Wijziging van het besluit van 23 november 2015, nr. BLKB 2015/1382M

Directoraat-generaal Belastingdienst/Corporate Dienst Vaktechniek

Besluit van 27 september 2021, nr. 2021-110975

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

Dit besluit wijzigt het besluit van 23 november 2015, nr. BLKB 2015/1382M (Stcrt. 2015, 42967). In onderdeel 6.2 komt de voorwaarde voor de toepassing van de praktische werkwijze te vervallen. Er zijn daarnaast twee nieuwe onderdelen 6.5 en 6.6 toegevoegd naar aanleiding van een uitspraak van de Hoge Raad.

ARTIKEL I

Het besluit van 23 november 2015, nr. 2015/1382M (Stcrt. 2015, 42967), laatstelijk gewijzigd bij besluit van 13 augustus 2020, nr. 2020-129396 (Stcrt. 2020, 46486), wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan onderdeel 1 wordt een alinea toegevoegd, luidende:

Dit besluit werd gewijzigd bij besluit van 27 september 2021, nr. 2021-110975. In onderdeel 6.2 komt de voorwaarde voor de toepassing van de praktische werkwijze te vervallen. Er zijn daarnaast twee nieuwe onderdelen 6.5 en 6.6 toegevoegd naar aanleiding van een uitspraak van de Hoge Raad.

B

In onderdeel 6.2 vervalt de alinea ‘Voorwaarde’.

C

Na onderdeel 6.4 worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

6.5 Vaststelling van de vermindering bij essentiële gebreken

Indien sprake is van essentiële gebreken, wordt de vermindering niet vastgesteld dan nadat deze essentiële gebreken zijn hersteld (artikel 8, derde lid, van de regeling). In zijn arrest van 26 maart 2021 (ECLI:NL:HR:2021:415) beslist de Hoge Raad dat een belanghebbende die zijn motorrijtuig heeft aangeboden bij de RDW aangifte mag doen voor de voldoening van bpm, ook als sprake is van essentiële gebreken. Wel is de consequentie hiervan dat de bpm is verschuldigd naar het tarief van artikel 9 van de wet zonder toepassing van de in artikel 10 van de Wet bpm bedoelde vermindering. Met het oog op doel en strekking van artikel 8, derde lid van de regeling, vind ik het onredelijk om in deze situatie in zijn geheel geen afschrijving toe te staan.

Goedkeuring

In de aangifte

Ik keur daarom vooruitlopend op een aanpassing van de wet goed dat in deze situatie bij het doen van aangifte de vermindering mag worden vastgesteld op basis van de wettelijke tabel of met gebruikmaking van de koerslijst.

Bij naheffing

Indien belanghebbende voor een motorrijtuig met een essentieel gebrek de aangifte bpm indient met een taxatierapport, dan kan de inspecteur naheffen op basis van de wettelijke tabel. Hierbij wordt belanghebbende de mogelijkheid geboden zelf een koerslijst te overleggen. De inspecteur stelt een termijn waarbinnen belanghebbende de koerslijstuitdraai kan overleggen.

Essentiële gebreken

Er is in ieder geval sprake van een motorrijtuig met een essentieel gebrek, als de RDW – bij het onderzoek naar de inschrijving – tot het oordeel komt dat het motorrijtuig een ‘verbod voor het rijden op de weg’ wordt of zal worden opgelegd. Als de belasting is verschuldigd ter zake van de aanvang van het gebruik met dat motorrijtuig in Nederland van de weg, dan is in ieder geval sprake van een motorrijtuig met een essentieel gebrek als de RDW op basis van de aanwezige gebreken een verbod voor rijden op de weg zou opleggen als het motorrijtuig in het kentekenregister zou worden ingeschreven.

Periode tussen datum arrest Hoge Raad en publicatie besluit

Voor aangiften met taxatierapport voor motorrijtuigen met essentiële gebreken die zijn ingediend tussen 26 maart 2021 en de dag voorafgaand aan de plaatsing van dit besluit in de Staatscourant, zal de inspecteur ter zake van de gehanteerde afschrijvingsmethodiek niet terugkomen op de door belastingplichtige gemaakte keuze hierin. Voorbeeld: als in de hiervoor benoemde periode een aangifte bpm voor een motorrijtuig met een essentieel gebrek wordt ingediend, waarbij voor het bepalen van de afschrijving gebruik is gemaakt van een taxatierapport, zal de inspecteur zich bij de controle beperken tot de juistheid van de aangifte en het bijgevoegde taxatierapport. Er vindt in dat geval geen naheffing plaats op basis van de wettelijke tabel.

6.6 Tijdstip vaststelling heffingsgrondslagen

De registratie in het kentekenregister bestaat uit twee elementen en houdt in (1) dat voor een op chassisnummer en technische gegevens geïdentificeerd motorrijtuig een kenteken wordt opgegeven (inschrijving in het kentekenregister), en (2) dat het kenteken vervolgens van een datum wordt voorzien en het motorrijtuig op naam wordt gesteld (tenaamstelling). De tenaamstelling is de voltooiing van de registratieprocedure en daarmee het moment waarop het belastbare feit voor de bpm zich voordoet.

In zijn arrest van 26 maart 2021 (ECLI:NL:HR:2021:415) beslist de Hoge Raad dat dit betekent dat de belastingplichtige op het tijdstip van voldoen van de bpm het bedrag van de verschuldigde bpm moet hebben bepaald aan de hand van de heffingsgrondslagen op het tijdstip waarop het door hem voorgenomen belastbare feit zal plaatsvinden, dat wil zeggen naar de verwachte staat waarin het motorrijtuig verkeert op het tijdstip van afronding van de registratie (de tenaamstelling in het kentekenregister), dan wel van de aanvang van het gebruik van de weg. In de praktijk komt het voor dat een schadeauto waarvoor de bpm op aangifte is betaald, wordt hersteld nog voordat de tenaamstelling plaatsvindt. Hierdoor wijzigt de heffingsgrondslag ten tijde van het belastbare feit en zou de belastingplichtige de meer verschuldigde bpm moeten voldoen, dan wel kan de meer verschuldigde bpm worden nageheven.

Het moment waarop de bpm op aangifte wordt voldaan en het moment van inschrijving in het kentekenregister zijn beide gelegen voor het moment van de tenaamstelling. Op het moment van de tenaamstelling is het motorrijtuig aan het zicht van de inspecteur onttrokken. Hij heeft evenmin invloed op het moment waarop de tenaamstelling plaatsvindt. Daardoor is een situatie ontstaan waarin de controle op de staat van het motorrijtuig beperkt is gebleven tot het moment van het doen van aangifte c.q. het moment waarop het motorrijtuig in het kentekenregister werd ingeschreven. In het Belastingplan 2021 is opgenomen dat het belastbaar feit voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) wordt vastgesteld op de inschrijvingsdatum van het motorrijtuig in het kentekenregister. Deze wijziging zal naar verwachting met ingang van 1 januari 2022 in werking treden. Met het oog op deze voorgenomen wijziging vind ik het onwenselijk om voor een korte periode, een jarenlange praktijk van het doen van aangifte bpm en repareren van schade voor tenaamstelling te wijzigen.

Goedkeuring

Ik keur daarom vooruitlopend op een aanpassing van de wet goed dat de belastingplichtige op het tijdstip van voldoen van de bpm het bedrag van de verschuldigde bpm mag bepalen aan de hand van de heffingsgrondslagen op het tijdstip dat de aangifte bpm wordt ingediend, met dien verstande dat de inspecteur tot zes werkdagen na de datum waarop de aangifte is ingediend kan bepalen dat de belastingplichtige zijn motorrijtuig in ongewijzigde staat op een door de inspecteur aan te wijzen plaats en tijdstip moet tonen. Indien blijkt dat sprake is van een hogere handelsinkoopwaarde en (dus) een lagere vermindering, vormt deze het uitgangspunt voor de heffing.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst, met dien verstande dat onderdeel C terugwerkt tot en met 26 maart 2021.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 27 september 2021

De Staatssecretaris van Financiën, namens deze, H.G. Roodbeen hoofddirecteur Fiscale en Juridische zaken

TOELICHTING

In artikel I, onderdeel A, wordt aan onderdeel 1 een passage toegevoegd ter toelichting van de wijzigingen via dit besluit.

Artikel I, onderdeel B, wijzigt onderdeel 6.2. De wijziging betreft het vervallen van de voorwaarde voor het toepassen van de praktische werkwijze. Het schrappen van deze voorwaarde is congruent met het in onderdeel C opgenomen onderdeel 6.6 (nieuw) dat goedkeurt dat wordt aangesloten bij de heffingsgrondslagen op het tijdstip dat de voldoening van de bpm plaatsvindt.

De in artikel I, onderdeel C, opgenomen wijziging betreft de toevoeging van twee nieuwe onderdelen 6.5 en 6.6 naar aanleiding van een uitspraak van de Hoge Raad. Artikel 8, derde lid, van de Uitvoeringsregeling bpm bepaalt dat als aangifte wordt gedaan voor een motorrijtuig met essentiële gebreken de vermindering niet wordt vastgesteld dan nadat deze essentiële gebreken zijn hersteld. In onderdeel 6.5 wordt goedgekeurd dat een belanghebbende in deze situatie bij het doen van aangifte bpm de vermindering mag vaststellen op basis van de wettelijke tabel dan wel de koerslijst. Wordt de vermindering vastgesteld op basis van een taxatierapport dan kan de inspecteur naheffen op basis van de wettelijke tabel, waarbij belanghebbende in de gelegenheid wordt gesteld zelf een koerslijst te overleggen. Met deze werkwijze is beoogd de belastingplichtige snel zekerheid te bieden over de hoogte van de verschuldigde bpm.

Artikel II regelt de datum van inwerkingtreding van de onderhavige wijzigingen. Deze datum wordt voor onderdeel A en B gesteld op de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst. Onderdeel C werkt terug tot en met 26 maart 2021, de datum waarop de Hoge Raad het arrest heeft gewezen. Doordat de goedkeuringen vanaf deze datum kunnen worden toegepast heeft de belastingplichtige zekerheid over de mate waarin deze onderdelen een rol kunnen spelen bij een eventuele naheffing. Dit besluit is na de inwerkingtreding terstond uitgewerkt en bevat daarom geen vervalbepaling (zie Aanwijzing 6.25 Aanwijzingen voor de regelgeving (Stcrt. 1992, 230)).

De Staatssecretaris van Financiën, namens deze, H.G. Roodbeen hoofddirecteur Fiscale en Juridische zaken

Naar boven