Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 11 november 2021, 2021-0000178838, tot Wijziging van de Tijdelijke regeling aanvullende crisisdienstverlening COVID-19 in verband met budgetten voor 2022

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 2.3, vijfde lid, van het Besluit SUWI en artikel 9 juncto artikel 3, eerste lid, van de Kaderwet SZW-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Tijdelijke regeling aanvullende crisisdienstverlening COVID-19 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 17, derde en zevende lid, wordt ‘het bedrag uit bijlage 4’ steeds vervangen door ‘het bedrag per kalenderjaar uit bijlage 4’.

B

Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Aan onderdeel a wordt na ‘waarbij het plafond in 2021 € 17.000.000 bedraagt’ toegevoegd ‘en in 2022 € 22.666.667 bedraagt’.

b. Aan onderdeel b wordt na ‘waarbij het plafond in 2021 € 9.200.000 bedraagt’ toegevoegd ‘en in 2022 € 13.200.000 bedraagt’.

c. Aan onderdeel c wordt na ‘waarbij het plafond in 2021 € 28.953.150 bedraagt’ toegevoegd ‘en in 2022 € 38.604.200 bedraagt’.

d. In onderdeel d wordt ‘waarbij het plafond in 2021 € 28.000.000 bedraagt’ vervangen door ‘waarbij het plafond in 2021 € 5.500.000 bedraagt en in 2022 € 22.500.000 bedraagt’.

e. Aan onderdeel e wordt na ‘waarbij het plafond in 2021 € 15.150.000 bedraagt’ toegevoegd ‘en in 2022 € 9.750.000 bedraagt’.

2. In het derde lid wordt ‘De bedragen in bijlage 4, 5, 6, en 7’ vervangen door ‘De bedragen per kalenderjaar in bijlage 4, 5, 6, en 7’.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. In afwijking van het derde lid kunnen de bedragen in bijlage 6 voor het kalenderjaar 2021 tussentijds een keer, op een andere datum dan op 1 juli of 1 oktober van dat kalenderjaar, bij ministeriële regeling worden gewijzigd. De tweede volzin van het derde lid is niet van toepassing.

C

Bijlage 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. ‘Budget beschikbaar vanaf’ wordt vervangen door ‘Budget 2021 beschikbaar vanaf’.

2. Aan bijlage 4 wordt een kolom toegevoegd, luidende:

Budget 2022

€ 565.207

€ 611.596

€ 574.301

€ 541.006

€ 557.406

€ 589.878

€ 610.927

€ 585.438

€ 521.719

€ 682.757

€ 1.093.000

€ 739.800

€ 570.678

€ 598.407

€ 761.676

€ 593.426

€ 522.126

€ 546.061

€ 863.292

€ 597.779

€ 565.776

€ 743.805

€ 592.981

€ 561.955

€ 894.663

€ 596.965

€ 843.963

€ 705.147

€ 744.860

€ 557.564

€ 540.283

€ 544.661

€ 597.256

€ 707.175

€ 743.132

€ 22.666.667

D

Aan bijlage 5 wordt een kolom toegevoegd, luidende:

Totaal budget 2022

€ 614.761

€ 973.793

€ 685.140

€ 427.449

€ 554.382

€ 805.707

€ 968.616

€ 771.337

€ 278.171

€ 1.054.588

€ 4.632.504

€ 1.496.087

€ 657.104

€ 871.713

€ 1.665.395

€ 833.164

€ 281.322

€ 466.577

€ 2.451.876

€ 866.858

€ 619.166

€ 1.527.081

€ 829.724

€ 589.587

€ 2.694.681

€ 860.557

€ 2.302.276

€ 1.227.883

€ 1.535.248

€ 555.603

€ 421.855

€ 455.742

€ 862.807

€ 1.243.573

€ 1.521.873

€ 38.604.200

E

Bijlage 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. De kolom ‘Totaal budget 2021’ wordt vervangen door:

Totaal budget 2021

€ 87.586

€ 138.738

€ 97.613

€ 60.899

€ 78.984

€ 114.790

€ 138.000

€ 109.894

€ 39.632

€ 150.249

€ 660.000

€ 213.150

€ 93.619

€ 124.194

€ 237.271

€ 118.702

€ 40.080

€ 66.474

€ 349.323

€ 123.503

€ 88.214

€ 217.566

€ 118.212

€ 83.999

€ 383.915

€ 122.605

€ 328.009

€ 174.938

€ 218.729

€ 79.158

€ 60.102

€ 64.930

€ 122.925

€ 177.174

€ 216.824

€ 5.500.000

2. Aan bijlage 6 wordt een kolom toegevoegd, luidende:

Totaal budget 2022

€ 358.306

€ 567.564

€ 399.326

€ 249.134

€ 323.115

€ 469.597

€ 564.547

€ 449.565

€ 162.129

€ 614.654

€ 2.700.000

€ 871.977

€ 382.985

€ 508.068

€ 970.656

€ 485.600

€ 163.965

€ 271.939

€ 1.429.047

€ 505.238

€ 360.874

€ 890.041

€ 483.595

€ 343.634

€ 1.570.563

€ 501.565

€ 1.341.855

€ 715.657

€ 894.801

€ 323.827

€ 245.873

€ 265.624

€ 502.877

€ 724.802

€ 887.005

€ 22.500.000

F

Aan bijlage 7 wordt een kolom toegevoegd, luidende:

Totaal budget 2022

€ 155.266

€ 245.944

€ 173.041

€ 107.958

€ 140.016

€ 203.492

€ 244.637

€ 194.811

€ 70.256

€ 266.350

€ 1.170.000

€ 377.857

€ 165.960

€ 220.163

€ 420.618

€ 210.427

€ 71.052

€ 117.840

€ 619.254

€ 218.936

€ 156.379

€ 385.684

€ 209.558

€ 148.908

€ 680.577

€ 217.345

€ 581.470

€ 310.118

€ 387.747

€ 140.325

€ 106.545

€ 115.104

€ 217.913

€ 314.081

€ 384.369

€ 9.750.000

ARTIKEL II

  • 1. Deze regeling, met uitzondering van artikel I, onderdeel B, eerste lid, onder d, en derde lid, en onderdeel E, treedt in werking met ingang van 1 januari 2022.

  • 2. Artikel I, onderdeel B, eerste lid, onder d, en derde lid, en onderdeel E, treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij worden geplaatst.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 11 november 2021

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A.D. Wiersma

TOELICHTING

Algemeen

De Tijdelijke regeling aanvullende crisisdienstverlening COVID-19 (hierna: Tijdelijke regeling) ziet op het versterken van de regionale samenwerking. Het doel van de intensievere regionale samenwerking is mensen die sinds de coronacrisis hun baan zijn verloren of dreigen te verliezen, en gebaat zijn bij extra ondersteuning, snel en gericht te ondersteunen naar ander werk met behulp van aanvullende crisisdienstverlening, scholing via praktijkleren in het mbo en werkfitbehoud crisisdienstverlening voor de doelgroep banenafspraak. Met de Tijdelijke regeling worden nadere regels gesteld aan de vormgeving van de regionale samenwerking, het proces van de uitvoering van de aanvullende crisisdienstverlening, scholing via praktijkleren in het mbo en werkfitbehoud crisisdienstverlening voor de doelgroep banenafspraak, de benodigde gegevensverwerking en -uitwisseling, de financiering van de inzet van werknemers- en werkgeversorganisaties UWV en (centrum)gemeenten voor de samenwerking, en de financiering voor de inzet van aanvullende crisisdienstverlening, scholing via praktijkleren in het mbo en werkfitbehoud crisisdienstverlening voor de doelgroep banenafspraak. Met deze wijziging van de Tijdelijke regeling worden de budgetten voor de financiering van de personele inzet voor de samenwerking en de financiering voor de inzet van de dienstverlening voor 2022 geregeld.

De verschillende budgetten waar de partijen uit de regionale mobiliteitsteams gebruik van kunnen maken om dienstverlening te bieden aan werkenden en werkzoekenden zijn benoemd in de artikelen 17, 18, 19, 20 en 21 van de Tijdelijke regeling.

De budgetten hebben ook in 2022 ieder een eigen financieel plafond. Met uitzondering van het budget voor de vergoeding voor de kosten van werknemers- en werkgeversorganisaties verdeelt Onze Minister de budgetten over de regionale mobiliteitsteams met een budgettair plafond per regio voor kalenderjaar 2022. De verdeling van de budgetten voor 2022 is toegevoegd aan de tabellen in bijlagen 4, 5, 6 en 7 en wordt hieronder nader toegelicht.

Voor 2022 is zoveel mogelijk rekening gehouden met een naar rato vergelijkbare omvang en verdeling van de middelen ten opzichte van 2021. Dit om hetzelfde niveau van personele inzet en inzet van dienstverlening te borgen.

De budgetten voor 2021 blijven onderdeel van de regeling omdat zij nog openstaan voor vaststellingen van de begrotingen betreffende artikel 17 en 18 en declaraties betreffende artikel 19, 20 en 21. Deze laatste declaraties hebben betrekking op dienstverlening die is ingezet in 2021 en in verband met de declaratiesystematiek pas later tot uitbetaling komen. De onbenutte budgetten van 2021 komen, na verrekening van de vaststellingen en de declaraties uit 2021, te vervallen. Voor het budget scholing via praktijkleren in het mbo worden de middelen 2021 herverdeeld over 2021 en 2022. Deze herverdeling wordt hieronder nader toegelicht. Voor het bijgestelde budget geldt eveneens dat een eventueel onbenut deel komt te vervallen.

Nadere toelichting hoogte en verdeling van de budgetten

1. Budget voor kosten (centrum) gemeenten en UWV in regionaal mobiliteitsteam 2022 (bijlage 4)

Het budgettaire kader voor 2022 bedraagt maximaal € 22.666.667,– inclusief alle kosten en eventuele btw voor (centrum) gemeenten en UWV. Dit kader is gebaseerd op een vergelijkbare inzet van 2021 in 2022 over 12 maanden in de 35 regionale mobiliteitsteams. De regionale verdeling voor 2022 is toegevoegd aan bijlage 4 bij de regeling.

Het budget 2021 was vanaf de inwerkingtreding van de regeling (26 maart 2021) 9 maanden beschikbaar. Om een vergelijkbare inzet voor 2022 te borgen is het regionaal budget 2021 naar rato vermeerderd naar 12 maanden voor 2022. Hiermee werken dezelfde afhankelijkheden in de verdeelsleutel 2021 in de verdeling van 2022 door. Zo wordt er uitgegaan van een gemiddeld jaartarief voor de loonkosten van schaal 11 als bedoeld in de Handleiding overheidstarieven 2021, is de omvang van het regionaal mobiliteitsteam van UWV en gemeenten minimaal 5 fte en maximaal 10 fte en afhankelijk gemaakt van een inschatting van crisisopgave in de regio’s, op basis van het aantal NOW2-toekenningen per regio ten opzichte van het totaal toekenningen uitgedrukt in werknemers. Er is voor gekozen deze afhankelijkheden niet bij te stellen om onverwachte en onwenselijke verschillen tussen 2021 en 2022 te voorkomen.

Voor het budget 2022 geldt dat UWV en de (centrum) gemeenten opnieuw een gezamenlijke regionale begroting opstellen, waarin zij vaststellen wat de inzet in 2022 per partij zal zijn. De gezamenlijke begroting dient tussen 30 november 2021 en 31 december 2021 te worden aangeboden aan Onze Minister. Op basis van deze begroting en het budgettaire kader neemt Onze Minister een besluit over de hoogte en de onderlinge verdeling van dit budget.

De uitbetaling van het budget verloopt vergelijkbaar met de uitbetalingen over 2021. De kassier zal op basis van het besluit van de Minister gedurende het jaar 80% van dit budget aan de verschillende partijen periodiek over maken. Uiterlijk op 31 januari 2023 geven partijen inzicht in de gemaakte kosten op basis van een gezamenlijke opgave en vindt afrekening van het budget plaats.

2. Budget voor kosten werknemers- en werkgeversorganisaties in regionaal mobiliteitsteam 2022

Het budgettaire kader voor 2021 bedraagt maximaal € 13.200.000 inclusief alle kosten en eventuele btw voor werknemers- en werkgeversorganisaties. Dit kader is gebaseerd op een vergelijkbare inzet van 2021 in 2022 over 12 maanden in 35 regionale mobiliteitsteams.

Voor dit budget geldt dat werknemers- en werkgeversorganisaties opnieuw een gezamenlijke landelijke begroting voor 2022 opstellen, waarin zij aangeven wat de inzet per partij per arbeidsmarktregio zal zijn. Op basis van deze begroting en het budgettaire kader neemt Onze Minister een besluit over de hoogte en de onderlinge verdeling van dit budget. De kassier zal op basis van het besluit van de Minister gedurende het jaar een voorschot van 80% aan de verschillende partijen periodiek over maken.

Dit budget is niet regionaal verdeeld. De landelijke financiering geeft werknemers- en werkgeversorganisaties de ruimte de inzet meer flexibel en bovenregionaal in te zetten. Onze Minister besluit op basis van de gezamenlijke opgave van de gemaakte kosten over de vaststelling van de vergoeding van de kosten van elke partij. Het aantal aangesloten organisaties, de onderlinge verdeling tussen organisaties en de regionale verdeling binnen organisaties kan in de uiteindelijke opgave van de gemaakte kosten afwijken van de begroting. De opgave van de gemaakte kosten overschrijdt het budgettaire kader niet.

3. Budget voor kosten voor aanvullende crisisdienstverlening 2022 (bijlage 5)

Het budgettaire kader voor 2022 bedraagt € 38.604.200. Dit kader is als volgt tot stand gekomen en verdeeld. Het budget 2021 was vanaf de inwerkingtreding van de regeling (26 maart 2021) 9 maanden beschikbaar. Om een vergelijkbare inzet voor 2022 te borgen is het regionaal budget 2021 naar rato vermeerderd naar 12 maanden voor 2022. Hiermee werken dezelfde afhankelijkheden in de verdeelsleutel 2021 in de verdeling van 2022 door. Zo is de verdeling van het budget in 2021 afhankelijk gemaakt van een inschatting van crisisopgave in de regio’s op basis van het aantal NOW2-toekenningen ten opzichte van het totaal toekenningen uitgedrukt in werknemers. Daarnaast is rekening gehouden met een aandeel van maximaal 12% van het totale beschikbare budget (€ 3.474.378). Het verschil tussen het berekende budget en het maximale budget wordt opnieuw verdeeld over de overige regio’s, wederom aan de hand van de crisisopgave.

Er is voor gekozen deze afhankelijkheden niet bij te stellen om onverwachte en onwenselijke verschillen tussen 2021 en 2022 te voorkomen.

4. Budget voor scholing via praktijkleren in het mbo 2021 en 2022 (bijlage 6)

Het budget voor scholing via praktijkleren in het mbo was, in tegenstelling tot de andere twee budgetten voor de regionale mobiliteitsteams, alleen beschikbaar voor 2021. Nu de infrastructuur van de regionale mobiliteitsteams staat en scholing via praktijkleren in het mbo een belangrijke bijdrage kan leveren aan het herstellen van de dynamiek van de economie en arbeidsmarkt, is het gewenst ook in 2022 te voorzien in budget voor scholing via praktijkleren in het mbo. Voorzien wordt dat een groot deel van het oorspronkelijke budget voor scholing via praktijkleren in het mbo 2021 niet zal worden benut. Het kabinet heeft daarom besloten het oorspronkelijke budget (€ 28.000.000) her te verdelen over 2021 (€ 5.500.000) en 2022 (€ 22.500.000). Dit betekent dat de regionale budgetten voor 2021 wijzigen. Om vast te houden aan dezelfde verdeelsleutel van het budget over de regio’s worden de oorspronkelijke regionale budgetten 2021 verdeeld in 20% voor 2021 en 80% voor 2022. Vanwege de verwachte onderbenutting in 2021 en de herverdeling van het budget naar 2022 wordt de bijstelling gezien als begunstigend voor de uitvoering. In verband met de mogelijk reeds geschepte verwachtingen is de herverdeling van het budget voor publicatie van deze regeling afgestemd met de partijen in de regionale mobiliteitsteams. Het nieuwe budget voor 2021 van € 5.500.000 is voldoende om in de resterende maanden in 2021 scholing via praktijkleren in het mbo in te zetten. Om de wijziging van het budget 2021 mogelijk te maken wordt met een nieuw lid in artikel 22 afgeweken van de bepaling dat de bedragen alleen tussentijds een keer per kalender jaar, op 1 juli of 1 oktober, bij ministeriële regeling kunnen worden gewijzigd.

5. Budget voor kosten dienstverlening werkfitbehoud 2022 (bijlage 7) Het budgettaire kader voor 2022 bedraagt € 9.000.000

De verdeling van het budget 2022 over de regio’s is identiek aan de verdeling van het budget 2021. Het regionaal budget is afhankelijk van een inschatting van crisisopgave in de regio’s op basis van het aantal NOW2-toekenningen ten opzichte van het totaal toekenningen uitgedrukt in werknemers. Daarnaast is rekening gehouden met een aandeel van maximaal 12% van het totale beschikbare budget 2022 (€ 1.080.000). Het verschil tussen het berekende budget en het maximale budget wordt opnieuw verdeeld over de overige regio’s, wederom aan de hand van de crisisopgave. De hoogte van de budgettaire verdeling wordt rekenkundig afgerond op hele euro's. Er is voor gekozen deze afhankelijkheden niet bij te stellen om onverwachte en onwenselijke verschillen tussen 2021 en 2022 te voorkomen.

Artikelsgewijs

In deze regeling worden de budgetten voor de samenwerking tussen en inzet van dienstverlening door partijen voor 2022 geregeld. Hiervoor is artikel 2.3, vijfde lid, van het Besluit SUWI jo. artikel 10a Wet SUWI de grondslag. Voor het toevoegen van de budgetten voor 2022 voor het ontschot budget is artikel 9 juncto artikel 3, eerste lid, van de Kaderwet SZW-subsidies de grondslag.

Onderdelen A en B (artikel 22)

In onderdeel B worden de plafonds voor de budgetten voor het kalenderjaar 2022 toegevoegd aan het tweede lid van artikel 22. Daarnaast wordt verduidelijkt dat het derde lid ziet op tussentijdse wijzigingen van de bedragen in bijlagen 4, 5, 6 en 7 per kalenderjaar. Dit is reeds in de toelichting opgenomen (Stcrt. 2021, 15327), maar wordt met deze wijziging expliciet gemaakt. Daarmee wordt duidelijk gemaakt dat het toevoegen van bedragen voor een nieuw kalenderjaar niet gebonden is aan het derde lid, maar enkel ziet op tussentijdse wijziging van een desbetreffend kalenderjaar.

Aan artikel 22 wordt een nieuw lid toegevoegd. Het nieuwe vierde lid creëert een grondslag om de bedragen voor scholing via praktijkleren in het mbo, bedoeld in artikel 20, in bijlage 6, op enig moment in 2021 te wijzigen. Hierbij wordt afgeweken van het derde lid waarin wordt bepaald dat de bedragen alleen tussentijds een keer per kalender jaar, op 1 juli of 1 oktober, bij ministeriële regeling kunnen worden gewijzigd. In de algemene toelichting wordt nader ingegaan op de achtergrond van deze toevoeging.

Onderdelen C, D, E en F

In deze onderdelen worden de beschikbare budgetten voor het kalenderjaar 2022 toegevoegd aan de bijlagen 4, 5, 6 en 7.

Artikel II

Aangezien de budgetten zien op het kalenderjaar 2022 treedt deze regeling in werking met ingang van 1 januari 2022.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A.D. Wiersma

Naar boven