TOELICHTING
Met deze regeling wordt de Subsidieregeling Tel mee met Taal 2021 – 2024 (hierna:
subsidieregeling) gewijzigd op een viertal punten. Het betreft onder meer een verruiming
van de subsidiemogelijkheden voor werknemers en ouders, het laten vervallen van de
mogelijkheid om subsidie aan te vragen voor experimenten gericht op kwaliteit, het
aanpassen van het beoordelingskader voor experimenten, en het reserveren van een budget
voor subsidietoewijzingen in Caribisch Nederland. Deze wijzigingen worden hieronder
afzonderlijk toegelicht.
1. Aanvraagmogelijkheden verruimen voor opleidingstrajecten/cursussen rekenen en digitale
vaardigheden (artikel 5, lid 3 en artikel 13, lid 4)
Met deze wijziging is beoogd de aanvraagmogelijkheden te verruimen voor mensen met
lage digitale en rekenvaardigheden.
Op basis van de subsidieregeling kon eerder alleen subsidie worden aangevraagd voor
cursussen basisvaardigheden voor mensen met een taalvaardigheidsniveau lager dan referentieniveau
2F. Deze taalniveau-eis geldt momenteel ook voor opleidingen rekenen en digitale vaardigheden.
Echter, mensen met lage reken- of digitale vaardigheden zijn niet per definitie ook
laagtaalvaardig; bijvoorbeeld oudere werknemers die voldoende taalvaardig zijn, maar
lage digitale vaardigheden hebben. Deze mensen vallen nu buiten de regeling. Door
de regeling te wijzigen komen alle ouders en werknemers met lage basisvaardigheden
in aanmerking voor subsidie, ongeacht of zij een laag taalniveau, rekenniveau of lage
digitale vaardigheden hebben.
Voor het aanvragen van subsidie voor een opleidingstraject rekenen en digitale vaardigheden
aan laaggeletterde werknemers en ouders worden de aanvraagmogelijkheden daarom verruimd.
Een aanvraag voor een opleiding rekenen mag worden ingediend voor werknemers en ouders
die
één of meer taalvaardigheden van de Nederlandse taal beheersen op een niveau lager
dan het referentieniveau 2F (zoals vastgesteld in bijlage 1 behorende bij het Besluit
referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen). Een aanvraag mag nu ook worden ingediend
voor werknemers en ouders die één of meer rekenvaardigheden beheersen op een niveau
lager dan het referentieniveau 2F.
Een aanvraag voor een opleidingstraject digitale vaardigheden mag worden ingediend
voor werknemers en ouders die één of meer taalvaardigheden van de Nederlandse taal
beheersen op niveau lager dan het referentieniveau 2F (zoals vastgesteld in bijlage
1 behorende bij het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen). Er mag
nu ook een aanvraag worden ingediend voor werknemers en ouders die één of meer digitale
vaardigheden beheersen op een niveau lager dan het Basisniveau 2 (zoals vastgesteld
in bijlage 8, eindtermen digitale vaardigheden behorende bij de Regeling eindtermen
educatie 2013).
De aanvrager moet het referentieniveau van de cursist vaststellen met een actuele
individuele niveaubepaling of niveau-indicatie. De niveaubepaling of niveau-indicatie
wordt uiterlijk voor de start van het opleidingstraject afgenomen op basis van een
gevalideerd instrument. Een overzicht van gevalideerde instrumenten (om zowel het
taalniveau, rekenniveau als niveau digitale vaardigheden vast te stellen) is beschikbaar
bij het Expertisepunt Basisvaardigheden.
Voor opleidingstrajecten rekenen kan dit een instrument zijn dat het taalniveau vaststelt,
maar nu dus ook een instrument dat het rekenniveau vaststelt. Voor opleidingstrajecten
digitale vaardigheden kan dit een instrument zijn dat het taalniveau vaststelt, maar
nu dus ook een instrument dat het niveau digitale vaardigheden vaststelt.
Indien een schriftelijke of digitale test niet mogelijk is, bijvoorbeeld omdat de
cursist het Nederlands helemaal niet beheerst of helemaal geen digitale vaardigheden
bezit, wordt het nu ook mogelijk om een mondelinge niveaubepaling uit te voeren. Hiervan
dient een gespreksverslag te worden gemaakt dat wordt ondertekend door een docent.
2. Experimenten
A. Beoordelingskader aanpassen (artikel 26 en bijlage 1)
Het Expertisepunt Basisvaardigheden adviseert over de beoordeling van de subsidieaanvragen
op grond van de subsidieregeling met betrekking tot experimenten. Na de eerste aanvraagronde
in 2021 heeft het Expertisepunt geadviseerd om de weging van de beoordelingscriteria
aan te passen, zodanig dat aanvragen die inhoudelijk het meest van toegevoegde waarde
zijn ook hoger worden gerangschikt.
Daarom is er voor gekozen om beoordelingscriterium A (Relevantie van de aanvraag)
en beoordelingscriterium B (Kwaliteit activiteitenplan) zwaarder te laten wegen, namelijk
beide 30%. Er is voor gekozen om beoordelingscriterium C (Uitvoerbaarheid en haalbaarheid)
en beoordelingscriterium D (Draagvlak en samenwerking) beide voor 15% mee te laten
wegen. Tot slot is er voor gekozen om begrotingscriterium E (Begroting) voor 10% mee
te laten wegen.
Een tweede wijziging betreft het stimuleren van samenwerking. Aanvragers worden verplicht
om samen te werken met andere partijen en dit te beschrijven in de aanvraag. Door
samenwerking met andere partijen kan meer bereikt worden: laaggeletterdheid is immers
geen op zichzelf staand probleem. Daarnaast kan door samenwerking met andere partijen
versnippering voorkomen worden. Bovendien kan samenwerking met andere partijen verschillende
voordelen opleveren, met name voor kleinere partijen: andere partijen kunnen bijvoorbeeld
complementaire kennis en expertise inbrengen.
Hoewel dit wel gestimuleerd wordt, zijn aanvragers niet verplicht om namens één of
meerdere andere partijen in te dienen. Om samenwerking tussen partijen beter te borgen
wordt het beoordelingscriterium D (Draagvlak) uitgebreid naar ‘Draagvlak en Samenwerking.’
B. Aanpassen naar Bereik als inhoudelijk criterium (artikel 20 t/m 26)
Ook vervalt het inhoudelijk criterium kwaliteit als categorie experiment waarvoor
subsidie kan worden aangevraagd. Hiertoe wordt een wijziging aangebracht in zowel
de regeling als het beoordelingskader. In de eerste plaats wordt beoogd hiermee het
aantal te verwachten aanvragen te verlagen. Het subsidieplafond is in 2021 namelijk
ruim overtekend. Bij een overtekening van meer dan 3 keer van het subsidieplafond
voor de stroom experimenten moet er worden geloot, dit heeft dan ook plaatsgevonden.
Uiteindelijk konden slechts 7 aanvragen worden gehonoreerd. Het afwijzen van zoveel
aanvragen omdat zij simpelweg uitgeloot zijn, doet geen recht aan de geleverde inspanningen
van aanvragers. Om het aantal aanvragen te verlagen worden de aanvraagmogelijkheden
daarom versmald.
Aanvragen voor experimenten mochten in 2021 gericht zijn op het verbeteren van kwaliteit
van cursusaanbod, dan wel het bereiken/doorgeleiden van potentiële cursisten. Er zijn
relatief veel meer aanvragen ingediend voor het verbeteren van de kwaliteit van cursussen.
Dat heeft er toe geleid dat er na loting in 2021 geen subsidies zijn toegekend aan
projecten gericht op bereik. Het aantal cursisten met een Nederlandstalige achtergrond
blijft al jaren achter. Nieuwe, innovatieve projecten om bijvoorbeeld deze groep te
bereiken en te motiveren zijn daarom nodig.
Experimenten gericht op het bereiken van cursisten zijn nodig om nieuwe aanwas te
borgen. Ook zijn innovatieve projecten voor het motiveren van cursisten nodig als
aanvulling op de meer traditionele maatregelen zoals de landelijke campagne van Tel
mee met taal.
Voor 2022 komen daarom alleen aanvragen voor deze subsidie in aanmerking die gericht
zijn op het bereiken/motiveren/doorgeleiden van potentiële cursisten. Het criterium
A2. Kwaliteit is verwijderd uit het beoordelingskader.
3. Middelen oormerken voor Caribisch Nederland voor laaggeletterde werknemers en laaggeletterde
ouders (artikel 10 en artikel 17)
Met deze wijziging wordt beoogd de inzet op het verminderen van laaggeletterdheid
in Caribisch Nederland te verstevigen.
De Subsidieregeling Tel mee met Taal 2021–2024 was in 2021 voor het eerst ook opengesteld
voor Caribisch Nederland. Werkgevers en andere organisaties op de eilanden kunnen
sinds 2021 aanvragen indienen en net als de Europees Nederlandse indieners bij overschrijding
van het subsidieplafond meeloten (als zij aan de voorwaarden voldoen).
Dit is van belang omdat de aanpak van laaggeletterdheid in Caribisch Nederland achterblijft
bij Europees Nederland, terwijl laaggeletterdheid een groot probleem is op de eilanden.
Zo ontvangen de openbare lichamen in Caribisch Nederland, anders dan de gemeenten
in Europees Nederland, geen structurele middelen voor het inkopen of subsidiëren van
opleidingen voor basisvaardigheden voor volwassen (en niet-inburgeringsplichtige)
inwoners van 18 jaar en ouder.
Vanwege de grote overtekening van de subsidieregeling in recente jaren (met name bij
de subsidiestroom gericht op laaggeletterde ouders) is er een gerede kans dat aanvragen
uit Caribisch Nederland worden uitgeloot en niet gehonoreerd.
Met ingang van 2022 worden er daarom middelen geoormerkt voor aanvragen vanuit Caribisch
Nederland voor laaggeletterde werknemers en laaggeletterde ouders.
Hiermee wordt gewaarborgd dat er in Caribisch Nederland activiteiten kunnen worden
ontplooid voor de aanpak van laaggeletterdheid.
4. Regeldruk
De regeling is aangemeld bij het Adviescollege toetsing regeldruk. Het Adviescollege
toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies,
omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.
Voor ouders en werknemers kan in plaats van een schriftelijke of digitale toets nu
ook een mondelinge toets voor niveau indicatie worden afgenomen, bijvoorbeeld in geval
dat de cursist de Nederlandse taal onvoldoende beheerst. Mogelijk vraagt het aangepaste
criterium Draagvlak en samenwerking een wat uitgebreidere toelichting in de aanvraag.
Voor experimenten geldt dat het Expertisepunt Basisvaardigheden voor kleinere aanvragers,
of aanvragers met minder ervaring, kennissessies aan zal bieden voor het schrijven
van een aanvraag.
5. Uitvoering en handhaving
De regeling wordt namens de Minister van OCW uitgevoerd door DUS-I, die de regeling
op uitvoerbaarheid heeft beoordeeld. DUS-i acht de in deze regeling opgenomen wijzigingen
uitvoerbaar.
6. Caribisch Nederland
Deze gewijzigde regeling heeft gevolgen voor Caribisch Nederland, aangezien er door
de wijziging geoormerkt geld beschikbaar komt voor Caribisch Nederland. In paragraaf
6 van de regeling is aangegeven hoe de nieuwe regeling voor subsidieontvangers in
Caribisch Nederland dient te worden gelezen en toegepast. Zie verder de artikelsgewijze
toelichting bij de artikelen 34 tot en met 36.
7. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij is geplaatst en geldt voor het eerst voor het kalenderjaar
2022.
Hiermee wordt afgeweken van de vaste verandermomenten omdat de wijzigingen ofwel begunstigend
zijn voor de aanvragers dan wel verbeteringen betreffen van ongewenste effecten van
de regeling.
Via verschillende kanalen, maar in ieder geval via de website van DUS-I zal er worden
gecommuniceerd over de wijzigingen. Tevens zal er in de aanvraagformulieren worden
toegelicht wat relevante wijzigingen zijn betreffende het type aanvraag.
Artikelsgewijs
Onderdeel A
In de regeling wordt steeds gesproken van ofwel rekenvaardigheid of rekenvaardigheden.
Door deze wijziging wordt, hier en op andere plekken in de regeling, consequent gekozen
voor ‘rekenvaardigheden’.
Onderdeel B
In dit wijzigingsonderdeel wordt een aantal wijzigingen aangebracht in artikel 5.
Deze wijzigingen betreffen een verruiming van de mogelijkheden voor werknemers om
subsidie voor cursussen te krijgen. Werknemers met een taalvaardigheid hoger dan referentieniveau
2F kunnen nu subsidie aanvragen voor cursussen rekenen of digitale vaardigheden, indien
het rekenniveau, onderscheidenlijk het niveau van de digitale vaardigheden van de
werknemer, lager is dan de nieuw opgenomen referentieniveaus. Eerder kon voor alle
cursussen alleen voor werknemers met een taalvaardigheid lager dan referentieniveau
2F subsidie worden aangevraagd.
Voorwaarde voor een cursus gericht op een of meer rekenvaardigheden is dat het werknemers
betreft die woonachtig zijn in Nederland en die een of meer taalvaardigheden beheersen
op een niveau lager dan het referentieniveau 2F, zoals vastgesteld in bijlage 1 behorende
bij het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen; dan wel een of meer
rekenvaardigheden beheersen op een niveau lager dan het referentieniveau 2F, zoals
vastgesteld in bijlage 1 behorende bij het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal
en rekenen.
Voorwaarde voor een cursus gericht op het verbeteren van een of meer digitale vaardigheden,
is dat het werknemers betreft die woonachtig zijn in Nederland die een of meer taalvaardigheden
beheersen op een niveau lager dan het referentieniveau 2F, zoals vastgesteld in bijlage
1 behorende bij het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen, dan wel
één of meer digitale vaardigheden beheersen op een niveau lager dan het Basisniveau
2, zoals vastgesteld in bijlage 8, eindtermen digitale vaardigheden behorende bij
de Regeling eindtermen educatie 2013.
In de subsidieregeling was al geregeld (in het toenmalige artikel 5, derde lid) dat
de aanvrager het referentieniveau van de cursist moet vaststellen met een actuele
individuele niveaubepaling of niveau-indicatie. De niveaubepaling of niveau-indicatie
wordt uiterlijk voor de start van het opleidingstraject afgenomen op basis van een
gevalideerd instrument. Toegevoegd is dat indien in een uitzonderlijk geval een schriftelijke
of digitale test niet mogelijk is, omdat de cursist het Nederlands helemaal niet beheerst
of helemaal geen digitale vaardigheden bezit, het mogelijk is om een mondelinge niveaubepaling
uit te voeren. Hiervan dient een gespreksverslag te worden gemaakt dat wordt ondertekend
door een docent. Voor de duidelijkheid is dit voorschrift verhuisd naar een afzonderlijk
zesde lid in artikel 5.
Onderdeel D
In onderdeel D is eenzelfde wijziging opgenomen als die omschreven in onderdeel B
van de toelichting maar dan voor cursussen voor ouders (artikel 13 van de subsidieregeling).
Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting hierboven.
Onderdelen A, F, G, H en J
Met deze onderdelen wordt geregeld dat voor 2022 alleen nog aanvragen voor de subsidiecategorie
experimenten in aanmerking komen die gericht zijn op het bereiken/motiveren/doorgeleiden
van potentiële cursisten. De subsidiecategorie voor experimenten gericht op verbeteren
van kwaliteit vervalt daarom op grond van deze wijziging.
Onderdelen C, E en K
Deze onderdelen hebben een aantal wijzigingen aangebracht in de voorschriften voor
Caribisch Nederland: te weten in de artikelen 10, 17 en 36 van de subsidieregeling.
De eerste wijzigingen betreffen de wijzigingen die ook in Europees Nederland worden
doorgevoerd voor het verruimen van de mogelijkheden om voor werknemers en ouders naast
een cursus taalvaardigheid, ook subsidie aan te vragen voor een cursus rekenvaardigheden
of digitale vaardigheden (onderdeel K). Voor een toelichting wordt verwezen naar de
toelichting bij Onderdeel B.
De onderdelen C en E voorzien er in dat voor Caribisch Nederland een bedrag van € 50.000,–
wordt gereserveerd voor zowel cursussen voor werknemers (Onderdeel C) als ouders (Onderdeel
E). Indien het bedrag voor bijvoorbeeld werknemers niet wordt uitgeput wordt het resterende
bedrag toegevoegd aan dat van voor ouders en omgekeerd. Indien het totale gereserveerde
bedrag voor CN niet wordt uitgeput, wordt het toegevoegd aan het subsidieplafond voor
het Europese deel van Nederland.
Onderdelen I en L
Op grond van een advies van het Expertisepunt Basisvaardigheden over de beoordeling
van aanvragen is besloten om de weging van de beoordelingscriteria aan te passen.
Daarnaast wordt geadviseerd het beoordelingscriterium draagvlak uit te breiden met
samenwerking, zodat het criterium nu luidt: Draagvlak en samenwerking.
Met name de wijziging van de weging van de beoordelingscriteria heeft gevolgen voor
de bijlage. In de bijlage zijn onder meer de nieuwe wegingsfactoren opgenomen. Er
is voor gekozen om beoordelingscriterium A (Relevantie van de aanvraag) en beoordelingscriterium
B (Kwaliteit activiteitenplan) zwaarder te laten wegen, namelijk beide 30%. Er is
daarnaast voor gekozen om beoordelingscriterium C (Uitvoerbaarheid en haalbaarheid)
en beoordelingscriterium D (Draagvlak en samenwerking) beide voor 15% mee te laten
wegen. Tot slot is er voor gekozen om begrotingscriterium E (Begroting) voor 10% mee
te laten wegen.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven