TOELICHTING
Deel I. Algemeen
1. Inleiding
Het systeem voor de identificatie en registratie van honden
(I&R-hond) wordt versterkt om beter toezicht op de hondenhandel te kunnen
houden, zodat het dierenwelzijn en de diergezondheid beter kan worden
gewaarborgd. Daartoe is een Besluit tot wijziging van het Besluit houders van
dieren en het Besluit diergeneeskundigen vastgesteld (Stb. 2021, 426,
hierna: het besluit). In de onderhavige ministeriële regeling wordt aan het
bepaalde in het besluit nader invulling gegeven.
Voor een nadere toelichting van het versterkte systeem, en de rol
en verantwoordelijkheden van de bij I&R-hond betrokken personen en
organisaties, wordt verwezen naar de nota van toelichting bij het besluit.
De voorschriften in de onderhavige regeling worden hieronder
achtereenvolgens toegelicht. Op verschillende plekken in de onderhavige
regeling is bepaald dat een handeling door de Minister van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit (LNV) wordt verricht of bij deze minister moet plaatsvinden.
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) is gemandateerd om de
onderhavige regelgeving namens de Minister van LNV uit te voeren. In deze
toelichting wordt daarom doorgaans RVO genoemd in plaats van de Minister van
LNV.
2. Voorschriften over het gebruik van chips met de Nederlandse
landcode (528-chips)
2.1 Inleiding
Bij honden en paarden is het gebruik van chips met de
Nederlandse landcode 528 (hierna: 528-chips) verplicht ingevolge Gedelegeerde
Verordening (EU) 2019/2035 van de Commissie van 28 juni 2019 tot aanvulling van
Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft
regels voor inrichtingen waar landdieren worden gehouden en broederijen,
alsmede voor de traceerbaarheid van bepaalde gehouden landdieren en broedeieren
(PbEU 2019, L 314). Deze chips kunnen ook bij andere diersoorten worden
gebruikt. Dit hoofdstuk gaat over de route die een chip aflegt, welke
gebruikers in dit traject voorkomen en welke administratie- of
registratieverplichtingen deze gebruikers hebben. Ook wordt uiteengezet wat van
de gebruikers verwacht wordt als chips om medische redenen uit een dier worden
weggehaald of als chips vermist, onbruikbaar of gestolen zijn. Het doel van
deze voorschriften is het waarborgen van een sluitende chiplogistiek, waarmee
voorkomen wordt dat chips in de illegale handel terechtkomen. Met de term
‘chiplogistiek’ wordt in deze toelichting bedoeld: de route die een chip aflegt
vanaf de leverancier tot en met het aanbrengen van de chip bij een dier.
2.2 Sluitende chiplogistiek bij gebruik 528-chip voor alle
diersoorten
Indien een leverancier op grond van het besluit door de
minister erkend is, geeft RVO unieke nummers af aan deze erkende leverancier.
De leveranciers leveren 528-chips met deze unieke nummers enkel aan
geregistreerde chippers en dierenartsen. Chippers en dierenartsen kunnen de
geleverde chips overdragen aan andere geregistreerde chippers of dierenartsen.
Ingevolge artikel 2.9, derde lid, van het Besluit diergeneeskundigen is het
uitsluitend toegestaan een chip aan te brengen bij een dier indien de
aanbrenger is ingeschreven in een door de minister bijgehouden register. De
sluitende chiplogistiek zorgt ervoor dat de chips met Nederlandse landcode niet
in de illegale handel terecht komen en is van toepassing op alle diersoorten
waarvoor de 528-chip gebruikt wordt. De leveranciers, dierenartsen en
geregistreerde chippers hebben allemaal een registratieplicht. Ten aanzien van
chips bestond reeds een administratieplicht. Het verschil als gevolg van de
gewijzigde regeling is dat nu digitaal een centrale registratie bij RVO
plaatsvindt, waardoor een snelle tracering mogelijk is. Dit geldt dus ook als
de 528-chips bij andere dieren dan honden worden aangebracht.
De chiplogistiek brengt met zich dat een leverancier, chipper
of dierenarts registreert welke chipnummers overgeschreven worden op naam van
een andere gebruiker (artikel 5b.10a van de Regeling houders van dieren). Deze
registratie vindt plaats bij RVO, via een op grond van artikel 3.32 van het
Besluit houders van dieren aangewezen portaal. Leveranciers van chips doen deze
registratie rechtstreeks bij RVO; bij chips die zijn bestemd voor paardachtigen
wordt de registratie gedaan bij een paspoortuitgevende instantie voor paarden.
De keten eindigt met het dier waarin de chip is aangebracht. Met de registratie
van een aangebrachte chip bij een portaal, wordt de chip van de voorraad van de
aanbrenger van de chip afgemeld.
Het kan ook voorkomen dat een 528-chip onbruikbaar blijkt of
dat een chip verdwenen is of een partij chips gestolen zijn. Ook dit wordt
gemeld bij een portaal. Degene die het laatst de beschikking had over de chips,
dient deze registratie te doen. Hiermee wordt voorkomen dat deze chips op een
later moment oneigenlijk gebruikt kunnen worden. De aanbrenger van de 528-chips
is verantwoordelijk voor het juiste gebruik van de 528-chips. Omdat van alle
chips steeds centraal geregistreerd staat waar deze zich bevinden, kan bij het
aantreffen van onrechtmatige handelingen met een 528-chip de laatste gebruiker
in de keten worden getraceerd.
2.3. Bijplaatsen, verwijderen en hergebruiken van
528-chips
Artikel 1.58b van het Besluit houders van dieren regelt dat bij
ministeriële regeling nadere regels kunnen worden gesteld ten aanzien van
chips. In het nieuwe artikel 5b.15a van de Regeling houders van dieren zijn
regels gesteld ten aanzien van het bijplaatsen, verwijderen en hergebruiken van
chips. Dit bijplaatsen en eventueel verwijderen van een chip mag uitsluitend
door een dierenarts worden gedaan. In het eerste lid van artikel 5b.15a is een
termijn van een week opgenomen voor het bijplaatsen van een nieuwe chip, indien
de bestaande chip niet langer werkt. Het tweede en zevende lid van artikel
5b.15a zijn overgenomen uit het oude artikel 14 van het Besluit identificatie
en registratie van dieren. In die artikelleden is geregeld dat een chip niet
wordt verwijderd, tenzij hiervoor een diergeneeskundige noodzaak bestaat en dat
een verwijderde injecteerbare transponder niet wordt hergebruikt. Een niet
werkende transponder wordt niet verwijderd als hier geen directe aanleiding toe
is, om te voorkomen dat bij een dier onnodig pijn of onnodig letsel wordt
veroorzaakt (zie ook artikel 2.7, eerste lid, van het Besluit
diergeneeskundigen). Om misbruik van een nog werkende transponder te voorkomen
is het verboden een chip te hergebruiken.
In artikel 5b.15a, vijfde lid, van de Regeling houders van
dieren is bepaald dat de dierenarts de verwijdering van een chip en de noodzaak
daartoe bij RVO registreert, via een op grond van artikel 3.32 van het Besluit
houders van dieren aangewezen elektronisch portaal. Indien voor de
desbetreffende diersoort geen elektronisch portaal is aangewezen, wordt de
registratie rechtstreeks bij RVO gedaan.
2.4. Melden verlies, diefstal of onbruikbare 528-chip
In artikel 5b.15b van de Regeling houders van dieren is een
verplichting opgenomen om een melding te doen bij RVO van het verlies, de
diefstal of het onbruikbaar worden van een chip. Dit kan zich bijvoorbeeld
voordoen bij chips die in het bezit zijn van een fabrikant, leverancier of
aanbrenger van chips. Van belang is dat de melding zo spoedig mogelijk, maar
uiterlijk een week na het verlies, de diefstal of het onbruikbaar worden van de
chip wordt gedaan. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat een bezitter van een chip
regelmatig, maar ten minste wekelijks, de voorraad controleert.
Onbruikbare, verloren of gestolen chips moeten worden gemeld om
de chiplogistiek sluitend te maken. Als deze chips niet worden gemeld, dan
blijven ze op naam staan van de degene die de chips in bezit had. Als de
verloren of gestolen chips op een foute wijze zijn gebruikt, leidt bij
onderzoek door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) het spoor naar
de laatste bezitter. Bij het niet gestolen of verloren melden, is dit de
bezitter die verzuimd heeft de melding te doen. Door het melden kan de centrale
databank van RVO de nummers van de gestolen of verloren chips merken en kan
voorkomen worden dat in de illegale hondenhandel gebruik wordt gemaakt van deze
chips.
Deze meldplicht is gebaseerd op artikel 7.1 van de Wet
dieren.
2.5. Registraties door de aanbrenger van 528-chips
Artikel 2.9 van het Besluit diergeneeskundigen bepaalt dat de
dierenarts of chipper na het aanbrengen van een chip hiervan een registratie
doet bij RVO via een aangewezen elektronisch portaal. In het nieuwe artikel 7.8
van de Regeling diergeneeskundigen is bepaald dat deze registratie moet worden
gedaan uiterlijk een week nadat het dier is gechipt. Bij honden geldt een
afwijkende termijn van twee werkdagen. Bij honden is het in verband met de
vervolgmeldingen gewenst de termijn zo kort mogelijk te houden. De fokker of
importeur kan de hond pas overdragen wanneer deze geregistreerd staat (en een
chip en paspoort heeft). De vervolgmeldingen zijn het afmelden van de hond door
de fokker of importeur en het aanmelden van de hond door de nieuwe eigenaar. Om
deze reden wordt de aanbrenger ook aangeraden de registratie direct na het
chippen uit te voeren. Het direct invoeren verkleint tevens de kans op fouten.
Met deze registratie meldt de dierenarts of chipper de betreffende chip af van
zijn voorraad en is de volledige keten die de chip heeft gevolgd in beeld. Dit
afmelden moet altijd gebeuren, ongeacht in welk dier de chip is
aangebracht.
Ook is bepaald dat bij de registratie van een 528- chip de
volgende gegevens moeten worden vermeld: de datum van het chippen, het
chipnummer en het praktijkadres en registratienummer waaronder de aanbrenger
van de chip bij RVO bekend is. Indien de registratie een hond betreft, worden
ook de volgende gegevens geregistreerd: dat de registratie een hond betreft,
het registratienummer van de eerste houder van de hond.
Bij de registratie van een paardachtige moet ook worden vermeld
dat het een paardachtige betreft, bij andere diersoorten is dat niet nodig. De
reden hiervoor is dat het chippen en registreren van paarden met een 528-chip
verplicht is.
Het elektronisch portaal registreert de gegevens direct in het
I&R-systeem van de RVO. Het systeem controleert bijvoorbeeld of de
opgegeven registratienummers en chipnummers bestaan. Komt dit niet overeen dan
wordt dit gelijk teruggekoppeld aan degene die de registratie doet, zodat
herstel direct plaats kan vinden.
2.6. Termijn voor chippen hond
In artikel 3.27 van het Besluit houders van dieren is bepaald
dat alle honden in Nederland gechipt moeten worden. In het nieuwe artikel
5b.43a, eerste lid, onderdeel a, van de Regeling houders van dieren is bepaald
dat het chippen binnen zeven weken na de geboorte van de hond moet
plaatsvinden. Deze termijn is gelijk aan de termijn die was opgenomen in het
Besluit identificatie en registratie van dieren.
Voor inrichtingen waar gezelschapsdieren worden gehouden ten
behoeve van opvang (asielen) geldt dat de chip moet zijn aangebracht uiterlijk
twee weken nadat de hond is verkregen (artikel 5b.43a, eerste lid, onderdeel c,
van de Regeling houders van dieren). Dit is overgenomen uit het Besluit
identificatie en registratie van dieren. Het gaat hier niet om honden die van
een houder zijn verkregen, maar om honden die op een andere wijze bij een
opvanglocatie zijn terechtgekomen. Het is namelijk niet toegestaan een hond te
verkrijgen of over te dragen indien bij de hond geen chip is aangebracht.
2.7. Identificatie bij dierenarts of chipper voor chippen
hond
Voordat een dierenarts of chipper een hond chipt met een
528-chip, dient de houder zich bij de dierenarts of chipper te identificeren
met het registratienummer waaronder de houder bij RVO bekend staat (artikel 7.7
van de Regeling diergeneeskundigen). Indien de houder nog niet geregistreerd
was bij RVO, dient de houder deze registratie te doen voordat de hond wordt
gechipt. Met deze verplichting is beoogd te voorkomen dat een houder een hond
laat chippen, terwijl de houder zich niet overeenkomstig artikel 3.29 van het
Besluit houders van dieren heeft geregistreerd.
3. Registraties door houders van honden via een aangewezen
elektronisch portaal
3.1. Aanvullen van de eerste registratie
In artikel 3.30, eerste lid, van het Besluit houders van dieren
is bepaald dat de houder van een hond de eerste registratie van een hond, die
is verricht door de aanbrenger van de chip, aanvult. In het nieuwe artikel
5b.68a, eerste lid, van de Regeling houders van dieren is bepaald dat de houder
deze aanvullende registratie moet doen binnen een week nadat de hond is gechipt
en in ieder geval voordat de hond is overgedragen. Bij de aanvullende
registratie moet de houder de geboortedatum van de hond en het chipnummer van
het moederdier van de hond vermelden. Met het chipnummer van het moederdier kan
gecontroleerd worden of het een dier betreft waarmee gefokt mag worden gelet op
artikel 3.4 van het Besluit houders van dieren. Aangezien de geboorte van een
pup bij de houder plaatsvindt, is ervoor gekozen de houder de geboortedatum te
laten registeren. De registratie vindt plaats bij RVO, via een aangewezen
elektronisch portaal.
3.2. Registeren overdracht, overlijden en blijvende vermissing
van een hond
In het nieuwe artikel 5b.68a, tweede tot en met vijfde lid, van
de Regeling houders van dieren zijn voorschriften opgenomen over registraties
die houders moeten doen bij de overdracht, het overlijden en de blijvende
vermissing van honden. Deze verplichtingen zijn opgenomen omdat de
toezichthoudende instanties actuele gegevens nodig hebben om hun taken goed te
kunnen uitvoeren.
Bij de overdracht van een hond moeten de overdragende houder en
de opvolgende houder beide een registratie doen. De overdragende houder
registreert de datum van overdracht; de opvolgende houder registreert zijn naam
en adres. Deze registraties moeten plaatsvinden binnen twee weken na de
overdracht bij RVO, via een aangewezen elektronisch portaal.
Bij het overlijden van een hond doet de houder hiervan een
registratie binnen twee weken bij RVO, via een aangewezen elektronisch portaal.
In de situatie dat een hond blijvend vermist is, moet de houder de gelegenheid
hebben om de hond af te melden. De houder doet een registratie van de
vermissing nadat hij het vermoeden heeft dat de hond niet meer naar huis terug
zal keren. Wanneer een dier toch weer terugkeert, dan kan de houder het dier
weer aanmelden via een aangewezen portaal.
3.3. Registratie van een hond die is verkregen zonder chip of
paspoort of registratie van een geïmporteerde hond
Een houder van een hond is ervoor verantwoordelijk dat het dier
geregistreerd staat bij RVO. Indien een houder in strijd met artikel 3.31 van
het Besluit houders van dieren een niet-geregistreerde hond heeft verkregen,
dient de houder ervoor te zorgen dat de hond alsnog wordt geregistreerd. De
volledige registratie wordt in dit geval door de dierenarts uitgevoerd (artikel
3.30, tweede lid, van het Besluit houders van dieren). De termijn hiervoor is
uiterlijk twee weken nadat de hond is verkregen. (artikel 5b.68b, eerste lid,
van de Regeling houders van dieren). Deze termijn is gelijk aan de termijn
waarbinnen een niet-gechipte hond of hond zonder EU-paspoort moet worden
gechipt dan wel moet worden voorzien van een paspoort.
Personen die honden in Nederland brengen (importeurs) kunnen
bedrijfsmatige importeurs of particuliere importeurs zijn, maar ook
Zwerfdierstichtingen die zwerfhonden uit het buitenland halen met als doel een
goed tehuis voor de honden in Nederland te vinden. Zij zijn verplicht de honden
binnen twee weken door een dierenarts te laten registeren in I&R-hond. Deze
honden moeten al gechipt zijn en hebben in veel gevallen ook al een
EU-dierenpaspoort. In het geval een geïmporteerde hond geen EU-dierenpaspoort
heeft, voorziet de dierenarts de hond van een dierenpaspoort waarin de
dierenarts het land van herkomst vermeldt. Indien beschikbaar wordt ook het
nummer van het gezondheidscertificaat geregistreerd.
4. Paspoorten voor honden, katten en fretten
4.1. Inleiding
Op grond van Verordening (EU) nr. 576/2013 van het Europees
Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende het niet-commerciële verkeer
van gezelschapsdieren en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 998/2003 (PbEU
2013, L 178) is het verplicht honden, katten en fretten te voorzien van een
EU-dierenpaspoort wanneer deze dieren tussen EU-lidstaten worden verplaatst of
in de EU worden gebracht. Uit artikel 3.28 van het Besluit houders van dieren
volgt dat alle honden in Nederland voorzien moeten zijn van een
EU-dierenpaspoort (identificatiedocument). In het nieuwe artikel 5b.73a van de
Regeling houders van dieren zijn termijnen opgenomen en zijn voorschriften
gesteld over de afgifte en overdracht van EU-dierenpaspoorten.
4.2. Termijn voor beschikken over paspoort voor hond
In het eerste lid van artikel 5b.73a is bepaald dat de houder
van een hond binnen zeven weken na de geboorte van de hond moet beschikken over
een EU-dierenpaspoort. De houder moet in ieder geval beschikken over een
paspoort voordat de hond wordt overgedragen aan een andere houder. De houder
die, in strijd met artikel 3.31 van het Besluit houders van dieren, een hond
heeft verkregen zonder paspoort, moet binnen twee weken na het verkrijgen van
de hond beschikken over een paspoort (artikel 5b.73a, tweede lid).
4.3. Identificatie bij dierenarts voor verkrijgen paspoort voor
hond
Voordat een dierenarts een paspoort voor een hond afgeeft,
dient de houder zich bij de dierenarts te identificeren met het
registratienummer van de houder (artikel 5b.73a, derde lid). In het geval het
een oudere hond betreft waarvoor de eigenaar een paspoort aanvraagt, zal de
eerste houder (fokker, importeur) in de meeste gevallen nog niet geregistreerd
staan bij RVO. In dat geval registreert de huidige houder zich bij RVO, zodat
de dierenarts het paspoort kan koppelen aan de houder die het paspoort
aanvraagt.
4.4. Registratie afgifte paspoort voor hond, kat of
fret
Na afgifte van een EU-dierenpaspoort voor een hond, kat of
fret, moet de dierenarts een registratie doen bij RVO via een aangewezen
elektronisch portaal. Hiervoor geldt een termijn van twee dagen na afgifte van
het paspoort. De reden voor deze verplichting is dat hiermee de zogenoemde
paspoortlogistiek sluitend kan worden gemaakt: het wordt duidelijk waar
paspoorten zich bevinden. Omdat EU-dierenpaspoorten zowel voor honden, katten
als fretten worden afgegeven, is deze registratieverplichting van toepassing op
paspoorten die voor deze drie diersoorten worden afgegeven. Na de registratie
door de dierenarts, wordt het paspoort van de digitale voorraad van de
dierenarts afgeschreven.
Bij de registratie moet worden vermeld:
-
– de datum waarop het paspoort is afgegeven;
-
– de identificatiecode van het paspoort;
-
– het nummer waaronder de dierenarts bekend staat bij de
RVO;
-
– het praktijkadres van de dierenarts;
-
– de identificatiecode van het vorige
identificatiedocument, indien van toepassing.
Indien een paspoort voor een hond wordt geregistreerd, moet
ook worden vermeld:
-
– identificatiecode van de hond;
-
– de geboortedatum van de hond, indien eerder onjuist
geregistreerd;
-
– het land van herkomst van de hond;
-
– het registratienummer van de houder van de hond.
4.5. Overdracht van het paspoort
Bij de overdracht van een hond moet de houder het paspoort
overdragen aan de opvolgende houder (artikel 5b.73a, zesde lid). Het paspoort
wordt namelijk eenmalig uitgegeven en blijft bij de hond tijdens zijn leven.
Als een paspoort vol is kan een nieuw paspoort worden verkregen. De dierenarts
registreert naast het nummer van het nieuwe paspoort ook het nummer van het
‘volle’ paspoort.
4.6. Verkrijgen van een hond zonder paspoort
Het is niet toegestaan een hond te verkrijgen zonder
EU-dierenpaspoort (artikel 3.31, aanhef en onderdeel b, van het Besluit houders
van dieren). Indien dit toch is gebeurd, moet de hond binnen een termijn van
twee weken na het verkrijgen van de hond worden voorzien van een paspoort.
Indien het een hond betreft uit een ander land, wordt het land van herkomst in
het paspoort vermeld (artikel 8b.6, eerste lid, van de Regeling houders van
dieren). Wanneer het land van herkomst onbekend is, wordt dit vermeld in het
paspoort.
4.7. Extra geboortedatum vermelden door dierenarts
Als een dierenarts de door de eerste houder opgegeven
geboortedatum niet vertrouwt, heeft hij de mogelijkheid dit aan te geven met
een door hem geschatte geboortedatum. Deze geboortedatum staat los van de
geboortedatum opgegeven door de eerste houder. Beide geboortedatums blijven in
de centrale databank van RVO staan en kunnen gebruikt worden voor gerichte
controle en handhaving.
4.8. Registratie levering blanco identificatiedocumenten door
erkende uitgevers
Erkende uitgevers van EU-dierenpaspoorten voor honden, katten
en fretten waren reeds verplicht een administratie bij te houden van de
levering van blanco paspoorten aan dierenartsen. Dit was geregeld in artikel
8b.4 van de Regeling houders van dieren. Met de onderhavige regeling is deze
verplichting gewijzigd. Erkende uitgevers zijn nu verplicht de levering van
blanco identificatiedocumenten aan dierenartsen te registreren bij RVO, via een
aangewezen elektronisch portaal. De reden voor deze verplichting is ook dat
hiermee de zogenoemde paspoortlogistiek sluitend kan worden gemaakt: het wordt
duidelijk waar (blanco) paspoorten zich bevinden. Erkende uitgevers hoeven
aldus geen eigen administratie meer bij te houden van de levering van blanco
paspoorten. De registraties worden nu centraal bij RVO bewaard.
5. Registratie van houders en chippers bij RVO
5.1. Registratie van houders
In artikel 3.29 van het Besluit houders van dieren is geregeld
dat bepaalde houders van honden zich moeten registeren bij RVO. In het nieuwe
artikel 5b.68c, eerste lid, van de Regeling houders van dieren is bepaald
binnen welke termijn deze registratie moet worden gedaan. De termijn is
uiterlijk:
-
– zeven weken na de geboorte van een hond;
-
– twee weken na het in Nederland brengen van een hond;
onderscheidenlijk
-
– twee weken na het verkrijgen van een hond die niet is
voorzien van een chip of niet is geregistreerd.
De houder moet zich in ieder geval registeren voordat de hond
wordt gechipt. Hiervoor logt de houder in op mijn.rvo.nl. Bij de registratie
moet de houder zijn naam, adres en burgerservicenummer vermelden.
5.2. Registratie van chippers
In artikel 7.9 van de Regeling diergeneeskundigen is bepaald
welke gegevens chippers moeten vermelden bij hun registratie in het register
van RVO. Voor chippers die chips aanbrengen bij paardachtigen geldt aanvullend
de eis dat een registratienummer dient te worden overgelegd van een
paspoortuitgevende instantie. Dit betreft voortzetting van de huidige praktijk,
waarin de chips worden geleverd aan de paspoortuitgevende instantie die ze
vervolgens onder voorwaarden levert aan de chippers. Zo is het mogelijk de
chippers te instrueren hoe de gegevens van het paard moeten worden vastgelegd
in de administratie en hoe deze dient te worden aangeleverd bij de
paspoortuitgevende instantie, zodat een geschikt paardenpaspoort kan worden
opgemaakt.
Paspoortuitgevende instanties zijn met name de stamboeken die
zich met het fokkerijbeleid rond paardenrassen bezig houden. Een verhouding
tussen chipper en paspoortuitgevende instantie was en is dan ook gewenst zodat
voorwaarden kunnen worden gesteld aan de manier waarop gegevens met betrekking
tot de afstamming van het paard dienen te worden overgelegd.
Omdat deze chippers vaak werken voor meerdere
paspoortuitgevende instanties, is de mogelijkheid opgenomen dat deze chippers
bij hun registratie bij RVO meerdere adressen kunnen vermelden als adres waarop
de chips worden geleverd (artikel 7.8, eerste lid, onderdeel b, van de Regeling
diergeneeskundigen).
6. Aanvraag erkenning leverancier en aanwijzing elektronisch
portaal
6.1. Erkenning leverancier
In artikel 1.58c, eerste lid, van het Besluit houders van
dieren is een verplichting opgenomen voor leveranciers van chips om te
beschikken over een erkenning van RVO. In artikel 5b.8a van de Regeling houders
van dieren is bepaald dat deze aanvraag moet worden ingediend bij RVO (eerste
lid). Op de aanvraag wordt binnen een termijn van zes weken beslist en de
beslissing kan eenmaal met zes weken worden verdaagd (tweede lid). De aanvraag
gaat vergezeld van:
-
– het nummer van de inschrijving in het
handelsregister;
-
– documenten waarmee de leverancier aantoont chips te
kunnen leveren;
-
– documenten waarmee de leverancier aantoont te kunnen
voldoen aan de wetgeving inzake de verwerking van persoonsgegevens.
De fabrikanten krijgen van de International Committee of
Agricultural Recording (ICAR) een productcode toegekend. Bij de aanvraag wordt
gevraagd om die productcode en een bevestiging van de fabrikant dat deze chips
produceert voor de leverancier. Op deze wijze kan de fabrikant aantonen chips
te kunnen leveren, maar dit kan eventueel ook op een andere wijze. Ook dient de
fabrikant aan te tonen dat de chips voldoen aan de technische voorschriften die
zijn opgenomen in bijlage II van verordening (EU) nr. 576/2013.
6.2. Aanwijzing elektronisch portaal
In artikel 1.13a van de Regeling handhaving en overige zaken
Wet dieren zijn nadere voorschriften opgenomen over de aanwijzing van
elektronische portalen op grond van artikel 3.32, eerste lid, van het Besluit
houders van dieren. De aanvraag wordt ingediend bij RVO (eerste lid). Op de
aanvraag wordt binnen zes weken beslist en RVO kan deze termijn eenmaal met zes
weken verdagen (tweede lid). De aanvraag moet vergezeld gaan van de
bewijsstukken genoemd in het derde lid. Dit kan bijvoorbeeld door het
aanleveren van een verklaring dat wordt voldaan aan de eisen die de overheid
stelt in het kader van Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO), of door
contracten met dienstverleners over de bereikbaarheid of functionele ontwerpen
en beschrijvingen van de applicatie.
Zoals hiervoor aangegeven, zijn de voorschriften opgenomen in
de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren. Hiervoor is gekozen, omdat
in deze regeling reeds regels van vergelijkbare aard waren opgenomen over
andere elektronische portalen.
7. Verwerkingsverantwoordelijke en doel verwerking
Met het eerste lid van het nieuwe artikel 1.13c van de Regeling
handhaving en overige zaken Wet dieren is de minister aangewezen als
verwerkingsverantwoordelijke voor de verwerking van bepaalde gegevens die
worden verwerkt op grond van het besluit en de onderhavige ministeriële
regeling. In artikel 1.13c, tweede lid, is het doel opgenomen waarvoor de
gegevens worden verwerkt. Voor de formulering van het doel is aangesloten bij
de formulering van artikel 1.11b, eerste lid, van de Regeling handhaving en
overige zaken Wet dieren. Hiervoor is gekozen omdat die bepaling ook betrekking
heeft op de verwerking van gegevens die zijn verzameld in het kader van de
identificatie en registratie van dieren, namelijk op grond van de
diergezondheidsverordening.
Andere overheden hebben geen directe toegang tot de gegevens die
op grond van dit besluit worden verzameld. De gegevens worden immers verzameld
voor het in artikel 1.13c, tweede lid, omschreven doel. Om die reden kunnen
bijvoorbeeld gemeenten de gegevens niet gebruiken voor bijvoorbeeld de inning
van de hondenbelasting.
8. Tarieven
Artikel 9.1 van de Wet dieren bepaalt dat de minister een heffing
kan opleggen ter vergoeding van kosten overeenkomstig een door hem vastgesteld
tarief voor bepaalde handelingen die worden verricht.
In navolging van identificatie- en registratiesystemen voor
andere diersoorten, wordt een deel van de kosten die RVO maakt voor het
I&R-systeem doorbelast aan de beheerders van een aangewezen databank. Het
betreft hier de kosten voor de realisatie van het systeem en de kosten die RVO
verwacht te maken voor de aanwijzing van een portaal en het beheer, onderhoud
en kwaliteitsborging van het systeem waarin RVO de gegevens registreert. De
retributies zijn opgenomen in de Regeling tarieven identificatie en registratie
Wet dieren.
Per aangewezen databank wordt jaarlijks een basisbedrag en een
bedrag per doorgevoerde registratie in rekening gebracht. De tarieven voor de
aangewezen databanken zijn een jaarlijks basisbedrag voor een aangewezen
databank van € 2.000,00 en een bedrag van € 1,00 voor elke eerste registratie
van een hond. Dit kan zijn de registratie van een pup, van een importhond of
een registratie van een op illegale wijze verkregen hond.
Daarnaast wordt jaarlijks een basisbedrag van € 2.000,00 per
erkende leverancier van chips (injecteerbare transponders) en erkende
leverancier van paspoorten (identificatiedocumenten) in rekening gebracht.
Waarbij de erkende leverancier van chips jaarlijks € 0,40 per geleverde chip
aan RVO verschuldigd is.
De registratie van de eerste houder van een hond bedraagt
eenmalig € 19,00. Indien een houder reeds bij RVO is geregistreerd, wordt niet
een aanvullende registratie van de houder gedaan (artikel 3.29, tweede lid, van
het Besluit houders van dieren).
De doorberekende kosten betreffen kosten in verband met de
volgende werkzaamheden: aanwijzing van een databank, controle op bewerkings- en
beveiligingseisen bij aangewezen databanken, een deel van de kosten van de bouw
en realisatie van het systeem waarin de gegevens worden geregistreerd, kosten
van onderhoud aan dit systeem, kosten als gevolg van het verwerken van de
eerste registratie van een pup en van de wijzigingen tijdens het leven van een
hond, zoals een verhuizing van de houder of het overlijden van de hond, alsook
de kosten als gevolg van de uitgifte en beheer van unieke registratienummers
aan de leveranciers van de chips.
De tarieven zijn mede gebaseerd op een inschatting van 80.000
eerste registraties van pups per jaar. De tarieven kunnen jaarlijks worden
bijgesteld op basis van de door RVO verwachte kosten voor deze identificatie en
registratieverplichting in het daaropvolgende jaar.
Artikel 15, tweede lid, van de Regeling tarieven identificatie en
registratie Wet dieren bepaalt dat bij de vaststelling van de retributies de
minister de verschuldigde retributies kan verrekenen met de werkelijk bij de
uitvoering van de desbetreffende handelingen gemaakte kosten, indien de
gemaakte kosten lager uitvallen dan de verschuldigde bedragen.
Deze tarieven gelden voor alle databanken, dus ook voor de
databanken die niet tegelijk met de inwerkingtreding van het besluit worden
aangewezen, maar die pas enige tijd ná inwerkingtreding van het besluit worden
aangewezen. Bij aanwijzing van een databank lopende een jaar zal het jaarlijkse
basisbedrag naar rato van de resterende maanden in dat jaar worden
berekend.
9. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)
De NVWA is betrokken bij het vormgeven van de onderhavige
regeling. Een concept is aan de NVWA aangeboden voor een uitvoerings- en
handhaafbaarheidstoets (UHT). De NVWA achtte het merendeel van de
conceptregeling handhaafbaar, uitvoerbaar en fraudebestendig. Voor zover de
NVWA bedenkingen of vragen had, zijn de artikelen en toelichting waar mogelijk
aangepast.
Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID)
De Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) is
betrokken bij het vormgeven van de regeling. Een concept is aan LID aangeboden
voor een uitvoerings- en handhaafbaarheidstoets. De LID gaf aan dat de voor de
LID belangrijke punten al in de uitvoerings- en handhavingstoets bij het
besluit zijn genoemd. Op aangeven van de LID zijn enkele onderdelen van de
toelichting verduidelijkt.
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)
RVO is betrokken bij het vormgeven van de regeling. Een concept
is aan RVO aangeboden voor een uitvoerings- en handhaafbaarheidstoets. RVO
heeft vertrouwen in het goed kunnen uitvoeren van de regeling. De rol van RVO
in de handhaving is beperkt. RVO heeft enkel een rol in het maken van analyses
en selecties voor handhaving en toezicht door de NVWA. Tot slot zijn op
aangeven van RVO op een aantal punten de regeling en de toelichting
verduidelijkt.
10. Notificatie
Een aantal voorschriften in deze regeling zal bij de Europese
Commissie worden genotificeerd in het kader van de Dienstenrichtlijn (Richtlijn
nr. 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006
betreffende diensten op de interne markt (PbEU 2006, L 376)). Het betreft de
volgende voorschriften: de meldplicht in artikel 5b.15b van de Regeling houders
van dieren, de registratie van de afgifte van een identificatiedocument in de
artikelen 5b.73a, vierde lid, en 5b.74b en de registratie van de levering van
blanco identificatiedocumenten door erkende uitgevers in artikel 8b.4 van de
Regeling houders van dieren.
De voorschriften zijn non-discriminatoir, omdat de voorschriften
geen onderscheid maken naar de nationaliteit van de dienstverleners. De
voorschriften zijn ook noodzakelijk op grond van de openbare orde en de
volksgezondheid. De bescherming van dierenwelzijn en diergezondheid valt onder
het begrip ‘openbare orde’. De huidige misstanden in de hondenhandel en
-fokkerij zijn schadelijk voor het dierenwelzijn, de diergezondheid en de
volksgezondheid. Zonder de genoemde voorschriften kunnen deze misstanden niet
goed worden aangepakt. Tot slot zijn de maatregelen evenredig, want er zijn
geen minder belastende alternatieven beschikbaar die kunnen worden genomen om
de genoemde doelen te behalen. De notificatie in het kader van de
Dienstenrichtlijn vindt plaats na vaststelling van deze regeling.
11. Regeldruk
Deze regeling heeft beperkte gevolgen voor de regeldruk. De
meeste artikelen regelen de termijnen en zaken die geregistreerd moeten worden.
Ook worden in sommige artikelen tarieven vermeld voor het verwerken van
registraties en het in stand houden van erkenningen. Regeldruk komt enkel voort
uit de artikelen 5b.15a, vijfde lid en 5b.15b.
In artikel 5b.15a, vierde lid, is geregeld dat de dierenarts de
verwijdering of het bijplaatsen van een injecteerbare transponder registreert
met daarbij de noodzaak voor de verwijdering of het bijplaatsen. Het kost de
dierenarts tien minuten om de melding te doen.
In artikel 5b.15b is geregeld dat de bezitter van een chip
melding doet bij een portaal na verlies, diefstal of het onbruikbaar worden van
een chip. Het kost de bezitter van een chip tien minuten om de melding te doen.
Alle andere aspecten vloeien voort uit het besluit of betroffen al bestaande
regelgeving.
Een ontwerp van de onderhavige regeling is voorgelegd aan het
Adviescollege toetsing regeldruk (Atr). Atr heeft besloten om geen formeel
advies uit te brengen over de regeling.
Deel II. Artikelsgewijs
Hieronder wordt een aantal artikelen nader toegelicht, voor zover
dit wenselijk is in aanvulling op hetgeen reeds in het Algemeen deel van deze
toelichting is vermeld.
Artikel I, onderdeel A
In artikel 1.1 van de Regeling houders van dieren is een
begripsbepaling opgenomen van het begrip ‘registratienummer van de houder’. In
de nota van toelichting bij het besluit werd dit aangeduid met ‘houdernummer’
of ‘registratienummer van de fokker’. Houders van honden moeten op grond van de
onderhavige regeling in bepaalde gevallen een persoonlijk identificatienummer
registreren. Het gaat hierbij om het nummer dat is verstrekt bij de registratie
van de houder op grond van artikel 3.29, eerste lid, van het Besluit houders
van dieren of om een ander nummer dat de minister heeft verstrekt in het kader
van de registratie van een houder. Een voorbeeld van een ‘ander nummer’ is het
nummer dat de houder heeft verkregen bij de aanmelding van een inrichting waar
bedrijfsmatig wordt gefokt met gezelschapsdieren (hoofdstuk 3, § 2, van het
Besluit houders van dieren).
Artikel I, onderdeel B
Artikel 5b.8, eerste lid, van de Regeling houders van dieren
verbiedt het zonder erkenning van de minister verstrekken van een
identificatiemiddel, slachtmerk of gebruiksmerk aan een exploitant die
landdieren houdt. In het tweede lid van artikel 5b.8 zijn uitzonderingen
opgenomen op dit verbod. Met artikel I, onderdeel B, van de onderhavige
regeling is dit verbod niet meer van toepassing op de verstrekking van
injecteerbare transponders, ongeacht voor welke diersoort. De reden hiervoor is
dat het verbod anders zou overlappen met artikel 1.58c, eerste lid, van het
Besluit houders van dieren.
Artikel I, onderdeel C
Met het vierde lid van artikel 5b.8a is het regime van de
positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen niet van toepassing op
een aanvraag tot erkenning van een leverancier van chips. De positieve fictieve
beschikking is geregeld in § 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht en is
via de Dienstenwet van toepassing verklaard op aanvragen voor vergunningen,
tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Hierdoor wordt een
vergunning geacht te zijn verleend wanneer het bestuursorgaan niet binnen de
beslistermijn een besluit heeft genomen op de aanvraag. Met artikel 5b.8a,
vierde lid, is echter gebruik gemaakt van de mogelijkheid om hiervan af te
wijken. De reden hiervoor is dat het noodzakelijk is om vooraf te toetsen of
een leverancier van chips voldoet aan de voorwaarden. Voor een toelichting op
de noodzaak tot toetsing vooraf wordt verwezen naar de nota van toelichting bij
de meest recente wijziging van de desbetreffende besluiten.
Artikel I, onderdeel F
Indien een hond binnen zeven weken na de geboorte wordt
overgedragen of wordt overgedragen binnen twee weken nadat deze is verkregen
zonder chip, dient de houder de hond voor de overdracht te laten chippen
(artikel 5b.43a, tweede lid, van de Regeling houders van dieren). Het
overdragen van een pup binnen zeven weken na de geboorte kan aan de orde zijn
wanneer de pup samen met de moeder wordt overgedragen aan een andere houder.
Het is namelijk niet toegestaan een pup binnen zeven weken na de geboorte van
het ouderdier te scheiden (artikel 1.20, eerste lid, onderdeel a, van het
Besluit houders van dieren).
Artikel V
Artikel V regelt de inwerkingtreding van de onderhavige regeling.
De inwerkingtreding zal plaatsvinden met ingang van 1 november 2021. Hiermee
wordt een uitzondering gemaakt op de vaste verandermomenten en de
minimuminvoeringstermijn voor regelgeving. Deze uitzondering is mogelijk, omdat
hiermee, gelet op de doelgroep van de regelgeving, aanmerkelijke ongewenste
private en publieke nadelen worden voorkomen. De aangewezen elektronische
portalen hebben zich namelijk in overleg met het Ministerie van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit voorbereid op inwerkingtreding met ingang van
1 november 2021 en hebben hiervoor investeringen gedaan. Latere
inwerkingtreding zou daarom niet redelijk zijn. Door tijdige en uitgebreide
voorlichting hebben dierenartsen en andere betrokkenen bij I&R-hond zich
kunnen voorbereiden op de wijzigingen.
De Minister van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten