk of uiterst moeilijk zijn recht op gezinshereniging kan uitoefenen. Er kan sprake zijn van een enkele omstandigheid of een combinatie van verschillende omstandigheden.

De IND betrekt – waar relevant – in de beoordeling van de bijzondere individuele omstandigheden:

  • de door de vreemdeling getoonde wil om voor het examen te slagen; en

  • de door de vreemdeling geleverde inspanningen om zich voor te bereiden op en te slagen voor het basisexamen inburgering. De behaalde scores voor een examenonderdeel kunnen een indicatie geven voor de geleverde inspanningen.

De inspanningen (pogingen en voorbereidingen) van de vreemdeling mogen niet zo lang duren dat uitoefening van het recht op gezinshereniging onmogelijk of uiterst moeilijk wordt gemaakt.

De IND betrekt bij de beoordeling of sprake is van bijzondere individuele omstandigheden onder meer (een combinatie van) de volgende aangevoerde aspecten:

  • de medische omstandigheden van de vreemdeling;

  • de onveilige situatie in het land van herkomst. De vreemdeling zal zelf moeten aangeven wat dat betekent voor zijn individuele situatie;

  • er is geen cursusmateriaal beschikbaar dat geschikt is voor de vreemdeling;

  • acute omstandigheden in de situatie van gezinsleden in Nederland die aanwezigheid van de vreemdeling in Nederland noodzakelijk maken;

  • de gezondheidstoestand van de betrokken gezinsleden;

  • de reeds gemaakte kosten ter voorbereiding en/of het afleggen van het basisexamen;

  • de financiële situatie van de betrokken gezinsleden;

  • opleidingsniveau / analfabetisme; het gratis beschikbaar gestelde lespakket bevat een alfabetiseringscursus. Overigens is het niet noodzakelijk gealfabetiseerd te zijn om de toets Spreekvaardigheid en de toets Kennis Nederlandse Samenleving (KNS) te kunnen behalen;

  • leeftijd van de vreemdeling;

  • zorg voor afhankelijke gezinsleden in land van herkomst;

  • duur van het huwelijk/ de relatie;

  • tijdsverloop sinds start inspanningen tot gezinshereniging;

  • beschikbaarheid van faciliteiten ter ondersteuning;

  • de mogelijkheden om het basisexamen af te leggen in het land van herkomst of bestendig verblijf;

  • de reisafstand naar de diplomatieke post.

De mate waarin bovenstaande omstandigheden relevant zijn, is afhankelijk van de situatie van de vreemdeling. In bijzondere situaties kan ook een enkele omstandigheid leiden tot ontheffing van (een deel van) het basisexamen inburgering.

De medische omstandigheden blijken uit een medische vragenformulier, dat is ingevuld door een arts die is aangewezen door de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging. De IND beoordeelt aan de hand van het medische vragenformulier of de vreemdeling als gevolg van een medische aandoening voor een periode van drie jaar niet in staat is om (een deel van) het basisexamen af te leggen, dan wel om inspanningen te leveren ter voorbereiding op (een deel van) het basisexamen inburgering.

De IND ontheft de vreemdeling van het behalen van het basisexamen inburgering in ieder geval als de vreemdeling aantoont dat sprake is van blindheid of doofheid.

In aanvulling hierop ontheft de IND de vreemdeling van het behalen van het basisexamen inburgering als de vreemdeling aantoont dat:

  • sprake is van slechtziendheid of hardhorendheid; en

  • hij niet met behulp van hulpmiddelen alsnog voldoende gezichts- of hoorvermogen heeft om het basisexamen inburgering af te kunnen leggen.

In aanvulling op artikel 3.10 VV moet de vreemdeling als in het land van herkomst of bestendig verblijf geen Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging is waar het basisexamen kan worden afgenomen, een aangewezen arts raadplegen in het dichtstbijzijnde land waar een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging is en het basisexamen kan worden afgenomen.

M

Paragraaf B1/7.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7.3. Het verzoek om een voorlopige voorziening

De IND staat de vreemdeling toe om de uitspraak op een binnen 24 uur na de bekendmaking van het besluit ingediend verzoek om een voorlopige voorziening, gericht tegen de uitzetting, in Nederland af te wachten, tenzij:

  • a. het een tweede of herhaald verzoek om een voorlopige voorziening betreft;

  • b. de aanvraag voor een verblijfsvergunning met toepassing van artikel 4:6 Awb is afgewezen;

  • c. redenen van openbare orde (waaronder begrepen de openbare rust) of nationale veiligheid zich daartegen verzetten;

  • d. de uitzetting daardoor wordt belemmerd;

  • e. sprake is van misbruik van recht; of

  • f. er sprake is van een in werking getreden inreisverbod als bedoeld in A4/2.6 Vc.

De IND staat het de vreemdeling evenmin toe een voorlopige voorziening af te wachten die is ingediend in het kader van de Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen, zoals opgenomen in paragraaf B9/6 Vc indien:

  • Er sprake is van een reeds in de jurisprudentie aanvaarde afwijzingsgrond, en

  • Uitgesloten is dat in bezwaar te verstrekken gegevens aanleiding kunnen geven tot een andere beoordeling van die afwijzingsgrond.

De hierboven gegeven regel over de mogelijkheid om de uitspraak op een verzoek om een voorlopige voorziening in Nederland af te wachten geldt niet wanneer het besluit betrekking heeft op een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. In dat geval wordt verwezen naar paragraaf C2/11 Vc onder voorlopige voorziening.

Ad a.

De IND merkt een verzoek om een voorlopige voorziening aan als een eerste verzoek als niet eerder in dezelfde zaak om een voorlopige voorziening is verzocht. Een tweede of herhaald verzoek om een voorlopige voorziening mag niet worden afgewacht. Van een tweede verzoek om een voorlopige voorziening als hiervoor bedoeld is geen sprake als in dezelfde procedure eerder een verzoek om een voorlopige voorziening door de voorzieningenrechter is toegewezen.

De IND betrekt bij de vraag of er sprake is van een eerste voorlopige voorziening in het kader van de Afsluitingsregeling (paragraaf B9/6 Vc) ook de eerdere procedures in het kader van voorheen in die paragraaf opgenomen Definitieve Regeling.

Ad d.

De IND merkt de volgende situaties in ieder geval aan als situaties die de uitzetting belemmeren:

  • het paspoort van de vreemdeling, de daarin voorkomende visa of de vervangende reisdocumenten, zijn nog slechts voor korte tijd geldig;

  • de vreemdeling kan worden overgedragen op grond van terug- en overnameovereenkomsten en de terugname of overname op grond van de bepalingen van de overeenkomst zou niet meer haalbaar zijn; of

  • de vreemdeling kan met een door de DT&V georganiseerde overheidsvlucht uitgezet worden, terwijl uitzetting door het afwachten van de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening voor langere tijd niet meer haalbaar is.

Ad e.

Van misbruik van recht is uitsluitend sprake als het verzoek om een voorlopige voorziening geen enkel redelijk belang heeft en sprake is van indiening van het verzoek te kwader trouw.

Ad f.

Er is sprake van een in werking getreden inreisverbod als:

  • aan de vreemdeling een inreisverbod is opgelegd;

  • de vreemdeling Nederland, het grondgebied van de EU (met uitzondering van Ierland), EER en Zwitserland heeft verlaten; en

  • de vreemdeling in de tussentijd Nederland (weer) is ingereisd, terwijl de duur van het inreisverbod nog niet is verstreken.

Vreemdelingen jegens wie een overdrachtsbesluit is uitgevaardigd

Indien ten aanzien van een vreemdeling jegens wie een overdrachtsbesluit is uitgevaardigd een voorlopige voorziening wordt toegewezen, wordt deze toewijzing geacht automatisch mede de uitvoering van het overdrachtsbesluit op te schorten als bedoeld in artikel 27, derde lid, Dublinverordening.

N

Paragraaf B1/8.2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

8.2.2. Bewijsmiddelen erkenning als referent

De IND beschouwt een uittreksel uit het handelsregister als bewijsmiddel:

  • van inschrijving in het handelsregister van de rechtspersoon/onderneming van de referent die om erkenning verzoekt; en

  • dat sprake is van een faillissement of surseance van betaling ten aanzien van de referent die om erkenning verzoekt.

De IND beschouwt een uitspraak van de rechtbank als bewijsmiddel van het in surseance van betaling zijn of het in faillissement verkeren van een referent die om erkenning verzoekt in de volgende twee gevallen:

  • de referent die om erkenning verzoekt is niet inschrijvingsplichtig in het handelsregister op grond van de Handelsregisterwet 2007;

  • een au-pairbureau dat ingeschreven staat in een andere lidstaat van de EU of EER.

Erkenning als referent voor uitwisselingsjongeren in het kader van het European Solidarity Corps

De IND verlangt de volgende aanvullende bewijsmiddelen in het geval een organisatie optreedt als referent voor uitwisselingsjongeren die in Nederland vrijwilligerswerk willen verrichten in het kader van het European Solidarity Corps:

  • een uittreksel uit het handelsregister waaruit blijkt dat de referent een culturele doelstelling nastreeft.

  • een goedkeuring van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid voor het uitvoeren van een uitwisselingsprogramma.

Erkenning als referent voor arbeid

De IND verlangt van een onderneming die zich bezighoudt met het beschikbaar stellen van arbeidskrachten of payrolling aanvullend het volgende bewijsmiddel:

  • een bewijs van inschrijving in het Register normering arbeid.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit blijkt dat de erkend referent een onderneming is met ten hoogste 50 medewerkers, ofwel een onderneming van een concern met ten hoogste 50 medewerkers, als bedoeld in artikel 1.11, tweede lid, onder b, VV:

  • een geanonimiseerde uitdraai van de verzamelloonstaat die op het moment van het beoordelen van de aanvraag niet ouder is dan 3 maanden.

De IND beschouwt als bewijsmiddel voor de waarborging van de continuïteit en solvabiliteit van een startende vestiging van een buitenlands bedrijf:

  • een verklaring van bekendheid van (een onderdeel van) de Netherlands Foreign Investment Agency (hierna: NFIA).

De IND beschouwt als bewijs voor rechtspersoonlijkheid van een religieuze of levensbeschouwelijke organisatie:

  • een uittreksel uit het handelsregister overeenkomstig artikel 2a Vw, juncto artikel 1.15 en 3.31, tweede lid, Vb, juncto artikel 1.10 VV.

De IND beschouwt bij zelfstandige onderdelen van een kerkgenootschap die deel uitmaken van een koepelorganisatie met rechtspersoonlijkheid als bewijsmiddel:

  • bescheiden waaruit blijkt dat zij onderdeel vormen van deze koepelorganisatie.

De IND beschouwt als bewijsmiddel voor de waarborging van de continuïteit en solvabiliteit van een religieuze of levensbeschouwelijke organisatie:

  • een verklaring over het betalingsgedrag door de Belastingdienst; en

  • een door een accountant goedgekeurde jaarrekening van het afgesloten boekjaar; of

  • een rapport van bevindingen van een accountant over de continuïteit en solvabiliteit van de organisatie; of

  • een bankverklaring.

Continuïteit en solvabiliteit

De IND verlangt als bewijsmiddel van de continuïteit en solvabiliteit van een startende onderneming of rechtspersoon als bedoeld in artikel 1.13, tweede lid, VV:

  • een ondernemingsplan.

Dit ondernemingsplan kan aangevuld worden met bijvoorbeeld de volgende bewijsmiddelen waaruit de continuïteit en solvabiliteit blijkt:

  • kopieën van onderzoeken, artikelen, verklaringen van branchedeskundigen, waaruit bijzonderheden en/of meerwaarde van product en/of dienst blijken;

  • bewijsstukken zoals kopieën van marktonderzoeken, opdrachtovereenkomsten, ontvangen orders en volledige (omvang in tijdsduur en bedrag) intentieverklaringen, CV’s, referenties, diploma’s;

  • (prognoses van) jaarrekeningen. Als een bank een onderneming financiert via een bedrijfskrediet of als de overheid (mede)financiert via kredietregelingen of subsidieregelingen, bewijsstukken waaruit dit blijkt;

  • (prognoses van) exploitatieoverzichten. Die moeten sporen met de marktpotentie (met name marktanalyse). In het geval van realisaties zijn ter ondersteuning van de jaarrekening onderbouwingen nodig in de vorm van BTW-aangiftes en BTW-beschikkingen;

  • liquiditeitsprognoses. Die moeten overeenkomen met de prognoses van de exploitatieoverzichten.

De IND verlangt geen ondernemingsplan in de uitzonderingssituaties zoals genoemd in artikel 1.13, tweede lid onderdelen a t/m e VV. De IND beschouwt in die gevallen als bewijsmiddel van de continuïteit en de solvabiliteit de documenten zoals opgesomd in de verschillende onderdelen van het tweede lid van dit artikel.

Als er twijfel bestaat of de continuïteit en solvabiliteit van de onderneming voldoende is gewaarborgd, beschouwt de IND het in artikel 1.13, vierde lid, VV gestelde als bewijsmiddel ten behoeve van de adviesaanvraag bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

Voor de inhoudelijke beoordeling van continuïteit en solvabiliteit van de onderneming wordt verwezen naar paragraaf B1/2.3 Vc.

O

Paragraaf B2/2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.1. Working Holiday Scheme (WHS) / Working Holiday Programme (WHP)

Nederland heeft met Canada, Zuid-Korea, Argentinië, Hongkong, Japan, Taiwan, Uruguay (WHP), Australië en Nieuw-Zeeland (WHS) een overeenkomst gesloten op grond waarvan jongeren uit deze landen of gebieden onder bepaalde voorwaarden tijdelijk in Nederland mogen verblijven om kennis te maken met de Nederlandse samenleving en cultuur, en omgekeerd. Met Canada, Zuid-Korea, Argentinië, Hongkong, Taiwan, Uruguay, Australië en Nieuw-Zeeland is de overeenkomst op basis van een Memorandum of Understanding (MoU). Met Japan is de overeenkomst op basis van een Note Verbale. Voor de buitenlandse deelnemers heeft het verblijf het karakter van een kennismaking met de Nederlandse samenleving en cultuur en is daarom slechts éénmalig en de verblijfsvergunning wordt voor ten hoogste één jaar verleend. De jongeren mogen niet ten laste komen van de publieke middelen en de (tijdige) terugreis moet gewaarborgd zijn. Het begrip uitwisseling kenmerkt zich door wederkerigheid, in die zin dat de mogelijkheid om de samenleving en cultuur te leren kennen ook in de landen en gebieden van herkomst van de buitenlandse jongeren bestaat voor de Nederlandse jongeren.

Incidentele arbeid

De uitwisselingsjongere dient zelfstandig in zijn levensonderhoud te voorzien. Om het verblijf in Nederland financieel te ondersteunen, mag de uitwisselingsjongere overeenkomstig artikel 3.3 onderdeel b, BuWav werken zonder dat de werkgever in het bezit is van een tewerkstellingsvergunning. Voorwaarde daarbij is dat het hoofddoel van het verblijf in Nederland – culturele uitwisseling – voorop blijft staan. Het werk mag dus alleen van incidentele aard zijn.

Weigeren / intrekken verblijfsvergunning

De IND kan de vergunning in ieder geval weigeren of intrekken wegens het niet (meer) voldoen aan de voorwaarden als er sprake is van strijdigheid met het MoU. De IND beoordeelt per geval of daar sprake van is.

Beroep op algemene middelen

De IND neemt aan dat de uitwisselingsjongere die in Nederland verblijft, niet zelfstandig in zijn levensonderhoud kan voorzien als bedoeld in artikel 3.24a VV als een beroep wordt gedaan op de algemene middelen.

Studeren

Gedurende het verblijf in Nederland is het toegestaan om een korte studie dan wel een cursus te volgen.

2.1.1. WHS/WHP Australië, Canada en Nieuw-Zeeland

Een aanvraag kan worden ingediend bij een IND-loket in Nederland.

De IND wijst de aanvraag van een vreemdeling die in het kader van de internationale overeenkomsten (MoU) WHS/WHP Australië, Canada of Nieuw-Zeeland in Nederland willen verblijven af als de vreemdeling:

  • jonger dan 18 jaar is of ouder dan 30 jaar op het moment van indiening van de aanvraag;

  • geen retourticket heeft dan wel niet de middelen van bestaan heeft voor de aanschaf van een retourticket;

  • eerder in Nederland in het kader van uitwisseling heeft verbleven;

  • ten laste komt van de algemene middelen.

2.1.2. WHP Argentinië, Hongkong, Zuid-Korea, Japan, Taiwan en Uruguay

WHP Hongkong

Per 1 januari 2019 heeft Nederland met Hongkong een MoU betreffende een WHP afgesloten. Jaarlijks wordt een maximum van 100 WHP-verblijfsvergunningen verstrekt door de IND. Een aanvraag kan alleen worden ingediend bij het Nederlandse Consulaat-Generaal in Hongkong.

WHP Zuid-Korea

Het WHP met Zuid-Korea is, na een twee jaar durende pilot, per 1 oktober 2018 gecontinueerd. Jaarlijks wordt een maximum van 100 WHP-verblijfsvergunningen verstrekt door de IND. Een aanvraag kan worden ingediend bij een IND-loket in Nederland. De IND stelt als voorwaarde voor het in behandeling nemen van de aanvraag dat deze vergezeld gaat van een geldig bewijs van pré-registratie voor deelname aan het WHP, welke is voorzien van een volgnummer, en is verstrekt door de Nederlandse ambassade in Seoel. De uitwisselingsjongere moet binnen 90 dagen na afgifte van de pré-registratie bij de IND in Nederland een aanvraag om een WHP-verblijfsvergunning hebben ingediend.

WHP Argentinië

Per 1 juli 2017 heeft Nederland met Argentinië een MoU betreffende een WHP afgesloten. Jaarlijks wordt een maximum van 100 WHP-verblijfsvergunningen verstrekt door de IND. Een aanvraag kan alleen worden ingediend bij de Nederlandse ambassade in Buenos Aires.

WHP Japan

Per 1 april 2020 heeft Nederland met Japan een Note Verbale uitgewisseld betreffende een WHP. Jaarlijks wordt een maximum van 200 WHP-verblijfsvergunningen verstrekt door de IND. Een aanvraag kan worden ingediend bij een IND-loket in Nederland. De IND stelt als voorwaarde voor het in behandeling nemen van de aanvraag dat deze vergezeld gaat van een geldig bewijs van pré-registratie voor deelname aan het WHP, welke is voorzien van een volgnummer, en is verstrekt door de Nederlandse ambassade in Tokyo. De uitwisselingsjongere moet binnen 90 dagen na afgifte van de pré-registratie bij de IND in Nederland een aanvraag om een WHP-verblijfsvergunning hebben ingediend.

WHP Taiwan

Per 1 april 2020 treedt het tussen Nederland en Taiwan afgesloten MoU aangaande het WHP in werking. Dit MoU is afgesloten tussen het Netherlands Trade and Investment Office (NTIO) te Taipei en het Taipei Representative Office in the Netherlands. Jaarlijks wordt een maximum van 100 WHP-verblijfsvergunningen aan Taiwanese jongeren verstrekt door de IND. Een aanvraag kan alleen worden ingediend bij het NTIO in Taipei.

WHP Uruguay

Per 1 april 2020 heeft Nederland met Uruguay een MoU betreffende een WHP afgesloten. Jaarlijks wordt een maximum van 100 WHP-verblijfsvergunningen aan Uruguayaanse jongeren verstrekt door de IND. In Uruguay is er geen Nederlandse ambassade. Een aanvraag kan derhalve alleen worden ingediend bij de Nederlandse ambassade in Buenos Aires (Argentinië).

De IND wijst de aanvraag van een vreemdeling die in het kader van de internationale overeenkomsten (MoU of Note Verbale) WHP Argentinië, Hongkong, Zuid-Korea, Japan, Taiwan of Uruguay af als de vreemdeling:

  • jonger dan 18 jaar is of ouder dan 30 jaar op het moment van indiening van de aanvraag;

  • geen retourticket heeft dan wel niet de financiële middelen heeft voor de aanschaf van een retourticket;

  • eerder in Nederland in het kader van uitwisseling heeft verbleven;

  • ten laste komt van de algemene middelen;

  • het quotum voor het aantal inwilligingen van het WHP Zuid-Korea, Hongkong, Japan, Taiwan, Uruguay dan wel Argentinië is bereikt.

P

Paragraaf B4/2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

Middelen van bestaan

De IND neemt aan dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan in de zin van artikel 3.74, eerste lid, Vb juncto artikel 3.19, eerste lid, VV als het UWV een positief advies heeft afgegeven voor de te verrichten arbeid.

Young Workers Exchange Program

De IND neemt aan dat de vreemdeling voldoet aan artikel 3.39, aanhef en onder a, Vb als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • de vreemdeling is Canadees onderdaan;

  • de vreemdeling is ten minste achttien jaar en niet ouder dan dertig jaar; en

  • de vreemdeling studeert of is op het moment van de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet langer dan twaalf maanden geleden afgestudeerd.

Actieprogramma van de Europese Unie

Wanneer het lerend werken plaatsvindt in het kader van een actieprogramma van de Europese Unie dan hoeft de werkgever op grond van artikel 3.4 van het BuWav niet te beschikken over een TWV. Er hoeft in dit geval geen GVVA te worden aangevraagd.

De IND verleent de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als de vreemdeling:

  • tijdelijk arbeid verricht in het kader van een actieprogramma van de Europese Unie; en

  • met inbegrip van de stagevergoeding beschikt over een inkomen van tenminste 50% van het minimum(jeugd)loon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Hierbij wordt rekening gehouden met eigen middelen, zoals beurzen.

Q

Paragraaf B5/2.1.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.1.3. Intra-concern uitzendingen anders dan voor overplaatsing binnen een onderneming

Algemeen

De IND verstaat onder een intra-concern uitzending een vorm van uitzending waarbij de werkgever de vreemdeling tijdelijk overplaatst van een buitenlandse vestiging naar een vestiging in Nederland en waarbij geen sprake is van een overplaatsing binnen een onderneming als bedoeld in artikel 3.30d Vb.

Op grond van paragraaf 8.3.b.5 van de RuWav 2022, gaat het om de volgende categorieën vreemdelingen:

  • leidinggevenden;

  • trainers en trainees; en

  • specialisten.

Middelen van bestaan

De IND neemt aan dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan in de zin van artikel 3.74, eerste lid, Vb juncto artikel 3.19, eerste lid, VV als het UWV een positief advies heeft afgegeven voor de te verrichten arbeid.

R

Paragraaf B5/2.1.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.1.5. Arbeid in het kader van de Regeling internationaal handelsverkeer

In aanvulling op artikel 3.31, eerste lid, Vb, verleent de IND een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid in loondienst’ in het kader van de Regeling internationaal handelsverkeer aan de vreemdeling die:

  • tijdelijk werkzaamheden verricht in het kader van een traject dat is toegelaten tot de Regeling internationaal handelsverkeer (artikel 5.2 van het BuWav);

  • en door de werkgever is aangemeld bij het UWV.

S

Paragraaf B5/2.1.6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.1.6. Pilot ‘Arbeid als essentieel startup personeel’

Algemeen

Op grond van artikel 3.31, zesde lid, Vb, verleent de IND een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid in loondienst’ aan het essentiële personeelslid van een startup onderneming met schaalbare bedrijfsactiviteiten.

De IND wijst de aanvraag voor het verrichten van arbeid als essentieel startup personeel af als in totaal vijf vreemdelingen op basis van dit verblijfsdoel werkzaamheden verrichten of hebben verricht voor dezelfde startup onderneming.

De IND wijst de aanvraag voor het verrichten van arbeid als essentieel startup personeel af indien de onderneming op het moment van beoordeling arbeid laat verrichten door meer dan vijftien werknemers op basis van een arbeidsovereenkomst.

Middelen van bestaan

De IND neemt aan dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan als aan het salariscriterium en de medewerkersparticipatie wordt voldaan die uit artikel 2.7, eerste lid, onder a en b, Buwav en artikel 3.20e VV volgen.

Advies van de Minister van EZ

Het advies van de Minister van EZ ten aanzien van het innovatieve en startende karakter van de onderneming heeft een geldigheidsduur van drie jaar na ingang van de eerste verblijfsvergunning voor arbeid als essentieel personeelslid bij die onderneming.

T

Paragraaf B5/2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.2. Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder h, Vb verleent IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking: ‘Arbeid in loondienst’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder d, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid toegestaan mits TWV is verleend’.

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder m, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid toegestaan conform aanvullend document’.

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder f, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument als de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleent op grond van paragraaf B5/2.1.1 Vc: ‘TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid toegestaan mits TWV is verleend.

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument als de vreemdeling vrij is op de arbeidsmarkt ‘Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’.

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder b, VV luidt de arbeidsmarktaantekening als de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleent op grond van paragraaf B5/2.1.2 Vc: ‘TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid niet toegestaan’.

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder f, VV luidt de arbeidsmarktaantekening als de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleent op grond van paragraaf B5/2.1.5 Vc: ‘TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid toegestaan mits TWV is verleend’.

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder f, VV luidt de arbeidsmarktaantekening als de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleent op grond van paragraaf B5/2.1.6 Vc: ‘TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid toegestaan mits TWV is verleend’.

Voorschrift

Op grond van artikel 10 Wav kunnen aan de afgifte van een GVVA voorschriften worden verbonden.

Geldigheidsduur verblijfsvergunning regulier arbeid in loondienst – algemeen

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder h, Vb verleent de IND de GVVA voor de duur van maximaal drie jaar. De geldigheidsduur van de GVVA eindigt in overeenstemming met het advies van het UWV.

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder h, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor de duur van de arbeidsovereenkomst of werkzaamheden, maar niet langer dan voor de duur van drie jaar.

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder h, Vb verlengt de IND de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor de duur van de arbeidsovereenkomst of werkzaamheden, maar niet langer dan:

  • voor de duur van maximaal drie jaar,

  • of voor de duur van maximaal vijf jaar indien de vreemdeling vrij is op de arbeidsmarkt.

De IND hanteert in de hieronder genoemde situaties de volgende beleidsregels ten aanzien van de geldigheidsduur.

Geldigheidsduur vergunning wegens arbeid op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat en arbeid op een Nederlands zeeschip

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder h, Vb verleent de IND de op grond van paragraaf B5/2.1.1 Vc verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor de duur van maximaal drie jaar.

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder h, Vb verlengt de IND de geldigheidsduur van de op grond van paragraaf B5/2.1.1 Vc verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in ieder geval:

  • voor de duur van een inkomensvervangende uitkering krachtens een sociale verzekeringswet; of

  • voor de duur van de arbeidsovereenkomst,

  • maar voor maximaal drie jaar.

Geldigheidsduur vergunning wegens arbeid op grond van een zetelovereenkomst

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder h, Vb verleent de IND de op grond van paragraaf B5/2.1.2 Vc verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor de duur van de werkzaamheden, maar voor maximaal drie jaar.

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder h, Vb verlengt de IND de geldigheidsduur van de op grond van paragraaf B5/2.1.2 Vc verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor de duur van de werkzaamheden, maar voor maximaal vijf jaar.

U

Paragraaf B5/2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.3. Bewijsmiddelen

De IND beschouwt een advies van het UWV dat ten behoeve van de vreemdeling is afgegeven als bewijsmiddel dat:

  • met de aanwezigheid van de vreemdeling in Nederland een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend; en

  • dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Arbeid in loondienst

De IND beschouwt als bewijsmiddel voor de adviesaanvraag bij het UWV in ieder geval:

  • de bijlage Gegevens arbeidsplaats, inclusief een arbeidsovereenkomst;

  • de bijlage Gegevens eerder verblijf en toekomstig woonadres in Nederland.

In de hieronder genoemde specifieke gevallen beschouwt de IND verder als bewijsmiddel:

  • Goederen leveren door en aan buitenlands bedrijf:

  • de bijlage Gegevens levering goederen.

  • Kunst en cultuur:

  • de bijlage Gegevens musicus/artiest in topsegment.

  • Geestelijke bedienaar:

  • de bijlage Gegevens geestelijke bedienaar.

  • Arbeid in loondienst overig:

  • de bijlage Gegevens vacaturevoorziening.

Geestelijk bedienaren

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de continuïteit en solvabiliteit van de religieuze of levensbeschouwelijke organisatie in Nederland voldoende zijn gewaarborgd:

  • een verklaring over het betalingsgedrag door de Belastingdienst; en

  • een door een accountant goedgekeurde jaarrekening van het afgesloten boekjaar; of

  • een rapport van bevindingen van een accountant over de continuïteit en solvabiliteit van de organisatie; of

  • een bankverklaring.

Afwachten van herstel en hervatting van arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of mijnbouwinstallatie op het continentaal plat

De IND beschouwt als bewijsmiddel dat de vreemdeling een arbeidsverleden aan boord van een Nederlands zeeschip of op het continentaal plat heeft:

  • een arbeidsovereenkomst; en

  • een werkgeversverklaring.

De IND beschouwt een toekenningsbeschikking van de uitkeringsinstantie op grond van de ZW als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling:

  • uit hoofde van zijn dienstbetrekking op grond van een door Nederland gesloten sociaal zekerheidsverdrag verzekerd is of is geweest voor de Nederlandse sociale verzekeringen; en

  • recht heeft op een uitkering op grond van de ZW, die niet in het land van herkomst geldend kan worden gemaakt.

Het doorbrengen van verlof als de vreemdeling werkzaam is aan boord van een Nederlands zeeschip

De IND beschouwt een kopie van het monsterboekje als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling:

  • een arbeidsverleden aan boord van een Nederlands zeeschip heeft van ten minste zeven jaar, waarin de totale duur van de onderbrekingen van de arbeid niet langer is dan achttien maanden;

  • tijdens dat arbeidsverleden de verlofperioden geheel in Nederland heeft doorgebracht.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling op het moment van indiening van de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd gedurende ten minste nog één jaar beschikt over een arbeidsplaats aan boord van een Nederlands schip, waarmee hij zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt:

  • een arbeidsovereenkomst; en

  • een werkgeversverklaring.

Het doorbrengen van verlof als de vreemdeling werkzaam is op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling op het moment van indiening van de aanvraag voor een verblijfsvergunning gedurende ten minste nog een jaar beschikt over een arbeidsplaats op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat, waarmee hij zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt:

  • een arbeidsovereenkomst; en

  • een werkgeversverklaring.

Het zoeken van arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling een ononderbroken arbeidsverleden van ten minste zeven jaar aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat heeft:

  • een arbeidsovereenkomst; en

  • een werkgeversverklaring.

De IND beschouwt een toekenningsbeschikking van de uitkeringsinstantie op grond van de WW als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling:

  • uit hoofde van zijn dienstbetrekking op grond van een door Nederland gesloten sociaal zekerheidsverdrag verzekerd is of is geweest voor de Nederlandse sociale verzekeringen; en

  • recht heeft op een uitkering op grond van de WW en dat deze niet in het land van herkomst geldend kan worden gemaakt.

Regeling internationaal handelsverkeer

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling tijdelijk arbeid verricht in het kader van de Regeling internationaal handelsverkeer:

  • een beschikking van het UWV waaruit blijkt dat het traject voldoet aan de voorwaarden van de Regeling internationaal handelsverkeer, zoals neergelegd in artikel 5.2 van het BuWav; en

  • een bewijs van aanmelding van de vreemdeling bij het UWV.

Intra-concern uitzendingen

De IND beschouwt een advies van het UWV dat ten behoeve van de vreemdeling is afgegeven als bewijsmiddel dat:

  • met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend; en

  • dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Arbeid op grond van een zetelovereenkomst

De IND beschouwt een verklaring van het Ministerie van BuZa als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling onder de werking valt van de Zetelovereenkomst tussen het Internationaal Strafhof en het Gastland of onder de werking valt van de brief van 21 december 2007 van de Permanente Vertegenwoordiging van het Koninkrijk der Nederlanden bij de Verenigde Naties behorend bij het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Naties betreffende de Zetel van het Speciale Tribunaal voor Libanon.

Pilot ‘Arbeid als essentieel startup personeel’

Financiële bewijsmiddelen ter staving van de aanvraag moeten zijn gecontroleerd door een daartoe bevoegde onafhankelijke externe, bij een relevante beroepsorganisatie aangesloten, deskundige.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit blijkt dat de vreemdeling duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan en ten behoeve van de adviesaanvraag bij het Ministerie van EZ voor de beoordeling of er een overeenkomst is tussen de startende ondernemer en het essentiële personeelslid:

  • een arbeidsovereenkomst waaruit de aard van de werkzaamheden en het salaris blijkt;

  • een door beide partijen (onderneming en essentieel personeelslid) ondertekende overeenkomst waaruit de vorm, het percentage en de voorwaarden van de medewerkersparticipatie blijkt en de bijbehorende participatieregeling.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit blijkt dat de onderneming door niet meer dan vijftien werknemers arbeid laat verrichten op basis van een arbeidsovereenkomst:

  • een geanonimiseerde uitdraai van de verzamelloonstaat die op het moment van het beoordelen van de aanvraag niet ouder is dan 3 maanden.

De IND beschouwt als bewijsmiddel ten behoeve van de adviesaanvraag bij het Ministerie van EZ voor de beoordeling van de voorwaarden van de medewerkersparticipatie, in het geval van:

  • a. Aandelen:

    • Statuten van de vennootschap;

    • De aandeelhoudersovereenkomst; en

    • Het aandeelhoudersregister.

  • b. Opties op aandelen:

    • Statuten van de vennootschap; en

    • Optieovereenkomst.

  • c. Certificaten van aandelen die worden gehouden in een Stichting Administratiekantoor:

    • Statuten van de vennootschap die aandelen heeft gecertificeerd;

    • Statuten van de Stichting Administratiekantoor;

    • Administratievoorwaarden van de Stichting Administratie Kantoor; en

    • Register van certificaathouders.

  • d. Aandeel in de winst van een Commanditaire Vennootschap:

    • Vennootschapsovereenkomst.

De IND beschouwt als bewijsmiddel ten behoeve van de adviesaanvraag bij het Ministerie van EZ voor de beoordeling of de onderneming startend en innovatief is met schaalbare bedrijfsactiviteiten in ieder geval:

  • a. Ten aanzien van de organisatie van de onderneming:

    • CV‘s van de oprichters, directie of bestuurders en het essentiële personeel;

    • diploma’s en referenties van de oprichters, directie of bestuurders en het essentiële personeel of andere bewijzen van kennis en/of competenties;

    • een bewijs van inschrijving van de onderneming in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.

  • b. Ten aanzien van de groei van de onderneming:

    • bedrijfsdocumentatie, bijvoorbeeld een businessplan, waarmee aangetoond wordt:

      • i. dat de onderneming innovatief is en aan schaalbare bedrijfsactiviteiten vorm geeft;

      • ii. welke activiteiten of stappen de onderneming neemt om groei te realiseren;

      • iii. welke essentiële rol het aan te trekken personeelslid gaat vervullen binnen de onderneming om de groei te realiseren.

  • c. Ten aanzien van de financiering van de onderneming:

    • recente jaarrekeningen, inclusief (openings)balans, winst & verliesrekening en toelichting;

    • overeenkomsten met/garantstellingen door financiers en/of accountantsverklaringen en/of bankafschriften en onderbouwende financiële prognoses bestaande uit prognose balansen, -winst & verliesrekeningen en -cashflowoverzichten;

    • BTW-, VPB en IB-aangiftes en beschikkingen;

    • als aanwezig en van toepassing: termsheets en/of intentieverklaringen van financiers voor de toekomstige financieringsrondes wanneer deze staan vermeld in de financiële prognoses.

Ad b.

Als de startup onderneming ten tijde van de aanvraag een begeleidingsovereenkomst voor een startup verblijfsvergunning heeft of heeft gehad met een facilitator, dan overlegt deze onderneming ten behoeve van de adviesaanvraag bij het Ministerie van EZ voor de beoordeling of de onderneming startend en innovatief is, enkel de bewijsmiddelen ten aanzien van de groei onder iii. Als er geen lopende overeenkomst meer is met de facilitator, dan moet de aanvraag voor het essentiële personeelslid maximaal 18 maanden na afloop van de begeleidingsovereenkomst ingediend zijn. De facilitator moet nog aantoonbaar en actief betrokken zijn bij de startup onderneming.

Ad c.

Als de startup onderneming kan aantonen dat zij een financieringsovereenkomst van minimaal € 100.000 met een durfinvesteerder of een Nederlands bank heeft, dan hoeven overige bewijsmiddelen ten aanzien van de financiering van de onderneming niet overgelegd te worden.

V

Paragraaf B5/3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.1. Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder i, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking: ‘grensoverschrijdende dienstverlening’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder b, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ’TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid niet toegestaan’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder i, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met een geldigheidsduur gelijk aan de duur van de werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.6 Buwav, met een maximum van twee jaar.

W

Paragraaf B5/3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.2. Bewijsmiddelen

Grensoverschrijdende dienstverlening

Als de werkzaamheden van de vreemdeling voor aanvang daarvan bij het online meldloket bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) via www.postedworkers.nl zijn gemeld door de werkgever, beschouwt de IND deze melding als bewijsmiddel dat met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling gerechtigd is in het land van vestiging van de dienstverlener te verblijven en gerechtigd is daar in dienst van de dienstverlener arbeid te verrichten:

  • een verblijfsvergunning van het land van vestiging; en

  • een werkvergunning van het land van vestiging.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de terugkeer van de vreemdeling naar het land van bestendig verblijf is gewaarborgd:

  • een verblijfsvergunning;

  • een werkvergunning; en

  • een arbeidsovereenkomst met de dienstverlener.

De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning en werkvergunning van het land van bestendig verblijf mag niet zijn verstreken op de dag na het beëindigen van de gemelde werkzaamheden in Nederland.

X

Paragraaf B6/1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

1. Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de beleidsregels opgenomen die gelden voor vreemdelingen die in Nederland willen verblijven voor de volgende verblijfsdoelen:

  • het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst;

  • arbeid als kennismigrant;

  • onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801;

  • arbeid als zelfstandige;

  • houder van een Europese blauwe kaart in de zin van richtlijn 2009/50/EG; of

  • overplaatsing binnen een onderneming.

De beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van de volgende artikelen uit het Vb, het Buwav en het VV:

  • artikelen 3.3, 3.4, 3.23b, 3.30, 3.30a, 3.30b, 3.30d, 3.32, 3.33 en 3.42, 3.89b, 3.91c, 4.43 en 4.47 Vb;

  • artikelen 2.1, 2.2, 2.3 en 2.6 Buwav;

  • artikelen 3.20a, 3.20b, 3.20c, 3.20d, 3.23, 4.24 en 4.36 VV.

De beleidsregels over kortermijnmobiliteit binnen de Europese Unie van onderzoekers en diens gezinsleden zijn een aanvulling op of een uitwerking van de artikelen 8 en 12 uit de Vw.

Y

Paragraaf B6/2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.3. Arbeid als kennismigrant

Looncriterium

Voor de hoogte van het looncriterium wordt verwezen naar artikel 2.1, eerste en vijfde lid, BuWav.

De vereisten zoals opgenomen in de artikelen 3.73 tot en met 3.75 Vb, zijn van toepassing op aanvragen om een verblijfsvergunning als de vreemdeling conform artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b of c, BuWav wordt aangemerkt als:

  • een wetenschappelijk onderzoeker; of

  • een arts in opleiding tot specialist aan een door de Medisch Specialisten Registratie Commissie, de Sociaal-Geneeskundigen Registratie Commissie of de Huisarts en Verpleeghuisarts Registratie Commissie aangewezen opleidingsinstituut.

Verlaagd looncriterium

De IND past het verlaagde looncriterium als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, sub 2, BuWav toe als:

  • de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden van het zoekjaar hoogopgeleiden zoals opgenomen in artikel 3.42, eerste lid, Vb; en

  • de in artikel 3.42, eerste lid, Vb genoemde periode van 3 jaar niet is verstreken.

Loon niet marktconform

Op grond van artikel 3.30a, eerste lid, Vb wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’ af of trekt deze achteraf in als het loon naar het oordeel van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid niet marktconform is. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beoordeelt of er sprake is van een marktconform loon.

Bestanddelen bruto maandloon kennismigranten

De IND telt bij de berekening van het bruto maandloon als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, BuWav de onkostenvergoedingen en toeslagen mee, als:

de werkgever het loon elke maand giraal overmaakt op een bankrekening, bestemd voor girale betaling, die op naam is gesteld van de vreemdeling; en de onkostenvergoeding en toeslagen contractueel zijn vastgelegd.

De IND telt bij het bruto maandloon niet mee:

  • (de waarde van) in natura uitgekeerd loon;

  • de vakantietoeslag; en/of

  • de waarde van onzekere, niet vaste, loonbestanddelen als overwerkvergoedingen, fooien en uitkeringen uit fondsen.

Registratie BIG

De IND maakt ten aanzien van een vreemdeling die een beroep wil uitoefenen in de individuele gezondheidszorg alleen gebruik van de in artikel 3.30a Vb neergelegde bevoegdheid als registratie in het BIG-register heeft plaatsgevonden.

Zoekperiode

De IND verleent de vreemdeling gedurende de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning onder de beperking arbeid als kennismigrant een zoekperiode van drie maanden om een nieuwe functie als kennismigrant te vinden als de vreemdeling werkloos raakt. De zoekperiode vangt aan op de dag waarop de arbeidsovereenkomst is ontbonden.

De IND trekt de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘arbeid als kennismigrant’ in:

  • nadat de zoekperiode van drie maanden is verstreken; en

  • de vreemdeling geen nieuwe functie als kennismigrant heeft gevonden.

De IND trekt deze verblijfsvergunning in per datum einde zoekperiode.

De IND trekt deze verblijfsvergunning niet in als de vreemdeling binnen drie maanden een nieuwe functie als kennismigrant vindt, mits wordt voldaan aan alle voorwaarden.

Z

Paragraaf B6/2.6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.6. Houder van een Europese blauwe kaart

Looncriterium

Voor de hoogte van het looncriterium wordt verwezen naar artikel 2.2, eerste lid, onder b BuWav.

Bestanddelen bruto maandloon Europese blauwe kaarthouders

De IND telt bij het bruto maandloon de onkostenvergoedingen en toeslagen mee, mits deze elke maand giraal worden overgemaakt op een bankrekening die op naam is gesteld van de vreemdeling en contractueel zijn vastgelegd.

De IND telt niet mee in het bruto maandloon:

  • (de waarde van) in natura uitgekeerd loon;

  • de vakantietoeslag; en

  • de waarde van onzekere, niet vaste, loonbestanddelen als overwerkvergoedingen, fooien en uitkeringen uit fondsen.

Diploma van hoger onderwijs

In aanvulling op artikel 3.30b Vb geldt dat de daar bedoelde getuigschriften voldoen als de vreemdeling arbeid gaat verrichten waarvoor minimaal een diploma van hoger onderwijs vereist is.

Erkenning beroepskwalificaties

In aanvulling op artikel 3.30b Vb moet een gereglementeerd beroep erkend zijn en dragen de werkgever en de vreemdeling de verantwoordelijkheid om bij een bezoek van een inspectie aan te tonen dat de vreemdeling beschikt over de vereiste beroepskwalificaties voor het gereglementeerde beroep.

Registratie BIG

In aanvulling op artikel 3.30b Vb verleent de IND de verblijfsvergunning uitsluitend aan een vreemdeling die een beroep wil uitoefenen in de individuele gezondheidszorg als registratie in het BIG-register heeft plaatsgevonden.

Zoekperiode

In aanvulling op de artikelen 4.43 en 3.89b Vb geeft de IND de vreemdeling gedurende de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning als houder van een Europese blauwe kaart een zoekperiode van drie maanden om een nieuwe functie als houder van een Europese blauwe kaart houder te vinden als de vreemdeling werkloos raakt. De zoekperiode vangt aan op de dag waarop de arbeidsovereenkomst is ontbonden.

De IND trekt de verblijfsvergunning met als verblijfsdoel ‘verblijf als houder van de Europese blauwe kaart’ in:

  • nadat de zoekperiode van drie maanden is verstreken; en

  • de vreemdeling geen nieuwe functie als houder van een Europese blauwe kaart heeft gevonden.

De IND trekt de verblijfsvergunning niet in als de vreemdeling binnen drie maanden een nieuwe functie als houder van een Europese blauwe kaart vindt, mits wordt voldaan aan alle voorwaarden waaronder de verblijfsvergunning is verleend.

AA

Paragraaf B6/4.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.3. Arbeid als kennismigrant

Kennismigrant: algemeen

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling voldoet aan het looncriterium zoals is vastgelegd in artikel 2.1, BuWav:

  • een arbeidsovereenkomst;

  • een aanstellingsbesluit; of

  • als sprake is van overplaatsing in concernverband, niet zijnde een overplaatsing binnen een onderneming als bedoeld in artikel 3.30d Vb, en geen arbeidsovereenkomst wordt aangegaan met het in Nederland gevestigde onderdeel van het bedrijf: een verklaring van het bedrijf in het buitenland waarin staat wat de duur van de overplaatsing is, de aard van het dienstverband en het loon.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan:

  • een arbeidsovereenkomst; of

  • een aanstellingsbesluit.

De IND beschouwt als bewijsmiddelen waaruit moet blijken dat de vreemdeling een marktconform loon verdient, documenten met daarin informatie over:

  • de aard van het bedrijf en het totale personeelsbestand van het bedrijf;

  • de opleiding van de kennismigrant. De werkgever moet inzichtelijk maken dat de kennismigrant over bepaalde kwalificaties beschikt. Dit kan de werkgever aantonen door het overleggen van diploma’s en/of getuigschriften van de kennismigrant. Kopieën van diploma’s en getuigschriften moeten zijn gewaardeerd door het Nuffic;

  • de functie die de kennismigrant gaat vervullen. De werkgever moet:

  • aangeven wat de naam van de functie is en welke taken de kennismigrant binnen deze functie gaat vervullen; en

  • aantonen welke speciale deskundigheid op het gebied van opleiding en werkervaring nodig is om deze functie te doen vervullen door een kennismigrant; en

  • de arbeidsplaats. De werkgever moet:

  • aangeven of er een Collectieve Arbeidsovereenkomst (CAO) van toepassing is, en zo ja, welke; en

  • inzichtelijk maken dat het loon en andere arbeidsvoorwaarden (inclusief de overige vergoedingen die aan de kennismigrant betaald gaan worden), overeenkomen met de laatst overeengekomen CAO.

Als geen sprake is van een CAO moet de werkgever informatie verstrekken dat het loon en andere arbeidsvoorwaarden overeenkomen met vergelijkbare functies.

Kennismigrant: wetenschappelijk onderzoeker

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit de duur en de aard van het dienstverband en het loon blijken en waarin de functiescheiding en de functiecode zoals gedefinieerd in het universitair functieordeningssysteem zijn opgenomen:

  • een arbeidsovereenkomst; of

  • een aanstellingsbesluit.

Kennismigrant: gastdocent

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit de duur en de aard van de werkzaamheden en het loon blijken

  • een aanstellingsbesluit; of

  • een gastovereenkomst.

Kennismigrant: arts of specialist in opleiding

De IND beschouwt een bewijs van inschrijving in het opleidingsregister van de Medische Specialisten Registratie Commissie, de Sociaal-Geneeskundigen Registratie Commissie of de Huisarts en Verpleeghuisarts Registratie Commissie als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling is ingeschreven als arts of specialist in opleiding.

AB

Paragraaf B6/5.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

5.1. Arbeid als kennismigrant

De IND willigt de aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd op grond van artikel 3.30a, eerste lid, Vb in als niet aan het looncriterium voor vreemdelingen van dertig jaar en ouder wordt voldaan als aan alle volgende voorwaarden wel wordt voldaan:

  • de vreemdeling heeft voor het bereiken van het dertigste levensjaar verblijf gekregen als kennismigrant;

  • de vreemdeling wijzigt niet van werkgever; en

  • de vreemdeling voldoet nog aan het looncriterium voor vreemdelingen jonger dan dertig jaar zoals is vastgelegd in artikel 2.1, BuWav.

De IND wijst de aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’ niet af, op grond van artikel 3.30a, eerste lid, Vb, als sprake is van alle volgende omstandigheden:

  • de vreemdeling voldoet niet aan het looncriterium als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, BuWav;

  • voor de vreemdeling gold bij de eerste verlening van de verblijfsvergunning als kennismigrant het looncriterium voor afgestudeerde buitenlandse studenten, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, sub 2, BuWav; en

  • de vreemdeling voldoet nog aan dit looncriterium.

Werkloosheid

De IND wijst de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af op grond van artikel 18 Vw en trekt de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in op grond van artikel 19 Vw, juncto artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f, Vw als de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt ingediend en:

  • de kennismigrant langer dan drie maanden werkloos is; of

  • de kennismigrant een uitkering krachtens de Pw heeft aangevraagd.

AC

Paragraaf B9/8.1.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

8.1.2. Vrijstellingen en ontheffingen inburgeringsvereiste

8.1.2.1. Vrijstellingen

De IND past de vrijstellingen toe genoemd in artikel 3.80a, tweede lid, Vb.

De IND verlangt niet dat de vreemdeling gedurende de acht jaren als bedoeld in artikel 3.80a, tweede lid, aanhef en onder b, Vb ononderbroken was ingeschreven als ingezetene in de BRP of rechtmatig in Nederland verbleef.

Overgangssituatie op 1 januari 2022 in verband met nieuwe Wet inburgering 2021

Op 1 januari 2022 treedt de nieuwe Wi 2021 in werking. Deze heeft als doel alle nieuwe inwoners van Nederland met een inburgeringsplicht zo snel mogelijk Nederlands te leren spreken en schrijven op het voor hen hoogst haalbare niveau, zodat zij zo goed mogelijk mee kunnen draaien in de Nederlandse samenleving.

De inburgeringseisen van de Wi 2013, inclusief vrijstellingen en ontheffingen, werken op dit moment door naar de Vreemdelingenwet en het Vreemdelingenbesluit voor vreemdelingen die op tijdelijke basis in Nederland verblijven en op enig moment sterker verblijf aanvragen. Deze doorwerking van de Wi 2013 blijft ook gelden na 1 januari 2022 voor:

  • niet-inburgeringsplichtige vreemdelingen; en

  • inburgeringsplichtige vreemdelingen, die voor 1 januari 2022 inburgeringsplichtig zijn geworden.

Inburgeringsplichtige vreemdelingen die straks onder de nieuwe Wi 2021 vallen en onder dat regime hun inburgeringsplicht vervullen of daarvan worden vrijgesteld, of ontheven, op basis van hun inburgeringsdiploma,- certificaat, vrijstelling of ontheffing voldoen hiermee tevens aan het inburgeringsvereiste en kunnen op basis hiervan ook sterker verblijf aanvragen. De doorwerking van het inburgeringsregime blijft derhalve gehandhaafd.

De grondslag voor het stellen van het inburgeringsvereiste voor sterk verblijf is te vinden in de Vreemdelingenwet en het Vreemdelingenbesluit (art 16a Vw jo. art 3.80a Vb; art 21 Vw jo. art 3.96a Vb; art 34 Vw jo. 3.107a Vb en art 45b Vw jo 3.126 Vb). Dat op 1 januari 2022 de nieuwe Wi 2021 in werking is getreden, waar het Vreemdelingenbesluit (nog) niet naar verwijst, staat hier niet aan in de weg.

Op dit moment is namelijk een aanpassing van het Vreemdelingenbesluit in procedure. Deze zorgt er voor dat met terugwerkende kracht tot 1 januari 2022 de systematiek van doorwerking blijft gelden voor inburgeringsplichtigen die onder het regime van de nieuwe Wi 2021 vallen. Voorts wordt aan de huidige verwijzingen in het Vreemdelingenbesluit naar de Wi en het Bi eerbiedigende werking toegekend door aan de betreffende verwijzingen in het Vreemdelingenbesluit toe te voegen dat het de Wet c.q. het Besluit inburgering betreft zoals dat luidde voorafgaand aan de dag van inwerkingtreding van de Wet c.q. het Besluit inburgering 2021. Dit is van belang voor de niet-inburgeringsplichtige vreemdelingen die sterk verblijf aanvragen en verder de inburgeringsplichtige vreemdelingen, voor zover die onder het overgangsrecht van de Wet inburgering 2021 vallen.

8.1.2.2. Medische ontheffing

De IND ontheft de vreemdeling op grond van artikel 3.80a, derde lid, Vb van het inburgeringsvereiste als deze aantoont vanwege zijn psychische of lichamelijke belemmering of verstandelijke handicap niet in staat te zijn om binnen vijf jaren het inburgeringsexamen te behalen. De procedure hiervoor is terug te vinden in bijlage 4 van de Regeling inburgering, zoals deze luidde tot 1 januari 2022.

8.1.2.3. Onbillijkheid van overwegende aard (ook wel: hardheidsclausule)

De IND ontheft de vreemdeling van het inburgeringsvereiste als sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard als bedoeld in artikel 3.80a, vierde lid, Vb als de vreemdeling het inburgeringsexamen niet heeft behaald, maar:

  • de vreemdeling aantoonbaar geleverde inspanningen heeft verricht; of

  • aangetoond is dat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden, als gevolg waarvan de vreemdeling niet in staat is om aan dat examen deel te nemen of dat met goed gevolg af te leggen.

Daarnaast ontheft de IND de vreemdeling van het inburgeringsvereiste bij een aanvraag voor een sterker verblijfsrecht, als de vreemdeling aantoonbaar voldoende is ingeburgerd.

A. Ontheffing vanwege aantoonbaar geleverde inspanningen

De IND past in het geval het inburgeringsexamen niet is behaald in ieder geval de hardheidclausule toe, bedoeld in artikel 3.80a, vierde lid, Vb, op grond van het feit dat de vreemdeling aantoonbaar geleverde inspanningen heeft verricht, als:

  • a. de vreemdeling ten minste viermaal heeft deelgenomen aan de niet behaalde onderdelen van het inburgeringsexamen, waarvan ten hoogste twee van de examenpogingen de overeenkomstige onderdelen van het staatsexamen Nederlands als tweede taal betreffen, en ten minste 600 uur bij een cursusinstelling met het Blik op Werk-keurmerk heeft deelgenomen aan:

    • 1°. een inburgeringscursus;

    • 2°. een combinatie van een alfabetiseringscursus en een inburgeringscursus, waarbij ten minste 200 uur besteed is aan de inburgeringscursus;

    • 3°. een cursus Nederlands als tweede taal; of

    • 4°. een combinatie van een inburgeringscursus en een cursus Nederlands als tweede taal.

  • b. de vreemdeling minimaal 600 uur heeft deelgenomen aan een alfabetiseringscursus bij een cursusinstelling met het Blik op Werk Keurmerk en de vreemdeling aangetoond heeft met een door DUO afgenomen toets naar het leervermogen dat de vreemdeling niet het leervermogen heeft om het inburgeringsexamen te halen; of

  • c. de vreemdeling ten minste 600 uur heeft deelgenomen aan een combinatie van een alfabetiseringscursus en een inburgeringscursus, beide aan een cursusinstelling met het Blik op werk keurmerk, waarvan ten minste 300 uur besteed is aan de alfabetiseringscursus, en uit een door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid afgenomen toets blijkt dat de inburgeringsplichtige niet het leervermogen heeft om het inburgeringsexamen te halen.

DUO geeft advies of iemand voldoet aan de criteria genoemd onder a, b en c. De IND gaat bij de beoordeling van deze ontheffingsgrond in beginsel uit van het door de vreemdeling overgelegde advies van DUO. De vreemdeling die in aanmerking wil komen voor deze ontheffingsgrond moet het advies zelf aanvragen bij DUO. Voor het aanmeldformulier en meer informatie over deze procedure raadpleeg de website van DUO www.inburgeren.nl.

Tot 1 juli 2013 kon een vreemdeling zich wenden tot het ROC Amsterdam voor een advies op basis van het zogenaamde haalbaarheidsonderzoek. Adviezen die bij het ROC zijn aangevraagd vóór 1 juli 2013 zullen nog worden meegenomen door de IND bij de beoordeling van het verzoek om ontheffing.

De IND neemt het ROC-advies niet over als:

  • dit advies op de dag van de indiening van de aanvraag ouder is dan vijf jaar;

  • de IND constateert dat de vreemdeling in een vreemdelingenrechtelijke procedure verklaringen heeft afgelegd die in tegenspraak zijn met het advies; of

  • op een andere manier dan uit een vreemdelingenrechtelijke procedure blijkt dat de vreemdeling een opleiding heeft afgerond.

B. Ontheffing vanwege bijzondere individuele omstandigheden

De IND past in het geval het inburgeringsexamen niet is behaald de hardheidsclausule toe, bedoeld in artikel 3.80a, vierde lid, Vb, als blijkt dat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden, als gevolg waarvan de vreemdeling niet in staat is om aan dat examen deel te nemen of dat met goed gevolg af te leggen.

De IND betrekt in de beoordeling van de bijzondere individuele omstandigheden:

  • de door de vreemdeling getoonde wil om voor het inburgeringsexamen te slagen; en

  • de door de vreemdeling geleverde inspanningen om zich voor te bereiden op en te slagen voor het inburgeringsexamen.

De IND betrekt bij de beoordeling of sprake is van bijzondere individuele omstandigheden onder meer (een combinatie van) de volgende aangevoerde aspecten:

  • leeftijd van de vreemdeling;

  • opleidingsniveau van de vreemdeling;

  • de financiële situatie van de vreemdeling; of

  • de gezondheidstoestand van de betrokken gezinsleden van de vreemdeling.

De IND betrekt bij de beoordeling of sprake is van bijzondere individuele omstandigheden in ieder geval niet de stelling dat de vreemdeling:

  • geen aanbod tot een inburgeringsvoorziening heeft gekregen;

  • geen inburgeringsvoorziening heeft opgelegd gekregen;

  • geen aanbod tot een taalkennisvoorziening heeft gekregen;

  • geen taalkennisvoorziening heeft opgelegd gekregen; of

  • nooit heeft geweten dat hij het inburgeringsexamen moet behalen.

De IND past eveneens de hardheidsclausule toe indien de vreemdeling tegen zijn of haar wil in het land van herkomst is achtergelaten en voldoet aan de voorwaarden van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, Vb.

C. Ontheffing vanwege aantoonbaar voldoende inburgering (AVI)

De IND ontheft de vreemdeling van het inburgeringsvereiste bij een aanvraag voor een sterker verblijfsrecht indien de vreemdeling aantoonbaar voldoende is ingeburgerd, als bedoeld in artikel 3.80a, 3.96a en 3.107a, Vb. Onder aantoonbaar voldoende ingeburgerde vreemdelingen worden vreemdelingen bedoeld, die:

  • ten minste 10 jaar onafgebroken als ingezetene ingeschreven zijn geweest;

  • gedurende ten minste 5 jaar betaald werk of vrijwilligerswerk hebben verricht in Nederland; of

  • de vaardigheden in de Nederlandse taal als bedoeld in artikel 2.9, onderdelen a en b, van het Besluit inburgering, zoals deze luidde tot 1 januari 2022, beheersen op het in dat artikel bedoelde niveau.

De vreemdeling die in aanmerking wil komen voor deze ontheffingsgrond moet hiervoor een advies aanvragen bij DUO en deze meesturen bij de aanvraag voor een sterker verblijf. De IND gaat bij de beoordeling van de ontheffingsgrond in beginsel uit van het door de vreemdeling overgelegde advies van DUO. Voor meer informatie wordt verwezen naar de website van DUO.

AD

Paragraaf B9/20.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

20.1. Algemene bewijsmiddelen

Inburgeringsvereiste

De IND beschouwt het inburgeringsdiploma of bewijsstukken waaruit blijkt dat de vreemdeling is vrijgesteld of ontheven van het inburgeringsexamen als bewijsmiddel dat de vreemdeling voldoet aan het inburgeringsvereiste, met inachtneming van het gestelde in paragraaf B9/8.1.2 Vc over de inwerkingtreding van de Wi 2021.

De IND beschouwt conform het Besluit inburgering en de Wi één van onderstaande bescheiden als bewijsmiddel dat de vreemdeling is vrijgesteld van het afleggen van het inburgeringsexamen:

  • een op wettelijke basis uitgereikt Nederlands diploma of getuigschrift van afronding van een opleiding van wetenschappelijk onderwijs, hoger beroepsonderwijs, algemeen voortgezet onderwijs, of middelbaar beroepsonderwijs vanaf niveau 2, na onderwijs te hebben gevolgd in de Nederlandse taal;

  • een met een van de hierboven genoemde diploma’s of getuigschriften vergelijkbaar diploma of ander document, behaald in het Nederlandstalig onderwijs in België of Suriname, mits een voldoende is behaald voor het vak Nederlandse taal;

  • een diploma, certificaat of ander document, behaald in het Nederlandstalig onderwijs in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba, of in Aruba, Curaçao of Sint Maarten, ten bewijze van afronding van een bij regeling van Onze Minister aangewezen opleiding, mits een voldoende behaald is voor het vak Nederlandse taal;

  • een diploma van het Europees baccalaureaat van de Europese school, bedoeld in het Statuut van de Europese school (Trb 1957, 246), voor zover dat baccalaureaat het vak Nederlands als eerste of tweede taal omvat en voor dat vak een voldoende is behaald;

  • het getuigschrift International Baccalaureate Middle Years certificate, International General Certificate of Secondary Education of Internationaal Baccalaureaat, als een cursus Engels-Nederlandstalig onderwijs of een cursus Internationaal baccalaureaat met daarin het vak Nederlands is gevolgd en voor dat vak een voldoende is behaald;

  • een certificaat Naturalisatietoets zoals dit luidde voor 1 april 2007 waaruit blijkt dat aanvrager is geslaagd voor de volgende vijf onderdelen: kennis van staatsinrichting en maatschappij; spreek-, luister-, schrijf- en leesvaardigheid;

  • een certificaat Inburgering in het kader van de WIN, wanneer uiterlijk 31 december 2006 het inburgeringstraject is afgerond, en bijbehorende verklaring van het ROC waaruit blijkt dat een profieltoets met de uitkomst voor de onderdelen ‘luisteren’ en ‘spreken’ niveau NT2-2 is behaald, voor de onderdelen ‘lezen’ en ‘schrijven’ niveau NT2-1 en voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie niveau 2 of 80% als die toets is afgelegd na 31 augustus 2001 respectievelijk 85% als de toets voor 1 september 2001 is afgelegd;

  • een certificaat Inburgering in het kader van de WIN, en bijbehorende verklaring van het ROC waaruit blijkt dat voor de onderdelen ‘luisteren’, ‘spreken’, ‘lezen’ en ‘schrijven’ ten minste NT2 niveau 2 is behaald en voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie 80% als die toets is afgelegd na 31 augustus 2001 respectievelijk 85% als de toets voor 1 september 2001 is afgelegd;

  • het certificaat, bedoeld in de Regeling certificaat inburgering oudkomers, indien uit de vermelding daarop blijkt dat ten minste het niveau NT2 2 voor de onderdelen Luisteren, Spreken, Lezen en Schrijven is behaald;

  • het inburgeringsdiploma, bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de Wi zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de wet van 13 september 2012 tot wijziging van de Wi en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (Stb. 2012, 430);

  • een document ‘Korte Vrijstellingstoets’ bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, Besluit inburgering zoals dat besluit luidde tot 1 januari 2013, waaruit blijkt dat aanvrager niveau B1 van het Europese Raamwerk voor Moderne Vreemde talen heeft gehaald;

  • een beschikking van het College van B&W waarin staat dat de vaststelling van een inburgeringsprogramma in het kader van de WIN achterwege is gelaten omdat de vreemdeling als bedoeld in artikel 5, tweede lid, WIN de kennis, inzicht en vaardigheden in voldoende mate op andere wijze zou verwerven;

  • een beschikking van het College van B&W waarin staat dat de vaststelling van een inburgeringsprogramma in het kader van de WIN achterwege is gelaten omdat een toets als bedoeld in artikel 5, vierde lid, WIN met goed gevolg is afgelegd;

  • een bewijs waaruit blijkt dat de vreemdeling ingevolge artikel 4 Besluit Naturalisatietoets, zoals deze geldig was op 1 april 2003, is of was ontheven van de wettelijke verplichting om alle in dat artikel bedoelde toetsonderdelen af te leggen;

  • een brief van DUO waarin staat dat DUO vanwege aantoonbaar geleverde inspanningen van de vreemdeling tot het oordeel komt dat het voor de vreemdeling redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te halen (in geval van vreemdelingen die in de periode vanaf 1 januari 2013 tot en met 30 september 2017 inburgeringsplichtig zijn geworden);

  • een brief van DUO waarin staat dat de vreemdeling heeft voldaan aan zijn inburgeringsplicht, omdat DUO aan de vreemdeling ontheffing heeft verleend op grond van aantoonbaar geleverde inspanningen en hij om deze reden de inburgeringsexamens niet hoeft te behalen, en omdat de vreemdeling het participatieverklaringstraject heeft afgerond (in geval van vreemdelingen die na 30 september 2017 inburgeringsplichtig zijn geworden);

  • een brief van DUO waarin staat dat de vreemdeling door een psychische of lichamelijke belemmering, of een verstandelijke handicap blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te halen (in geval van vreemdelingen die na 31 december 2012 inburgeringsplichtig zijn geworden);

  • een brief van het College van B&W waarin staat dat het college vanwege aantoonbaar geleverde inspanningen van de vreemdeling tot het oordeel komt dat het voor de vreemdeling redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te halen (in geval van vreemdelingen die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden); of

  • een brief van het College van B&W waarin staat dat de vreemdeling door een psychische of lichamelijke belemmering, of een verstandelijke handicap blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te halen (in geval van vreemdelingen die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden).

Als vereist is dat voor het vak Nederlands een voldoende is gehaald, beschouwt de IND een door de onderwijsinstelling gewaarmerkte cijferlijst, waaruit blijkt dat voor Nederlands een voldoende is behaald als bewijsmiddel hiervan.

De IND beschouwt als bewijsmiddel ten behoeve van de beoordeling of de IND kan overgaan tot een medische ontheffing als bedoeld in paragraaf B9/8.1.2.2 Vc:

  • een advies afgegeven door een arts die door het College van B&W van de woonplaats van de vreemdeling is aangewezen en als de vreemdeling is verhuisd: een advies afgegeven door een aangewezen arts uit de vorige woonplaats (in geval van vreemdelingen die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden); of

  • een advies afgegeven door een door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen onafhankelijk medisch adviseur.

De IND beschouwt als bewijsmiddel ten behoeve van een beoordeling van de hardheidsclausule op basis van de geleverde inspanning als bedoeld in paragraaf B9/8.1.2.3 Vc:

  • een door DUO afgegeven advies, waarin DUO aangeeft dat de vreemdeling ondanks de aangetoonde inspanningen het inburgeringsexamen niet kan halen; of

  • een verklaring van het ROC van Amsterdam, waarin deze aangeeft dat de vreemdeling analfabeet is en wegens beperkt leervermogen in samenhang met onder meer vooropleiding en leeftijd in redelijkheid niet in staat kan worden geacht het inburgeringsexamen binnen vijf jaar af te leggen; en

  • de door DUO verstrekte resultatenbrief van het afleggen van de toets gesproken Nederlands (TGN), met het resultaat ‘geslaagd’ (A2-niveau).

De IND beschouwt als bewijsmiddel ten behoeve van een beoordeling van de hardheidsclausule vanwege bijzondere individuele omstandigheden als bedoeld in paragraaf B9/8.1.2.3 Vc, bescheiden waaruit deze bijzondere individuele omstandigheden blijken. Aan de hand hiervan beoordeelt de IND of de vreemdeling voor ontheffing in aanmerking komt. De bescheiden bevatten in ieder geval een onderbouwing van:

  • de wil en de geleverde inspanningen om zich voor te bereiden op en te slagen voor het inburgeringsexamen; en

  • de bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan het met goed gevolg afleggen (van een deel) van het inburgeringsexamen niet kan worden gevergd.

AE

Paragraaf B10/4.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.3. Beperking, arbeidsmarktaantekening, voorschrift en geldigheidsduur

Beperking

De IND verleent de verblijfsvergunning ontleend aan het eerste of het derde streepje van artikel 6, eerste lid, Besluit 1/80 onder de beperking: 'arbeid in loondienst'.

De IND verleent de verblijfsvergunning aan (ex-)gezinsleden van Turkse werknemers die een recht op verblijf ontlenen aan artikel 7 Besluit 1/80 onder de beperking: 'niet-tijdelijke humanitaire gronden’.

Arbeidsmarktaantekening:

De arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument dat wordt afgegeven als het verblijfsrecht wordt ontleend aan het eerste streepje van artikel 6, eerste lid, Besluit 1/80 luidt: ‘TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid toegestaan mits TWV is verleend’ als bedoeld in artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder f, VV. Dit is op grond van artikel 7.2 BuWav anders als de vreemdeling in het bezit is (geweest) van een verblijfsvergunning met daarop de arbeidsmarktaantekening ‘Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’. In dat geval luidt de arbeidsmarktaantekening ‘Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’ als bedoeld in artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV.

De arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument dat wordt afgegeven als het verblijfsrecht wordt ontleend aan het derde streepje van artikel 6, eerste lid, Besluit 1/80 luidt: ‘Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’ als bedoeld in artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV.

De arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument dat wordt afgegeven als het verblijfsrecht wordt ontleend aan artikel 7, Besluit 1/80 luidt: ‘Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’ als bedoeld in artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV.

Voorschrift

De IND voorziet de verblijfsvergunning die is ontleend aan artikel 6, Besluit 1/80 van de aantekening: ‘Een beroep op de algemene middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht’.

Geldigheidsduur

De IND verleent de verblijfsvergunning op grond van artikel 6, Besluit 1/80 voor de duur van de arbeidsovereenkomst met een maximum van vijf jaar, maar in ieder geval voor ten minste één jaar.

De IND verleent de verblijfsvergunning die is ontleend aan artikel 7, Besluit 1/80 voor de duur van vijf jaar.

AF

Paragraaf B12/2.6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.6. Inburgeringsvereiste

De vrijstellingen staan genoemd in artikel 3.96a, tweede lid, Vb, met inachtneming van het gestelde in paragraaf B9/8.1.2 Vc over de inwerkingtreding van de Wi 2021.

De IND verlangt niet dat de vreemdeling gedurende de acht jaren als bedoeld in artikel 3.96a, tweede lid, aanhef en onder b, Vb ononderbroken was ingeschreven als ingezetene in de BRP of rechtmatig in Nederland verbleef.

AG

Paragraaf C1/2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.1. De aanmeldfase

In artikel 3.108d Vb is de aanmeldfase beschreven.

Aanmelding

De vreemdeling geeft in persoon bij de aanmeldunit van de AVIM te kennen dat hij een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wil indienen. De AVIM registreert dit verzoek binnen de termijnen als bedoeld in artikel 3.107b Vb.

De vreemdeling vult na aanmelding bij de aanmeldunit van de AVIM een aanmeldformulier in.

Onderzoek tijdens de aanmeldfase

De ambtenaar van de AVIM (of de ambtenaar belast met de grensbewaking) verricht tijdens de aanmeldfase in ieder geval onderzoek naar:

  • de identiteit, nationaliteit en reisroute van de vreemdeling;

  • de vingerafdrukken van de vreemdeling; en

  • documenten, bescheiden en gegevensdragers van de vreemdeling.

Dit onderzoek kan doorlopen in de rust- en voorbereidingstermijn of nog tijdens de rust- en voorbereidingstermijn worden opgestart.

Indiening van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

De vreemdeling of zijn wettelijke vertegenwoordiger dient de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in bij de AVIM in het aanmeldcentrum Ter Apel. De IND kan in een individueel geval een van de andere aanmeldcentra of een andere locatie, niet zijnde een aanmeldcentrum, aanwijzen. De vreemdeling dient de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd conform artikel 3.108c Vb zo snel mogelijk in nadat hij op de in artikel 3.108 Vb voorgeschreven wijze kenbaar heeft gemaakt deze aanvraag te willen indienen en de AVIM de handelingen in het kader van de vaststelling van de identiteit en nationaliteit heeft verricht.

In afwijking van de regel over het indienen van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gelden aparte beleidsregels voor de vreemdeling:

  • die aan de buitengrens heeft aangegeven een aanvraag te willen indienen en aan wie het besluit omtrent de toegangsweigering is uitgesteld (zie paragraaf C1/2.5 Vc); of

  • die een tweede of volgende aanvraag wil indienen (zie paragraaf C1/2.9 Vc); of

  • die een lastminuteaanvraag wil indienen (zie paragraaf C1/2.9 Vc); of

  • die vanuit vreemdelingenbewaring een aanvraag indient (zie paragraaf C1/2.10 Vc).

De IND merkt de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die op een ander dan het door de IND aangewezen moment of locatie of op een andere dan de hierboven beschreven wijze wordt ingediend, aan als een onvolledige aanvraag. Een onvolledige aanvraag doet de termijnen van de rust- en voorbereidingstermijn en de algemene asielprocedure niet aanvangen.

Zodra de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is ingediend, verstrekt de IND aan de vreemdeling:

  • de informatiebrochure ‘Deel A: Informatie over de Dublinverordening voor personen die om internationale bescherming verzoeken’, conform artikel 4 van Verordening (EU) nr. 604/2013; en

  • de informatiebrochure over de aanmeldfase.

De IND maakt aan de hand van het onderzoek van de AVIM en de gegevens op het aanmeldformulier een inschatting van de procedure die voor de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zal worden gevolgd:

  • de Dublinprocedure (zie paragraaf C1/2.6 Vc);

  • de procedure voor vreemdelingen behorende tot de categorieën als genoemd in artikel 3.109ca, eerste lid Vb (zie paragraaf C1/2.7 Vc); of

  • de algemene asielprocedure (zie paragraaf C1/2.3 Vc).

Onderzoek en inname van documenten

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen (AVIM) neemt originele documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten van de vreemdeling in voor onderzoek naar de authenticiteit van de documenten. De vreemdeling ontvangt:

  • een bewijs van ontvangst waarin de ingenomen documenten staan benoemd;

  • een kopie van de ingenomen documenten; en

  • een informatiebrochure over de gevolgen voor de vreemdeling van het innemen van de documenten.

Als de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van de vreemdeling wordt ingewilligd, geeft de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen (AVIM) de documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten terug aan de vreemdeling. Deze ambtenaar stelt een rapportage over de authenticiteit van de documenten ter beschikking aan de vreemdeling.

Als de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen (AVIM) heeft geconcludeerd dat de documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten vals of vervalst zijn, geeft deze ambtenaar deze documenten niet terug aan de vreemdeling. Valse of vervalste documenten worden definitief aan het rechtsverkeer onttrokken.

Als de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van de vreemdeling wordt afgewezen, duurt de grondslag voor het innemen en onder zicht houden van de ingenomen documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten als bedoeld in artikel 4.23, eerste lid aanhef en onder d, Vb voort tot het moment waarop de vreemdeling daadwerkelijk vertrekt. Onder daadwerkelijk vertrek in de zin van artikel 52, tweede lid, Vw wordt verstaan het metterdaad verlaten van het Schengengebied. In dat geval worden de documenten de vreemdeling ter beschikking gesteld op de Luchthaven Schiphol waar hij het document direct voor uitreis kan ophalen.

Als de vreemdeling door het overleggen van een vliegtuigticket aantoont dat hij op het punt staat om te vertrekken uit het Schengengebied via een luchthaven die buiten Nederland is gelegen, of hij vertrekt naar een plaats in het Schengengebied waar zijn verblijf rechtmatig is, worden de ingenomen documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten hem ter beschikking gesteld op het moment dat de vreemdeling Nederland verlaat, tenzij er aanknopingspunten zijn dat de vreemdeling niet te goeder trouw handelt.

Als de vreemdeling aannemelijk maakt dat hij het document nodig heeft om zijn vertrek voor te bereiden of voor een andere handeling in het Nederlandse rechtsverkeer die zich verhoudt met zijn verblijfsstatus, wordt hij gefaciliteerd door de DT&V. Dit kan betekenen dat een medewerker van de DT&V de vreemdeling vergezelt. Op verzoek wordt de vreemdeling een kopie van de ingenomen documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten ter beschikking gesteld.

Als de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen (AVIM) andere bewijsmiddelen bij de vreemdeling heeft aangetroffen dan documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten, verstrekt hij deze aan de IND. De IND onderzoekt de authenticiteit van deze documenten.

De IND verstrekt de vreemdeling, van wie bewijsmiddelen worden ingenomen:

  • een bewijs van ontvangst, waarin de ingenomen bewijsmiddelen staan benoemd;

  • een kopie van de ingenomen bewijsmiddelen; en

  • een informatiefolder.

De IND neemt een kopie van deze bewijsmiddelen op in het dossier van de vreemdeling.

De IND geeft de bewijsmiddelen terug aan de vreemdeling nadat het onderzoek is afgerond met een rapportage over de authenticiteit van de onderzochte bewijsmiddelen.

De IND geeft de bewijsmiddelen niet terug aan de vreemdeling als de IND heeft geconcludeerd dat de bewijsmiddelen vals of vervalst zijn.

De IND zendt de resultaten van onderzoek zo snel mogelijk na ontvangst aan de vreemdeling of zijn gemachtigde.

Aanmeldcentra

Waar in het Vreemdelingenbesluit wordt gesproken over het ‘Aanmeldcentrum′, wordt gedoeld op de volgende locaties die door de IND zijn ingericht als aanmeldcentrum:

  • Aanmeldcentrum Ter Apel

  • Aanmeldcentrum Budel

  • Aanmeldcentrum Den Bosch

  • Aanmeldcentrum Zevenaar

  • Aanmeldcentrum Schiphol (gevestigd in het Justitieel Complex Schiphol)

  • Aanmeldcentrum West

Beschikbaarheid tijdens de asielprocedure

De IND verstrekt aan de vreemdeling met het oog op zijn beschikbaarheid tijdens de asielprocedure (inclusief de Dublinprocedure) een aanwijzing door middel van model M117-C, waarin staat aangegeven in welke plaats of locatie hij zich gedurende die periode dient op te houden. De IND licht de aanwijzing mondeling toe. Voor de Dublinprocedure wordt de aanwijzing door middel van model M117-C verstrekt op de dag dat de IND een gehoor afneemt in de zin van artikel 3.109c, vierde lid, Vb.

De IND beoordeelt op verzoek van de vreemdeling of de beschikbaarheid van de vreemdeling tijdens de asielprocedure nog langer nodig is. De beschikbaarheid van de vreemdeling is niet meer nodig als de IND geen processtappen meer voorziet waarvoor de aanwezigheid van de vreemdeling noodzakelijk is.

Antecedentenverklaring

De IND vraagt aan elke vreemdeling van 12 jaar en ouder om bij zijn asielaanvraag de antecedentenverklaring (conform bijlage 12 VV 2000) in te vullen en te ondertekenen. De vreemdeling verklaart daarin onder meer of hij voor een strafbaar feit is veroordeeld en of hij op het moment van zijn aanvraag niet aan een strafvervolging is onderworpen. Daarnaast dient de vreemdeling te verklaren zich niet schuldig te hebben gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, en dat er in een andere Europese lidstaat nooit een inreisverbod aan hem is opgelegd. Als de vreemdeling deze vragen niet wil beantwoorden, zal de IND hier gevolgen aan verbinden. Hier zal de vreemdeling dan onder meer uitvoerig over bevraagd worden. Als blijkt dat de vreemdeling de verklaring feitelijk onjuist heeft ingevuld, doordat hij bijvoorbeeld ooit is veroordeeld, of schuldig is aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, terwijl hij daar op de antecedentenverklaring geen melding van heeft gemaakt, dan staat vast dat hij deze verklaring onjuist heeft ingevuld en daarmee onjuiste gegevens heeft verstrekt (zie ook C1/4.2 Vc inzake het verstrekken van onjuiste gegevens).

Onderzoek naar de toepasbaarheid van Verordening (EU) 604/2013 (Dublin)

Na indiening van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd start de IND conform artikel 20, eerste lid van Verordening (EU) 604/2013 met het onderzoek welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van die aanvraag.

Voor dit onderzoek verricht de IND, de AVIM en/of de ambtenaar belast met de grensbewaking onderzoek naar de vingerafdrukken van de vreemdeling in EU VIS en Eurodac.

Als de IND de aanvraag vermoedelijk niet in behandeling zal nemen op grond van artikel 30 Vw, behandelt de IND de aanvraag conform artikel 3.109c Vb in de Dublinprocedure. De IND neemt een gehoor af als bedoeld in artikel 3.109c, vierde lid, Vb. Dit gehoor wordt aangeduid als een Dublin gehoor.

Zie voor het verdere verloop van de Dublinprocedure paragraaf C1/2.6 VC.

Onderzoek of de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst, EU onderdaan is of reeds internationale bescherming geniet

Wanneer de aanvraag vermoedelijk kennelijk ongegrond of niet-ontvankelijk zal worden verklaard vanwege één van de in artikel 3.109ca, eerste lid, Vb genoemde gronden, neemt de IND, na het indienen van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, een gehoor als bedoeld in artikel 3.109ca, vierde lid, Vb af. Zie paragraaf C1/2.7 Vc voor de verdere procedure.

Het aanmeldgehoor

Wanneer de IND inschat dat de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zal worden behandeld in de algemene asielprocedure, neemt de IND een aanmeldgehoor af als bedoeld in artikel 3.108d, zesde lid, Vb. De IND neemt ook een aanmeldgehoor af bij niet alleenstaande minderjarige vreemdelingen vanaf vijftien jaar (die zelfstandig een aanvraag hebben ingediend) en bij alleenstaande minderjarige vreemdelingen vanaf twaalf jaar.

De vragen die de IND tijdens het aanmeldgehoor stelt, betreffen onder andere vragen over:

  • de personalia van de vreemdeling;

  • de geboorteplaats en geboortedatum;

  • de nationaliteit, religie en etnische afkomst;

  • de datum van vertrek uit het land van herkomst;

  • de datum van de aankomst in Nederland;

  • eventueel verblijf in derde landen;

  • het bezit van een paspoort en identiteitsdocumenten;

  • de reisroute;

  • genoten opleiding;

  • militaire dienst;

  • werkzaamheden in land van herkomst;

  • leefomgeving/levensloop en gezins- en familieleden.

Daarnaast vraagt de IND naar een korte opgave van de asielmotieven.

De IND kan bij alleenstaande minderjarige vreemdelingen jonger dan twaalf jaar een aanmeldgehoor afnemen. De IND vraagt in dat geval uitsluitend naar de volgende gegevens:

  • personalia (naam, voornamen, geboortedatum en -plaats);

  • nationaliteit;

  • spreekta(a)l(en);

  • laatste adres in het land van herkomst;

  • etnische afkomst;

  • religie;

  • gezins- of familieleden woonachtig in Nederland;

  • gezinssamenstelling in het land van herkomst (de namen van de vader, de moeder en eventuele (half-)broers en (half-)zussen, en eventuele overige familieleden); en

  • schoolopleiding en naam van de school.

Opgave van asielmotieven tijdens de aanmeldfase

De IND vraagt de vreemdeling conform artikel 3.108, vierde lid, Vb tijdens de aanmeldfase naar een korte opgave van de asielmotieven. Doel van het kort informeren naar asielmotieven is het bevorderen van een efficiënte en zorgvuldige afhandeling van de asielaanvraag. De IND vraagt hiernaar in het aanmeldformulier en/of tijdens het aanmeldgehoor. De IND stelt tijdens het aanmeldgehoor geen verdiepende vragen naar aanleiding van de opgegeven asielmotieven. De IND betrekt de afgelegde verklaringen over de asielmotieven zoals vermeld in het aanmeldformulier en/of tijdens het aanmeldgehoor niet bij de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Dit is wel mogelijk als de verklaringen betrekking hebben op daden als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, andere zware strafbare feiten of relevant zijn in het kader van de bescherming van de nationale veiligheid. De IND kan de overige tijdens de aanmeldfase afgelegde verklaringen wel betrekken bij de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Na afronding van het aanmeldgehoor, eindigt de aanmeldfase. De IND verstrekt een afschrift van het rapport van aanmeldgehoor aan de gemachtigde. De vreemdeling mag schriftelijk op het rapport van aanmeldgehoor reageren door het indienen van correcties en aanvullingen.

Leeftijdsschouw

Bij een alleenstaande minderjarige vreemdeling die zijn minderjarigheid niet met authentieke identiteitsdocumenten kan aantonen, vindt tijdens de aanmeldfase een leeftijdsschouw plaats. De leeftijdsschouw bestaat uit twee sessies die de volgende samenstelling hebben:

  • een sessie met één ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en één sessie met twee medewerkers van de IND, dan wel;

  • een sessie met twee ambtenaren belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en één sessie met één medewerker van de IND.

De medewerkers beoordelen per sessie onafhankelijk van de andere sessie of er sprake is van:

  • evidente meerderjarigheid op basis van uiterlijke kenmerken en verklaringen van de vreemdeling die stelt minderjarig te zijn;

  • evidente minderjarigheid op basis van uiterlijke kenmerken en verklaringen van de vreemdeling die stelt meerderjarig te zijn, of;

  • twijfel over de opgegeven leeftijd.

Per sessie zien de ambtenaren de vreemdeling apart van de andere sessie en elke sessie trekt een eigen conclusie. Er dient unaniem, dat wil zeggen door beide sessies, geoordeeld te zijn om tot evidente meerder- of minderjarigheid te kunnen concluderen. De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en de medewerker van de IND zorgen ervoor dat de conclusie dat een vreemdeling evident meerderjarig, evident minderjarig is of dat er twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd, wordt opgenomen in het dossier van de vreemdeling.

Bij de beoordeling worden alle volgende aspecten van de vreemdeling betrokken:

  • uiterlijke kenmerken;

  • het gedrag;

  • de verklaringen;

  • eventuele andere relevante omstandigheden.

De IND kan de vreemdeling een leeftijdsonderzoek aanbieden als uit de leeftijdsschouw niet blijkt dat de vreemdeling evident meerderjarig- of minderjarig is. Zie paragraaf C1/2.2 Vc.

AH

Paragraaf C1/2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.2. De rust- en voorbereidingstermijn

In artikel 3.109 Vb is de rust- en voorbereidingstermijn beschreven. De rust- en voorbereidingstermijn start op de dag volgend op het einde van de aanmeldfase.

De IND verstrekt tijdens de rust- en voorbereidingstermijn aan de vreemdeling een W-document, als bedoeld in artikel 4.21 Vb.

Uitzonderingen op de rust- en voorbereidingstermijn

De rust- en voorbereidingstermijn van een vreemdeling stopt als de vreemdeling op grond van de artikelen 3.109, zesde lid; 3.109b, tweede lid; 3.109c, eerste lid; of artikel 3.109ca, eerste lid, Vb, niet (meer) in aanmerking komt of wenst te komen voor de rust- en voorbereidingstermijn. De IND start de algemene asielprocedure van de vreemdeling zo snel mogelijk als de vreemdeling niet (meer) in aanmerking komt voor de rust en voorbereidingstermijn.

Op grond van artikel 3.109, zesde lid, Vb komt een vreemdeling onder andere niet in aanmerking voor de rust- en voorbereidingstermijn als de vreemdeling:

  • a. een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid;

  • b. overlast veroorzaakt in een opvangvoorziening of in de omgeving daarvan;

  • c. rechtens de vrijheid is ontnomen op grond van artikel 59b Vw dan wel op grond van een niet-vreemdelingrechtelijke titel;

  • d. niet naar waarheid gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit, herkomst of etniciteit en het vermoeden bestaat dat de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd mede daarom kan worden afgewezen.

Ad a.

De IND beslist of een vreemdeling die te kennen heeft gegeven een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te willen dienen een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid. Voor de beoordeling of de vreemdeling in deze gevallen een gevaar vormt voor de openbare orde, wordt aangesloten bij artikel 3.77, eerste lid, aanhef en onder c, Vb en bij paragraaf B1/4.4 Vc. De veroordeling hoeft niet onherroepelijk te zijn. Voor de beoordeling of de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid wordt verwezen naar paragraaf B1/4.4 Vc.

Ad b.

Er is in ieder geval sprake van overlast, als bedoeld in 3.109, zesde lid, aanhef en onder b, Vb als de vreemdeling:

  • andere vreemdelingen die in de opvangvoorziening of het aanmeldcentrum verblijven lastigvalt, of ruzie met hen maakt;

  • de medewerkers in de opvangvoorziening of het aanmeldcentrum lastigvalt, of ruzie met hen maakt;

  • een niet hanteerbaar verslavingsprobleem heeft;

  • een niet hanteerbaar psychiatrisch probleem heeft;

  • personen of bedrijven lastigvalt of ruzie met hen maakt in de omgeving van de opvangvoorziening (waaronder ook het openbaar vervoer) of het aanmeldcentrum.

  • strafbare feiten pleegt in de opvangvoorziening, het aanmeldcentrum of in de omgeving van het aanmeldcentrum.

Ad c.

Een vreemdeling komt niet in aanmerking voor de rust- en voorbereidingstermijn ingeval de vreemdeling:

  • tijdens zijn strafrechtelijke detentie te kennen geeft een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te willen dienen;

  • na het indienen van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op strafrechtelijke gronden de vrijheid wordt ontnomen;

  • de vrijheid is ontnomen ter fine van uit- of overlevering;

  • onder verantwoordelijkheid van de in Nederland gevestigde Internationale Hoven en Tribunalen valt en van wie de vrijheid is ontnomen;

  • de toegang tot Nederland is geweigerd en op strafrechtelijke gronden de vrijheid is ontnomen;

Ook de vreemdeling wiens asielaanvraag in vreemdelingenbewaring wordt afgehandeld, komt niet in aanmerking voor de rust- en voorbereidingstermijn.

Ad d.

Het betreft vreemdelingen die bij de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd onjuiste informatie of valse dan wel vervalste documenten met betrekking tot hun identiteit, nationaliteit, herkomst of etniciteit hebben verstrekt. Ook betreft het vreemdelingen die informatie of documenten hebben achtergehouden of vernietigd welke informatie of documenten een negatieve invloed op de beslissing op de aanvraag zouden hebben gehad.

De grensprocedure en lastminuteaanvragen kennen afwijkende regels, die beschreven worden in de paragrafen C1/2.5 en C1/2.9 Vc.

Leeftijdsonderzoek

De IND biedt een alleenstaande minderjarige vreemdeling uitsluitend een leeftijdsonderzoek als bedoeld in artikel 3.109d, tweede lid Vb aan als:

  • de vreemdeling zijn gestelde minderjarigheid niet met bewijsmiddelen kan aantonen;

  • de vreemdeling zijn gestelde minderjarigheid niet anderszins aannemelijk kan maken;

  • de uitslag relevant is voor het onderzoek naar welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, of voor de vraag of een alleenstaande minderjarige vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel of regulier voor bepaalde tijd of opvangvoorzieningen van het COA; en

  • uit de leeftijdsschouw niet blijkt dat de vreemdeling evident meerderjarig- of minderjarig is.

Bij het leeftijdsonderzoek worden röntgenopnamen gemaakt van de groeischijven in het hand/polsgebied en van de sleutelbeenderen. Vervolgens wordt door een arts bepaald of de mate van uitrijping van deze groeischijven past bij de door de vreemdeling opgegeven leeftijd. De uitslag van het leeftijdsonderzoek levert een bewijsmiddel op waarmee de vreemdeling zijn gestelde minderjarigheid kan aantonen.

Het leeftijdsonderzoek kan tijdens of na de rust- en voorbereidingstermijn worden aangeboden en uitgevoerd.

Voorlichting

VluchtelingenWerk Nederland verzorgt:

  • de voorlichting van de vreemdeling over het vervolg van de asielprocedure, als bedoeld in artikel 3.109, vierde lid, Vb; en

  • de verstrekking aan de vreemdeling van de informatie als bedoeld in artikel 3.108c, tweede lid, Vb, voor zover deze informatie niet al in een eerder stadium aan de vreemdeling is verstrekt.

Bijstand en voorbereiding door een rechtsbijstandverlener

De rechtsbijstandverlener van de vreemdeling zorgt voor de voorbereiding op de asielprocedure als bedoeld in artikel 3.109, vierde lid, Vb. Deze voorbereiding vindt plaats in het kantoor van de rechtsbijstandverlener. De rechtsbijstandverlener en de vreemdeling kunnen hierover andere afspraken maken.

Het COA verstrekt aan de vreemdelingen vervoersbewijzen en een routebeschrijving naar het kantoor van de rechtsbijstandverlener.

Wanneer de rust- en voorbereidingstermijn wordt onthouden, vindt de voorbereiding door een rechtsbijstandverlener plaats op een passend moment voorafgaand aan het nader gehoor.

Medisch advies

De vreemdeling ontvangt tijdens de rust- en voorbereidingstermijn op grond van artikel 3.109 vijfde lid, Vb een uitnodiging voor een medisch advies. Wanneer daartoe naar het oordeel van de IND aanleiding bestaat, kan de IND ook een medisch advies aanbieden in die gevallen waarin de rust- en voorbereidingstermijn wordt onthouden op grond van artikel 3.109, zesde lid, Vb. Dit kan bijvoorbeeld wanneer uit het aanmeldgehoor of uit andere relevante informatie blijkt dat sprake is van dusdanige (medische) problematiek dat een medisch advies noodzakelijk wordt geacht voordat het nader gehoor wordt afgenomen. Deelname aan het medisch advies is vrijwillig. De vreemdeling verleent schriftelijk toestemming voor deelname aan het medisch advies.

Het medisch advies maakt onderdeel uit van de beoordeling door de IND van de vraag of de vreemdeling bijzondere procedurele waarborgen nodig heeft als bedoeld in artikel 24 van de Procedurerichtlijn (zie artikel 3.108b Vb).

De IND bepaalt op welke wijze passende steun als bedoeld in artikel 3.108b Vb wordt geboden en op welke wijze rekening gehouden wordt met de conclusies uit het medisch advies. Op grond van de inhoud van het medisch advies zijn in ieder geval de volgende situaties mogelijk:

  • er is geen bijzondere actie noodzakelijk (de algemene asielprocedure kan starten);

  • het nader gehoor van de vreemdeling vindt niet plaats in de algemene asielprocedure (zie paragraaf C1/2.3 Vc);

  • de start van de algemene asielprocedure wordt uitgesteld;

  • de IND treft bijzondere voorzieningen tijdens het nader gehoor in de algemene asielprocedure (zie paragraaf C1/2.3 Vc);

  • de IND besluit voorafgaand aan de start van de algemene asielprocedure dat deze verlengd wordt (zie paragraaf C1/2.3 Vc);

  • een combinatie van twee of drie van de laatstgenoemde situaties.

Het medisch advies kan aanleiding geven te besluiten de parallelle procedure toe te passen (zie paragraaf A3/7.3 Vc).

De behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van de vreemdeling start zonder medisch advies als de vreemdeling geen schriftelijke toestemming heeft verleend voor het medisch advies. De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet af op grond van de weigering van de vreemdeling deel te nemen aan het medisch advies.

De IND mag op een later moment dan tijdens de algemene asielprocedure een medisch advies aanvragen als tijdens de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd alsnog relevante medische problematiek bij de vreemdeling naar voren komt. De vreemdeling moet schriftelijk toestemming geven voor dit medisch advies.

Einde van de rust- en voorbereidingstermijn

Naast de situaties zoals hiervoor beschreven onder ‘Uitzonderingen op de rust- en voorbereidings- termijn’, eindigt de rust- en voorbereidingstermijn van rechtswege met de start van de algemene asielprocedure.

De IND beslist na overleg met de Raad voor Rechtsbijstand en het COA op welke datum de algemene asielprocedure van de vreemdeling start. De IND deelt de vreemdeling schriftelijk mede op welke datum de algemene asielprocedure van de vreemdeling start.

AI

Paragraaf C1/2.9 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.9. De procedure bij een tweede of volgende aanvraag

De ééndagstoets asiel

Artikel 3.118b Vb regelt het verloop van de asielprocedure als een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt ingediend. De procedure als beschreven in artikel 3.118b, tweede en derde lid, Vb wordt aangeduid als de ééndagstoets asiel.

De vreemdeling, of diens wettelijk vertegenwoordiger, die een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wil indienen, dient deze aanvraag in persoon in op het aanmeldcentrum Ter Apel. De in artikel 3.50 VV genoemde gevallen zijn hiervan uitgezonderd. Een tweede of volgende aanvraag die niet in persoon is ingediend op het aanmeldcentrum Ter Apel geldt als onvolledige aanvraag waarbij de vreemdeling in verzuim is omdat hij niet voldoet aan het wettelijk voorschrift voor het indienen van de aanvraag. De vreemdeling krijgt dan een termijn van één week om de aanvraag in persoon in te dienen en het verzuim te herstellen, bij gebreke waarvan de aanvraag buiten behandeling wordt gesteld op grond van artikel 4:5 Awb.

De vreemdeling die een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wil indienen, dient daarvoor, behoudens de in artikel 3.50 VV genoemde gevallen, gebruik te maken van het model M35-O. De vreemdeling geeft op het model M35-O aan op grond van welke nieuwe feiten en omstandigheden hij een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wil indienen, onderbouwt dit en voegt bewijsmiddelen als bijlage bij. Indien het model M35-O niet of niet volledig is ingevuld, of als informatie ontbreekt die relevant is voor de beslissing op de aanvraag, handelt de IND overeenkomstig de in paragraaf C2/8 Vc beschreven werkwijze.

Als de IND de bijlage met bewijsmiddelen heeft ontvangen, verstrekt de IND aan de vreemdeling een bewijs van ontvangst, waarin staat beschreven welke bewijsmiddelen de IND heeft ontvangen. Voor wat betreft de teruggave van bewijsmiddelen door de IND zijn de beleidsregels in paragraaf C1/2.2 Vc onder het kopje ‘Onderzoek in de rust- en voorbereidingstermijn’ van overeenkomstige toepassing.

De IND start na ontvangst van het volledig ingevulde en complete model M35-O op basis van de daarmee verstrekte informatie en bewijsmiddelen met het onderzoek naar de inwilligbaarheid van de aanvraag.

De IND of de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen mag na ontvangst van het model M35-O een onderzoek starten. Paragraaf C1/2.1 Vc onder ‘Onderzoek in de aanmeldfase’ is in dat geval van overeenkomstige toepassing.

De IND beslist na ontvangst van een volledige aanvraag en, indien nodig, na overleg met de Raad voor Rechtsbijstand en het COA op welke datum de ééndagstoets asiel van de vreemdeling start. De ééndagstoets asiel vangt aan met het gehoor als bedoeld in artikel 3.118b, tweede lid, aanhef en onder a, Vb, tenzij de IND de kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen die nodig is voor het kunnen nemen van de beschikking, kan vergaren zonder gehoor. In de gevallen waarin de IND afziet van het houden van een gehoor, vangt de ééndagstoets asiel aan met het voornemen als bedoeld in artikel 3.118b, tweede lid, aanhef en onder c, Vb. De IND kan onder meer besluiten om af te zien van een gehoor in de situatie dat de vreemdeling:

  • zich beroept op hetzelfde asielrelaas als in een eerdere procedure zonder dat er nieuwe elementen of bevindingen zijn, dan wel zonder horen kan worden vastgesteld dat de nieuwe elementen of bevindingen de kans op internationale bescherming niet aanzienlijk groter maken;

  • een beroep doet op (nieuwe) informatie of stukken waarvan zonder horen kan worden vastgesteld dat ze niet leiden tot een ander oordeel dan in de eerdere procedure(s);

  • een beroep doet op de gestelde verslechterde algemene veiligheidssituatie in zijn land van herkomst en de IND de beoordeling kan doen op grond van informatie die uit openbare bronnen beschikbaar is;

  • een opvolgende asielaanvraag hoofdzakelijk baseert op stukken die zijn medische situatie betreffen;

  • een opvolgende aanvraag doet voor een afgeleide asielvergunning (artikel 29, tweede lid, Vw);

  • een opvolgende aanvraag indient die afhankelijk is van de aanvraag van een familie- of gezinslid;

  • valse of vervalste documenten overlegt;

  • een beroep doet op (nieuw) beleid waar hij evident niet onder valt dan wel in aanmerking wenst te komen voor verblijf op niet asiel gerelateerde gronden;

  • afkomstig is uit een veilig land van herkomst of reeds in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet, of

  • valt onder de werking van de Dublinverordening.

In gevallen waarin zich een van de hiervoor benoemde situaties voordoet maar individuele omstandigheden in de betreffende zaak ertoe leiden dat door het achterwege laten van het gehoor niet zorgvuldig kan worden beslist, wordt gehoord. De IND maakt geen gebruik van de mogelijkheid om af te zien van een gehoor bij de in artikel 40, zesde lid van de Procedurerichtlijn benoemde gevallen waarin weliswaar sprake is van een tweede of volgende aanvraag maar de vreemdeling voor het eerst zelfstandig en op eigen naam een (opvolgende) aanvraag indient.

Indien er aanleiding bestaat om in gevallen waarin is afgezien van een gehoor op grond van nieuwe elementen of bevindingen of een andere beoordeling van reeds bekende elementen of bevindingen alsnog de vreemdeling te horen, vangt de ééndagstoets asiel opnieuw aan. Dit geldt ook als de IND al gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om het onderzoek voort te zetten in het aanmeldcentrum als bedoeld in artikel 3.118b, vijfde lid, Vb.

Als de vreemdeling zonder voorafgaande mededeling niet verschijnt voor het gehoor als bedoeld in artikel 3.118b, tweede lid, aanhef en onder a, Vb wordt gehandeld overeenkomstig artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder onder b, Vw en paragraaf C2/8 Vc.

Voor de termijnen in de ééndagstoets asiel zijn de beleidsregels in C1/2.3 Vc onder Termijnen in de algemene asielprocedure van overeenkomstige toepassing.

De IND behandelt de tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de procedure als beschreven in artikel 3.118b, zesde lid, Vb, of in de Dublinprocedure als het voornemen tot afwijzing niet volgens artikel 3.118b, tweede lid, aanhef en onder onder c, Vb, op de eerste dag aan de vreemdeling is toegezonden of uitgereikt.

Een toerekenbare overschrijding van de termijnen als bedoeld in artikel 3.118b, tweede lid, Vb door de vreemdeling is geen reden voor verlenging van de termijnen.

De IND behandelt de tweede of volgende aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene asielprocedure (zie paragraaf C1/2.3 Vc), als de vreemdeling op grond van artikel 3.118b, tiende lid, Vb, juncto artikel 3.50 VV is uitgezonderd van de ééndagstoets asiel of in de Dublinprocedure in geval artikel 3.50 onder d, VV van toepassing is.

Wanneer het een alleenstaande minderjarige vreemdeling betreft, kan de tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de ééndagstoets asiel alleen niet-ontvankelijk worden verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, onder d, Vw of kennelijk ongegrond worden verklaard op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder onder b, j of k, Vw. Dit vloeit voort uit artikel 25, zesde lid onder a van de Procedurerichtlijn. In alle overige gevallen neemt de IND eerst een beslissing op de tweede of volgende aanvraag na doorzending naar de Dublinprocedure, de algemene asielprocedure of de verlengde asielprocedure.

Bekendmaking van het voornemen en de beschikking in de ééndagstoets asiel

Paragraaf C1/2.13 Vc onder ‘Wijze van bekendmaken’ is van overeenkomstige toepassing.

De IND zendt het voornemen en de beschikking aan de gemachtigde van de vreemdeling. Indien bij de IND geen gemachtigde bekend is en de vreemdeling aanwezig is op het aanmeldcentrum reikt de IND het voornemen en de beschikking in persoon uit aan de vreemdeling. Als bij de IND geen gemachtigde van de vreemdeling bekend is en de vreemdeling is niet aanwezig op het aanmeldcentrum dan is de laatste alinea van paragraaf C1/2.13 Vc onder ‘De beschikking in de algemene asielprocedure’ van overeenkomstige toepassing.

Lastminuteaanvragen

Als de vreemdeling aangeeft een opvolgende aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te willen dienen, pas nadat er concrete handelingen zijn verricht in het kader van het effectueren van zijn vertrek, zoals dat hij door de DT&V is geïnformeerd over de datum van de vlucht ten fine van zijn verwijdering (zie artikel 3.50 VV), merkt de IND deze aanvraag aan als een lastminuteaanvraag.

Zodra de vreemdeling aangeeft een lastminuteaanvraag te willen indienen, beoordeelt de IND of het mogelijk is deze aanvraag vóór de geplande uitzetting of overdracht te behandelen binnen de termijnen van de algemene asielprocedure, de ééndagstoets asiel of de Dublinprocedure. De IND betrekt bij die beoordeling mede de tijd die nodig is om de vreemdeling over te kunnen brengen naar Aanmeldcentrum Schiphol.

Als het niet mogelijk is om de opvolgende aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te behandelen vóór de geplande uitzetting of overdracht, dan beoordeelt de IND eerst of het indienen van die aanvraag tot gevolg heeft dat de uitzetting of overdracht volgens artikel 3.1 Vb achterwege blijft, of dat de uitzetting of overdracht op grond een van de uitzonderingen als genoemd in artikel 3.1, tweede lid, Vb doorgang kan vinden.

In dat geval bepaalt de IND waar en op welke wijze de vreemdeling (in afwijking van de normale wijze) zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan indienen. Na de indiening van de aanvraag neemt de IND zo spoedig mogelijk een nader gehoor af. De IND neemt dit nader gehoor in de regel af op de locatie waar de vreemdeling zich op dat moment bevindt. Tijdens het nader gehoor stelt de IND de vreemdeling in de gelegenheid om nieuwe elementen en bevindingen naar voren te brengen en vraagt de vreemdeling naar de redenen voor de late indiening van de aanvraag. De IND beoordeelt op basis van het nader gehoor en de overige omstandigheden van het geval, waaronder informatie van de DT&V, of de uitzetting of overdracht achterwege blijft of doorgang kan vinden. Als de uitzetting of overdracht niet achterwege blijft, wordt een beslissing hieromtrent kenbaar gemaakt aan de vreemdeling en diens gemachtigde.

De procedure na uitzetting of overdracht

Na de uitzetting of overdracht van de vreemdeling behandelt de IND de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde asielprocedure zoals beschreven in paragraaf C1/2.4 Vc. Het voornemen en de beschikking worden uitgereikt door middel van verzending aan gemachtigde.

De procedure als de uitzetting of overdracht achterwege blijft

Als de geplande uitzetting of overdracht van de vreemdeling wordt geannuleerd, vindt de (verdere) behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd plaats in de algemene asielprocedure, de verlengde asielprocedure, de ééndagstoets of de Dublinprocedure. Als aan de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel of de maatregel tot inbewaringstelling is opgelegd, wordt deze in beginsel voortgezet of opnieuw (op een andere grondslag) opgelegd.

AJ

Paragraaf C2/2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2. Algemene beleidsregels ten aanzien van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

Artikel 29, eerste en tweede lid, Vw bevat de gronden, waarop de IND een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan verlenen. De IND toetst de toepasselijkheid van deze gronden in de volgorde waarin deze gronden in de Vreemdelingenwet voorkomen.

De beoordeling van de geloofwaardigheid en zwaarwegendheid van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is beschreven in de paragraaf C1/4 Vc.

Land van herkomst

De IND stelt eerst het land van herkomst van de vreemdeling vast, vóórdat de IND beoordeelt of de vreemdeling gegronde vrees voor vervolging heeft in het land van herkomst. De IND verstaat onder ‘land van herkomst’ het land waarvan de vreemdeling de nationaliteit heeft.

Als geen enkel land de vreemdeling als onderdaan erkent, merkt de IND de vreemdeling aan als staatloze vreemdeling.

De IND merkt het land waar de staatloze vreemdeling voor zijn komst naar Nederland zijn gebruikelijke verblijfplaats (‘country of former habitual residence’) had, aan als land van herkomst van de staatloze vreemdeling. De IND bepaalt de gebruikelijke verblijfplaats van de staatloze vreemdeling, in ieder geval op basis van:

  • de aard van het verblijf van de staatloze vreemdeling in het land;

  • de duur van het verblijf van de staatloze vreemdeling in het land; en

  • de banden, die de staatloze vreemdeling heeft met het land.

Individualiseringsvereiste

De IND beoordeelt per vreemdeling op individuele basis en op basis van de situatie van de vreemdeling zelf of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Dit wordt het individualiseringsvereiste genoemd.

Afdoeningsgronden

De IND kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op verschillende gronden afwijzen. Deze gronden worden behandeld in de paragrafen C2/5, C2/6, C2/7 en C2/8 van de Vc.

AK

Paragraaf C2/4.1.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.1.1. Algemeen

Het wettelijk kader voor het verlenen van de afgeleide verblijfsvergunning voor nareizende gezinsleden staat beschreven in artikel 29, tweede lid, onder a, b of c, en vierde lid Vw.

De houder van een verblijfsvergunning asiel, die verzoekt om overkomst van zijn gezinsleden, wordt aangemerkt als ‘de referent’.

De wettelijke termijn van drie maanden, die in artikel 29, tweede lid, Vw wordt genoemd, gaat in op de dag na die waarop het besluit voor verlening van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan de referent bekend is gemaakt.

De termijn van drie maanden, zoals die in artikel 29 tweede lid, Vw wordt genoemd, is veiliggesteld als:

  • het gezinslid eerder dan de referent Nederland is ingereisd en hier een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend; of

  • de referent in Nederland of het nareizende gezinslid in het land van herkomst, dan wel het land van bestendig verblijf, binnen de termijn van drie maanden een aanvraag indient voor een mvv.

Feitelijke gezinsband

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 tweede lid, Vw, als de kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner feitelijk behoren tot het gezin van de referent. De IND verstaat onder kinderen als bedoeld in artikel 29 tweede lid, Vw, ook niet-biologische (adoptie- of pleeg)kinderen van een referent.

De referent in Nederland moet aantonen dat zijn kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner op het moment van binnenkomst van de referent in Nederland feitelijk tot zijn gezin behoorden en dat die feitelijke gezinsband nadien niet is verbroken. In deze paragraaf zijn de beleidsregels die toezien op de feitelijke gezinsband per gezinslid neergelegd.

De referent onderbouwt de feitelijke gezinsband met documenten en verklaringen conform paragraaf C2/4.1.2 Vc. Als de referent de feitelijke gezinsband niet met documenten kan onderbouwen, moet de referent met aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen aantonen dat het gezinslid feitelijk behoort tot zijn gezin. Voor de beoordeling of sprake is van een feitelijke gezinsband betrekt de IND alle feiten en omstandigheden van het geval, onder meer de vraag of er sprake is (geweest) van samenwoning en of de referent de gezinsleden heeft genoemd in de asielprocedure.

Biologische minderjarige kinderen

Als sprake is van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM, zie paragraaf B7/3.8.1 Vc, wordt aangenomen dat het minderjarige biologische kind feitelijk behoort tot het gezin, tenzij het kind zelfstandig woont en in eigen levensonderhoud voorziet.

De IND beoordeelt of zich na binnenkomst van de referent in Nederland omstandigheden hebben voorgedaan waardoor kan worden aangenomen dat de feitelijke gezinsband is verbroken. Mede gelet op artikel 32, eerste lid, aanhef onder e Vw, geldt bij de beoordeling van feiten en omstandigheden die zich na meerderjarigheid hebben voorgedaan het beleid voor meerderjarige kinderen. De IND werpt feiten en omstandigheden die noodgedwongen door de vlucht zijn ingegeven, niet tegen.

Meerderjarige kinderen

De IND neemt aan dat sprake is van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM, zie paragraaf B7/3.8.1 Vc, als het meerderjarige biologische kind feitelijk behoort tot het gezin.

Indien de vreemdeling en de referent de gestelde gezinssituatie niet aannemelijk maken, neemt de IND geen gezinsleven aan.

De referent is een amv

Als referent kan ingevolge artikel 29, tweede lid, onder c, Vw de vreemdeling optreden die een amv is in de zin van artikel 2, onder f, van Richtlijn 2003/86/EG.

De IND beschouwt in dit kader een minderjarige in ieder geval als alleenstaand als:

  • De minderjarige Nederland is ingereisd zonder begeleiding van een volwassene die in het land van herkomst of bestendig verblijf de zorg voor de amv had; of

  • De minderjarige in Nederland niet onder de verantwoordelijkheid van een volwassene staat die die in het land van herkomst of bestendig verblijf de zorg voor de amv had.

Dat de volwassene ook in het land van herkomst of bestendig verblijf al de zorg had voor de amv kan bijvoorbeeld blijken uit de wet of het gewoonterecht van dat land van herkomst of bestendig verblijf. Dit kan bijvoorbeeld blijken, als de minderjarige in het land van herkomst of bestendig verblijf langdurig onder de feitelijke zorg en verantwoordelijkheid van deze volwassene is geweest.

De IND beschouwt een minderjarige in ieder geval niet als alleenstaand in de situaties beschreven in paragraaf B8/6.1 Vc.

Het komt ook voor dat een minderjarige onder de begeleiding van een volwassene inreist in een lidstaat van de EU (inclusief Nederland) en vervolgens zonder begeleiding wordt achtergelaten. In dat geval behandelt de IND de minderjarige als een minderjarige die zonder begeleiding van een volwassene Nederland is ingereisd.

Uitzondering op deze regel is in ieder geval de situatie als een ouder de minderjarige zelf naar het grondgebied van een lidstaat heeft gebracht en hem daar vervolgens zonder begeleiding heeft achtergelaten.

De term ‘minderjarige’ in bovengenoemde definitie moet als volgt worden uitgelegd. Als de vreemdeling ten tijde van de indiening van een asielaanvraag de leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt heeft, merkt de IND deze vreemdeling tot 3 maanden na inwilliging van die asielaanvraag aan als minderjarige, ook al heeft de vreemdeling op dat moment de leeftijd van 18 jaar bereikt. Het verzoek om nareis ten behoeve van de ouder(s) van deze vreemdeling moet binnen deze 3 maanden zijn ingediend.

Voor het vaststellen van de feitelijke gezinsband wordt verwezen naar paragraaf C2/4.1.1 Vc onder ‘biologische minderjarige kinderen’ dan wel ‘meerderjarige kinderen’. Mede gelet op artikel 32, eerste lid, aanhef onder e Vw, geldt bij de beoordeling van feiten en omstandigheden die zich na meerderjarigheid hebben voorgedaan het beleid voor meerderjarige kinderen. De IND werpt feiten en omstandigheden die noodgedwongen door de vlucht zijn ingegeven, niet tegen.

De IND wijst een verzoek van een minderjarige om nareis van zijn ouders af, als de minderjarige zelf in het kader van nareis Nederland is ingereisd. In dat geval heeft de IND in een eerdere procedure vastgesteld dat deze minderjarige feitelijk tot een ander gezin behoort. Daarmee valt deze ook niet onder de zorg en verantwoordelijkheid van degenen, voor wie de minderjarige om nareis verzoekt.

Adoptie- en pleegkinderen

Anders dan bij biologische kinderen kan bij adoptie- en pleegkinderen niet door middel van een DNA-onderzoek worden aangetoond dat de referent en het kind tot elkaar in relatie staan. In deze gevallen moet op een andere manier worden getoetst of er sprake is van een feitelijke gezinsband tussen de referent en het pleegkind. De referent en de vreemdeling moeten dit aannemelijk maken.

Bij de beoordeling of het pleegkind feitelijk deel uitmaakt van het gezin van de referent, wordt onder meer betrokken:

  • De identiteit en de familierechtelijke relatie van het pleegkind en zijn/haar biologische ouders;

  • de duur en de reden van de opname van het pleegkind in het gezin van de referent;

  • de (financiële) afhankelijkheid van het pleegkind van de referent;

  • in hoeverre de biologische ouders van het pleegkind in staat zijn voor het pleegkind te zorgen en, als dit aan de orde is, in hoeverre zij betrokken zijn gebleven bij de opvoeding van het pleegkind;

  • of de referent de voogdij over het pleegkind heeft gekregen.

Het pleegkind komt niet in aanmerking voor nareis indien er een positieve verplichting onder artikel 8 EVRM bestaat om de biologische ouder te herenigingen met het pleegkind in Nederland.

De voorwaarden voor het verbreken van de feitelijke gezinsband zijn voor adoptie- en pleegkinderen gelijk aan die van biologische kinderen.

Toestemmingsverklaring

De IND verleent uitsluitend een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw als:

  • De achterblijvende biologische ouder toestemming geeft voor het vertrek van het kind naar Nederland;

  • De achterblijvende biologische ouder die het kind feitelijk verzorgt, en het kind derhalve niet ten laste van de referent komt, toestemming geeft voor het vertrek van het kind naar Nederland;

  • De achterblijvende biologische ouder die het recht heeft om het kind te verzorgen en het kind derhalve niet te laste van de referent komt, toestemming geeft voor het vertrek van het kind naar Nederland.

  • De referent recente officiële documenten heeft overgelegd waaruit blijkt dat het gezag over de kinderen is belegd bij een andere volwassene dan de achterblijvende biologische ouder én de gezaghebbende volwassene toestemming geeft voor het vertrek van het kind naar Nederland;

  • De referent recente documenten heeft overgelegd, waaruit blijkt dat de achterblijvende biologische ouder, dan wel de gezaghebbende volwassene, geen toestemmingsverklaring kan overleggen; of

  • De referent aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen heeft verstrekt over de reden waarom de toestemmingsverklaring niet kan worden overgelegd, indien de referent het ontbreken van een toestemmingsverklaring niet met documenten kan onderbouwen.

Daarnaast dient het kind te voldoen aan de overige voorwaarden uit deze paragraaf (C2/4.1.1 Vc).

Huwelijk en partnerschap

De IND verleent uitsluitend een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 tweede lid, onder a of b, Vw, als het huwelijk of partnerschap al bestond voordat de referent Nederland is ingereisd. Bij de beoordeling van de leeftijd waarop de IND huwelijkspartners en geregistreerd partners toelaat is paragraaf B7/3.1.2. Vc van toepassing. Voor ongehuwde partners geldt dat zij de leeftijd van 18 jaar moeten hebben bereikt en sprake is van een duurzame, exclusieve relatie.

De IND beschouwt een huwelijk als een naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk indien een dergelijk huwelijk volgens de wetgeving van het land waar het is gesloten, als rechtsgeldig wordt aangemerkt. Indien een huwelijk volgens de wetgeving van het land waar het is gesloten niet als rechtsgeldig wordt aangemerkt, dan toetst de IND of aan de voorwaarden voor partnerschap wordt voldaan.

Indien ten tijde van de aanvraag sprake is van een polygame situatie komen slechts een echtgenoot of (geregistreerd) partner en de uit dit huwelijk/deze relatie voortgekomen kinderen voor verblijf in aanmerking. Van een polygame situatie is sprake als de vreemdeling of de persoon bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, tegelijkertijd met een andere persoon (of meerdere andere personen) een huwelijk of een duurzame relatie heeft (inclusief geregistreerd partnerschap).

Als de in Nederland verblijvende referent met een andere man of vrouw duurzaam samenleeft, komen de wettelijke echtgeno(o)t(e) alsmede de eventuele andere gezinsleden niet voor een verblijfsvergunning in aanmerking. Ook voor andere casusposities geldt dat zolang sprake is van een polygame situatie, bepaalde gezinsleden niet in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning.

Minder- en meerderjarige kinderen

De IND beoordeelt of sprake is van minderjarigheid of meerderjarigheid naar Nederlands recht (zie artikel 1.233 Burgerlijk Wetboek).

Voor onderzoek naar de feitelijke gezinsband tussen ouder(s) en biologische kinderen wordt verwezen naar paragraaf C2/4.1.2 Vc.

Gezinsleden en artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Voor de beoordeling van aanvragen van gezinsleden in relatie tot artikel 1F Vluchtelingenverdrag wordt verwezen naar paragraaf C2/7.10.2.7 Vc (‘gezinsleden en artikel 1F Vluchtelingenverdrag’).

Procedurele regels

Voor de beoordeling van niet uit artikel 29 tweede lid Vw voortvloeiende aspecten (waaronder een gevaar voor de openbare orde) geldt dat het toepasselijke wettelijke kader afhankelijk is van de gekozen procedure (mvv-procedure of asielprocedure).

In geval van het niet verlenen of het intrekken van een mvv, geldt het reguliere kader van artikel 16 Vw en de daaruit voortvloeiende regelgeving (zoals genoemd in hoofdstuk B1 Vc). In geval van het niet verlenen of intrekken van een asielvergunning geldt het asielkader van artikel 30b Vw en het beleid zoals neergelegd in hoofdstuk C1 Vc.

Hoewel voor mvv- dan wel asielprocedures een ander wettelijk kader geldt, gelden wel dezelfde (materiële) beleidsregels, zoals opgenomen in de paragrafen C2/7.10 en C2/10.3 Vc.

Voor de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag mvv nareis dient van elk na te reizen gezinslid bij het aanvraagformulier een recente, goed lijkende pasfoto of een andere recente (kleuren) foto van het gezicht van het gezinslid, te worden overgelegd.

Bij het indienen van de aanvraag dient elke nareiziger van 12 jaar en ouder een ingevulde en ondertekende antecedentenverklaring over te leggen.

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw ambtshalve of op aanvraag.

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw ambtshalve (conform artikel 28, eerste lid onder d en derde lid Vw) als de vreemdeling met een daartoe afgegeven (geldige) mvv is ingereisd en zich vervolgens binnen drie dagen heeft aangemeld (op de manier zoals gecommuniceerd door de IND). De ingangsdatum is de datum als bedoeld in artikel 3.105a eerste lid, Vb, tenzij de vreemdeling bij de afgifte van de mvv heeft aangegeven de datum als bedoeld in artikel 3.105a tweede lid, Vb als ingangsdatum te prefereren.

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw op aanvraag aan het gezinslid van een referent indien:

  • het gezinslid zonder mvv voor nareis gelijktijdig met de hoofdpersoon een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend. De ingangsdatum van de verblijfsvergunning is dan gelijk aan de ingangsdatum van de aan de referent verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd; of

  • het gezinslid zonder mvv voor nareis binnen drie maanden na de datum van het besluit waarin aan de referent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend. De ingangsdatum van de verblijfsvergunning is dan de datum van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

AL

Paragraaf C2/7.10.2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7.10.2.2. Artikel 1F aanhef en onder b, Vluchtelingenverdrag

Politieke misdrijven

Het door de vreemdeling gepleegde misdrijf wordt beschouwd als een politiek misdrijf, indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

  • er is een direct verband tussen het door de vreemdeling gepleegde misdrijf en de door hem aangehaalde politieke doelstelling;

  • het door de vreemdeling gepleegde misdrijf is een effectief middel om de door hem aangehaalde politieke doelstelling te realiseren;

  • de vreemdeling staat niet een meer vreedzaam alternatief ter beschikking; en

  • het door de vreemdeling gepleegde misdrijf staat in een redelijke verhouding tot het door hem nagestreefde doel.

De volgende misdrijven kunnen in ieder geval een politiek karakter hebben:

  • mishandeling;

  • drugshandel;

  • roofovervallen;

  • brandstichting.

Niet-politieke misdrijven

De volgende misdrijven moeten op grond van het bovenstaande in ieder geval worden aangemerkt als ernstig niet-politiek misdrijf in de zin van artikel 1F, onder b van het Vluchtelingenverdrag:

  • moord;

  • doodslag;

  • verkrachting;

  • oorlogsmisdrijven, zoals gedefinieerd in artikel 8, Statuut van Rome, inzake het internationaal Strafhof;

  • misdrijven tegen de menselijkheid, zoals gedefinieerd in artikel 7, Statuut van Rome inzake het internationaal Strafhof;

  • foltering;

  • genocide, zoals gedefinieerd in artikel 6, Statuut van Rome, inzake het internationaal Strafhof;

  • slavernij en slavenhandel; en

  • misdrijven die vallen binnen de delictsomschrijving van enig bindend internationaal instrument dat bepaalt dat er in geval van een misdrijf dat binnen het bereik van dat instrument valt geen sprake kan zijn van een politiek misdrijf en/of van vluchtelingschap.

Beoordeling ernstige misdrijven in de zin van artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag

De beoordeling of een misdrijf ‘ernstig’ is in de zin van artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag, betreft een individuele beoordeling aan de hand van de individuele omstandigheden. De volgende elementen kunnen daarbij van belang zijn:

  • 1. Aard van het gepleegde feit/handeling;

  • 2. Omvang van de gevolgen c.q. de schade die is teweeggebracht;

  • 3. Strafmaat;

  • 4. Internationale (rechterlijke) consensus dat het gepleegde feit is aan te merken als ernstig misdrijf;

  • 5. De gevolgde strafprocedure.

Het is afhankelijk van de individuele feiten en omstandigheden welke elementen – al dan niet in samenhang – relevant zijn en moeten worden betrokken in de beoordeling.

Ad 1

Bij geweldsmisdrijven kijkt de IND naar de mate van geweld dat toegepast is (of het geweld en/of schade, die het gevolg was van de gedraging), de geweldsmethoden die zijn gebruikt en het gebruik van dodelijke wapens. Misdrijven zonder geweldscomponent, zoals economische misdrijven of handel in drugs, kunnen eveneens onder de reikwijdte van artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag vallen. Het is niet relevant of het misdrijf is gepleegd in het herkomstland of een land buiten het land van toevlucht.

Ad 2

Bij omvang van de schade wordt onder meer meegewogen of sprake is van:

  • een (internationaal) grensoverschrijdend karakter van bepaalde misdrijven;

  • nevencriminaliteit, die gepaard gaat met bepaalde misdrijven (zowel nationaal als internationaal;

  • het plegen van delicten over langere tijd en mogelijk recidive.

Ad 3

Bij het wegen van de strafmaat is van belang de maximumstraf die volgens het Nederlandse Wetboek van Strafrecht op het misdrijf is gesteld dan wel – als de vreemdeling al is veroordeeld – de hoogte van de opgelegde straf (na strafmaatvergelijking). Uitsluiting op grond van artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag gebeurt echter niet slechts op basis van de strafmaat, maar alleen na onderzoek en beoordeling van alle relevante feiten.

Ad 4

De internationale standaard en consensus of een bepaald misdrijf als ‘ernstig’ is aan te merken in de zin van artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag kan worden afgeleid uit bronnen als:

  • de richtlijnen van UNHCR voor de toepassing van artikel 1F Vluchtelingenverdrag, Handbook UNHCR;

  • internationale verdragen, Europese richtlijnen en verordeningen, resoluties van de VN Veiligheidsraad, resoluties/conclusies of andere uitlatingen van Europese instellingen (bijv. Europese Commissie, Raad van Ministers van de EU);

  • rechtspraak van Europese en internationale gerechtelijke instanties, evenals de wetgeving, uitvoering en rechtspraktijk van (andere) landen.

Misdrijven die op grond van vorenstaande doorgaans als ‘ernstig’ kunnen worden aangemerkt zijn (niet-limitatief) moord, verkrachting, brandstichting, het plegen van een gewapende overval, en andere vergrijpen die vergezeld gaan van dodelijke wapens en/of ernstige verwonding van personen.

Het gegeven dat een bepaalde praktijk in het land van herkomst of in het land waar de handeling is gepleegd als zodanig niet strafbaar is, sluit niet uit dat deze handeling volgens internationale standaarden wel gekwalificeerd dient te worden als een ernstig, niet-politiek misdrijf.

Ad 5

Een aantal aspecten van de strafprocedure (of de uitkomst ervan) kunnen een rol kan spelen bij het toepassen van artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag:

  • Veroordeling: Voor de toepasselijkheid van artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag is een veroordeling niet vereist. Als de vreemdeling is veroordeeld, beziet de IND, hoe dit zich verhoudt tot internationale maatstaven (gerelateerd aan de Nederlandse maatstaf). Een strafrechtelijke veroordeling kan wel worden betrokken in de beoordeling, dat aan de bewijsmaatstaf van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag (‘ernstige redenen om te veronderstellen’) is voldaan.

  • (Deels) uitgezeten straf: Het (gedeeltelijk) uitgezeten hebben van een straf vormt geen reden om artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag niet (langer) tegen te kunnen werpen.

  • Vrijspraak: Voor het vaststellen van de ernst van een misdrijf als bedoeld in artikel 1F, aanhef en onder b van het Vluchtelingenverdrag is in beginsel niet doorslaggevend dat de vreemdeling voor het misdrijf is vrijgesproken. In dit kader is onder andere van belang of de vrijspraak ziet op dezelfde gedraging(en), die ook aan artikel 1F Vluchtelingenverdrag ten grondslag liggen of hebben gelegen, of de vrijspraak het gevolg is van een inhoudelijke beoordeling of een procedurele afdoening, en de inhoudelijke redenen van de vrijspraak.

Absolute politieke misdrijven in de zin van artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag

Bij ‘absolute politieke misdrijven’ kan artikel 1F, onder b van het Vluchtelingenverdrag niet worden toegepast. Absolute politieke misdrijven zijn misdrijven met een politiek karakter, waarbij uit de omschrijving van het misdrijf blijkt dat zij zijn gericht tegen de staat. De volgende misdrijven zijn in ieder geval absolute politieke misdrijven:

  • hoogverraad en het verstoren van verkiezingen; en

  • misdrijven weergegeven in het een der Titels I tot en met IV van het Tweede Boek, Wetboek van Strafrecht.

Factoren voor het wel of niet toepassen van de uitsluitingsgrond

Als is vastgesteld dat sprake is van een ernstig, niet-politiek misdrijf, dan is een verdere evenredigheidstoetsing of toetsing aan proportionaliteit, die impliceert dat de ernst van de gestelde daden nogmaals wordt beoordeelt, niet verplicht (zie ook C2/7.10.2.5. Vc).

AM

Model M93 Vreemdelingencirculaire 2000 vervalt.

AN

Model M100 Vreemdelingencirculaire 2000 vervalt.

AO

Het model M105-B Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 1.

AP

Het model M117-A Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 4.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2022.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 9 december 2021

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, J.W.H.M. Beaujean directeur-generaal Migratie

BIJLAGE 1

Model M105-B Proces-verbaal van staandehouding als bedoeld in artikel 55 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)

BIJLAGE 2

Model M117-A Aanwijzing ingevolge artikel 55 en/of meldplicht ingevolge artikel 54 van de Vreemdelingenwet 2000

TOELICHTING

ALGEMEEN

Dit verzamel WBV strekt tot aanpassing van de Vreemdelingencirculaire 2000 en bevat verbeteringen en verduidelijkingen van bestaande beleidsregels, redactionele aanpassingen en verwerking van jurisprudentie.

ARTIKELSGEWIJS

A

In het verzamel WBV van 1 oktober 2021 (gepubliceerd op 30 september 2021) zijn twee nieuwe afkortingen geïntroduceerd, namelijk ACRU (aanvullende Cao Rijk uitzendingen) en BVID (Basisvoorziening Identiteitsvaststelling). Deze afkortingen zijn nu ook toegevoegd aan de afkortingenlijst van de Vreemdelingencirculaire.

B, AP

Model M117-A Vc is in lijn gebracht met de algemene teksten en layout van andere modellen van de Vc.

Daarnaast is in model M117-A Vc opgenomen dat een meegedeelde termijn van aanmelding ook blijft gelden na een verhuizing van een vreemdeling binnen Nederland. De vreemdeling dient zich na een verhuizing er van op de hoogte te stellen bij een plaatselijke afdeling van de Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) van zijn woonplaats op welke plaats, weekdag en tijdstip hij aan de meldplicht moet voldoen.

In paragraaf A2/10.3.1 Vc is een verwijzing gemaakt naar de verplichtingen uit model M117-A Vc.

C, H

In geval een vreemdeling illegaal in Nederland is maar een geldige verblijfsvergunning of een andere toestemming tot verblijf in één van de lidstaten van de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein en Zwitserland heeft, dan moet eerst een bevel tot onmiddellijke terugkeer naar die lidstaat aan die vreemdeling worden gegeven, tenzij er sprake is van openbare orde. Houdt de vreemdeling zich daaraan niet of is er sprake van openbare orde, dan dient in beginsel een terugkeerbesluit te worden uitgevaardigd. Bij een asielstatushouder is dit echter niet mogelijk vanwege het beginsel van non-refoulement. Dit volgt ook uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 24 februari 2021 in de zaak C-673/19 (ECLI:EU:C:2021:127).

De tekst dat in dit soort situaties wel een terugkeerbesluit wordt genomen maar niet wordt geëffectueerd, is dus in strijd met deze uitspraak. Gelet hierop is A3/2 Vc met deze wijziging in lijn gebracht met de uitspraak van het Hof.

Als er geen terugkeerbesluit mag worden uitgevaardigd, kan evenmin een inreisverbod worden opgelegd. Wel kan een asielstatushouder ongewenst worden verklaard met toepassing van artikel 67 Vw en in E&S gesignaleerd worden.

Hoewel de asielstatushouder geen inreisverbod opgelegd kan krijgen, wordt de consultatieprocedure wel gevolgd. De gronden voor de nationale ongewenstverklaring kunnen immers een reden zijn voor de asielstatusverlenende lidstaat om de asielstatus in te trekken. Afhankelijk van waar de vreemdeling zich bevindt, kan de betrokken lidstaat er voor kiezen een inreisverbod op te leggen.

Het moment van consultatie wordt aangepast als wordt overwogen een licht inreisverbod op te leggen. Een licht inreisverbod wordt immers enkel opgelegd als het verblijfsrecht in de andere lidstaat is ingetrokken. Hiermee verhoudt zich niet de tekst dat de consultatieprocedure pas wordt gestart nadat een terugkeerbesluit is uitgereikt terwijl dat tevens een inreisverbod inhoudt.

In A4/2.2 Vc is onder verwijzing naar A3/2 Vc deze wijziging ook zichtbaar gemaakt voor het behoud van het overzicht.

D, AG, AH, AI

In de paragrafen A3/6.4, C1/2.1, C1/2.2 en C1/2.9 Vc is de onjuiste spelwijze van lastminuteaanvraag gecorrigeerd.

E, F, G, J, AM, AN

De proceshandelingen uit model M100 Vc (bericht van vertrek) en uit model M93 Vc (bericht omtrent signalering) zijn geautomatiseerd. Daarom zijn deze modellen in de Vc overbodig geworden. Om te voorkomen dat deze modellen nog gebruikt worden, zijn deze met deze wijziging uit de Vc verwijderd.

In paragrafen A3/6.7, A3/6.10, A3/6.11 en A5/4 Vc zijn de verwijzingen naar deze modellen eveneens verwijderd. Wel blijft duidelijk welke handeling de politie of de KMar moet verrichten bij vertrek en/of het voorstel tot signalering en/of een verzoek tot opheffing van de signalering van de vreemdeling.

I

In A4/2.5 Vc was niet geregeld hoe om te gaan met de situatie waarin een vreemdeling verblijfsrecht krijgt in een andere lidstaat van de Europese Unie (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein en Zwitserland, maar in Nederland gesignaleerd staat in SIS ter fine van de weigering van de toegang vanwege een inreisverbod of een ongewenstverklaring. De andere lidstaat verzoekt Nederland dan om deze signalering in SIS op te heffen. De signalering in SIS dient in deze altijd opgeheven te worden. Er wordt dan ambtshalve beoordeeld of het inreisverbod wel of niet wordt opgeheven. Als het inreisverbod niet wordt opgeheven, wordt de signalering overgezet naar E&S.

Bij een licht inreisverbod kan ondanks dat het een licht inreisverbod betreft, sprake zijn van openbare orde. Als sprake is van openbare orde, maar niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor een zwaar inreisverbod zoals neergelegd in A4/2.3 Vc, wordt namelijk een licht inreisverbod opgelegd.

In de in A4/2.5.5 Vc beschreven situaties wordt de signalering in E&S gezet. Deze beoordeling gaat gepaard met een ambtshalve beoordeling of het inreisverbod wel of niet wordt opgeheven.

Het betreft een ambtshalve beoordeling van de opheffing van het lichte inreisverbod. Om die reden is het onder A4/2.5.5 Vc geplaatst. Voor wat betreft de openbare orde wordt voor het lichte inreisverbod aangesloten bij B1/4.4 Vc. Als hier aan wordt voldaan, wordt het lichte inreisverbod niet opgeheven, ook al is de openbare orde niet de grondslag geweest van de maatregel.

K, AJ, AO

In paragraaf A5/5 Vc, paragraaf C2/2 Vc en model M105-B Vc zijn redactionele wijzigingen doorgevoerd.

L, AC, AD, AF

Op 1 januari 2022 treedt de nieuwe Wet inburgering 2021 (Wi 2021) in werking. Deze wet behelst een nieuw inburgeringsstelsel van SZW waarbij het na te streven taalniveau, overeenkomstig het regeerakkoord 2017-2021 van A2 naar B1 gaat. De verkenning van J&V naar een apart inburgeringskader m.b.t. het inburgeringsvereiste voor niet-inburgeringsplichtigen is daarentegen op 1 januari 2022 nog niet gereed. Een wijziging van het vreemdelingenbesluit is desondanks noodzakelijk, dit o.a. om de overgangssituatie en de gevolgen die verband houden met de inwerkingtreding van de Wet inburgering 2021 in het vreemdelingenbesluit te regelen. Hieromtrent is op 4 oktober 2021 een brief aan de Kamer gezonden (32 824, nr. 346).

Met dit besluit, welke nog in procedure is, wordt beoogd de doorwerking van het inburgeringsregime ook te handhaven voor inburgeringsplichtige vreemdelingen die straks onder Wi 2021 zullen inburgeren en op enig moment sterker verblijf willen aanvragen. Daarnaast wordt geborgd dat niet-inburgeringsplichtige vreemdelingen als ook inburgeringsplichtige vreemdelingen, voor zover deze laatste nog onder het oude regime vallen gelet op het overgangsrecht van de Wi 2021, aan het inburgeringsvereiste kunnen voldoen onder de voorwaarden die golden onder de Wet inburgering 2013.

In paragraaf B9/8.1.2 Vc is een nadere uitleg gegeven op deze situatie en is aangegeven dat ook in afwachting van de wijziging van het Vreemdelingenbesluit geborgd is dat niet-inburgeringsplichtige vreemdelingen aan het inburgeringsvereiste kunnen voldoen onder de voorwaarden die golden onder de Wet inburgering 2013. In paragraaf B9/20.1 Vc is een verwijzing gemaakt naar deze uitleg.

Omdat met de Wi 2021 niet beoogd is om het toetsingskader van het basisexamen inburgering te wijzigen, is in paragraaf B1/4.7 Vc steeds een verwijzing gemaakt naar de Wet inburgering, Besluit inburgering en Regeling inburgering, zoals deze luidden voor 1 januari 2022.

Op grond van de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 4 februari 2020 aan de Tweede Kamer (kenmerk 32 824) wordt verder de inburgeringsplicht heringevoerd voor Turkse nieuwkomers. Het herinvoeren van de inburgeringsplicht voor Turkse nieuwkomers betekent ook, dat zij op grond van de Vreemdelingenwet voorafgaand aan de aankomst in Nederland het «basisexamen inburgering in het buitenland» moeten behalen. Paragraaf B1/4.7 Vc is hierop aangepast.

Verder is bij besluit van 24 november 2021 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Staatsblad 2021, 580) aan de artikelen 3.80a, 3.96a en 3.107a Vb een ontheffingsgrond toegevoegd, namelijk de ontheffing aantoonbaar voldoende ingeburgerd (AVI). Met deze ontheffingsgrond kan een vreemdeling worden ontheven van het inburgeringsvereiste bij een aanvraag voor een sterker verblijfsrecht. Aan paragraaf B9/8.1.2 Vc is een uitwerking toegevoegd van de voornoemde ontheffingsgrond.

M

Als er sprake is van een inreisverbod waarvan de rechtsgevolgen van artikel 66a lid 6 of 7 Vw in werking zijn getreden, is het onwenselijk dat de vreemdeling die zich (weer) in Nederland meldt, zijn verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening mag afwachten. Het indienen van een nieuwe aanvraag leidt bij een in werking getreden inreisverbod immers niet tot rechtmatig verblijf en een eventuele vervolgprocedure zou er niet toe moeten leiden dat die in Nederland mag worden afgewacht. Gelet hierop is deze situatie als extra uitzonderingscategorie opgenomen in paragraaf B1/7.3 Vc.

N

Per 1 oktober 2021 is de tekst van artikel 1.14 Vv aangepast. Deze wijziging houdt in dat payrolling is toegevoegd aan de definitie van artikel 1.14 Vv en tegelijkertijd is arbeidsbemiddeling als activiteit van de onderneming verwijderd uit dit artikel, omdat ondernemingen die enkel aan arbeidsbemiddeling doen niet in aanmerking komen voor het keurmerk van Stichting Normering Arbeid. Paragraaf B1/8.2.2 Vc is in lijn gebracht met de wijziging in artikel 1.14 Vv.

O, P, Q, R, S, T, U, V, X, Y, Z, AA, AB, AE

Per 1 januari 2022 treedt de herziening van de Wet arbeid vreemdelingen in werking. Hiermee samenhangend heeft SZW ook de Regeling uitvoering Wet arbeid vreemdelingen (Ruwav) en het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen (Buwav) aangepast. Deze aanpassingen zien vooral op een herindeling van deze regelgevingen. Dit betekent dat er een vernummering is doorgevoerd van alle bepalingen.

In de Vc wordt op meerdere plaatsen naar het Buwav en de Ruwav verwezen. Vanwege het voornoemde zijn deze verwijzingen aangepast. In de volgende paragrafen is een wijziging aangebracht: B2/2.1, B4/2.1, B5/2.1.3, B5/2.1.5, B5/2.1.6, B5/2.3, B5/3.1, B6/1, B6/2.3, B6/2.6, B6/4.3, B6/5.1 en B10/4.3 Vc.

Met de herziening komt ook artikel 14, vijfde lid, Vw te vervallen. De hierin genoemde geldigheidsduur is onder artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder h, Vb opgenomen. Daarnaast wordt de geldigheidsduur gewijzigd van één naar drie jaar.

Paragraaf B5/2.2 Vc is aangepast naar aanleiding van het voorgaande.

W

Loonspecificaties en een werkgeversverklaring van de dienstverlener mogen niet verlangd worden op grond van artikel 3.31a Vreemdelingenbesluit. In het tweede lid van dit artikel is namelijk bepaald dat de aanvraag niet wordt afgewezen als de middelen van bestaan niet zelfstandig, duurzaam of voldoende zijn. Redengevend hiertoe is dat de vreemdeling die de dienst gaat verrichten, in dienst blijft van zijn buitenlandse werkgever. De vreemdeling is uitgesloten van een beroep op de publieke middelen (Stb. 2005, 577, p. 10).

Paragraaf B5/3.2 Vc is vanwege het voorgaande aangepast.

AK

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in een uitspraak van 16 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1174) geoordeeld, dat ook een referent in het bezit van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd nareis kan aanvragen, voor zover hij overigens aan de geldende voorwaarden voldoet. De tekst van de inleidende tekst van paragraaf C2/4.1.1 Vc is hierop aangepast.

Verder is de tekst van paragraaf C2/4.1.1 Vc onder het kopje ‘procedurele regels’ aangepast aan de uitvoeringspraktijk. De instructies voor het aanmelden na inreis in Nederland worden door de IND meegegeven in de brief, waarmee de mvv wordt verleend.

AL

In paragraaf C2/7.10.2.2 Vc is uitgewerkt hoe beoordeeld kan worden of sprake is van een ernstig misdrijf in de zin van artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag. Deze uitwerking is onder andere gebaseerd op jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie (C-369/17) en jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2009:BK8653, ECLI:NL:RVS:2014:550 en ECLI:NL:RVS:2014:4416), maar ook op het Handbook UNHCR en het rapport van het European Asylum Support Office van januari 2016 ‘Exclusion Judicial Analysis’.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, J.W.H.M. Beaujean directeur-generaal Migratie

Naar boven