Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 3 november 2021, nr. WJZ/ 21164745, tot wijziging van de Regeling diergeneeskundigen (instelling en advisering Commissie buitenslands gediplomeerde diergeneeskundigen)

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op de artikelen 11 en 33, eerste lid, van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties, artikel 7.7 van de Wet dieren en de artikelen 3.16 en 4.4 van het Besluit diergeneeskundigen;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling diergeneeskundigen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.1, eerste lid, wordt in de alfabetische volgorde het volgende onderdeel ingevoegd:

commissie:

Commissie buitenslands gediplomeerde diergeneeskundigen;.

B

In hoofdstuk 3 wordt na paragraaf 3 een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 3A. Advies

Artikel 3.10A Advisering erkenning en toelating

De Minister vraagt voordat hij een besluit neemt op een aanvraag als bedoeld in de artikelen 3.4 of 3.8, aan de commissie advies. De commissie betrekt bij haar advies de noodzaak van het afleggen van een proeve van bekwaamheid respectievelijk van een aanpassingsstage als bedoeld in de artikelen 3.6, 3.7 en 3.10.

C

Artikel 4.13 komt te luiden:

Artikel 4.13 Advisering toelating

De Minister vraagt voordat hij een besluit neemt op een aanvraag als bedoeld in de artikelen 4.11 of 4.12, aan de commissie advies. De commissie betrekt bij haar advies de noodzaak van het afleggen van een proeve van bekwaamheid respectievelijk van een aanpassingsstage als bedoeld in de artikelen 3.6, 3.7 en 3.10.

D

Na hoofdstuk 4 wordt een hoofdstuk ingevoegd luidende:

HOOFDSTUK 4A. COMMISSIE BEOORDELING BUITENSLANDS GEDIPLOMEERDE DIERGENEESKUNDIGEN

Artikel 4.17A Instelling en taak
  • 1. Er is een Commissie buitenslands gediplomeerde diergeneeskundigen.

  • 2. De commissie heeft tot taak de Minister van advies te dienen over:

    • a. de aanvraag tot:

      • 1°. erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid;

      • 2°. toelating als bedoeld in artikel 3.8;

      • 3°. erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 4.11;

      • 4°. toelating als bedoeld in artikel 4.12;

    • b. of voor de erkenning of toelating, bedoeld in onderdeel a, al dan niet een compenserende maatregel als bedoeld in de artikelen 3.6 en 3.7 noodzakelijk is; en

    • c. in geval het advies, bedoeld in onderdeel b, bevestigend is, de aard en inhoud van de compenserende maatregel, bedoeld in de artikelen 3.6 en 3.7.

Artikel 4.18A Samenstelling, benoeming en ontslag
  • 1. De commissie bestaat uit een voorzitter, tevens lid, alsmede uit tenminste twee leden-deskundigen per diergeneeskundig beroep. De leden-deskundigen zijn deskundig ter zake van de opleiding tot het desbetreffende beroep of ter zake van de uitoefening van dat beroep.

  • 2. De diergeneeskundige beroepen, bedoeld in het eerste lid, zijn:

    • a. dierenartsen;

    • b. dierenartsassistenten paraveterinair;

    • c. dierenfysiotherapeuten; en

    • d. embryotransplanteurs/-winners.

  • 3. De Minister benoemt en ontslaat de voorzitter en de andere leden van de commissie.

  • 4. De leden worden voor een periode van vier jaar benoemd, na afloop waarvan zij één maal voor een periode van maximaal vier jaar kunnen worden herbenoemd. De zittingsduur van een tussentijds benoemd lid eindigt op het tijdstip waarop de zittingsduur van degene in wiens plaats hij is benoemd, eindigt.

  • 5. De leden, bedoeld in het eerste lid, tweede volzin, worden niet benoemd dan nadat de Minister een organisatie die naar zijn oordeel voldoende representatief is voor de instellingen die opleiden tot het desbetreffende beroep onderscheidenlijk voor de beoefenaren van dat beroep, heeft uitgenodigd binnen een door hem aan te geven termijn een voordracht tot benoeming te doen en deze voordracht is gedaan, onderscheidenlijk de termijn voor het doen van een voordracht is verstreken.

  • 6. De Minister benoemt voor de voorzitter en voor elk van de andere leden een plaatsvervanger. Zij worden door de Minister ontslagen.

  • 7. De voorzitter, de leden en plaatsvervangende leden kunnen op eigen verzoek of wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid of op andere zwaarwegende gronden door de Minister worden geschorst of ontslagen.

  • 8. De Minister kan één of meer ambtenaren aanwijzen als adviserend lid van de commissie.

  • 9. De Minister voorziet in een secretariaat van de commissie.

Artikel 4.19A Advies

Een advies van de commissie bevat de gronden waarop het berust.

Artikel 4.20A Werkwijze
  • 1. De commissie stelt haar eigen werkwijze vast met inachtneming van het bepaalde in de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties en in de hoofstukken 2, 3 en 4 van deze regeling.

  • 2. De commissie kan externe deskundigen raadplegen.

  • 3. De commissie beraadslaagt en brengt advies uit in de overeenkomstig artikel 4.18A, eerste lid, voor het desbetreffende beroep bedoelde samenstelling.

Artikel 4.21A Vergoeding

Op de werkzaamheden van de voorzitter en de leden is het Besluit vergoedingen adviescolleges en commissies van toepassing.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2022.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 3 november 2021

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

TOELICHTING

Deze regeling voorziet in de instelling van de Commissie buitenslands gediplomeerde diergeneeskundigen met als taak de advisering van de Minister ten aanzien van bepaalde aanvragen tot erkenning van beroepskwalificaties van buitenslands gediplomeerde diergeneeskundigen. De aanleiding is de constatering dat met de toename van erkenningsaanvragen en met de complexiteit van deze aanvragen de daarvoor ingerichte advisering niet goed werkbaar is.

Toelating en registratie

Om toegelaten te worden tot het verrichten van diergeneeskundige handelingen als dierenarts, dierenartsassistent paraveterinair, dierenfysiotherapeut of embryotransplanteur, dient de in Nederland gediplomeerde diergeneeskundige een aanvraag tot toelating c.q. tot registratie in bij de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg (verder: CIBG) is door de Minister mandaat verleend tot het beslissen over toelating van diergeneeskundigen (Stcrt. 2010, 20830). Dit geldt ook voor de registratie van diergeneeskundigen in het register, bedoeld in artikel 4.3 van de wet. In Nederland afgestudeerde dierenartsen zijn van rechtswege toegelaten tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen in volle omvang indien zij in Nederland een universitaire opleiding in de diergeneeskunde in haar volle omvang succesvol hebben afgesloten. Om het beroep dierenarts te kunnen uitoefenen dienen zij, eveneens voortvloeiend uit artikel 1.1 van de wet, geregistreerd te zijn in het register, bedoeld in artikel 4.3 van de wet. Aan de toelating van Nederlands gediplomeerde dierenartsassistent paraveterinairen, dierenfysiotherapeuten en embryotransplanteurs gaat een beoordeling vooraf van de benodigde documenten voor de toelating. Deze documenten zijn in de artikelen 3.2 en 3.3 van de regeling genoemd.

Erkenning van beroepskwalificaties

Op diergeneeskundigen die in de EU, Zwitserland of één van de staten die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER) een desbetreffende opleiding hebben genoten en die het beroep in Nederland willen uitoefenen, is de systematiek volgens richtlijn nr. 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PbEG L 255) (hierna: de richtlijn) van toepassing. De richtlijn kent een systematiek van erkenning van gereglementeerde beroepen, zijnde beroepen waarvoor geldt dat de toegang tot het beroep of de uitoefening van het beroep wettelijk is geregeld, zoals de diergeneeskundige beroepen. Daarbij wordt onderscheiden in beroepen van het sectorale stelsel, waarvoor automatische erkenning geldt en beroepen van het algemene stelsel, waarvoor de wederzijdse erkenning van diploma’s geldt. Het beroep van dierenarts valt onder het sectorale stelsel.

De paraveterinaire beroepen, te weten dierenartsassistent paraveterinair, dierenfysiotherapeut en embryotransplanteur, vallen onder het algemene stelsel. Het algemene stelsel is geregeld in titel III, hoofdstuk I, van de richtlijn. Dit stelsel is gebaseerd op wederzijdse erkenning van diploma’s zonder voorafgaande harmonisatie van studieprogramma’s. Erkenning vindt plaats nadat de bevoegde autoriteit van het ontvangende land de kwalificatie van de migrerende beroepsbeoefenaar heeft vergeleken met de vereiste kwalificaties van die lidstaat.

De richtlijn is ten algemene geïmplementeerd in de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties. Daarbij zijn ook enkele algemene bepalingen van procedurele aard opgenomen.

Het algemene stelsel is vastgelegd in hoofdstuk 2 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties.

In artikel 9 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties zijn, ter uitvoering van de richtlijn, de verschillende nationale onderwijs- en opleidingsstelsels van de lidstaten in een vijftal niveaus onderverdeeld. Om in aanmerking te komen voor erkenning moet de beroepskwalificatie van de migrerende beroepsbeoefenaar ten minste gelijk zijn aan het niveau direct onder het niveau dat in het ontvangende land wordt gevraagd. Een migrerende beroepsbeoefenaar wordt toegelaten tot de uitoefening van het beroep als de beroepskwalificaties gelijkwaardig zijn. Het is evenwel ook mogelijk dat de kwalificaties van een migrerende beroepsbeoefenaar niet direct kunnen worden erkend, maar dat er voorwaarden worden gesteld. Onder verwijzing naar de artikelen 6 en 11 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties kan hiervan sprake zijn onder andere in de volgende gevallen:

  • in het land van oorsprong is het beroep niet gereglementeerd. In dit geval kan de ontvangende lidstaat de migrerende beroepsbeoefenaar vragen om aan te tonen dat hij in de afgelopen tien jaar twee jaar relevante beroepservaring heeft opgedaan in het land van oorsprong;

  • indien na vergelijking blijkt dat er wezenlijke verschillen zijn op het punt van de inhoud van de opleiding of als de duur van de opleiding één jaar of meer korter is dan verlangd, kunnen door de ontvangende lidstaat aanvullende eisen worden gesteld.

Deze zogenoemde compenserende maatregelen kunnen de vorm aannemen van een proeve van bekwaamheid of een aanpassingsstage. Deze laatste mag niet langer duren dan drie jaar. De compenserende maatregel moet evenredig zijn en rekening houden met de beroepsbeoefenaar. In de artikelen 3.6 en 3.7 van de regeling zijn deze maatregelen benoemd.

Op grond van artikel 33 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties zijn in de artikelen 3.4, 3.5, 3.6 en 3.7 van de regeling bepalingen opgenomen met betrekking tot de aanvraag tot het verkrijgen van een erkenning en de stukken die bij die aanvraag dienen te worden verstrekt, alsmede ten aanzien van de proeve van bekwaamheid en de aanpassingsstage en de wijze waarop deze worden beoordeeld.

Een migrerende paraveterinair dient een aanvraag tot het verkrijgen van een erkenning van beroepskwalificaties in bij de Minister op de voet van artikel 3.4 van de regeling. De Minister zal vervolgens beoordelen of de beroepskwalificaties van de aanvrager als gelijkwaardig kunnen worden aangemerkt, dan wel dat compenserende maatregelen noodzakelijk zijn.

In het geval dat de buitenlands gediplomeerde paraveterinair geen beroep kan doen op de richtlijn, dan kan deze een aanvraag tot toelating tot het beroepsmatig verrichten van de desbetreffende diergeneeskundige handelingen indienen op de voet van artikel 3.8 van de regeling. Ook daarbij kan ingevolge het bepaalde in artikel 3.10 de noodzaak van voornoemde compenserende maatregelen aan de orde zijn.

Gegeven de complexiteit van de beoordeling van de gelijkwaardigheid van beroepskwalificaties en van eventueel te nemen compenserende maatregelen en de deskundigheid die daarbij vereist is, wordt met onderhavige wijziging voorzien in de advisering van de Minister door een commissie van deskundigen, voorafgaand aan de desbetreffende besluitvorming door de Minister.

Voor migrerende dierenartsen is de erkenning en beoordeling van beroepskwalificaties in beginsel niet aan de orde. Het beroep van dierenarts valt immers onder het sectorale stelsel volgens de richtlijn. Uitgangspunt van dit stelsel is dat opleidingstitels automatisch worden erkend op basis van geharmoniseerde minimumopleidingseisen.

Dit is anders voor dierenartsen die geen beroep kunnen doen op de richtlijn of voor migrerende dierenartsen die beschikken over een door hun betrokken staat verleende titel na een opleiding op het gebied van diergeneeskunde die niet voldoet aan de geharmoniseerde eisen. In deze gevallen is een voorafgaande aanvraag tot toelating tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen in de volle omvang als bedoeld in artikel 4.12 van de regeling resp. een aanvraag tot erkenning van de beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 4.11 van de regeling, vereist. Voor de aanvragen gelden dezelfde vereisten als die zijn voorgeschreven voor de aanvraag erkenning beroepskwalificaties voor paraveterinairen die wel c.q. niet een beroep op de richtlijn kunnen doen. In beide gevallen kunnen compenserende maatregelen worden opgelegd.

In deze gevallen voorzag de regeling al in de – voorafgaande – advisering van de Minister. In artikel 4.13 van de regeling werd de advisering door de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht (hierna: de Faculteit Diergeneeskunde) voorzien. Met onderhavige wijziging wordt deze advisering nu opgedragen aan de met onderhavige regeling ingestelde commissie.

De Commissie buitenslands gediplomeerde diergeneeskundigen

De instelling van de Commissie buitenslands gediplomeerde diergeneeskundigen volgt op het verzoek van de Faculteit Diergeneeskunde, die tot aan de instelling van deze commissie de Minister adviseerde over de beroepskwalificaties en registratie van buitenlandse diergeneeskundigen. De Faculteit Diergeneeskunde heeft aan de Minister verzocht om de structuur waarin de waardering en advisering door de faculteit plaatsvindt te wijzigen. Reden hiertoe is de toename van het aantal registratieaanvragen en bezwaar- en beroepsprocedures van buitenlandse diergeneeskundigen en tevens een toename van de complexiteit van deze aanvragen over de jaren heen. Dit heeft ertoe geleid dat de werklast in omvang is gegroeid waardoor deze voor de Faculteit Diergeneeskunde qua capaciteit niet langer werkbaar werd. Daarbij vraagt de toegenomen complexiteit van de aanvragen om een waardering waarin naast de gevolgde opleiding ook de werkervaring, expertise en inhoudelijke kennis van de buitenlands gediplomeerden nog beter kan worden beoordeeld. De capaciteit en expertise van de commissie biedt de mogelijkheid deze adviesrol in de bredere vorm in te vullen en het toegenomen aantal aanvragen te beoordelen, wat een oplossing biedt voor beide knelpunten van de huidige procedure. De keuze voor het instellen van deze commissie houdt ten dele verband met het bestaan en functioneren van de Commissie buitenslands gediplomeerden volksgezondheid, de evenknie van de commissie, die beoordelings- en adviseringsactiviteiten verricht voor de gereguleerde humane medische beroepen voor de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

De Commissie buitenslands gediplomeerde diergeneeskundigen wordt door de Minister ingesteld als onafhankelijke adviescommissie. De taak van de commissie is het uitbrengen van advies over aanvragen tot erkenning van beroepskwalificaties van in het buitenland gediplomeerde paraveterinairen en van dierenartsen die geen beroep kunnen doen op de richtlijn, over de eventuele noodzaak van een compenserende maatregel en de aard en inhoud daarvan en de toelating tot het desbetreffende beroep.

De commissie voorziet de Minister van advies over zowel de aanvragen voor erkenning van opleidingstitels en beroepskwalificaties van migrerende diergeneeskundige beroepsbeoefenaars van binnen de EER en Zwitserland als over aanvragen voor toelating en beroepskwalificaties van migrerende diergeneeskundige beroepsbeoefenaars van buiten de EER en Zwitserland. Daarnaast adviseert de commissie ook over eventuele noodzaak van een compenserende maatregel, te weten het afleggen van een proeve van bekwaamheid of van een aanpassingsstage, en adviseert daarbij over de aard en inhoud van de betreffende proeve van bekwaamheid of van de aanpassingsstage. Doorslaggevend voor de erkenning is de vakbekwaamheid van de betrokkene, niet diens bevoegdheid in een ander land. Bij de beoordeling van de vakbekwaamheid wordt gelet op een door de aanvrager in het buitenland verkregen diploma, de inhoud en kwaliteit van de gevolgde opleiding en opgedane praktijk- en beroepservaring. Deze worden als geheel beoordeeld en tegen het licht gehouden van de Nederlandse eisen.

De commissie bestaat uit een voorzitter en uit tenminste twee leden-deskundigen per diergeneeskundig beroep. De Minister benoemt voor de voorzitter en voor elk van de andere leden een plaatsvervanger. De commissie adviseert over aanvragen tot erkenning van beroepskwalificaties en aanvragen tot toelating en registratie van de volgende diergeneeskundige beroepen: dierenarts, dierenartsassistent paraveterinair, dierenfysiotherapeut en embryotransplanteur/-winner. De commissie beraadslaagt en brengt advies uit in een op het desbetreffende beroep toegespitste samenstelling. De commissie opereert derhalve al naar gelang het per diergeneeskundig beroep in wisselende samenstelling.

De commissieleden worden benoemd door de Minister voor een periode van vier jaar. De commissieleden zijn eenmalig herbenoembaar. Kandidaat-commissieleden worden benaderd op grond van hun deskundigheid met betrekking tot de opleiding voor of de beroepsuitoefening in het betreffende beroep. De leden van de commissie worden in beginsel voorgedragen door organisaties die naar oordeel van de Minister voldoende representatief zijn voor de instellingen die opleiden tot het betreffende beroep dan wel voor de beoefenaren van dat beroep. De leden die voorgedragen worden door de beroepsorganisaties zijn deskundigen die actief zijn of recent zijn geweest in de praktijk voor het betreffende beroep. De leden die voorgedragen worden door de onderwijsinstellingen zijn deskundigen die actief betrokken zijn of zijn geweest bij de opleiding voor het betreffende beroep.

Het voornemen is om de samenstelling van de commissie als volgt in te vullen. Voor de beroepsgroep dierenartsen zullen tenminste twee leden zitting nemen op voordracht van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD) en het Collectief Praktiserende Dierenartsen (CPD) en tenminste twee leden op voordracht van de Faculteit Diergeneeskunde. Voor de beroepsgroep dierenartsassistent paraveterinair zullen op voordracht van de beroepsorganisatie Vedias tenminste één lid zitting nemen en daarnaast tenminste één lid op voordracht van Aeres MBO Barneveld. Voor de beroepsgroep dierenfysiotherapeut zal tenminste één lid zitting nemen op voordracht van de Nederlandse Vereniging voor Fysiotherapie bij Dieren (NVFD) en daarnaast tenminste één lid op voordracht van Aeres MBO Barneveld. Voor de beroepsgroep embryotransplanteur/-winner zal tenminste één lid zitting nemen op voordracht van de Coöperatie Rundveeverbetering (CRV) en ook één lid op voordracht van de Faculteit Diergeneeskunde. Voor elk commissielid wordt een plaatsvervangend commissielid benoemd. De rol van plaatsvervangend voorzitter wordt vervuld door één van de leden van de commissie. Gegeven het grote aantal aanvragen voor erkenning en toelating in de beroepsgroep dierenartsen is het minimum aantal commissieleden voor deze beroepsgroep hoger ingeschat.

Hoewel de leden veelal op voordracht van een beroepsorganisatie, coöperatie of onderwijsinstelling zullen worden benoemd, nemen zij niet zitting in de commissie als afgevaardigde of belangenbehartiger namens de voordragende organisatie, maar op persoonlijke titel. Zij vervullen hun werkzaamheden onafhankelijk, objectief en zonder last of ruggespraak.

De commissie wordt ondersteund vanuit het CIBG. Het CIBG levert personele ondersteuning voor de vervulling van de secretariaatstaken van de commissie. De commissie stelt haar eigen werkwijze vast middels een reglement van orde en de protocollen aan de hand waarvan de commissie haar adviesfunctie vervult. De commissie is onafhankelijk, maar legt wel verantwoording af aan de Minister middels een jaarverslag.

Voor de verrichtte werkzaamheden ontvangen commissieleden vergoedingen overeenkomstig het Besluit vergoedingen adviescolleges en commissies.

Regeldruk

Deze wijzigingsregeling heeft geen gevolgen voor de regeldruk.

Inwerkingtreding

De regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2022, hetgeen in overeenstemming is met het beleid inzake vaste verandermomenten.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

Naar boven