TOELICHTING
I Algemeen
1. Achtergrond en inhoud van de regeling
Met het instrument voor vroegefasefinanciering (VFF) ondersteunt het Ministerie van
Economische Zaken en Klimaat (EZK) sinds 2014 MKB-ondernemers en innovatieve starters
bij de ontwikkeling van producten en diensten in de ‘Proof of Concept’ (PoC)-fase.
Het instrument is erop gericht om ambitieuze ondernemers te ondersteunen die onvoldoende
(private) financiering weten aan te trekken in het beginstadium van hun productontwikkeling.
Vanwege het hogere (financiële) risico zijn conventionele financiers terughoudend
in het verstrekken van financiering in dit stadium.
Het VFF-instrument is begin 2019 geëvalueerd (Kamerstukken II 2018/19, 32 637, nr. 344). Daarin is geconcludeerd dat het instrument een doelmatige en doeltreffende werking
kent. Gelijktijdig signaleert de evaluatie een aantal verbeteringsmogelijkheden. Doordat
regio’s de afgelopen jaren gelijksoortige instrumenten (PoC-fondsen) hebben geïntroduceerd,
is er sprake van systeemverlies, concurrentie tussen instrumenten en verlies aan transparantie
voor ondernemers. De evaluatie omvat de aanbeveling om te komen tot een betere afstemming
met regio’s. Op grond hiervan heeft de Staatssecretaris van EZK in haar brief aan
de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2018/19, 32 637, nr. 344) aangegeven te zullen onderzoeken of het VFF-instrument haar rol nog beter kan blijven
vervullen door het instrument te verbinden aan de regionale ecosystemen en een duidelijke
rolverdeling te bespreken met de regio's.
Afgelopen periode heeft het Ministerie van EZK samen met de Rijksdienst voor Ondernemend
Nederland (RVO), de provincies en Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s) de
mogelijkheden verkend naar een verdere samenwerking en harmonisatie van landelijke
en regionale instrumenten. Dat heeft geresulteerd in het voorstel om te komen tot
een gezamenlijk (landelijk afgestemd) instrument, met regionale verankering & uitvoering
onder één gezamenlijke naamgeving; daarin worden landelijke en regionale budgetten
gekoppeld en instrumentele voorwaarden (binnen bepaalde bandbreedte) geharmoniseerd.
Om deze aanpak mogelijk te maken wordt aan titel 3.16 (Vroegefasefinanciering en haalbaarheidsstudie)
van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies een paragraaf toegevoegd waarin wordt
bepaald dat de Minister van EZK op aanvraag van een zogenaamde regionale financier
(veelal een ROM) subsidie verstrekt in de vorm van een geldlening voor het verstrekken
van geldleningen aan MKB-ondernemers of innovatieve starters ten behoeve van de financiering
van vernieuwingsfase- of vroegefasetrajecten. Voorwaarde hierbij is dat voldoende
vertrouwen bestaat dat door provinciale overheden ten minste eenzelfde bedrag wordt
ingebracht. Met een uitvoeringsovereenkomst die bij de beschikking tot verlening van
subsidie wordt gevoegd en uit hoofde waarvan de geldlening aan een regionale financier
wordt verstrekt, wordt bewerkstelligd dat het verstrekken van geldleningen aan MKB-ondernemers
of innovatieve starters zoveel mogelijk gebeurt onder dezelfde voorwaarden als opgenomen
in de bestaande paragrafen 3.16.2 (MKB-ondernemer) en 3.16.3 (Innovatieve starter)
van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies. Deze paragrafen blijven behouden
voor het geval een MKB-ondernemers of innovatieve starter niet bij een regionale financier
terecht kan. Deze aanpak lijkt sterk op de werkwijze/samenwerking, zoals deze wordt
gevolgd in titel 3.4 (MKB innovatiestimulering topsectoren) van de Regeling nationale
EZK- en LNV-subsidies.
De inzet is om de komende tijd toe te groeien naar een landsdekkende aanpak op VFF-samenwerking,
waarbij sprake is van een instapmodel voor regio’s met het oog op onder andere uitfasering
van bestaande PoC-fondsen. Het streven is om de benutting van de bestaande paragrafen
3.16.2 (MKB-ondernemer) en 3.16.3 (Innovatieve starter) van de Regeling nationale
EZK- en LNV-subsidies gaandeweg te beperken.
Voor een succesvolle uitvoering is het van belang dat het VFF-instrument goed is ingebed
in het ecosysteem. De primaire verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de betreffende
regio’s. Dit betekent dat er, aanvullend aan de scope van de regeling, volle aandacht
is voor onder meer screening en scouting, investment readiness, toegesneden ondersteuning-
en begeleidingsprogramma’s, en zicht op kansrijke vervolgfinanciering. Vanuit deze
activiteiten ligt het in de rede om de regionale financiers zoveel mogelijk een centrale
rol te geven in de uitvoering van het VFF-instrument.
Met de provincies zijn op 26 november 2020 afspraken gemaakt om de uitvoering zo goed
mogelijk te faciliteren. Omdat zowel RVO als regionale financiers leningen zullen
verstrekken aan MKB-ondernemers of innovatieve starters, is het van groot belang dat
de partijen een gezamenlijke visie hebben en hun activiteiten afstemmen. Dit betreft
onder andere gestructureerde informatie-uitwisseling, het ontwikkelen van een gezamenlijke
database (monitoring) en loketwijzer voor ondernemers, en het ontwikkelen/uitwisselen
van gezamenlijke uitvoeringsreferenties op thema’s, zoals risico-acceptatiebereidheid.
Als uitvoerder op nationaal niveau ligt het voortouw hiervoor bij RVO, waarbij RVO
kan rekenen op gezamenlijke inzet en steun vanuit provincies en ROM’s. Tevens is afgesproken
met de provincies dat er aandacht is voor het bevorderen van diversiteit in het vroegefase-ecosysteem
door in ieder geval aan te sluiten op de uitgangspunten van het Fundright initiatief.
Vanuit het Ministerie van EZK zal de inwerkingtreding van de gewijzigde regeling nauwkeurig
worden gemonitord en met de provincies is afgesproken begin 2022 in overleg te treden
over de voortgang. In 2023 zal deze regeling worden geëvalueerd.
2. Staatssteun
De subsidieverstrekking aan een regionale financier voor het verstrekken van geldleningen
aan MKB-ondernemers, uitgezonderd MKB-ondernemers die werkzaam zijn in de visserij-
en aquacultuursector, of innovatieve starters ten behoeve van de financiering van
vernieuwingsfase- of vroegefasetrajecten leidt niet tot het verstrekken van onrechtmatige
staatssteun in de zin van artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de
Europese Unie (VWEU), dat het verstrekken van staatssteun in beginsel verbiedt.
De subsidieverstrekking aan een regionale financier wordt niet gekwalificeerd als
staatssteun. Een financier vervult enkel de rol van een financiële intermediair. De
kosten die een financier ten laste van de Staat kan brengen, zijn enkel een vergoeding
voor gemaakte kosten en bevatten geen voordeel. De kosten zijn gebaseerd op marktconforme
tarieven. De Staat heeft als leninggever zicht op de kosten die een financier maakt
en heeft voldoende zekerheid dat er geen overcompensatie voor de gemaakte kosten zal
worden ingehouden.
De subsidieverstrekking aan een regionale financier om vervolgens daarmee geldleningen
aan MKB-ondernemers of innovatieve starters ten behoeve van de financiering van vernieuwingsfase-
of vroegefasetrajecten te verstrekken, kwalificeert als staatssteun, welke wordt gerechtvaardigd
door de artikelen 22 en 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening. De Staat
stelt als leninggever voorwaarden aan het door financier verstrekken van geldleningen
aan MKB-ondernemers of innovatieve starters, waarmee ervoor wordt gezorgd dat aan
de in artikel 22 en 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening neergelegde
voorwaarden wordt voldaan.
3. Regeldruk
De wijziging van de regeling heeft geen gevolgen voor de regeldruk. Voor ondernemers
die vroegefasefinanciering aanvragen op grond van de nieuwe paragraaf in titel 3.16
van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies gelden dezelfde voorwaarden als voor
ondernemers die vroegefasefinanciering aanvragen op grond van de bestaande paragrafen
3.16.2 of 3.16.3.
II Artikelen
Artikel I, onderdeel A
In artikel 3.16.1 wordt een aantal begripsomschrijvingen ingevoegd, te weten: financier,
financieringsbudget, financieringsplan, kosten en rekening.
Artikel I, onderdeel B
De al bestaande Adviescommissie vroegefasefinanciering MKB-ondernemers en innovatieve
starters zal worden benaderd voor onafhankelijke advisering over de onderhavige subsidieverstrekking.
Het betreft een onafhankelijke commissie die gelijkelijk is samengesteld uit ondernemende
wetenschappers, ondernemers, private financiers en onafhankelijk deskundigen. Zij
worden door de Minister van EZK benoemd voor een termijn van ten hoogste twee jaar.
Herbenoeming voor een nieuwe termijn is mogelijk. De Adviescommissie adviseert de
Minister van EZK over het hanteren van de afwijzingsgronden voor subsidieaanvragen.
Artikel I, onderdeel C
Artikel 3.16.1c. Subsidieverstrekking
Dit artikel gaat over subsidieverstrekking aan een financier voor het verstrekken
van geldleningen aan MKB-ondernemers, uitgezonderd MKB-ondernemers die werkzaam zijn
in de visserij- en aquacultuursector, of innovatieve starters ten behoeve van de financiering
van vernieuwingsfase- of vroegefasetrajecten en voor verrekening van de kosten als bedoeld in artikel 3.16.1h. Het begrip
‘financier’ is gedefinieerd als: ‘een (onderdeel met een afgescheiden boekhouding
van een) kapitaalvennootschap, een vennootschap met een afgescheiden vermogen of een
rechtspersoon met een afgescheiden vermogen niet zijnde een vennootschap, ingericht
naar het recht van één van de lidstaten van de Europese Unie, die blijkens de akte
waarbij zijn statuten zijn vastgesteld of blijkens de overeenkomst waarbij hij is
ingesteld tot doel heeft het op provinciaal niveau verstrekken van geldleningen aan
MKB-ondernemers of innovatieve starters ten behoeve van de financiering van vernieuwingsfase-
of vroegefasetrajecten’. Veelal zal het gaan om een ROM.
De subsidie wordt verstrekt in de vorm van een geldlening. Dat betekent dat een financier
op basis van een overeenkomst leningnemer wordt en dat de verstrekte geldlening met
inachtneming van een aantal voorwaarden moet worden terugbetaald.
Artikel 3.16.1d. Subsidieomvang
In dit artikel wordt de hoogte van het subsidiebedrag geregeld. Het subsidiebedrag
bedraagt ten hoogste 50 procent van het financieringsbudget. Bovendien bedraagt zij
ten minste € 1.000.000 en ten hoogte € 5.000.000 per subsidieontvanger. Het resterende
financieringsbudget van ten minste 50 procent dient te worden verkregen via provinciale
overheden. Anderen (bijvoorbeeld gemeenten of kennisinstellingen) kunnen ook bijdragen
aan het resterende financieringsbudget, maar het financieringsbudget dient via provinciale
overheden beschikbaar te komen. Op deze manier wordt voorkomen dat vanuit een provinciaal
gebied meerdere aanvragen komen. Tegelijkertijd bestaat ruimte om middelen uit bestaande
fondsen te gebruiken (let op: wanneer bestaande fondsen geld bevatten dat afkomstig
is van de Staat, is afstemming vereist).
Artikel 3.16.1e. Afwijzingsgronden
Dit artikel bevat de afwijzingsgronden. Om te beginnen moet er voldoende vertrouwen
bestaan dat provinciale overheden het resterende financieringsbudget van ten minste
50 procent daadwerkelijk inbrengen (onderdeel a). Voorkomen moet worden dat de Staat
financieringsbudget ter beschikking stelt, zonder dat provinciale overheden hetzelfde
doen.
Ook moet er voldoende vertrouwen bestaan dat een financier de capaciteiten heeft voor
het verstrekken van geldleningen aan MKB-ondernemers of innovatieve starters ten behoeve
van vernieuwingsfase- of vroegefasetrajecten en voor het beheer hiervan (onderdeel c). Gekeken wordt
naar de achtergrond en ervaring van een financier.
Vervolgens worden enkele elementen genoemd waar het financieringsplan duidelijkheid
over moet verschaffen. Het moet volkomen duidelijk zijn dat het financieringsbudget
wordt ingezet voor het verstrekken van geldleningen aan MKB-ondernemers of innovatieve
starters ten behoeve van vernieuwingsfase- of vroegefasetrajecten (onderdeel b). In
dat kader wordt ook de eis gesteld dat de term ‘vroegefasefinanciering’ (eventueel
met subtitel) wordt gehanteerd bij het verstrekken van geldleningen aan MKB-ondernemers
of innovatieve starters (onderdeel d). Daarnaast moet een conversiemethodiek zijn
beschreven (onderdeel e). De conversie dient conveniërend te zijn en gericht op het
mogelijk maken van private vervolgfinanciering. Zij dient zoveel mogelijk plaats te
vinden onder marktcondities.
Naast dat het financieringsplan duidelijkheid moet verschaffen over de voorgaande
elementen, moet zij ook zijn gebaseerd op bepaalde uitgangspunten ten aanzien van
de geldleningen die worden verstrekt aan MKB-ondernemers of innovatieve starters (onderdeel
f). Uit het oogpunt van harmonisatie is aangesloten bij de paragrafen 3.16.2 (MKB-ondernemer)
en 3.16.3 (innovatieve starter).
Ook mag het niet zo zijn dat aan een financier voor het verstrekken van geldleningen
aan MKB-ondernemers of innovatieve starters ten behoeve van de financiering van vernieuwingsfase-
of vroegefasetrajecten minder dan drie jaar geleden al subsidie is verstrekt of dat
al met de uitvoering van het financieringsplan is begonnen voor de datum van aanvraag
(onderdeel g). De bepaling dat aan een financier voor het verstrekken van geldleningen
aan MKB-ondernemers of innovatieve starters niet minder dan drie jaar geleden al subsidie
is verstrekt, heeft overigens geen betrekking op een aanvraag voor een tussentijdse
ophoging van het financieringsbudget (let op: de totale subsidieomvang mag niet meer
dan € 5.000.000 bedragen).
Ten slotte mag niet met de uitvoering van het financieringsplan zijn begonnen voor
de datum van de aanvraag (onderdeel h).
Artikel 3.16.1f. Verdeling van het subsidieplafond
In dit artikel is vastgelegd dat het subsidieplafond wordt verdeeld volgens het principe
‘wie het eerst komt, wie het eerst maalt’. Uiteraard geldt dit voor de aanvragen die
aan de gestelde vereisten voldoen. Indien een aanvraag wordt ontvangen waarbij de
wettelijke vereiste gegevens en bescheiden ontbreken, wordt voor deze aanvraag als
datum van indiening aangemerkt de datum waarop de noodzakelijke gegevens en bescheiden
alsnog zijn aangeleverd.
Artikel 3.16.1g. Rente of vergoeding
Met dit artikel wordt uitvoering gegeven aan artikel 33, tweede lid, van het Kaderbesluit
nationale EZ-subsidies. Dit artikel bepaalt: ‘Bij ministeriële regeling wordt de hoogte
van de vergoeding of de wijze van berekenen van de rente vastgesteld’. De financier
is aan de Staat uitsluitend verschuldigd:
-
a. 50 procent van de rente die op de rekening (rekening ten name van de financier welke
uitsluitend wordt gebruikt voor alle betalingsverkeer dat op welke wijze dan ook verband
houdt met het verstrekken van geldleningen aan MKB-ondernemers of innovatieve starters)
is aangewassen en te eniger tijd is bijgeschreven en van de lopende rente bij beëindiging
van de rekening; en
-
b. 50 procent van al de opbrengsten die hij ontvangt uit de verstrekking van geldleningen
aan MKB-ondernemers of innovatieve starters.
Het percentage dat aan de Staat moet worden overgeboekt, is gelijk aan het percentage
dat de Staat bijdraagt aan het financieringsbudget. Gewoonlijk zal dit 50 procent
zijn (eerste lid, onderdelen a en b). Indien het percentage dat de Staat bijdraagt
aan het financieringsbudget lager is dan 50 procent, dan zal het percentage dat overgeboekt
moet worden, naar rato worden verlaagd (tweede lid).
Artikel 3.16.1h. Kosten
De door de financier te maken kosten in verband met de verstrekking van geldleningen
aan MKB-ondernemers of innovatieve starters komen voor 50 procent voor rekening van
de Staat en kunnen worden verrekend met de geldlening. Het percentage dat voor rekening
van de Staat komt, is gelijk aan het percentage dat de Staat bijdraagt aan het financieringsbudget.
Gewoonlijk zal dit 50 procent zijn (eerste lid). Indien het percentage dat de Staat
bijdraagt aan het financieringsbudget lager is dan 50 procent, dan zal het percentage
dat voor rekening van de Staat komt, naar rato worden verlaagd (tweede lid).
Artikel 3.16.1i. Subsidievoorwaarden
Nadat subsidie bij beschikking is verleend, zal er een overeenkomst van geldlening
moeten worden gesloten tussen de financier en de Staat. Als deze overeenkomst niet
tijdig tot stand komt, bijvoorbeeld omdat de financier en de Staat geen overeenstemming
bereiken, is er geen aanspraak op de subsidie mogelijk. In de overeenkomst van geldlening
staan de voorwaarden van de geldlening aangegeven (bijlage 3.16.1a).
Artikel I, onderdelen D en E
Om te zorgen dat een geldlening bij een regionale financier het uitgangspunt wordt
voor MKB-ondernemers of innovatieve starters, wordt in de bestaande paragrafen 3.16.2
(MKB-ondernemer) en 3.16.3 (innovatieve starter) bepaald dat subsidieaanvragen van
MKB-ondernemers of innovatieve starters worden afgewezen wanneer een geldlening bij
een regionale financier kan worden aangevraagd. Niet relevant is of een aanvraag bij
een regionale financier wordt toe- of afgewezen.
Artikel I, onderdeel F
Ook in dit geval geldt dat een subsidieaanvraag bepaalde gegevens moet bevatten. Naast
de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening
gaat het om:
-
a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de organisatie, het nummer waarmee
de onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres
en het rekeningnummer;
-
b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer
en het e-mailadres;
-
c. de kerngegevens en de onderbouwing van het financieringsplan. In ieder geval moet
helder zijn op welke sectoren een financieringsplan zich richt. Deze informatie is
nodig in verband met de nieuwe afwijzingsgrond in de bestaande paragrafen 3.16.2 (MKB-ondernemer)
en 3.16.3 (Innovatieve starter).
Artikel I, onderdeel G
Zoals eerder aangegeven, zal, nadat subsidie bij beschikking is verleend, er een overeenkomst
van geldlening moeten worden gesloten tussen de financier en de Staat. In bijlage
3.16.1a zijn standaardbepalingen voor de samenstelling van de overeenkomst van geldlening
opgenomen.
Artikel I, onderdeel H
Voor de toelichting op dit onderdeel wordt verwezen naar paragraaf 2 van het algemeen
deel van de toelichting.
Artikel I, onderdeel I
Paragraaf 3.16.1a en bijlage 3.16.1a vervallen met ingang van 1 juli 2024, conform
de vervalbepaling van titel 3.16.
Artikel II
In de tabel van artikel 1 van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2021
is aangegeven in welke periode de diverse subsidiemodules zijn opengesteld en wat
het subsidieplafond bedraagt. Deze subsidiemodule wordt opengesteld van 1 februari
2021 tot en met 31 december 2021. Het subsidieplafond is vastgesteld op € 10.000.000.
Artikel III
De regeling treedt in werking met ingang van 1 februari 2021. Met deze datum wordt
afgeweken van de systematiek van de vaste verandermomenten, inhoudende dat ministeriële
regelingen met ingang van de eerste dag van elke kwartaal in werking treden en minimaal
twee maanden voordien worden bekendgemaakt. Dat kan in dit geval worden gerechtvaardigd,
omdat de doelgroep is gebaat bij spoedige inwerkingtreding. Op deze wijze kunnen zij
namelijk spoedig subsidieaanvragen indienen.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,
M.C.G. Keijzer