ARTIKEL I
Aan artikel 7, tweede lid, van de Postregeling 2009 wordt, onder vervanging van de
punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
ARTIKEL II
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
TOELICHTING
1. Betaalbaarheid van de UPD
De regulering van de universele postdienst (UPD) is gericht op het borgen van een
kwalitatief goede uitvoering van de postdiensten die daaronder vallen en op het voor
gebruikers van de UPD betaalbaar houden van postdiensten, hetgeen tevens een belangrijk
uitgangspunt is van de Europese Postrichtlijn.1 Om de betaalbaarheid te borgen, moet de UPD-regulering ervoor zorgen dat de verlener
van de UPD alleen de daadwerkelijke kosten toerekent aan de UPD. Anders ontstaat het
risico dat gebruikers teveel betalen voor de UPD.
In artikel 24 van de Postwet 2009 wordt onder meer geregeld dat de tarieven op de
kosten gebaseerd dienen te zijn. In artikel 25 wordt vervolgens bepaald dat de Minister
van Economische Zaken en Klimaat bij ministeriële regeling de ruimte kan bepalen waarbinnen
de verlener van de UPD zijn tarieven kan vaststellen en dat deze tariefruimte gebaseerd
dient te zijn op de daadwerkelijke kosten en een redelijk rendement. Ten aanzien van
de wijze van toerekening van kosten worden op grond van artikel 22, derde lid, van
de Postwet 2009 nadere regels gesteld.
Deze nadere regels over kostentoerekening zijn opgenomen in de artikelen 7 tot en
met 7d van de Postregeling 2009. Artikel 7, tweede lid, van de Postregeling 2009 bepaalt
welke kosten de UPD-verlener niet mag toerekenen aan de UPD. Artikelen 7c en 7d stellen
eisen aan de toerekening van gezamenlijke en gemeenschappelijke kosten, die zowel
voor de UPD als voor andere activiteiten van de UPD-verlener worden gemaakt.
2. Kosten van concentratie
Een concentratie levert in beginsel voordelen op voor de onderneming die een concentratie
tot stand wil brengen. Wanneer de UPD-verlener een concentratie tot stand brengt met
een andere onderneming die eveneens een postvervoerbedrijf exploiteert, leidt dat
tot efficiëntievoordelen en daarmee tot kostenbesparingen voor de UPD-verlener, onder
meer door de samenvoeging van postnetwerken.
Aan de andere kant brengt het tot stand brengen van een concentratie ook kosten met
zich. Het gaat daarbij in het geval van de UPD-verlener bijvoorbeeld om herstructureringskosten,
implementatiekosten, tijdelijke kosten voor het in stand houden van beide netwerken,
afschrijving op de afkoopsom en overige (transactie)kosten. Deze kosten zijn naar
verwachting aan te merken als gezamenlijke of gemeenschappelijke kosten als bedoeld
in artikel 7c, onderscheidenlijk artikel 7d, van de Postregeling 2009. Ingevolge de
artikelen 7c en 7d rekent de UPD-verlener gezamenlijke en gemeenschappelijke kosten
deels toe aan de universele postdienst.
Zoals hierboven vermeld is een doel van de regels ten aanzien van kostentoerekening
om te voorkomen dat gebruikers te veel betalen voor de UPD-diensten. Bij het tot stand
brengen van een concentratie voegt de UPD-verlener (voornamelijk) niet UPD-activiteiten
toe aan zijn onderneming. Het zou dan ook onwenselijk zijn als de kosten die gepaard
gaan met het tot stand brengen van een concentratie terecht zouden komen bij de gebruiker
van de UPD, de consument. Voorts mag de ruimte die de verlener van de UPD heeft om
kosten toe te rekenen, niet leiden tot concurrentieverstoring op het gebied van aanpalende
niet-UPD gerelateerde diensten. In verband daarmee wordt aan artikel 7, tweede lid,
van de Postregeling 2009 toegevoegd dat de kosten die veroorzaakt worden door het
tot stand brengen van een concentratie met een ander postvervoerbedrijf niet mogen
worden toegerekend aan de UPD.
De Autoriteit Consument en Markt is ingevolge artikel 37 van de Postwet 2009 belast
met het toezicht op deze regeling.
3. Inwerkingtreding
De inwerkingtreding van deze regeling wijkt af van het kabinetsstandpunt inzake de
vaste verandermomenten en minimuminvoeringstermijn, omdat de regeling niet twee maanden
van te voren wordt gepubliceerd en niet per 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober
in werking treedt. Eerdere inwerkingtreding van deze regeling is van belang, omdat
bij besluit van 27 september 2019 op grond van artikel 47, eerste lid, van de Mededingingswet
een vergunning is verleend aan PostNL N.V. voor het tot stand brengen van een concentratie
met SHM Beheer II B.V. (Sandd) (Stcrt. 2019, 54519). Zoals hiervoor vermeld, is het onwenselijk als de kosten die gepaard gaan met het
tot stand brengen van een concentratie terecht zouden komen bij de consumenten. Gelet
hierop is het van belang dat deze regeling zo snel mogelijk in werking treedt, om
te voorkomen dat kostentoerekening in strijd met deze regeling al zou hebben plaatsgevonden.
Afwijking van het kabinetsstandpunt is derhalve in dit geval toegestaan op grond van
uitzonderingsgrond a: uitzondering op de vaste verandermomenten of de minimuminvoeringstermijn
is mogelijk voor zover dit, gelet op de doelgroep of de jaarindeling, aanmerkelijke
ongewenste private of publieke voor- of nadelen voorkomt.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat M.C.G. Keijzer