TOELICHTING
Algemeen
De Tijdelijke regeling aanvullende crisisdienstverlening COVID-19 (hierna: Tijdelijke
regeling) ziet op het versterken van de regionale samenwerking. Het doel van de intensievere
regionale samenwerking is mensen die sinds de coronacrisis hun baan zijn verloren
of dreigen te verliezen, en gebaat zijn bij extra ondersteuning, snel en gericht te
ondersteunen naar ander werk met behulp van aanvullende crisisdienstverlening, scholing
via praktijkleren in het mbo en werkfitbehoud crisisdienstverlening voor de doelgroep
banenafspraak. Met de Tijdelijke regeling worden nadere regels gesteld aan de vormgeving
van de regionale samenwerking, het proces van de uitvoering van de aanvullende crisisdienstverlening,
scholing via praktijkleren in het mbo en werkfitbehoud crisisdienstverlening voor
de doelgroep banenafspraak, de benodigde gegevensverwerking en -uitwisseling, de financiering
van de inzet van werknemers- en werkgeversorganisaties UWV en (centrum)gemeenten voor
de samenwerking, en de financiering voor de inzet van aanvullende crisisdienstverlening,
scholing via praktijkleren in het mbo en werkfitbehoud crisisdienstverlening voor
de doelgroep banenafspraak. Met deze wijziging van de Tijdelijke regeling worden de
budgetten voor de financiering van de personele inzet voor de samenwerking en de financiering
voor de inzet van de dienstverlening voor 2022 geregeld.
De verschillende budgetten waar de partijen uit de regionale mobiliteitsteams gebruik
van kunnen maken om dienstverlening te bieden aan werkenden en werkzoekenden zijn
benoemd in de artikelen 17, 18, 19, 20 en 21 van de Tijdelijke regeling.
De budgetten hebben ook in 2022 ieder een eigen financieel plafond. Met uitzondering
van het budget voor de vergoeding voor de kosten van werknemers- en werkgeversorganisaties
verdeelt Onze Minister de budgetten over de regionale mobiliteitsteams met een budgettair
plafond per regio voor kalenderjaar 2022. De verdeling van de budgetten voor 2022
is toegevoegd aan de tabellen in bijlagen 4, 5, 6 en 7 en wordt hieronder nader toegelicht.
Voor 2022 is zoveel mogelijk rekening gehouden met een naar rato vergelijkbare omvang
en verdeling van de middelen ten opzichte van 2021. Dit om hetzelfde niveau van personele
inzet en inzet van dienstverlening te borgen.
De budgetten voor 2021 blijven onderdeel van de regeling omdat zij nog openstaan voor
vaststellingen van de begrotingen betreffende artikel 17 en 18 en declaraties betreffende
artikel 19, 20 en 21. Deze laatste declaraties hebben betrekking op dienstverlening
die is ingezet in 2021 en in verband met de declaratiesystematiek pas later tot uitbetaling
komen. De onbenutte budgetten van 2021 komen, na verrekening van de vaststellingen
en de declaraties uit 2021, te vervallen. Voor het budget scholing via praktijkleren
in het mbo worden de middelen 2021 herverdeeld over 2021 en 2022. Deze herverdeling
wordt hieronder nader toegelicht. Voor het bijgestelde budget geldt eveneens dat een
eventueel onbenut deel komt te vervallen.
Nadere toelichting hoogte en verdeling van de budgetten
1. Budget voor kosten (centrum) gemeenten en UWV in regionaal mobiliteitsteam 2022
(bijlage 4)
Het budgettaire kader voor 2022 bedraagt maximaal € 22.666.667,– inclusief alle kosten
en eventuele btw voor (centrum) gemeenten en UWV. Dit kader is gebaseerd op een vergelijkbare
inzet van 2021 in 2022 over 12 maanden in de 35 regionale mobiliteitsteams. De regionale
verdeling voor 2022 is toegevoegd aan bijlage 4 bij de regeling.
Het budget 2021 was vanaf de inwerkingtreding van de regeling (26 maart 2021) 9 maanden
beschikbaar. Om een vergelijkbare inzet voor 2022 te borgen is het regionaal budget
2021 naar rato vermeerderd naar 12 maanden voor 2022. Hiermee werken dezelfde afhankelijkheden
in de verdeelsleutel 2021 in de verdeling van 2022 door. Zo wordt er uitgegaan van
een gemiddeld jaartarief voor de loonkosten van schaal 11 als bedoeld in de Handleiding
overheidstarieven 2021, is de omvang van het regionaal mobiliteitsteam van UWV en
gemeenten minimaal 5 fte en maximaal 10 fte en afhankelijk gemaakt van een inschatting
van crisisopgave in de regio’s, op basis van het aantal NOW2-toekenningen per regio
ten opzichte van het totaal toekenningen uitgedrukt in werknemers. Er is voor gekozen
deze afhankelijkheden niet bij te stellen om onverwachte en onwenselijke verschillen
tussen 2021 en 2022 te voorkomen.
Voor het budget 2022 geldt dat UWV en de (centrum) gemeenten opnieuw een gezamenlijke
regionale begroting opstellen, waarin zij vaststellen wat de inzet in 2022 per partij
zal zijn. De gezamenlijke begroting dient tussen 30 november 2021 en 31 december 2021
te worden aangeboden aan Onze Minister. Op basis van deze begroting en het budgettaire
kader neemt Onze Minister een besluit over de hoogte en de onderlinge verdeling van
dit budget.
De uitbetaling van het budget verloopt vergelijkbaar met de uitbetalingen over 2021.
De kassier zal op basis van het besluit van de Minister gedurende het jaar 80% van
dit budget aan de verschillende partijen periodiek over maken. Uiterlijk op 31 januari
2023 geven partijen inzicht in de gemaakte kosten op basis van een gezamenlijke opgave
en vindt afrekening van het budget plaats.
2. Budget voor kosten werknemers- en werkgeversorganisaties in regionaal mobiliteitsteam
2022
Het budgettaire kader voor 2021 bedraagt maximaal € 13.200.000 inclusief alle kosten
en eventuele btw voor werknemers- en werkgeversorganisaties. Dit kader is gebaseerd
op een vergelijkbare inzet van 2021 in 2022 over 12 maanden in 35 regionale mobiliteitsteams.
Voor dit budget geldt dat werknemers- en werkgeversorganisaties opnieuw een gezamenlijke
landelijke begroting voor 2022 opstellen, waarin zij aangeven wat de inzet per partij
per arbeidsmarktregio zal zijn. Op basis van deze begroting en het budgettaire kader
neemt Onze Minister een besluit over de hoogte en de onderlinge verdeling van dit
budget. De kassier zal op basis van het besluit van de Minister gedurende het jaar
een voorschot van 80% aan de verschillende partijen periodiek over maken.
Dit budget is niet regionaal verdeeld. De landelijke financiering geeft werknemers-
en werkgeversorganisaties de ruimte de inzet meer flexibel en bovenregionaal in te
zetten. Onze Minister besluit op basis van de gezamenlijke opgave van de gemaakte
kosten over de vaststelling van de vergoeding van de kosten van elke partij. Het aantal
aangesloten organisaties, de onderlinge verdeling tussen organisaties en de regionale
verdeling binnen organisaties kan in de uiteindelijke opgave van de gemaakte kosten
afwijken van de begroting. De opgave van de gemaakte kosten overschrijdt het budgettaire
kader niet.
3. Budget voor kosten voor aanvullende crisisdienstverlening 2022 (bijlage 5)
Het budgettaire kader voor 2022 bedraagt € 38.604.200. Dit kader is als volgt tot
stand gekomen en verdeeld. Het budget 2021 was vanaf de inwerkingtreding van de regeling
(26 maart 2021) 9 maanden beschikbaar. Om een vergelijkbare inzet voor 2022 te borgen
is het regionaal budget 2021 naar rato vermeerderd naar 12 maanden voor 2022. Hiermee
werken dezelfde afhankelijkheden in de verdeelsleutel 2021 in de verdeling van 2022
door. Zo is de verdeling van het budget in 2021 afhankelijk gemaakt van een inschatting
van crisisopgave in de regio’s op basis van het aantal NOW2-toekenningen ten opzichte
van het totaal toekenningen uitgedrukt in werknemers. Daarnaast is rekening gehouden
met een aandeel van maximaal 12% van het totale beschikbare budget (€ 3.474.378).
Het verschil tussen het berekende budget en het maximale budget wordt opnieuw verdeeld
over de overige regio’s, wederom aan de hand van de crisisopgave.
Er is voor gekozen deze afhankelijkheden niet bij te stellen om onverwachte en onwenselijke
verschillen tussen 2021 en 2022 te voorkomen.
4. Budget voor scholing via praktijkleren in het mbo 2021 en 2022 (bijlage 6)
Het budget voor scholing via praktijkleren in het mbo was, in tegenstelling tot de
andere twee budgetten voor de regionale mobiliteitsteams, alleen beschikbaar voor
2021. Nu de infrastructuur van de regionale mobiliteitsteams staat en scholing via
praktijkleren in het mbo een belangrijke bijdrage kan leveren aan het herstellen van
de dynamiek van de economie en arbeidsmarkt, is het gewenst ook in 2022 te voorzien
in budget voor scholing via praktijkleren in het mbo. Voorzien wordt dat een groot
deel van het oorspronkelijke budget voor scholing via praktijkleren in het mbo 2021
niet zal worden benut. Het kabinet heeft daarom besloten het oorspronkelijke budget
(€ 28.000.000) her te verdelen over 2021 (€ 5.500.000) en 2022 (€ 22.500.000). Dit
betekent dat de regionale budgetten voor 2021 wijzigen. Om vast te houden aan dezelfde
verdeelsleutel van het budget over de regio’s worden de oorspronkelijke regionale
budgetten 2021 verdeeld in 20% voor 2021 en 80% voor 2022. Vanwege de verwachte onderbenutting
in 2021 en de herverdeling van het budget naar 2022 wordt de bijstelling gezien als
begunstigend voor de uitvoering. In verband met de mogelijk reeds geschepte verwachtingen
is de herverdeling van het budget voor publicatie van deze regeling afgestemd met
de partijen in de regionale mobiliteitsteams. Het nieuwe budget voor 2021 van € 5.500.000
is voldoende om in de resterende maanden in 2021 scholing via praktijkleren in het
mbo in te zetten. Om de wijziging van het budget 2021 mogelijk te maken wordt met
een nieuw lid in artikel 22 afgeweken van de bepaling dat de bedragen alleen tussentijds
een keer per kalender jaar, op 1 juli of 1 oktober, bij ministeriële regeling kunnen
worden gewijzigd.
5. Budget voor kosten dienstverlening werkfitbehoud 2022 (bijlage 7) Het budgettaire
kader voor 2022 bedraagt € 9.000.000
De verdeling van het budget 2022 over de regio’s is identiek aan de verdeling van
het budget 2021. Het regionaal budget is afhankelijk van een inschatting van crisisopgave
in de regio’s op basis van het aantal NOW2-toekenningen ten opzichte van het totaal
toekenningen uitgedrukt in werknemers. Daarnaast is rekening gehouden met een aandeel
van maximaal 12% van het totale beschikbare budget 2022 (€ 1.080.000). Het verschil
tussen het berekende budget en het maximale budget wordt opnieuw verdeeld over de
overige regio’s, wederom aan de hand van de crisisopgave. De hoogte van de budgettaire
verdeling wordt rekenkundig afgerond op hele euro's. Er is voor gekozen deze afhankelijkheden
niet bij te stellen om onverwachte en onwenselijke verschillen tussen 2021 en 2022
te voorkomen.
Artikelsgewijs
In deze regeling worden de budgetten voor de samenwerking tussen en inzet van dienstverlening
door partijen voor 2022 geregeld. Hiervoor is artikel 2.3, vijfde lid, van het Besluit
SUWI jo. artikel 10a Wet SUWI de grondslag. Voor het toevoegen van de budgetten voor
2022 voor het ontschot budget is artikel 9 juncto artikel 3, eerste lid, van de Kaderwet
SZW-subsidies de grondslag.
Onderdelen A en B (artikel 22)
In onderdeel B worden de plafonds voor de budgetten voor het kalenderjaar 2022 toegevoegd
aan het tweede lid van artikel 22. Daarnaast wordt verduidelijkt dat het derde lid
ziet op tussentijdse wijzigingen van de bedragen in bijlagen 4, 5, 6 en 7 per kalenderjaar.
Dit is reeds in de toelichting opgenomen (Stcrt. 2021, 15327), maar wordt met deze wijziging expliciet gemaakt. Daarmee wordt duidelijk gemaakt
dat het toevoegen van bedragen voor een nieuw kalenderjaar niet gebonden is aan het
derde lid, maar enkel ziet op tussentijdse wijziging van een desbetreffend kalenderjaar.
Aan artikel 22 wordt een nieuw lid toegevoegd. Het nieuwe vierde lid creëert een grondslag
om de bedragen voor scholing via praktijkleren in het mbo, bedoeld in artikel 20,
in bijlage 6, op enig moment in 2021 te wijzigen. Hierbij wordt afgeweken van het
derde lid waarin wordt bepaald dat de bedragen alleen tussentijds een keer per kalender
jaar, op 1 juli of 1 oktober, bij ministeriële regeling kunnen worden gewijzigd. In
de algemene toelichting wordt nader ingegaan op de achtergrond van deze toevoeging.
Onderdelen C, D, E en F
In deze onderdelen worden de beschikbare budgetten voor het kalenderjaar 2022 toegevoegd
aan de bijlagen 4, 5, 6 en 7.
Artikel II
Aangezien de budgetten zien op het kalenderjaar 2022 treedt deze regeling in werking
met ingang van 1 januari 2022.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A.D. Wiersma