TOELICHTING
I. Algemeen
1. Doel en aanleiding
De Uitvoeringsregeling zeevisserij (hierna: Uitvoeringsregeling) bevat de voorschriften
die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de Europese verordeningen op het gebied
van de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee in het kader van het
gemeenschappelijk visserijbeleid. Dit betreft onder meer een aantal verordeningen
waarin de maximaal toegestane vangstmogelijkheden in de wateren van de Unie voor vissersvaartuigen
van de Unie zijn opgenomen, alsmede een aantal daaraan gerelateerde aanvullende voorschriften.
Zo zijn bij Verordening (EU) 2021/921 de vangstmogelijkheden voor 2021 vastgesteld (hierna: verordening vangstmogelijkheden)
en bij Verordening (EU) 2021/912 zijn de vangstmogelijkheden voor 2021 en 2022 voor bepaalde bestanden van diepzeevissen
vastgesteld (hierna: verordening vangstmogelijkheden diepzeevisbestanden).
Toen deze verordeningen werden vastgesteld, waren de onderhandelingen naar aanleiding
van de Brexit, tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk (VK) over een visserijovereenkomst
met bepalingen over visserij (waaronder toegang tot elkaars wateren) nog niet afgerond.
Om die reden waren de in beide verordeningen opgenomen vangstmogelijkheden slechts
voorlopige vangstmogelijkheden, die van toepassing waren tot 31 maart 2021. Toen er
eind maart nog steeds geen overeenstemming was met het VK, heeft de Raad in maart
2021 opnieuw voorlopige vangstmogelijkheden vastgesteld voor de visbestanden die bilateraal
gedeeld worden door de EU en het VK. Deze vangstmogelijkheden gelden tot en met 31 juli
2021 en zijn bij regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
tot wijziging van de Uitvoeringsregeling van 30 maart 2021 (Stcrt. 2021, 16750) in de Uitvoeringsregeling geïmplementeerd.
Op 11 juni 2021 werd een akkoord bereikt tussen de Unie en het VK waarbij de definitieve
vangstmogelijkheden voor de EU en het VK werden overeengekomen. Deze definitieve vangstmogelijkheden
en een aantal daaraan gerelateerde aanvullende voorschriften, zijn bij verordening
van de Raad van PM tot wijziging van de Verordeningen (EU) 2019/1919, (EU) 2021/91
en (EU) 2021/92 wat betreft bepaalde vangstmogelijkheden voor 2021 in wateren van
de Unie en wateren buiten de Unie (bij vaststelling van onderhavige wijzigingsregeling
nog niet gepubliceerd in het Publicatieblad van de EU), voor 2021 opgenomen in de
verordening vangstmogelijkheden en voor 2021 en 2022 in de verordening vangstmogelijkheden
diepzeevisbestanden.
De onderhavige wijzigingsregeling strekt ter uitvoering van de aldus gewijzigde verordening
vangstmogelijkheden en de verordening vangstmogelijkheden diepzeevisbestanden.
2. Regeldruk
Deze wijziging van de Uitvoeringsregeling heeft betrekking op implementatie van bindende
Europese regelgeving en heeft geen gevolgen voor de regeldruk. Er volgen geen nieuwe
of gewijzigde informatieverplichtingen uit deze regeling. Ook brengt deze wijzigingsregeling
geen relevante nalevingskosten met zich.
3. Inwerkingtreding en kabinetsbeleid vaste verandermomenten
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 augustus 2021. Hiermee wordt afgeweken
van de uitgangspunten van het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten dat een
ministeriële regeling in werking treedt met ingang van 1 januari, 1 april, 1 juli
of 1 oktober en dat tussen de publicatiedatum en het tijdstip van inwerkingtreding
een termijn van minimaal twee maanden in acht wordt genomen. Deze afwijking van het
kabinetsbeleid is echter gerechtvaardigd, omdat deze wijzigingsregeling strekt ter
uitvoering van bindende EU-regelgeving.
II. Artikelen
Artikel I
Onderdeel A, voor zover dat onderdeel betrekking heeft op artikel 13, eerste lid,
In artikel 7, tweede lid, van de verordening vangstmogelijkheden was bepaald dat Unievaartuigen
mogen vissen op bestanden waarvoor voorlopige vangstmogelijkheden gelden. Omdat in
de verordening vangstmogelijkheden met ingang van 1 augustus 2021 de definitieve vangstmogelijkheden
zijn opgenomen is artikel 7 van de verordening vangstmogelijkheden vervallen. Om die
reden is artikel 7, tweede lid, uit de opsomming in artikel 13, eerste lid, van de
Uitvoeringsregeling geschrapt.
Onderdeel B
Ook in artikel 8, tweede lid, van de verordening vangstmogelijkheden diepzeevisbestanden
stond een vergelijkbare bepaling met betrekking tot voorlopige vangstmogelijkheden
die thans eveneens is vervallen. Artikel 14, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling
is hiermee in overeenstemming gebracht.
Onderdeel A, voor zover dat onderdeel betrekking heeft op artikel 13, derde lid, en
de onderdelen C en D
Op grond van artikel 11, eerste lid, van de verordening vangstmogelijkheden geldt
een verbod op elke vorm van commerciële visserij op zeebaars in ICES-sectoren 4b en
4c en in ICES-deelgebied 7. Het is daarnaast ook verboden om zeebaars die in die gebieden
is gevangen, te houden, over te laden, te verplaatsen of aan te landen. Voorheen was
in artikel 11, tweede lid, aanhef en onder c en d, van de verordening vangstmogelijkheden
een bepaalde uitzondering op dit verbod opgenomen voor Unievissersvaartuigen die met
haken en lijnen op zeebaars visten of met vaste kieuwnetten onvermijdelijke bijvangsten
van zeebaars hadden. Deze uitzonderingen golden in januari 2021 en van 1 april tot
en met 31 juli 2021 en bedroeg maximaal 3,32 ton onderscheidenlijk 0,82 ton per vaartuig.
De uitzonderingen gelden niet zonder meer, maar op grond van artikel 11, tweede lid,
laatste alinea, van de verordening vangstmogelijkheden uitsluitend voor die vissersvaartuigen,
waarmee met de desbetreffende vistuigen vangsten van zeebaars zijn geregistreerd in
de periode van 1 juli 2015 tot en met 30 september 2016. Bovendien geldt op grond
van artikel 7, eerste lid, van de controleverordening dat een vissersvaartuig deze
specifieke visserijactiviteiten alleen mag uitoefenen voor zover die in zijn geldige
vismachtiging zijn vermeld. Daarom is in artikel 13, derde lid, van de Uitvoeringsregeling
bepaald dat de vissersvaartuigen die de visserij op zeebaars uitvoeren met vaste kieuwnetten
of met haken of lijnen, een machtiging moeten hebben om deze activiteiten uit te voeren.
In artikel 84a van de Uitvoeringsregeling zijn de voorwaarden opgenomen om in aanmerking
te komen voor een vismachtiging zeebaars en in artikel 98, derde lid, van de Uitvoeringsregeling
is opgenomen dat een vismachtiging voor de visserij op zeebaars alleen wordt verleend
indien is voldaan aan artikel 84a.
Bij de definitieve vaststelling van de vangstmogelijkheden voor 2021 is de structuur
van artikel 11 van de verordening vangstmogelijkheden gewijzigd. Hierdoor zijn de
voorheen in artikel 11, tweede lid, aanhef en onder c en d, van de verordening vangstmogelijkheden
opgenomen uitzonderingen nu opgenomen in artikel 11, lid 2 quater, aanhef en onder
a en b, met dien verstande dat de periode waarin de uitzondering geldt, is verlengd
tot en met 31 december 2021. Ook is de totale hoeveelheid zeebaars waarvoor de uitzondering
geldt verhoogd tot 5,7 ton per vaartuig voor vissersvaartuigen die met haken en lijnen
vissen en tot 1,4 ton per vaartuig voor vissersvaartuigen die met vaste kieuwnetten
onvermijdelijke bijvangsten van zeebaars hebben. Uiteraard moeten betrokken vissersvaartuigen
nog steeds een machtiging hebben om deze visserijactiviteiten uit te voeren. Door
de in onderdeel A, C en D opgenomen wijziging wordt in de artikelen 13, derde lid,
84a en 98, derde lid van de Uitvoeringsregeling thans verwezen naar artikel 11, lid
2 quater, aanhef en onder a en b.
Onderdeel E
In artikel 112, derde lid, van de Uitvoeringsregeling, werd abusievelijk verwezen
naar artikel 10, vijfde lid, onderdeel b, of zesde lid, van de verordening vangstmogelijkheden
in plaats van naar artikel 11, vijfde lid, onderdeel b, of zesde lid, van de verordening
vangstmogelijkheden. Door middel van de in dit onderdeel opgenomen wijziging wordt
de juiste verwijzing opgenomen.
Onderdeel F
In de gewijzigde bijlagen 8 en 9 wordt nationaal uitvoering gegeven aan de wijzigingen
in de verordening vangstmogelijkheden en de verordening vangstmogelijkheden diepzeevisbestanden.
Dit in verband met de omstandigheid dat de aan Nederland toegewezen vangstmogelijkheden
voor een aantal bestanden zijn verdeeld in individuele contingenten, met specifieke
duiding van de wateren of gebieden waarvoor deze contingenten gelden.
Daarbij zij in het licht van de Brexit opgemerkt dat diverse van de in die bijlagen
genoemde gebieden tevens wateren van het VK omvatten.
De in bijlage 8 opgenomen contingentpercentages zijn door middel van de in dit onderdeel
opgenomen wijziging nu allemaal gebaseerd op de definitief vastgestelde vangsthoeveelheden
en zijn voor heel 2021 van toepassing.
Ook de hoeveelheden in bijlage 9 zijn nu allemaal afgeleid van de definitieve vangstmogelijkheden.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
namens deze:
J.C. Goet De secretaris-generaal van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit