De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Gelet op artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen
4.10, derde lid, 4.11, eerste en tweede lid, 4.20, eerste lid, 4.21, eerste en tweede
lid, 4.23, eerste en tweede lid, 4.24, eerste lid, en 4.27, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit
WHW 2008;
Besluit:
TOELICHTING
Algemene toelichting
1. Algemeen
Met deze regeling wordt de Regeling financiën hoger onderwijs gewijzigd (Rfho). De
aanpassingen van de Rfho hangen onder meer samen met de berekening van de rijksbijdrage
2022 in overeenstemming met de eerste ontwerpbegroting 2022 van het Ministerie van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
2. Gevoerd overleg
Een concept van de regeling is voor bestuurlijke reactie voorgelegd aan de VSNU, Vereniging
Hogescholen en Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU). De drie
organisaties kunnen instemmen met de voorgenomen wijzigingen en zijn positief over
het terugdraaien van de korting in verband met het verlengen van het SF-recht en de
OV-kaart. De VSNU vraagt in het bijzonder om duidelijkheid over de continuering van
de studievoorschotmiddelen na 2024 en de handhaving van de taakstellingen op artikel
6 en 7 van de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ten
aanzien van het besparingsverlies rente studieleningen en ICT problematiek DUO. Dit
is aan een nieuw kabinet.
3. Uitvoerings- en handhaafbaarheidstoets
DUO acht de regeling uitvoerbaar en handhaafbaar.
4. Financiële gevolgen
De wijzigingen in deze regeling hebben geen gevolgen voor de Rijksbegroting. Wijziging
mede vanwege de eerste en tweede suppletoire (ontwerp-) begroting 2022 kan op grond
van artikel 2.5, vierde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk
onderzoek (WHW) nog leiden tot nadere bepaling van de in deze regeling opgenomen bedragen
en percentages.
5. Gevolgen administratieve lasten
De regeling heeft geen gevolgen voor administratieve lasten.
Artikelen
Grondslagen
-
– In artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat een
bestuursorgaan beleidsregels kan vaststellen met betrekking tot een hem toekomende
of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid.
Dit is de grondslag voor het invoegen van bijlagen 10 en 11 waarin de bedragen voor
kwaliteitsbekostiging voor universiteiten en hogescholen worden vastgesteld.
-
– In artikel 4.10, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 (UWHW) is bepaald
dat de factoren behorend bij het bekostigingsniveau voor het onderwijsdeel van de
opleidingen worden vastgesteld bij ministeriële regeling. Dit is de grondslag voor
het aanpassen van bijlage 13 van de Rfho waarin deze factoren worden vastgesteld.
-
– In artikel 4.11, eerste lid, van het UWHW is bepaald dat de Minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap uit het onderwijsdeel van de rijksbijdrage aan een universiteit
onderscheidenlijk hogeschool een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag
kan toekennen in relatie tot kwaliteit, kwetsbare opleidingen of bijzondere voorzieningen.
Dit is de grondslag voor het aanpassen van bijlagen 1 en 3 van de Rfho waarin deze
bedragen worden vastgesteld.
-
– In artikel 4.11, tweede lid, van het UWHW is bepaald dat het resterende gedeelte van
het onderwijsdeel wordt verdeeld over universiteiten onderscheidenlijk hogescholen
volgens percentages vastgesteld bij ministeriële regeling. Dit is de grondslag voor
het aanpassen van bijlage 2 en 4 van de Rfho waarin deze percentages worden vastgesteld.
-
– In artikel 4.20, eerste lid, van het UWHW is bepaald dat het deel van het onderzoekdeel
wo dat verdeeld wordt over de universiteiten naar rato van de som van de aantallen
bekostigde graden per opleiding, die in de peilperiode onderzoek door een universiteit
zijn verleend, bij ministeriële regeling wordt vastgesteld. Dit is de grondslag voor
het aanpassen van artikel 4, vierde lid, van de Rfho waarin het percentage van het
onderzoekdeel wo, bestemd voor de graden, wordt vastgesteld.
-
– In artikel 4.21, eerste lid, van het UWHW is bepaald dat het deel van het onderzoekdeel
wo dat verdeeld wordt over de universiteiten naar rato van de som van de aantallen
proefschriften die hebben geleid tot een promotie ten overstaan van het college voor
promoties of de commissie bedoeld in artikel 7.18, vierde lid, van de WHW en de aantallen
ontwerperscertificaten die in het tweede, derde en vierde kalenderjaar voorafgaand
aan het begrotingsjaar door een universiteit zijn verleend, bij ministeriële regeling
wordt vastgesteld. Dit is de grondslag voor het aanpassen van artikel 4, vijfde lid,
van de Rfho waarin het percentage van het onderzoekdeel wo, bestemd voor promoties
en ontwerperscertificaten, wordt vastgesteld. In artikel 4.21, tweede lid, van het
UWHW is bepaald dat de per promotie en ontwerperscertificaat toe te kennen bedragen
bij ministeriële regeling worden bepaald. Dit is de grondslag voor het aanpassen artikel
4, zesde lid, van de Rfho waarin de bedragen per promotie en ontwerperscertificaat
worden vastgesteld.
-
– In artikel 4.23, eerste lid, van het UWHW is bepaald dat bij ministeriële regeling
bedragen worden vastgesteld, die uit het onderzoekdeel wo aan universiteiten worden
toegekend in verband met toponderzoekscholen en bijzondere voorzieningen. Dit is de
grondslag voor het aanpassen van bijlage 5 van de Rfho waarin deze bedragen worden
vastgesteld.
-
– In artikel 4.24, eerste lid, van het UWHW is bepaald dat de Minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap uit het deel ontwerp en ontwikkeling hbo aan een instelling
een bedrag kan toekennen dat bij ministeriële regeling wordt vastgesteld. Dit is de
grondslag voor het aanpassen van bijlage 9 van de Rfho waarin deze bedragen worden
vastgesteld.
-
– In artikel 4.27, derde lid, van het UWHW is bepaald dat bij ministeriële regeling
bedragen worden vastgesteld, die uit het deel ondersteuning geneeskundig onderwijs
en onderzoek aan universiteiten worden toegekend. Dit is de grondslag voor het aanpassen
van bijlage 7 van de Rfho waarin deze bedragen worden vastgesteld. De in de nieuwe
tabel opgenomen percentages zijn gelijk aan de geldende percentages; op dat punt is
er niets gewijzigd.
Artikel I
A
Dit onderdeel betreft een aanpassing van de percentages en bedragen voor graden en
promoties en ontwerperscertificaten in artikel 4. De percentages en bedragen zijn
gewijzigd als gevolg van de wijziging van de omvang van het totale onderzoekdeel in
de rijksbijdrage. Het onderzoekdeel is gewijzigd als gevolg van het toevoegen van
de middelen voor het terugdraaien van de taakstelling groen onderzoek aan de rijksbijdrage
van Wageningen University en de tijdelijke uitname van middelen voor Zwaartekracht
tranche 2022 omdat de verdeling van deze middelen over de universiteiten pas op een
later moment bekend wordt.
B
Dit onderdeel betreft de aanpassing van de ‘bedragen onderwijsopslag universiteiten’
in bijlage 1. Er is sprake van wijzigingen om de volgende redenen:
-
a. onder de noemer kwetsbare opleidingen is een bedrag van € 1.064.573 voor het experiment
educatieve module voor het jaar 2021 komen te vervallen.
-
b. onder de noemer bijzondere voorzieningen zijn de volgende incidentele bedragen komen
te vervallen: € 251.185 voor Student4Student, € 7.929.124 voor pilot sneltesten mbo-ho,
€ 164.469 voor actieplan academische leraren, € 42.946 voor voorlichtingscampagne
talen, € 30.667 voor financiële ondersteuning commissie verwantschapstabel, € 59.290
voor opschaling pilot Taverne en € 20.445 voor bijdrage OCW Impact 2021. Deze middelen
waren beschikbaar tot en met 2021.
-
c. onder de noemer bijzondere voorzieningen zijn de middelen bestemd voor ‘landelijke
bibliotheekfunctie’ (Technische Universiteit Delft) en ‘huisvesting ateliergebouw’
(Universiteit van Amsterdam) overgeheveld van de onderwijsopslag in bedragen naar
de onderwijsopslag in percentages. De onderwijsopslag in bedragen bestaat uit bedragen
die vanwege beleidsmatige overwegingen of bestuurlijke afspraken jaarlijks kunnen
wijzigen. Zodra het niet langer nodig is dat deze bedragen vanwege diezelfde beleidsmatige
overwegingen of bestuurlijke afspraken zichtbaar blijven, worden ze omgezet naar de
onderwijsopslag in percentages. Dit is sinds 2008 bestendig beleid.
-
d. onder de noemer bijzondere voorzieningen zijn de aflossingen gerealiseerd van het
compensatiebedrag invoering bachelor-masterstructuur voor € 3.643.134.
-
e. onder de noemer bijzondere voorzieningen zijn in het kader van het programma Holland
Scholarship de vanuit OCW beschikbare middelen voor deelnemende universiteiten voor
inkomende en uitgaande beurzen herverdeeld op basis van de opgegeven aantallen inkomende
en uitgaande beurzen per instelling voor het studiejaar 2021–2022. De bijdrage voor
het jaar 2022 komt daarbij uit op € 1.463.149.
-
f. onder de noemer bijzondere voorzieningen is voor het jaar 2022 een bedrag van € 626.585
opgenomen ten behoeve van halvering collegegeld eerstejaars studenten bij de Open
Universiteit en studenten bij eerstegraads masterlerarenopleidingen. Universiteiten
ontvangen via de rijksbijdrage compensatie voor de Regeerakkoord maatregel ‘halvering
collegegeld eerstejaars HO’. Daarmee werd het wettelijk collegegeld voor eerstejaars
studenten in het hoger onderwijs gehalveerd. De Open Universiteit mag een verhoogd
wettelijk collegegeld vragen. Dit verhoogde tarief wordt ook gehalveerd en daarvoor
ontvangt de Open Universiteit via de onderwijsopslag in bedragen extra middelen. Voor
lerarenopleidingen geldt een extra jaar halvering van het collegegeld. De desbetreffende
universiteiten ontvangen hiervoor extra middelen via de onderwijsopslag in bedragen
(brief van 9 april 2018 met kenmerk 1346352).
-
g. onder de noemer bijzondere voorzieningen is de tranche 2021 van de Comenius beurzen
toegekend (€ 850.000 in 2022 en € 300.000 in 2023). Deze middelen worden verdeeld
over de universiteiten via 20 Teaching Fellows, 11 Senior Fellows en 2 Leadership Fellows. Deze beurzen worden verdeeld over 12 universiteiten (brieven van 22 juli 2021 met
kenmerk 28664382, 28672569, 28664120, 28667175, 28675818, 28672481, 28672580, 28675824,
28677033, 28667189, 28664771 en 28673389). De middelen van tranche 2021 voor het jaar
2021 zullen worden toegekend bij de wijziging van de regeling die samenhangt met de
berekening van de rijksbijdrage 2021 in overeenstemming met de tweede suppletoire
begroting 2021 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
-
h. onder de noemer bijzondere voorzieningen worden voor de periode 2022 tot en met 2025
voor alle universiteiten middelen toegevoegd met als doel het versterken van regionale
samenwerkingsverbanden tussen onderwijssectoren. De middelen (€ 4.173.000 in 2022,
€ 2.891.000 in 2023, € 2.361.000 in 2024 en € 2.178.000 in 2025) zijn afkomstig uit
de middelen van het studievoorschot. Het bedrag dat een universiteit ontvangt wordt
bepaald op basis van het aandeel van een universiteit in de studentgebonden financiering
wo en de onderwijsopslag in percentages wo in het jaar 2018. Op deze wijze zijn de
middelen voor regionale samenwerkingsverbanden ook verdeeld in de periode 2018 tot
en met 2021 (brieven van 8 juni 2017 met kenmerk 1201580, 10 juli 2017 met kenmerk
1218794 en 1 juli 2021 met kenmerk 28430346).
-
i. de onderwijsopslag van de Vrije Universiteit Amsterdam en de Radboud Universiteit
Nijmegen is gewijzigd als gevolg van het vertrek van het seminarie ten dienste van
de Orthodoxe geloofsgemeenschap van de Vrije Universiteit Amsterdam naar de Radboud
Universiteit Nijmegen. De bijdrage van het seminarie van € 260.000 is in 2021 voor
50% overgeheveld van de Vrije Universiteit Amsterdam naar de Radboud Universiteit
Nijmegen. Er is gekozen voor 50% van de bijdrage in 2021 vanwege de overstap per 1 juli
2021. Vanaf 2022 wordt het volledige bedrag van € 265.781 (€ 260.000 inclusief loon-
en prijsbijstelling 2021) overgeheveld van de Vrije Universiteit Amsterdam naar de
Radboud Universiteit Nijmegen (brieven van 20 december 2019 met kenmerk 17897881,
10 september 2020 met kenmerk 25431405, 20 mei 2021 met kenmerk 28115039 en 20 mei
2021 met kenmerk 28113324).
-
j. de middelen ten behoeve van het Nationaal Programma Onderwijs dat zich richt op het
herstel en de ontwikkeling van het onderwijs tijdens en na corona, zijn ook onderdeel
van de bedragen in bijlage 1. De middelen uit het Nationaal Programma Onderwijs voor
lerarenopleidingen, begeleiding studenten/hulp in de klas en verbreden en verlengen
van het stage-offensief worden aangemerkt als niet-normatief voor zover het de periode
2021 en 2022 betreft en dienen als zodanig te worden verwerkt in de balans en staat
van baten en lasten. In RJ 660.202a is opgenomen hoe deze middelen verwerkt worden
in de jaarrekening (brief van 1 juli 2021 met kenmerk 28396141). Deze toelichting
is abusievelijk weggelaten bij de vorige wijziging van de regeling waarin de middelen
afkomstig uit het Nationaal Programma Onderwijs toegevoegd zijn aan de rijksbijdrage
(Staatscourant van 15 juni 2021, nr. 29814).
C
Dit onderdeel betreft de aanpassing van de ‘percentages onderwijsopslag universiteiten’
in bijlage 2. Er is sprake van wijzigingen om de volgende redenen:
-
a. toevoegen van middelen voor Wageningen University zoals beschikbaar gesteld door het
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat bij overkomst van het groen onderwijs
naar het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Deze middelen zijn al per
2019 toegevoegd, maar kennen een oploop. Daarom zal de oploop jaarlijks tot en met
2023 toegevoegd worden aan de onderwijsopslag in percentages van Wageningen University.
-
b. daarnaast zijn de percentages gewijzigd vanwege de herziening van de bekostiging naar
aanleiding van het advies van de commissie Van Rijn. In het wo is gekozen voor een
ingroeipad van drie jaar waardoor de middelen die binnen de onderwijsopslag in percentages
gerealloceerd worden, tot en met 2023 per jaar verschillen. In de kabinetsreactie
op het commissieadvies staat dat er per 2020 een bedrag van € 323.913.808 verschoven
zal worden van de studentgebonden financiering wo naar de onderwijsopslag in percentages
van universiteiten. Deze verschuiving wordt in 2022 in de onderwijsopslag in percentages
ingevuld door € 250.000.000 te verdelen op basis van het aantal bètatechniek studenten
per universiteit en € 50.000.000 te verdelen op basis van het aandeel van instroom
van studenten vanuit een andere instelling. Een bedrag van € 170.384 is in 2020 structureel
overgeheveld naar de onderwijsopslag in percentages van het hbo. Dit betreft de overheveling
van variabel naar vast voor hogescholen die wo-opleidingen aanbieden. Het resterende
bedrag van € 23.743.425 wordt in 2022 budgetneutraal overgeheveld van de studentgebonden
financiering naar de onderwijsopslag in percentages. Daarnaast wordt de onderwijsopslag
in percentages verhoogd met € 36.000.000, om negatieve herverdeeleffecten als gevolg
van de herziening van de bekostiging, te verzachten1. Deze bedragen zijn uitgedrukt in prijspeil 2020 en worden gecorrigeerd voor loon-
en prijsbijstelling.
-
c. tevens worden de percentages gewijzigd als gevolg van het overhevelen van de middelen
voor de landelijke bibliotheekfunctie en huisvesting ateliergebouw van de onderwijsopslag
in bedragen naar de onderwijsopslag in percentages. Het bedrag van in totaal € 6.475.520
blijft bestemd voor de betreffende universiteiten.
-
d. tot slot worden de percentages gewijzigd als gevolg van het structureel toevoegen
van middelen ter compensatie voor het verbod op het vragen van een eigen bijdrage
aan studenten voor selectiekosten. De compensatie ziet op de fixusopleidingen tandheelkunde
en geneeskunde (brief met kenmerk 1196279). De middelen maakten in de periode 2017
tot en met 2021 onderdeel van de onderwijsopslag in bedragen en worden nu structureel
toegevoegd aan de onderwijsopslag in percentages. Het bedrag van € 584.657 blijft
bestemd voor de desbetreffende universiteiten.
D
Dit onderdeel betreft de aanpassing van de ‘bedragen onderwijsopslag hogescholen’
in bijlage 3. Er is sprake van wijzigingen om de volgende redenen:
-
a. onder de noemer kwetsbare opleidingen zijn bij de betreffende hogescholen de bedragen
aangepast in het kader van de nieuwe sectoragenda voor het hbo kunstonderwijs 2021–2025.
Dit is een vervolg op het sectorplan KUO NEXT 2016–2020. Met de nieuwe agenda worden
de afspraken verlengd over volumebeperking van het aantal ingeschreven studenten in
bepaalde bacheloropleidingen en de compensatiegelden die daarmee gemoeid zijn. Er
zijn enkele wijzigingen doorgevoerd in de afspraken over volumebeperking per instelling
en de daarmee samenhangende verdeling van de compensatiegelden over de instellingen.
Het beschikbare budget is € 7.409.582 in 2022 en € 8.330.989 in de jaren 2023 tot
en met 2025 vóór indexering (brief van 29 juli 2021 met kenmerk 28895253)
-
b. onder de noemer kwetsbare opleidingen is een bedrag van € 6.906.669 beschikbaar vanwege
de ophoging van de opleidingscapaciteit voor zorgmasters met inachtneming van het
daadwerkelijk aantal bekostigde inschrijvingen bij deze opleidingen per peildatum
2020 en 2011, indien sprake is van een toename van het aantal bekostigde inschrijvingen
gedurende deze periode (brief van 29 maart 2012 met kenmerk 384276). De beschikbare
middelen worden verdeeld naar rato van het aandeel van een instelling in de toename
van het aantal inschrijvingen tussen peildatum 2011 en 2020.
-
c. onder de noemer bijzondere voorzieningen zijn de volgende incidentele bedragen komen
te vervallen: € 1.389.481 voor claim rekenschap HZ University of Applied Sciences,
€ 303.698 voor ontwikkeling gespecialiseerde pabo opleiding, € 1.266.739 voor pilot
sneltesten mbo-ho, € 158.698 voor Student4Student, € 102.255 voor kennisdeling en
monitoring regionale samenwerking mbo-hbo en vo-ho, € 646.902 voor professionalisering
peerreview ‘10voordeleraar’ en € 79.008 voor ruim baan voor leraren. Deze middelen
waren beschikbaar tot en met 2021.
-
d. onder de noemer bijzondere voorzieningen zijn in het kader van het programma Holland
Scholarship de vanuit OCW beschikbare middelen voor deelnemende hogescholen voor inkomende
en uitgaande beurzen herverdeeld op basis van de opgegeven aantallen inkomende en
uitgaande beurzen per instelling voor het studiejaar 2021–2022. De bijdrage voor het
jaar 2022 komt daarbij uit op € 1.283.903.
-
e. onder de noemer bijzondere voorzieningen is voor het jaar 2022 een bedrag van € 7.357.650
opgenomen ten behoeve van halvering collegegeld tweedejaars studenten HO bij lerarenopleidingen.
Hogescholen ontvangen via de rijksbijdrage compensatie voor de Regeerakkoord maatregel
‘halvering collegegeld eerstejaars HO’. Daarmee werd het wettelijk collegegeld voor
eerstejaars studenten in het HO gehalveerd. Voor lerarenopleidingen geldt een tweede
jaar halvering van het collegegeld. De desbetreffende hogescholen ontvangen hiervoor
extra middelen via de onderwijsopslag in bedragen (brief van 9 april 2018 met kenmerk
1346352).
-
f. onder de noemer bijzondere voorzieningen is de tranche 2021 van de Comenius beurzen
toegekend (€ 850.000 in 2022 en € 300.000 in 2023). Deze middelen worden verdeeld
over de hogescholen via 20 Teaching Fellows, 11 Senior Fellows en 2 Leadership Fellows. Deze beurzen worden verdeeld over 12 hogescholen (brieven van 22 juli 2021 met kenmerk
28675837, 28665461, 28671670, 28677160, 28675599, 28677062, 28673404, 28672604, 28672513,
28665468, 28663227 en 28667208). De middelen van tranche 2021 voor het jaar 2021 zullen
worden toegekend bij de wijziging van de regeling die samenhangt met de berekening
van de rijksbijdrage 2021 in overeenstemming met de tweede suppletoire begroting 2021
van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
-
g. onder de noemer bijzondere voorzieningen worden voor de periode 2022 tot en met 2025
voor alle hogescholen middelen toegevoegd met als doel het versterken van regionale
samenwerkingsverbanden tussen onderwijssectoren. De middelen (€ 9.112.000 in 2022,
€ 6.247.000 in 2023, € 4.357.000 in 2024 en € 3.990.000 in 2025) zijn afkomstig uit
de middelen van het studievoorschot. Het bedrag dat een hogeschool ontvangt wordt
bepaald op basis van het aandeel van een hogeschool in de studentgebonden financiering
hbo en de onderwijsopslag in percentages hbo in het jaar 2018. Op deze wijze zijn
de middelen voor regionale samenwerkingsverbanden ook verdeeld in de periode 2018
tot en met 2021 (brieven van 8 juni 2017 met kenmerk 1201580, 10 juli 2017 met kenmerk
1218794 en 1 juli 2021 met kenmerk 28430346).
-
h. de middelen ten behoeve van het Nationaal Programma Onderwijs dat zich richt op het
herstel en de ontwikkeling van het onderwijs tijdens en na corona, zijn ook onderdeel
van de bedragen in bijlage 3. De middelen uit het Nationaal Programma Onderwijs voor
lerarenopleidingen, begeleiding studenten/hulp in de klas, verbreden en verlengen
van het stage-offensief en inhaal en ondersteuningsonderwijs worden aangemerkt als
niet-normatief voor zover het de periode 2021 en 2022 betreft en dienen als zodanig
te worden verwerkt in de balans en staat van baten en lasten. In RJ 660.202a is opgenomen
hoe deze middelen verwerkt worden in de jaarrekening (brief van 1 juli 2021 met kenmerk
28398454). Deze toelichting is abusievelijk weggelaten bij de vorige wijziging van
de regeling waarin de middelen afkomstig uit het Nationaal Programma Onderwijs toegevoegd
zijn aan de rijksbijdrage (Staatscourant van 15 juni 2021, nr. 29814).
E
Dit onderdeel betreft de aanpassing van de ‘percentages onderwijsopslag hogescholen’
in bijlage 4. Er is sprake van wijzigingen om de volgende redenen:
-
a. toevoegen van middelen voor groene hogescholen zoals beschikbaar gesteld door het
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat bij overkomst van het groen onderwijs
naar het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Deze middelen zijn al per
2019 toegevoegd, maar kennen een oploop. Daarom zal de oploop jaarlijks tot en met
2023 toegevoegd worden aan de onderwijsopslag in percentages van de groene hogescholen.
-
b. tevens worden de percentages gewijzigd als gevolg van het structureel toevoegen van
middelen ter compensatie voor het verbod op het vragen van een eigen bijdrage aan
studenten voor selectiekosten. De compensatie ziet op de opleidingen met aanvullende
eisen op gebied van kunst- en hotelonderwijs en de fixusopleidingen mondzorgkunde
en fysiotherapie (brief met kenmerk 1196297). De middelen maakten in de periode 2017
tot en met 2021 onderdeel van de onderwijsopslag in bedragen en worden nu structureel
toegevoegd aan de onderwijsopslag in percentages. Het bedrag van € 2.823.245 blijft
bestemd voor de desbetreffende hogescholen.
F
Dit onderdeel betreft de aanpassing van de ‘bedragen voorziening onderzoek universiteiten’
in bijlage 5. Daarnaast is er sprake van wijzigingen om de volgende redenen:
-
a. bij de voorziening onderzoek in bedragen van Universiteit Twente is het incidentele
bedrag van € 168.325 bestemd voor het Max Planck Center komen te vervallen. Deze middelen
waren beschikbaar tot en met 2021.
-
b. tijdelijke uitname van middelen voor Zwaartekracht tranche 2022 omdat de verdeling
van deze middelen over de universiteiten pas op een later moment bekend wordt. De
verdeling van de middelen die samenhangen met Zwaartekracht tranche 2022 zal zeer
waarschijnlijk worden verwerkt bij de wijziging van de regeling die samenhangt met
de berekening van de rijksbijdrage 2022 in overeenstemming met de eerste suppletoire
begroting 2022 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
-
c. de middelen bestemd voor het Koninklijk Instituut voor Taal- Land- en Volkenkunde
en het Roosevelt Study Center (beiden Universiteit Leiden) zijn overgeheveld van de
voorziening onderzoek in bedragen naar de voorziening onderzoek in percentages. De
voorziening onderzoek in bedragen bestaat uit bedragen die vanwege beleidsmatige overwegingen
of bestuurlijke afspraken jaarlijks kunnen wijzigen. Zodra het niet langer nodig is
dat deze bedragen vanwege diezelfde beleidsmatige overwegingen of bestuurlijke afspraken
zichtbaar blijven, worden ze omgezet naar de voorziening onderzoek in percentages.
Dit is sinds 2008 bestendig beleid.
-
d. de middelen ten behoeve van het Nationaal Programma Onderwijs dat zich richt op het
herstel en de ontwikkeling van het onderwijs tijdens en na corona, zijn ook onderdeel
van de bedragen in bijlage 5. De middelen uit het Nationaal Programma Onderwijs met
als doel dat onderzoekers met een tijdelijk contract, waarvan het onderzoek vertraging
heeft opgelopen veroorzaakt door de coronacrisis in 2020, wat tot extra kosten leidt
in 2021 en 2022, in staat worden gesteld om hun onderzoek af te ronden in het belang
van hun wetenschappelijke carrière, de continuïteit van het onderzoek en de kwaliteit
van het hoger onderwijs in Nederland, worden aangemerkt als niet-normatief voor zover
het de periode 2021 en 2022 betreft en dienen als zodanig te worden verwerkt in de
balans en staat van baten en lasten. In RJ 660.202a is opgenomen hoe deze middelen
verwerkt worden in de jaarrekening. Deze toelichting is abusievelijk weggelaten bij
de vorige wijziging van de regeling waarin de middelen afkomstig uit het Nationaal
Programma Onderwijs toegevoegd zijn aan de rijksbijdrage (Staatscourant van 15 juni 2021, nr. 29814).
G
Dit onderdeel betreft de aanpassing van de ‘percentages voorziening onderzoek universiteiten’
in bijlage 6. Er is sprake van een wijzigingen om de volgende redenen:
-
a. de percentages zijn gewijzigd als gevolg van het toevoegen van de middelen voor Wageningen
University zoals beschikbaar gesteld door het Ministerie van Economische Zaken en
Klimaat bij overkomst van het groen onderwijs naar het Ministerie van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap. Deze middelen zijn al per 2019 toegevoegd, maar kennen een oploop.
Daarom zal de oploop jaarlijks tot en met 2022 toegevoegd worden aan de voorziening
onderzoek in percentages van Wageningen University.
-
b. tevens worden de percentages gewijzigd als gevolg van het overhevelen van de middelen
voor het Koninklijk Instituut voor Taal- Land- en Volkenkunde en het Roosevelt Study
Center van de voorziening onderzoek in bedragen naar de voorziening onderzoek in percentages.
Het bedrag van € 1.645.952 blijft bestemd voor Universiteit Leiden.
H
Dit onderdeel betreft de aanpassing van bijlage 7. Dit onderdeel is gewijzigd vanwege
een herschikking in de verdeling van het reeds toegevoegde jaarlijks bedrag van € 34.594.996
voor de jaren 2021 en 2022 ten behoeve van het Nationaal Programma Onderwijs met als
doel dat onderzoekers met een tijdelijk contract, waarvan het onderzoek vertraging
heeft opgelopen veroorzaakt door de coronacrisis in 2020, wat tot extra kosten leidt
in 2021 en 2022, in staat worden gesteld om hun onderzoek af te ronden in het belang
van hun wetenschappelijke carrière, de continuïteit van het onderzoek en de kwaliteit
van het hoger onderwijs in Nederland. De verdeling is op verzoek van de NFU gewijzigd
vanwege de technische werking van het verdeelmodel waardoor een onwenselijke verschuiving
tussen de te ontvangen middelen voor de verschillende UMC’s heeft plaatsgevonden.
Door de verdeling van de beschikbare middelen iets te wijzigen wordt dit effect gecorrigeerd
(brief van 22 juli 2021 met kenmerk 28821655). De financiële middelen worden verdeeld
op basis van het aandeel van een Universitair Medisch Centrum in de omvang van het
aantal promovendi met een tijdelijk contract (fte) van de Universitair Medisch Centra,
berekend op basis de verhouding van het aantal promovendi in 2020 (50%) en het gemiddeld
aantal gepromoveerden in de periode 2017 tot en met 2019 (50%) (Kamerbrief van 21 mei
2021 met nummer 2021Z08737). Deze middelen worden aangemerkt als niet-normatief voor zover het de periode 2021
en 2022 betreft en dienen als zodanig te worden verwerkt in de balans en staat van
baten en lasten. In RJ 660.202a is opgenomen hoe deze middelen verwerkt worden in
de jaarrekening. Deze toelichting is abusievelijk weggelaten bij de vorige wijziging
van de regeling waarin de middelen afkomstig uit het Nationaal Programma Onderwijs
toegevoegd zijn aan de rijksbijdrage (Staatscourant van 15 juni 2021, nr. 29814).
I
Dit onderdeel betreft de vaststelling van de ‘bedragen ontwerp en ontwikkeling hogescholen’
in bijlage 9. De hogescholen die lerarenopleidingen verzorgen ontvangen een bedrag
bepaald in de regeling. De verdeling van het bedrag wordt jaarlijks herijkt op basis
van het aantal bekostigde inschrijvingen bij lerarenopleidingen.
J
Dit onderdeel betreft de aanpassing van de verdeling van de middelen voor kwaliteitsbekostiging
over de universiteiten in bijlage 10 en de verdeling van de middelen voor kwaliteitsbekostiging
over de hogescholen in bijlage 11. Tot en met 2021 maakten deze middelen onderdeel
uit van het onderwijsdeel van universiteiten en hogescholen. Vanaf 2022 kennen deze
middelen een aparte post ‘kwaliteitsbekostiging’ en worden ze ook als zodanig gepresenteerd
in de Rfho. De Open Universiteit biedt, naast wo-opleidingen, ook hbo-opleidingen
aan en ontvangt om die reden ook middelen voor kwaliteitsbekostiging hbo. De Open
Universiteit ontvangt in 2022 een totaalbedrag van € 1.628.862, waarvan € 1.619.615
afkomstig uit kwaliteitsbekostiging wo en € 9.247 afkomstig uit kwaliteitsbekostiging
hbo. Tevens zijn er drie hogescholen die, naast hbo-opleidingen, ook wo-opleiding(en)
aanbieden en om die reden ook middelen voor kwaliteitsbekostiging wo ontvangen. Dit
betreft de volgende hogescholen en bedragen:
|
Instelling
|
Hbo
|
Wo
|
Totaal
|
|
Breda University of Applied Sciences
|
€ 4.589.948
|
€ 36.028
|
€ 4.625.976
|
|
Hanzehogeschool Groningen
|
€ 19.194.174
|
€ 37.848
|
€ 19.232.022
|
|
Hogeschool van Amsterdam
|
€ 28.274.146
|
€ 23.291
|
€ 28.297.437
|
K
Dit onderdeel betreft de aanpassing van de ‘Indeling register en bekostigingsniveaus,
bedoeld in artikel 1.1, van het besluit, voor opleidingen van het hoger beroepsonderwijs’
en de ‘Indeling register en bekostigingsniveaus, bedoeld in artikel 1.1, van het besluit,
voor opleidingen van het wetenschappelijk onderwijs’ in bijlage 13. Er is sprake van
wijzigingen om de volgende redenen:
-
a. Binnen het CROHO onderdeel Gezondheidszorg in het hbo is de schrijfwijze van de opleiding
‘Ad Zorg en Technologie’ gewijzigd.
-
b. binnen het CROHO onderdeel Gedrag en Maatschappij is de opleiding ‘B Milieu maatschappijwetenschappen’ komen te vervallen. Deze opleiding is overgegaan in ‘B Global Sustainability
Science (onderdeel van CROHO onderdeel Sectoroverstijgend, ‘Subonderdeel: Onderwijs/Landbouw
en Natuurlijke Omgeving/Natuur/Techniek/Gezondheid).
-
c. binnen het CROHO onderdeel Onderwijs zijn de opleidingen ‘M Opleiding tot leraar voortgezet
onderwijs van de eerste graad in Aardrijkskunde’, ‘M Opleiding tot leraar voortgezet
onderwijs van de eerste graad in Geschiedenis’ en ‘M Opleiding tot leraar voortgezet
onderwijs van de eerste graad in Maatschappijleer’ overgegaan in ‘M Educatie in de
Mens- en Maatschappijwetenschappen’. De opleidingen ‘M Opleiding tot leraar voortgezet
onderwijs van de eerste graad in Duitse Taal en Cultuur’, ‘M Opleiding tot leraar
voortgezet onderwijs van de eerste graad in Engelse Taal en Cultuur’, ‘M Opleiding
tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in Franse Taal en Cultuur’, ‘M
Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in Nederlandse Taal
en Cultuur’ en ‘M Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in
Spaanse Taal en Cultuur’ zijn overgegaan in ‘M Educatie in de Taal- en cultuurwetenschappen’.
Artikel II Inwerkingtreding
Artikel I, uitgezonderd onderdeel K, heeft betrekking op het begrotingsjaar 2022 en
treedt daarom in werking met ingang van 1 januari 2022.
Artikel I, onderdeel K, heeft betrekking op de indeling van opleidingen in Croho voor
studiejaar 2021–2022 en treden daarom met ingang van de dag na de datum van uitgifte
van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst met terugwerkende kracht in werking
per 1 september 2021.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven