TOELICHTING
1. Inleiding
Met deze wijziging van de Regeling toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015 (hierna:
RTIV) is uitwerking gegeven aan de aanpassing van de Woningwet naar aanleiding van
de evaluatie (hierna: Evaluatiewet Woningwet).1 Deze wet treedt op 1 januari 2022 in werking.
2. Aanleiding
Zoals in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel van de Evaluatiewet Woningwet
is beschreven,2 heeft het geheel aan wijzigingen naar aanleiding van de evaluatie van de Woningwet
tot doel de werking, uitvoerbaarheid en toekomstbestendigheid van de regelgeving ten
aanzien van toegelaten instellingen (hierna ook: woningcorporaties) te verbeteren.
Dit wordt gedaan door meer mogelijkheden te geven voor lokaal maatwerk, ruimte te
geven voor meer risicogericht toezicht en de administratieve lasten te beperken. Dit
uit zich onder meer in de schrapping van detailregels en uitvoeringsvoorschriften,
het wegnemen van de stapeling van dubbele waarborgen en het vereenvoudigen en verduidelijken
van regels. In samenhang met de wijziging van de Woningwet naar aanleiding van de
evaluatie is het onderliggende Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015
(hierna: BTIV) aangepast. Met de onderhavige wijziging van de RTIV worden de aanpassingen
naar aanleiding van de evaluatie doorgevoerd. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat
de Autoriteit woningcorporaties (hierna: Aw) voor bepaalde onderwerpen in de regelgeving
beleidsregels kan opstellen en toepassen.
De onderhavige toelichting is voor de overzichtelijkheid op gelijke wijze opgebouwd
als de nota van toelichting bij het BTIV. De wijzigingen zijn in vijf blokken ingedeeld:
algemene bepalingen, governance, lokale driehoek, werkdomein en overige bepalingen.
Binnen deze blokken is, waar mogelijk, de volgorde van de artikelen aangehouden.
Onder algemene bepalingen wordt nader ingegaan op de verkoopregels voor toegelaten
instellingen. De wijzigingen in dit blok zien met name op het verduidelijken van de
regelgeving en het doorvoeren van enkele beleidsmatige wijzigingen (vrijstelling van
de overdrachtsbelasting). In het tweede blok, dat over governance gaat, ziet de wijziging
met name op het beperken van de administratieve lasten. In het derde blok zijn in
het kader van de geschilbeslechting binnen de lokale driehoek enkele termijnen aangepast.
Het vierde blok gaat over onderwerpen op het werkdomein van toegelaten instellingen,
waaronder de markttoets, werkzaamheden voor derden en passend toewijzen. De wijzigingen
op deze onderwerpen beogen de goedkeuringsprocedures te verlichten, meer ruimte te
geven voor lokaal maatwerk en enkele beleidsmatige wijzigingen door te voeren (het
uniformeren van de regels voor werkzaamheden voor derden en de regels ten behoeve
van de huisvesting van vergunninghouders). Tot slot zijn overige wijzigingen toegelicht
in het blok overige bepalingen.
3. Inhoud van het voorstel
3.1. Algemene bepalingen
Deze paragraaf gaat in op de verkoopregels. De wijzigingen op dit onderwerp hebben
hoofdzakelijk tot doel om de regelgeving te verduidelijken en beter te structureren.
3.1.1. Verkoopregels
De verkoopregels worden ervaren als een lastig leesbaar en moeilijk te begrijpen deel
van de regelgeving. Dit vermindert de praktische uitvoerbaarheid van de regels. Om
die reden heeft een herformulering en een herordening van de artikelen in het BTIV
die zien op de verkoop van onroerend goed plaatsgevonden. Ook in de RTIV zijn enkele
regels over de verkoop van onroerend goed gewijzigd en verduidelijkt met het doel
deze beter aan te laten sluiten op de praktijk. Zo werd in artikel 9, eerste lid,
sub d, eerste onderdeel, van de RTIV tot op heden bepaald dat een taxatierapport met
betrekking tot de onroerende zaken van een toegelaten instelling niet ouder mag zijn
dan zes maanden. Daarmee wordt geen rekening gehouden met de waardepeildatum, die
niet hetzelfde hoeft te zijn als de datum van het taxatierapport. De feitelijke waarde
van de onroerende zaak kan daardoor afwijken. In artikel 9, eerste lid, sub d, eerste
onderdeel, van de RTIV is daarom opgenomen dat zowel het taxatierapport als de waardepeildatum
op het tijdstip van ondertekening van de koopovereenkomst niet ouder mogen zijn dan
zes maanden. Indien het taxatierapport ouder is dan zes maanden kan worden volstaan
met een markttechnische update. Verder kunnen vermeldingen van Taxateurs Unie, TVI
of Invalidatie in eerdere toelichtingen voortaan gelezen worden als het Nederlands
Woning Waarde Instituut (NWWI), omdat deze sinds 2019 het enige validatie-instituut
is.
3.1.2. Verkoop tegen beleidswaarde bij een taakoverdracht tussen toegelaten instellingen
Toegelaten instellingen worden vrijgesteld van de betaling van overdrachtsbelasting
in het geval van taakoverdracht in de zin van het Uitvoeringsbesluit belastingen van
rechtsverkeer. Met artikel 22, derde lid, van het BTIV is de basis gelegd om bij ministeriële
regeling de overnamesom voor te schrijven, zoals bedoeld in het Uitvoeringsbesluit
belastingen van rechtsverkeer. Hierbij is wel ruimte gegeven voor afwijking, met verantwoordingsplicht
in het jaarverslag. Met dit laatste is gegarandeerd dat toegelaten instellingen melding
maken van het hanteren van een andere verkoopwaarde dan die wordt voorgeschreven in
de RTIV, waardoor openbare verantwoording wordt afgelegd wanneer een toegelaten instelling
besluit een lagere of hogere waarde te hanteren dan gebruikelijk. Anderzijds wordt
hiermee aansluiting gezocht bij artikel 5d van het Uitvoeringsbesluit belastingen
van rechtsverkeer, zodat woningcorporaties meer (financiële) ruimte krijgen voor hun
volkshuisvestelijke taak. In dat artikel is bepaald dat geen overdrachtsbelasting
verschuldigd is als sprake is van een transactie tussen Algemeen Nut Beogende Instellingen
(hierna: ANBI’s) waarbij sprake is van taakoverdracht.
Woningcorporaties kunnen worden gekwalificeerd als ANBI’s omdat hun werkzaamheden
erop zijn gericht het algemeen belang inzake volkshuisvesting te dienen, waaronder
het bijdragen aan voldoende en goede woongelegenheid in de sociale huursector. Op
basis van artikel 22, derde lid, van het BTIV is in de RTIV de overnamesom, zoals
bedoeld in Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer, voorgeschreven zodat
toegelaten instellingen, in het geval van taakoverdracht in de zin van het Uitvoeringsbesluit
belastingen van rechtsverkeer, vrijgesteld zijn van de betaling van overdrachtsbelasting.
In artikel 12b van de RTIV wordt de waarde, bedoeld in de artikelen 22, derde lid,
en 24a van het BTIV, vastgesteld op ten minste de beleidswaarde overeenkomstig bijlage
2 bij deze regeling en ten hoogste de modelmatige marktwaarde voor de verkopende toegelaten
instelling of de getaxeerde marktwaarde in verhuurde staat. Aan dit artikel is terugwerkende
kracht toegekend tot 1 januari 2021. Dit omdat artikel 12b een nadere uitwerking vormt
van artikel 24a van het BTIV, dat eveneens terugwerkende kracht heeft tot 1 januari
2021. Zie hierover nader de artikelsgewijze toelichting op artikel II.
3.2. Governance
Goede governance binnen woningcorporaties en de borgingsvoorziening is randvoorwaardelijk
om uitvoering te kunnen geven aan hun taken. Daarom regelt de Woningwet dat voorafgaand
aan de benoeming van een bestuurder of commissaris de betrokkene wordt beoordeeld
op geschiktheid en betrouwbaarheid. In artikel 6 van de RTIV is geregeld dat de Minister
in staat wordt gesteld om een zienswijze uit te brengen ten aanzien van de geschiktheid
en betrouwbaarheid van een bestuurder of commissaris en dat een toegelaten instelling
of de borgingsvoorziening bij een voorgenomen benoeming daartoe een aanvraag doet
bij de Minister. In de afgelopen jaren is veel ervaring opgedaan met deze toetsing
door de toezichthouder en is gebleken dat er situaties zijn waarin niet alle vereisten
voor de toetsing van de geschiktheid en betrouwbaarheid toegevoegde waarde hebben.
Daarom wordt artikel 6, derde lid, onderdeel a, van de RTIV gewijzigd, waardoor minder
documenten bij de aanvraag gevoegd hoeven te worden. Zo wordt in het kader van de
beoordeling van de aanvraag nog steeds de samenstelling van raad of bestuur in de
afweging betrokken, maar is het invullen van een geschiktheidsmatrix niet vereist,
net als het aanleveren van referenties over de kandidaat. De Aw kan in het kader van
de geschiktheids- en betrouwbaarheidstoetsing beleidsregels stellen. Het vereiste
dat voor iedere kandidaat bestuurder of commissaris een verklaring omtrent gedrag
(VOG) dient te worden overlegd bij een aanvraag in het kader van een beoordeling op
geschiktheid en betrouwbaarheid blijft gehandhaafd, maar is thans opgenomen op BTIV-niveau.
Deze stevigere juridische grondslag doet meer recht aan het gebruik van het instrument
van de VOG in relatie tot het recht op privacy.
3.3. Lokale driehoek
3.3.1. Prestatieafspraken
Artikel 44, vierde lid, van de Woningwet biedt lokale partijen de mogelijkheid van
geschilbeslechting in het geval zij er niet in slagen tot prestatieafspraken te komen.
Daarbij wordt de Minister geadviseerd door de Adviescommissie geschilbeslechting prestatieafspraken
Woningwet. In het kader van de evaluatie van de Woningwet heeft deze adviescommissie
gereflecteerd op het instrument van de geschilbeslechting. Daarbij is verzocht de
termijn, voor het indienen van een zienswijze nadat een geschil aanhangig is gemaakt,
te verlengen van twee naar vier weken. Reden daarvoor is dat de bestaande termijn
door de betrokken partijen bij een geschil als knellend wordt ervaren. Met de voorgestelde
wijziging in artikel 19b van de RTIV wordt hieraan tegemoetgekomen. Dit sluit ook
aan bij de met de Evaluatiewet Woningwet verlengde termijn voor de uitspraak van de
Minister over het voorgelegde geschil, zoals opgenomen in artikel 44, vierde lid,
van de Woningwet.
3.4. Werkdomein
3.4.1. Markttoets
Om de bouw van middenhuurwoningen door corporaties te stimuleren, is de markttoets
per 1 januari 2021 voor drie jaar opgeschort. Om dit wetstechnisch te effectueren
is artikel 44c van de Woningwet met terugwerkende kracht vervallen. Hierdoor is de
grondslag voor – en behoefte aan – nadere uitwerking van de markttoets in het BTIV
en het voorliggende RTIV vervallen. Dit heeft tot gevolg dat de verschillende verwijzingen
in de RTIV hun werking hebben verloren en enkele artikelen zijn aangepast. Artikel
20 van de RTIV, dat nadere eisen stelt aan het rendement op niet-DAEB-werkzaamheden
en de beschikbaarheid van voldoende financiële middelen daarvoor, is komen te vervallen.
3.4.2. Werkzaamheden voor derden
Uit de evaluatie van de herziene Woningwet bleek dat de regels voor werkzaamheden
voor derden onnodig belemmerend werken en werkzaamheden voor derden ontmoedigen. Dit
heeft ertoe geleid dat in BTIV het onderscheid tussen werkzaamheden voor derden en
werkzaamheden ten behoeve van de huisvesting van vergunninghouders vervalt. De tijdelijkheid
van de regels voor werkzaamheden ten behoeve van de huisvesting van vergunninghouders
– die na vijf jaar op 28 oktober 2021 zijn vervallen – was daarbij uiteraard ook van
belang. Voorts is in het BTIV de goedkeuringsprocedure voor het verrichten van de
werkzaamheden voor derden komen te vervallen en is het niet langer noodzakelijk om
voorgenomen werkzaamheden voor derden openbaar bekend te maken. Verder zijn diverse
wijzigingen doorgevoerd ten aanzien van de contractuele bepalingen.
Door een wetstechnische onvolkomenheid3 is het deel in de RTIV waarin de regels voor werkzaamheden voor derden nader was
uitgewerkt (hoofdstuk III, afdeling 2a) abusievelijk per 28 oktober 2021 vervallen.4 Met de onderhavige regeling is dit hersteld. Tegelijkertijd zijn er in het kader
van de evaluatie van de Woningwet enkele aanpassingen van beleidsmatige en technische
aard doorgevoerd, onder meer door een verruiming van de maximaal toegestane duur van
een in het kader van werkzaamheden voor derden vast te stellen huurovereenkomst en
de bepaling van het maximale toegestane investeringsbedrag per beoogde verhuureenheid.
Dit alles is vastgelegd in artikel 22b, dat is gebaseerd op hetzelfde artikel 22b
dat gold tot 28 oktober 2021.
De maximale duur van de ontwerpovereenkomst als bedoeld in artikel 52d, derde lid,
onderdeel b, van het BTIV, is verhoogd naar 15 jaar. Het bedrag dat toegelaten instellingen
ten hoogste mogen investeren per beoogde verhuureenheid is daarnaast vastgelegd op
€ 37.500. Daarmee krijgen toegelaten instellingen meer ruimte om te anticiperen op
de lokale noden en wensen.
3.4.3. Toewijzen aan scholieren
In het BTIV is geregeld dat scholieren, die een tegemoetkoming als bedoeld in de Wet
tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten ontvangen, worden uitgezonderd van
de inkomenstoets. Dit is wenselijk omdat het inkomen van scholieren, net als bij studenten,
doorgaans niet hoger ligt dan de inkomensgrenzen voor huurtoeslag. Hier wordt uitwerking
aan gegeven door in artikel 22, vierde lid, van de RTIV, scholieren toe te voegen
aan de categorieën van personen waarbij geen inkomenstoets hoeft te worden toegepast.
3.5. Overige bepalingen
3.5.1. Goedkeuring van de administratieve en juridische scheiding
In artikel 30, eerste lid, van de RTIV en artikel 37, eerste lid, van de RTIV werd
geregeld dat de balans van toegelaten instellingen zoals zij deze na de goedkeuring
van de administratieve dan wel de juridische scheiding beoogt in te richten, gebaseerd
moet zijn op de beoogde balans per 31 december 2016. Dit gaat eraan voorbij dat in
de toekomst ook scheidingen tussen Diensten van Algemeen Economisch Belang (hierna:
DAEB) en niet-DAEB kunnen plaatsvinden, bijvoorbeeld door toegelaten instellingen
die nu onder het verlicht regime vallen en op een later moment niet meer. Dit is thans
geactualiseerd door in dat artikel op te nemen dat de balans niet ouder mag zijn dan
het laatste volledige kalenderjaar waarover vastgestelde verantwoordingscijfers beschikbaar
zijn.
3.5.2. Beleidsregels voor derivaten en verantwoord beleggen
In artikel 45, eerste lid, van de RTIV en artikel 46, eerste lid, van de RTIV is aangegeven
dat de Beleidsregels gebruik financiële derivaten door toegelaten instellingen volkshuisvesting
en de Beleidsregels verantwoord beleggen door toegelaten instellingen volkshuisvesting
worden ingetrokken. Dit is reeds gebeurd, waardoor deze leden kunnen komen te vervallen.
De aanpassingen in het tweede lid van deze artikelen zijn daar een gevolg van.
4. Uitvoering, toezicht en handhaving
De Aw is op grond van artikel 61 van de Woningwet en het Besluit mandaat Autoriteit
woningcorporaties en aanwijzing toezichthouder Woningwet en WNT (hierna: mandaatbesluit)
belast met het toezicht op basis van de Woningwet en handhaving van de wet. Naar aanleiding
hiervan heeft de Aw een toets uitgevoerd naar de handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid
en fraudegevoeligheid van het ontwerp van deze regeling. Hierin heeft de Aw in algemene
zin aandacht gevraagd voor de consistentie tussen de Woningwet, het BTIV en de onderhavige
regeling. Het belang van onderlinge consistentie van wet en regelgeving wordt (h)erkend.
De Aw geeft daarnaast een puntsgewijze uiteenzetting van haar opmerkingen bij het
ontwerp van deze regeling, waar hier thematisch op gereageerd wordt.
Uniformeren regels werkzaamheden voor derden
De Aw voorziet problemen in de handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid van de regels inzake
werkzaamheden voor derden en verzoekt om de bepalingen in het BTIV en RTIV met elkaar
in overeenstemming te brengen. De Aw constateert een tegenstrijdigheid met betrekking
tot het vervallen van de openbare bekendmaking op het niveau van het BTIV. In de nota
van toelichting bij de wijziging van het BTIV naar aanleiding van de evaluatie wordt
aangegeven dat de openbare bekendmaking vervalt, maar wordt in de artikeltekst van
artikel 52g nog naar de openbare bekendmaking verwezen. Dit is een terecht punt, waar
in het nader rapport bij het BTIV naar aanleiding van de evaluatie reeds aandacht
aan is besteed. Bij nader rapport is artikel 52g BTIV, met daarin de openbare bekendmaking,
evenals de uitwerking daarvan in artikel 52f, onderdeel c, geschrapt. Met het schrappen
van artikel 52g en voornoemde nadere uitwerking zijn de bepalingen in het BTIV en
de RTIV op dit punt met elkaar in overeenstemming gebracht.
Vrijstelling overdrachtsbelasting
De Aw stelt voor om de kop in de toelichting op de mogelijkheid van vrijstelling van
betaling van overdrachtsbelasting bij verkoop aan te passen, omdat zij verwacht dat
de huidige koptekst tot onduidelijkheid in de uitvoerbaarheid leidt. De Minister kan
zich in deze opmerking vinden en heeft als gevolg daarvan de titel ingekort op eenzelfde
wijze als bij de nota van toelichting op de wijziging van het BTIV naar aanleiding
van de evaluatie.
Verkoopregels
De Aw constateert dat ten aanzien van het taxatierapport bij verkopen niet is verwerkt
dat zowel het taxatierapport als de waardepeildatum op het tijdstip van ondertekening
niet ouder mogen zijn dan zes maanden. Daarnaast kan bij een taxatierapport dat niet
ouder is dan zes maanden ook worden volstaan met een markttechnische update. Hier
was in de toelichting nog geen rekening mee gehouden. Tot slot verzoekt de Aw om in
de toelichting uit te gaan van ‘het tijdstip van ondertekening van de koopovereenkomst’,
omdat daarmee aangesloten wordt bij het BTIV. Deze punten zijn terecht en daarom zijn
als gevolg hiervan artikel 9 RTIV en de toelichting aangepast en verduidelijkt.
Passend toewijzen
Op het gebied van de wijze van toetsing rondom de uitzondering voor ouderen met vermogen,
merkt de Aw dat uit bijlage 1 van de RTIV en uit de toelichting niet direct blijkt
dat het gaat om het aantonen van het saldo van bezittingen en schulden (zoals een
af te lossen hypotheek). Dit vergroot de kans op een onjuiste beoordeling door de
woningcorporatie waar de accountant en de Aw later in het kader van rechtmatigheidsbeoordeling
tegen aan kan lopen. In reactie hierop wordt aangegeven dat de uitwerking van de regels
rondom de uitzondering voor ouderen met vermogen uitsluitend op het niveau van het
BTIV plaatsvindt. Een grondslag en noodzaak voor nadere uitwerking in het RTIV ontbreekt
daarmee, waardoor de in het ontwerp nog voorgestelde wijziging van bijlage 1 van het
RTIV is komen te vervallen.
Voorts wijst het Aw erop dat de verwijzing in het bovenliggende artikel van het BTIV
(artikel 54a), voor aansluiting van de grens waarvoor de uitzondering voor ouderen
met vermogen geldt, incorrect is. Hier stond een verwijzing naar art. 52, eerste lid,
van de Wet Inkomstenbelasting 2001. Dit terwijl in art. 5.2 van die wet de juiste
grondslag (het ‘voordeel uit sparen en beleggen’) is opgenomen. Dit heeft de Afdeling
advisering van de Raad van State eveneens opgemerkt in zijn advies op de wijziging
van het BTIV naar aanleiding van de evaluatie. Naar aanleiding van deze opmerkingen
is artikel 54a BTIV aangepast, waardoor de foutieve verwijzing is gecorrigeerd.
Geschiktheid en betrouwbaarheid
De Aw merkt op dat in de artikelen 25 en 30 van de Woningwet is vastgelegd dat de
Raad van Commissarissen van een toegelaten instelling de entiteit is die de Aw om
een beoordeling van de geschiktheid en betrouwbaarheid van een kandidaat-bestuurder
of commissaris verzoekt. Dit was nog niet geëxpliciteerd in artikel 6 RTIV, dat enkel
sprak over een toegelaten instelling. De aanvrager van de zienswijze in artikel 6
van de RTIV is, gelet op de opmerking van de Aw, gewijzigd naar de Raad van Commissarissen.
Financieel reglement
Artikel 40a van de RTIV stelt randvoorwaarden aan het financieel reglement van een
toegelaten instelling, als bedoeld in artikel 55a, tweede lid, van de Woningwet. Artikel
40a van de RTIV vereist dat het financieel reglement van een toegelaten instelling
specifieke bepalingen bevat voor het aangaan van collegiale leningen. Op grond van
artikel 40a, aanhef en onder c, van de RTIV dient in het financieel reglement te zijn
opgenomen dat voor het aantrekken van collegiale leningen zonder gebruik te maken
van de borgingsvoorziening een modelovereenkomst moet worden gebruikt (uitgewerkt
in het huidige bijlage 8 van de RTIV). In deze modelovereenkomst is vastgelegd dat
middelen die worden verkregen via collegiale leningen uitsluitend mogen worden ingezet
ter financiering van bepaalde activiteiten. Deze zijn thans vastgelegd in bijlage
B – borgbare activiteiten – van beleidsregel II van de borgingsvoorziening. De verwijzing
naar de vindplaats van deze activiteiten is thans geactualiseerd in de modelovereenkomst
waardoor deze weer verwijst naar de juiste bron voor deze activiteiten.
Mandaatbesluit
De Aw verzoekt tot slot om met spoed het Besluit mandaat Autoriteit Woningcorporaties
en aanwijzing toezichthouders Woningwet en WNT aan te passen. De voorbereidingen daarvoor
zijn reeds gaande en de aanpassing van het mandaatbesluit wordt, in overleg met de
Aw, ter hand genomen.
5. Lasten voor burgers en bedrijven
De kwantitatieve regeldrukeffecten voor toegelaten instellingen van de wijziging van
de Woningwet naar aanleiding van de evaluatie zijn in kaart gebracht door SIRA Consulting
B.V. Het onderzoek naar de regeldruk betreft zowel de wijzigingen in de Woningwet
als de voorgenomen wijzigingen in het onderliggende BTIV.5 In de RTIV worden enkele wijzigingen op detail verder uitgewerkt, waardoor dit onderzoek
enige relevantie heeft voor de voorliggende wijzigingen.
Het onderzoek laat zien dat de toegelaten instellingen over het algemeen positief
zijn over de voorgestelde wijzigingen, omdat de regelgeving beter op de praktijk aansluit
en meer ontwikkelingen mogelijk maakt. De totale regeldruk voor toegelaten instellingen
naar aanleiding van de wijzigingen in de Woningwet en het BTIV als gevolg van de evaluatie
zorgen er naar verwachting voor dat de regeldruk voor woningcorporaties afneemt met
€ 1,4 miljoen per jaar. Deze afname bestaat uit een afname van de administratieve
lasten van € 62.000 per jaar en een afname van de nalevingskosten van € 1,3 miljoen
per jaar. Daarnaast veroorzaken de wijzigingen eenmalige kosten van € 0,76 miljoen.
Deze berekeningen laten zien dat over het geheel genomen het schrappen van dubbele
waarborgen een voordelige uitwerking heeft op de administratieve lastendruk van toegelaten
instellingen.
Het onderzoek laat zien dat de specifieke wijzigingen in het BTIV die tevens zorgen
voor wijzigingen in de onderliggende RTIV vrijwel geen effect hebben op de lastendruk.
De wijzigingen aangaande verkoopregels zullen leiden tot een vermindering van administratieve
lasten (en daarmee afname van de regeldruk) van € 2.000.
6. Advisering door het Adviescollege toetsing regeldruk
Een ontwerp van deze regeling is ter advisering voorgelegd aan het Adviescollege toetsing
regeling (ATR). Het ATR heeft het ontwerp niet geselecteerd voor een formeel advies,
omdat het naar verwachting geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.
7. Consultatie
Een ontwerp van deze regeling is van 18 oktober 2021 tot 15 november 2021 in openbare
internetconsultatie geweest. In totaal zijn er 3 reacties op het ontwerp van de regeling
gekomen. Een van die reacties is afkomstig van Aedes. Daarnaast hebben individuele
burgers gereageerd in de openbare consultatie. De reacties hebben geleid tot een kleine
aanpassing in de ontwerpregeling. In deze consultatieparagraaf wordt daarop ingegaan.
Taakoverdrachtvrijstelling overdrachtsbelasting
In haar reactie geeft Aedes aan dat woningcorporaties nadeel zouden kunnen ondervinden
van enerzijds de terugwerkende kracht van het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer
tot 1 oktober 2020 en anderzijds de terugwerkende kracht van de wijzigingen van het
BTIV en RTIV naar aanleiding van de evaluatie tot 1 januari 2021 op het punt van de
overdrachtsbelasting.
In reactie hierop wordt aangegeven dat de terugwerkende kracht van het BTIV en RTIV
op voernoemd punt gelijk zijn aan de inwerkingtredingsdatum van het Belastingplan
2021 en daarnaast vooraf helder zijn gecommuniceerd. Voor de datum van terugwerkende
kracht en de communicatie daarover is bewust gekozen om te voorkomen dat woningcorporaties
bij overdrachten die gepland stonden eind 2020 een keuze zouden moesten maken tussen
zekerheid met het afdragen van 2% in 2020 of de transactie in 2021 laten plaatsvinden
waarbij het onduidelijk was of er 0% of 8% afgedragen zou moeten worden. Anders dan
Aedes stelt is het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer niet per 1 oktober
2020 aangescherpt. De toevoeging van lid 5 in artikel 5d van dat besluit betreft onder
sub a een verduidelijking van reeds bestaande praktijk; hetgeen is ingevoegd onder
sub b betreft een verduidelijking die meer ruimte laat voor de toepassing van de vrijstelling.
Daarnaast geeft Aedes aan de terugwerkende kracht niet terug te zien in artikel 12b
RTIV. Aedes vraagt zich af of de taakoverdrachtsvrijstelling in dat geval wel gebruikt
kan worden vanaf 1 januari 2021. In reactie hierop kan worden aangegeven dat dat artikel
24a van het BTIV terugwerkende kracht tot 1 januari 2021 heeft. Artikel 12b RTIV vormt
een nadere uitwerking van dat artikel, zodat ook aan dat artikel terugwerkende kracht
dient te worden toegekend. Dat was niet het geval in de consultatieversie van de ontwerpregeling,
hetgeen naar aanleiding van onder meer de opmerking van Aedes thans is gecorrigeerd.
Op grond van artikel II, eerste lid, van de ontwerpregeling wordt aan artikel 12b
RTIV thans terugwerkende kracht verleend tot en met 1 januari 2021.
Verder hebben twee individuele burgers op de ontwerpregeling gereageerd. Hierin uiten
zij een aantal algemene zorgen ten aanzien van onder meer de staat van de woningmarkt,
de toekomstbestendigheid van de ontwerpregeling en goed verhuurderschap door woningcorporaties.
Hoewel met de onderhavige regeling wordt beoogd de werking, uitvoerbaarheid en de
toekomstbestendigheid van de Woningwet nader te verbeteren, zien deze aanpassingen
niet specifiek op de onderwerpen die in de reacties naar voren komen. Deze reacties
gaan daarnaast niet in op de voorgestelde wijzigingen in de ontwerpregeling, waardoor
op deze plek niet nader wordt ingegaan op de reacties.
II. ARTIKELSGEWIJS
Artikel I (Regeling toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015)
Artikel I, onderdeel A (artikel 5)
Deze wijzigingen hangen samen met de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting
(hierna: Herzieningswet). Met de Evaluatiewet Woningwet is de Herzieningswet ingetrokken,
waardoor de grondslag voor nadere uitwerking in artikel 5 RTIV is komen te vervallen.
In artikel 5 wordt ook verwezen naar het tijdstip waarop artikel I van de Herzieningswet
in werking is getreden. Omdat inmiddels duidelijk is dat dat moment 1 juli 2015 is,
is voor de toegankelijkheid van de norm deze concrete datum opgenomen in plaats van
een verwijzing naar de inwerkingtreding van de Herzieningswet.
Artikel I, onderdelen B en C (artikelen 6, 7 en 8)
Artikel 6 faciliteert het verstrekken van een zienswijze van de Minister op een voorgenomen
(her)benoeming van een kandidaat voor het bestuur of de raad van commissarissen van
een toegelaten instelling. Tot dusverre werd in het artikel gesproken over een ‘melding’
die een toegelaten instelling daarvoor doet aan de Minister. Omdat het hier feitelijk
gaat om een aanvraag bij de Minister, is de terminologie met deze wijziging daarop
aangepast. Ook is, in navolging van de formulering in de Woningwet, verduidelijkt
dat de raad van commissarissen feitelijk het orgaan is dat de zienswijzen aanvraagt.
Zie voor een toelichting op de inhoudelijke wijzigingen paragraaf 3.2 van deze toelichting.
Artikel I, onderdelen D tot en met H (artikelen 9 tot en met 12b)
Zie voor een toelichting op deze paragrafen 3.1.1 en 3.1.2 van deze toelichting. Daarnaast
zijn met deze onderdelen enkele verwijzingen naar bepalingen in het BTIV inzake de
verkoopregels aangepast als gevolg van een vernummering van deze bepalingen.
Artikel I, onderdeel I (artikel 14)
Artikel 14, derde lid, bevatte de regel dat de marktwaarde, bedoeld in artikel 44,
derde lid, van het besluit, van de woongelegenheden die vervreemd zijn tussen 1 januari
2012 en 31 december 2015, wordt bepaald op basis van de feitelijke verkoopprijs van
die woongelegenheden. Aan deze bepaling bestaat geen behoefte meer omdat deze feitelijk
is uitgewerkt. Met de onderhavige wijziging is dit lid daarom geschrapt.
Artikel I, onderdeel J (artikel 15)
Dit betreft het herstel van een redactionele omissie.
Artikel I, onderdelen K, L en O (artikelen 19a en 19d)
Als gevolg van een amendement bij de behandeling van het wetsvoorstel dat heeft geleid
tot de Evaluatiewet Woningwet zijn gemeenten verplicht een woonvisie op te stellen.
In artikel 42 van de Woningwet was eerder vastgelegd dat het moest gaan om het ‘volkshuisvestingsbeleid’
van de gemeente, op grond waarvan lokale partijen prestatieafspraken konden maken.
Omdat op wetsniveau en het niveau van het BTIV voortaan niet langer wordt gesproken
van het volkshuisvestingsbeleid, maar van een woonvisie, is dit doorgevoerd in de
terminologie in de RTIV. Tot slot zijn in deze artikelen enkele verwijzingen naar
artikel 44 van de Woningwet en artikel 39 van het BTIV geactualiseerd naar de nummering
per 1 januari 2022.
Artikel I, onderdeel P (vervallen hoofdstuk III, afdeling 1, paragrafen 2 en 3)
In hoofdstuk III, afdeling 1, paragrafen 2 en 3, waren (enkel) de artikelen 20 en
21 vastgelegd. Aan beide artikelen is de grondslag ontvallen, waardoor deze dienen
te vervallen. Artikel 20 werkte de markttoets voor bepaalde werkzaamheden van toegelaten
instellingen nader uit. De grondslag daarvoor was te vinden in artikel 44c van de
Woningwet, dat met de Evaluatiewet Woningwet is vervallen. Artikel 20 van de RTIV
voorzag in nadere uitwerking van artikel 49, tweede lid, onder a, van het BTIV. Laatstgenoemd
artikel regelde een rendementseis voor het door toegelaten instellingen bouwen van
basisscholen of centra voor jeugd en gezin, maar deze is geschrapt in de wijziging
van het BTIV als gevolg van de Evaluatiewet Woningwet.
Artikel I, onderdelen Q en AA (artikel 22 en bijlage 1)
Zie hierover paragraaf 3.4.3 van deze toelichting. Omdat scholieren die een tegemoetkoming
als bedoeld in de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten ontvangen voortaan
zijn uitgezonderd van de inkomenstoets is ook bijlage 1 aangepast dat onder meer betrekking
heeft op de vaststelling door toegelaten instellingen van het huishoudinkomen en de
uitzonderingen op de inkomenstoets. Scholieren als hierboven bedoeld zijn in de bijlage
opgenomen als een categorie waarvoor een uitzondering op de inkomenstoets geldt.
Artikel I, onderdelen S, T, X, BB, CC en DD (artikelen 22b, 22c en 40a en bijlagen
8, 9 en 13)
Zoals in paragraaf 3.4.2 is vermeld zijn op 28 oktober 2021 de regels inzake werkzaamheden
ten behoeve van de huisvesting van vergunninghouders vervallen.6 Dit waren tijdelijke regels, met een grondslag in de Woningwet (artikel 45a) en nadere
uitwerking in het BTIV (artikelen 53a tot en met 53f). Op het niveau van het RTIV
waren deze regels tot voornoemde datum nader uitgewerkt (hoofdstuk III, afdeling 2a).
Problematisch is echter dat in die afdeling niet alleen de tijdelijke regels inzake
werkzaamheden voor huisvesting van vergunninghouders waren neergelegd, maar ook de
artikelen 22b en 22c die betrekking hadden op de werkzaamheden voor derden. Het is
nooit de bedoeling geweest om laatstgenoemde artikelen te laten vervallen. Daarom
worden deze met onderhavige regeling met terugwerkende kracht tot 28 oktober 2021
hersteld (artikel I, onderdeel S), tezamen met bijlagen 11 en 12 – vanwege vernummering
thans respectievelijk bijlagen 8 en 9 – die daar onderdeel van uitmaakten (artikel
I, onderdeel BB). Zie over de terugwerkende kracht nader de toelichting op artikel
II.
Per 1 januari 2022 gelden de nieuwe, versoepelde, normen ten aanzien van werkzaamheden
voor derden. Zie over de nieuwe normen zelf nader paragraaf 3.4.2 van deze toelichting.
Met artikel I, onderdelen T, CC en DD, worden deze normen vastgelegd in de RTIV. Onderdeel
T schrijft voor dat afdeling 2a van hoofdstuk III voortaan bestaat uit één bepaling:
artikel 22b. Onderdelen CC en DD voorzien in respectievelijk de vervallenverklaring
van de (op dat moment) overbodige bijlagen en een vernummering van de laatste bijlage
in de RTIV. Vanwege de laatstgenoemde vernummering is ook artikel 40a aangepast met
artikel I, onderdeel X.
Artikel I, onderdeel U (artikel 24)
In dit artikel is de verwijzing naar artikel 65 van het bovenliggende BTIV aangepast,
omdat in laatstgenoemd artikel een vernummering heeft plaatsgevonden.
Artikel I, onderdelen V en W (artikelen 30 en 37)
Voor een toelichting op deze wijzigingen wordt verwezen naar paragraaf 3.5.1 van deze
toelichting. In aanvulling kan worden opgemerkt dat het tweede lid van artikelen 30
en 37 kan vervallen omdat deze zien op verzoeken als bedoeld in respectievelijk artikelen
75, eerste lid, en 86, eerste lid, van het BTIV die zijn ingediend voor 1 januari
2016. Aan deze leden is daarom geen behoefte meer.
Artikel I, onderdelen Y en Z (artikelen 45 en 46)
Voor een toelichting op deze wijzigingen wordt verwezen naar paragraaf 3.5.2 van deze
toelichting.
Artikel II (Inwerkingtreding)
Het uitgangspunt voor de inwerkingtreding van onderhavige regeling is vastgelegd in
het eerste lid van artikel II: per 1 januari 2022 treedt de regeling in werking. Daarop
bestaan twee uitzonderingen.
De eerste uitzondering staat in het eerste lid, waarin aan artikel I, onderdeel H
(artikel 12b), terugwerkende kracht wordt toegekend tot 1 januari 2021. Dit komt omdat
artikel 12b een nadere uitwerking vormt van artikel 24a van het BTIV, zoals dat per
1 januari 2022 is komen te luiden. Laatstgenoemd artikel heeft terugwerkende kracht
tot 1 januari 2021. Die terugwerkende kracht is toegekend om de daarin geregelde voorziening
voor de vrijstelling van overdrachtsbelasting, een aangiftebelasting, voor bepaalde
(verkoop)transacties van toegelaten instellingen met terugwerkende kracht vanaf 1 januari
2021 te laten gelden. Met de terugwerkende kracht is, conform toezegging aan de Tweede
Kamer tijdens de behandeling van het Belastingplan 2021,7 gewaarborgd dat toegelaten instellingen op korte termijn na het voornemen daartoe
meer ruimte krijgen voor hun volkshuisvestelijke taak en is tegelijkertijd aangesloten
bij de ingangsdatum van het Belastingplan 2021. Volledigheidshalve wordt opgemerkt
dat zowel de Belastingdienst als uitvoeringsorgaan als de sector tijdig en adequaat
zijn geïnformeerd zodat zij konden anticiperen op de terugwerkende kracht.8
De tweede uitzondering is vastgelegd in het tweede lid van artikel II. Op grond van
deze bepaling treden artikel I, onderdelen S (invoeging afdeling 2a in hoofdstuk III)
en BB (invoeging bijlagen 8 en 9), een dag na publicatie van de onderhavige regeling
in de Staatscourant in werking. De reden hiervoor is dat de wetstechnische fout van
het vervallen van de nadere regels voor werkzaamheden voor derden omwille van de rechtszekerheid
zo snel als mogelijk hersteld dient te worden. Aan deze artikelen is terugwerkende
kracht toegekend tot en met 28 oktober 2021, de datum waarop deze onderdelen abusievelijk
zijn vervallen. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat door de inwerkingtreding van
artikel I, onderdelen T en CC, per 1 januari 2022 op grond van de hoofdregel voor
inwerkingtreding van deze regeling, de oude regels voor werkzaamheden van derden effectief
herleven van 28 oktober 2021 tot 1 januari 2022.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren