De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
Gelet op artikel 9 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen;
BESLUIT:
ARTIKEL I
In artikel 4, tweede lid, van de regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur
en Waterstaat, van 2 november 2020, nr. IENW/BSK-2020/211934, houdende een tijdelijke
vrijstelling ten behoeve van het vervoer van ziekenhuisafval onder UN-nummer 3291,
afkomstig van de verzorging van patiënten die zijn besmet met COVID-19 en afkomstig
van testlocaties in het kader van de opsporing van COVID-19 besmettingen (Stcrt. 2020, 57691), wordt ‘1 oktober 2021’ vervangen door ‘1 april 2022’.
ARTIKEL II
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S.P.R.A. van Weyenberg
TOELICHTING
Met de onderhavige regeling wordt de werkingsduur van de tijdelijke vrijstelling ten
behoeve van het vervoer van ziekenhuisafval onder UN-nummer 3291, afkomstig van de
verzorging van patiënten die zijn besmet met COVID-19 en afkomstig van testlocaties
in het kader van de opsporing van COVID-19 besmettingen (Stcrt. 2020, 57691) (hierna: de tijdelijke vrijstelling) verlengd van 1 oktober 2021 tot 1 april 2022.
Met de tijdelijke vrijstellingsregeling op basis van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen,
wordt het mogelijk gemaakt om onder voorwaarden en in afwijking van de specifieke
voorschriften die in het ADR gelden voor het vervoer van dit ziekenhuisafval, het
‘droog’ COVID-19 afval te verpakken en te vervoeren in kunststof zakken. De reden
van de tijdelijke vrijstelling is gelegen in het feit dat de capaciteit van de gespecialiseerde
afvalverwerker van dit ziekenhuisafval ontoereikend is om de door het ADR voorgeschreven
verpakkingen van dit afval, in dit geval de zogenaamde klemdekselvaten, te verwerken.
De afvalbranche heeft aangegeven dat dit tekort aan capaciteit bij de afvalverwerkers
zich nog steeds voordoet. Ook is de verwachting dat door de toename van het aantal
testen bij testlocaties, als gevolg van de recente besluitvorming over de corona-aanpak,
de komende maanden deze capaciteitsproblemen niet zijn opgelost.
De tijdelijke vrijstelling heeft gedurende de werkingsduur ervan haar praktisch nut
en noodzaak aangetoond en heeft niet geleid tot onaanvaardbare risico’s bij de veiligheid
van het vervoer. De voorwaarden die aan de tijdelijke vrijstelling verbonden zijn,
borgen voldoende de veiligheid in de gehele vervoersketen van dit afval en kunnen
in de praktijk ook voldoende worden nageleefd. Derhalve wordt de geldigheidsduur met
zes maanden verlengd.
Gedurende de geldigheidsduur van deze regeling zal de Inspectie Leefomgeving en Transport
wederom toezien op de naleving van deze regeling en bij geconstateerde overtredingen
handhavend optreden.
Gelet op de noodzaak van een spoedige inwerkingtreding is de onderhavige regeling
niet twee maanden voor de inwerkingtreding gepubliceerd in de Staatscourant. Daarnaast
treedt de regeling niet in werking op een vast verandermoment. Omdat de doelgroep
van de regeling baat heeft bij een zo spoedig mogelijke inwerkingtreding van de regeling,
is met gebruikmaking van de uitzonderingsmogelijkheid die Aanwijzing 4.17, vijfde
lid, onder a, van de Aanwijzingen voor de regelgeving daarvoor biedt, afgeweken van
het stelsel van vaste verandermomenten.
Er is afgezien van internetconsultatie omdat deze regeling geen noemenswaardige gevolgen
voor de regeldruk voor burgers, bedrijven en instellingen heeft en omdat deze consultatie
niet in betekenende mate kan leiden tot aanpassing van het voorstel. Omdat deze regeling
geen gevolgen heeft voor de regeldruk is zij ook niet ter toetsing voorgelegd aan
het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR).
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S.P.R.A. van Weyenberg