TOELICHTING
I. Algemeen
1. Inleiding
Op 1 mei 2020 is de Stimuleringsregeling aardgasvrije huurwoningen (hierna ook wel
afgekort als: SAH) opengesteld.1 De SAH beoogt een stimulans voor de aansluiting van huurwoningen op het warmtenet
door middel van een tijdelijke bijdrage in de kosten voor de aanpassing van de woning
en de kosten van aansluiting op het warmtenet, en voor het geheel aardgasvrij maken
van huurwoningen die al op een warmtenet zijn aangesloten. Na een jaar kan geconcludeerd
worden dat de regeling in een behoefte voorziet, maar dat een aantal knelpunten opgelost
moest worden. Deze wijzigingsregeling voorziet hierin. Het gaat hierbij in de eerste
plaats om twee fundamentele wijzigingen, te weten: het openstellen van de regeling
voor verenigingen van eigenaars waarvan ten minste één lid verhuurder is (later ook
wel aangeduid als: gemengde VvE’s) en het subsidiabel maken van een volledig elektrische
kookvoorziening. Daarnaast worden via deze regeling een aantal meer technische wijzigingen
aangebracht.
2. Hoofdlijnen van de regeling
De Stimuleringsregeling aardgasvrije huurwoningen is op de volgende punten gewijzigd:
2.1. Openstellen van de regeling voor zogenoemde gemengde VvE’s
De SAH bood in eerste instantie alleen subsidie om woningen van woningcorporaties
en particuliere verhuurders aardgasvrij te maken. Er werd geen subsidie verstrekt
aan VvE’s die zijn opgericht voor gebouwen waarin zich zowel huur- als koopwoningen
bevinden.2 Wel was het zo dat de appartementseigenaren (verhuurders en eigenaar-bewoners) binnen
gemengde VvE’s bij verschillende regelingen subsidie konden aanvragen om woningen
op een warmtenet aan te sluiten en/of het kookgas te verwijderen. Zodoende konden
verhuurders die onderdeel uitmaakten van een gemengde VvE al een subsidie verkrijgen
op grond van de SAH. De eigenaar-bewoners die onderdeel uitmaakten van dezelfde VvE
konden geen gebruikmaken van de SAH.
Op grond van de Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (afgekort:
ISDE)3 kunnen eigenaar-bewoners subsidie aanvragen voor het op een warmtenet aansluiten
van hun woning of appartement en kunnen VvE’s subsidie aanvragen voor het op een warmtenet
aansluiten van een appartementencomplex. Gemengde VvE’s kunnen op grond van de ISDE
geen subsidie aanvragen voor het op een warmtenet aansluiten van het gebouw of de
gebouwen waarvoor de betreffende VvE is opgericht of de woningen die van het gebouw
of de gebouwen onderdeel uitmaken, omdat de verhuurders die lid zijn van de betreffende
VvE al een subsidie kunnen indienen op grond van de SAH. Het middels een centrale
aansluiting aansluiten van een gebouw waarvoor een VvE is opgericht en waarin zich
ten minste één huurwoning bevindt werd dus niet gesubsidieerd. In zo’n geval konden
eigenaar-bewoners en verhuurders binnen een gemengde VvE dus enkel een subsidie aanvragen
voor individuele aansluiting van een woning via respectievelijk de ISDE en de SAH.
Zodoende kregen de leden van een gemengde VvE te maken met verschillende subsidiebedragen
en -voorwaarden.
Met deze wijziging zijn daarom gemengde VvE’s aan de SAH toegevoegd. Deze groep verhuurders
en eigenaar-bewoners wordt nu door middel van deze wijziging via één regeling gesubsidieerd,
zodat alle doelgroepen subsidie kunnen krijgen (beschikbaarheid), weten waar die subsidie
aan te vragen is (vindbaarheid) en dezelfde subsidiebedragen en -voorwaarden per woning
gelden voor verhuurders en eigenaar-bewoners (gelijkwaardigheid).
2.2. Toevoegen van subsidiëring voor een elektrische kookvoorziening
Sinds de inwerkingtreding van de regeling op 1 mei 2021 hebben verschillende gemeenten
aangegeven dat zij, ondanks de SAH, niet in staat waren om de nodige (huur)woningen
van het kookgas af te halen. Op grond van de SAH konden verhuurders weliswaar een
subsidie krijgen voor het verwijderen van het gasfornuis en de gasleidingen en het
aanpassen van de meterkast en de aanleg van de leidingen ten behoeve van het elektrisch
koken, maar de elektrische kookvoorziening zelf werd niet gesubsidieerd. Met deze
wijzigingsregeling wordt erin voorzien dat ook voor de aanschaf van een volledig elektrische
kookvoorziening een subsidie kan worden verstrekt. Hierdoor wordt de financiële haalbaarheid
projecten groter, wat bijdraagt aan het doel van de regeling. Deze wijziging heeft
vooral een positieve uitwerking voor projecten waarbij enkel het kookgas in woningen
verwijderd wordt, omdat projecten waarin woningen op een warmtenet worden aangesloten
vaak al aan de maximale inpandige kosten zitten.
2.3. Opnemen van een uitzondering voor projecten met centrale en individuele aansluiting
Een aantal verhuurders wil voor de aansluiting van woningen op het warmtenet gebruik
maken van een centrale aansluiting in het gebouw en individuele aansluitingen in alle
woningen. Gevolg hiervan is dat de aansluitkosten, bedoeld in de artikelen 7, eerste
lid, onder d, en 15, eerste lid, onder d, lager zullen zijn, maar de kosten, bedoeld
in de artikelen 7, eerste lid, onder a tot en met c en 15, eerste lid, onder a tot
en met c, hoger zullen uitvallen. Het voordeel van deze aanpak is dat de totale projectkosten
lager zijn en de benodigde instemming voor woningverduurzaming sneller wordt bereikt.
Tot op heden kon op grond van de regeling enkel voor de kosten gerekend door de warmteleverancier
voor het aansluiten van de huurwoning op het warmtenet een bijdrage worden verleend
van 30% van de kosten met een maximum van € 3.800 per woning. Vanuit de sector is
de vraag opgeworpen of de constructie waarbij een woning middels een individuele aansluiting
wordt aangesloten op een inpandig leidingstelsel dat vervolgens weer middels een centrale
aansluiting wordt aangesloten op het warmtenet onder dit maximum kan worden geschaard.
Met deze wijzigingsregeling is dit verzoek gehonoreerd door de subsidiabele kosten
uit te breiden en een uitzondering op te nemen voor projecten waarbij verhuurders
of gemengde VvE’s optreden als doorleverancier van warmte geleverd door een andere
warmteleverancier. In dat geval kunnen de kosten voor de aanleg van het inpandig leidingstelsel
ten behoeve van het transport van de warmte tussen de centrale aansluiting van het
gebouw en de individuele aansluiting van de woning worden opgevoerd onder de zogenoemde
aansluitkosten waarvoor een bijdrage wordt verleend van 30% met een maximum van € 3.800
per woning. Zo wordt deze (veel gebruikte) constructie ook realiseerbaar.
2.4. Faciliteren van een andere werkverdeling tussen warmteleverancier en aanvrager
Het afgelopen jaar en gedurende de internetconsultatie hebben meerdere verhuurders
aangegeven dat de SAH niet aansloot bij de projectopzet die sommige warmteleveranciers
en verhuurders hanteren. In een aantal projecten is de warmteleverancier slechts verantwoordelijk
voor de werkzaamheden tot de gevel. De verhuurder of gemengde VvE voert de werkzaamheden
in het gebouw en de woningen uit die nodig zijn om woningen op een warmtenet aan te
sluiten. Daarna worden de leidingen overgedragen aan de warmteleverancier. Het voordeel
van deze aanpak is dat verhuurder of gemengde VvE de inpandige werkzaamheden goedkoper
uit kan voeren en beter kan afstemmen met bewoners, terwijl de warmteleverancier een
lager aansluittarief kan rekenen. Hierdoor ontstaat een kostenvoordeel. Deze praktijk
werd in de SAH echter nog niet goed ondersteund. De kosten voor de aanleg van het
inpandig leidingnet waren niet subsidiabel en het maximumbedrag van € 1.200 per woning
was ontoereikend. Daarom is in deze regeling tot wijziging van de SAH bepaald dat
de kosten voor het aanleggen van één of meer leidingen en daarmee verbonden hulpmiddelen
ten behoeve van het transport van warmte tussen de centrale aansluiting van het gebouw
op het warmtenet en de individuele aansluiting van de woning subsidiabel zijn. Daarnaast
is geregeld dat als de eigendom of het beheer van het inpandig leidingstelsel wordt
overgedragen op de warmteleverancier voor de kosten voor de aanleg van het inpandig
leidingstelsel een bijdrage kan worden verleend van 30% met een maximum van € 3.800
per woning.
2.5. Toevoegen passage over de prijsindexering van de aansluitkosten
Op dit moment wordt een prijsindexering van de aansluitkosten geaccepteerd tot het
moment van indienen. Over prijsindexering staat echter niets in de originele regeling,
waardoor er soms vragen van (potentiële) indieners kwamen. Zij wilden de aansluitkosten
per woningtypen veranderen tijdens de looptijd. Dit is onwenselijk, omdat de uitvoering
anders te gecompliceerd wordt: Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO), de uitvoerder
van de regeling, moet dan precies gaan bijhouden welke woningen in welk jaar zijn
aangesloten op een warmtenet en dit vergelijken met de subsidieaanvraag. Bovendien
komt het subsidiebedrag bij de aanvraag vast te staan en kan dit niet verhoogd worden
bij de vaststelling. Daarom is in de wijzigingsregeling geregeld dat RVO de prijs
hanteert die in de overeenkomst met het warmtebedrijf staat (zonder de eventueel in
de overeenkomst opgenomen prijsindexering).
3. Reikwijdte
Zoals aangegeven in de voorgaande hoofdstukken wordt door de wijziging de SAH niet
alleen opengesteld voor verhuurders van bestaande huurwoningen, maar ook voor alle
leden van gemengde VvE’s. De SAH dient daarbij nog steeds ter ondersteuning van de
Startmotor die gericht is op het versneld aansluiten van (huur)woningen op een warmtenet.
Vandaar dat expliciet is geregeld dat alleen de kosten voor bouwkundige aanpassingen
die nodig zijn voor het aardgasvrij maken van een woning of het aansluiten van de
woning op een warmtenet subsidiabel zijn.
4. Verhouding tot andere regelingen
De SAH, die door deze regeling gewijzigd wordt, is gebaseerd op het Kaderbesluit BZK-subsidies
en de daaraan ten grondslag liggende Kaderwet overige BZK-subsidies. Het Kaderbesluit
BZK-subsidies bevat niet alleen bepalingen die zich richten tot degene die subsidie
aanvraagt of ontvangt, maar ook over wat er in een ministeriële regeling geregeld
mag worden, zoals aanvraagtijdvakken en een subsidieplafond. In voorkomend geval zullen
subsidieaanvragers of -ontvangers ook na de wijziging van de SAH daarom met de regels
uit het Kaderbesluit BZK-subsidies te maken krijgen, ook wanneer die regels niet expliciet
zijn genoemd in deze subsidieregeling.
De SAH hangt nauw samen met overige (subsidie)regelingen gericht op de verduurzaming
van woningen en gebouwen. Zo kunnen verhuurders aanspraak maken op een fiscale regeling
om labelstappen bij hun bezit te realiseren (de RVV-V) indien voldaan wordt aan de
voorwaarden. Gemengde VvE’s kunnen via de SEEH subsidie ontvangen voor energieadvies
en energiebesparende maatregelen indien voldaan wordt aan de voorwaarden.
Zoals in paragraaf 2.1 van deze toelichting is aangegeven komen eigenaar-bewoners
die lid zijn van gemengde VvE’s in aanmerking voor een subsidie op grond van de ISDE
voor het aansluiten van hun woning of appartement op het warmtenet (via een individuele
aansluiting). Met de onderhavige wijziging van de SAH wordt het voor deze eigenaar-bewoners
mogelijk om ook als onderdeel van de gemengde VvE zijnde een subsidie te verkrijgen
voor aansluiting van hun woning of appartement op het warmtenet op grond van de SAH.
Bij de eerstvolgende aanpassing van de ISDE (naar verwachting per 1 januari 2022)
zal worden geregeld dat deze groep niet meer in aanmerking komt voor ISDE. Tot dat
moment bestaat er geen risico op dubbele subsidiëring aangezien eigenaar-bewoners
in de ISDE pas na realisatie van de aansluiting subsidie kunnen aanvragen en in die
ISDE is bepaald dat er geen subsidie wordt verstrekt indien voor dezelfde investering
al eerder subsidie is verstrekt.
5. Gevolgen met betrekking tot de uitvoering
De verwachting is dat de doeltreffendheid, doelmatigheid en uitvoerbaarheid van de
regeling door bovenstaande wijzigingen zullen verbeteren.
De doeltreffendheid neemt toe doordat (huur)woningen uit gemengde VvE’s gemakkelijker
subsidie kunnen krijgen om aardgasvrij te worden. Een positief neveneffect is dat
ook de businesscase voor andere verhuurders verbetert, aangezien warmteprojecten vaak
op wijkniveau plaatsvinden en de algehele business case beter wordt als ook andere
doelgroepen kunnen aansluiten. Zodoende wordt ook de doelmatigheid vergroot. De totale
projectkosten worden immers lager als meer woningen op één warmtenet (kunnen) aansluiten,
waardoor minder subsidie per woning nodig is. Ook zullen meer huurwoningen worden
afgesloten van het aardgas als een elektrische kookvoorziening subsidiabel wordt en
als een variant met een centrale en individuele aansluiting voor subsidie in aanmerking
komt. Deze wijzigingen dragen eveneens bij aan de doeltreffendheid van de regeling
(huurwoningen van het aardgas afhalen).
De uitvoerbaarheid neemt toe als er meer duidelijkheid is over de prijsindexering
van de aansluitkosten en de subsidiëring van het verwijderen van de gasaansluiting.
Alles overziend zorgen bovenstaande wijzigingen er dus voor dat de regeling inclusiever
wordt, doelgroepen beter bedient en meer duidelijkheid biedt voor indieners en de
uitvoerder.
6. Uitvoering
Namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) zal RVO in
mandaat de subsidieaanvragen beoordelen en al dan niet subsidie verlenen. De aanvragen
tot subsidieverlening en vaststelling zullen zoveel mogelijk geautomatiseerd beoordeeld
worden op basis van bekende gegevens over de woningen, zoals toetsing op eigendom,
gebouwtype en afsluiting van het aardgas. Voor de staatssteuntoets in verband met
verhuurders kan gebruik worden gemaakt van een op de RVO-site beschikbaar gestelde
de-minimisverklaring.
Met bovenstaande wijzigingen wordt een doelgroep aan de regeling toegevoegd: de gemengde
VvE’s. Als na het inwerkingtreden van deze regeling een aanvraag wordt ingediend die
betrekking heeft op een gemengde VvE of op één of meer leden van een gemengde VvE
dan moet een afschrift van het besluit van de algemene ledenvergadering van die VvE
worden meegezonden. Hierin moet ofwel zijn besloten tot aansluiting van alle leden
van de VvE op het warmtenet ofwel toestemming zijn verleend voor het aansluiten van
een deel van de woningen die onderdeel uitmaken van het gebouw waarvoor de VvE is
opgericht. Toestemming van de algemene ledenvergadering is nodig omdat de aanpassingen
in verband met de aansluiting op het warmtenet en het aardgasvrij maken van de woningen
betrekking kunnen hebben op de gemeenschappelijke gedeelten van het gebouw. Het dient
in beide gevallen te gaan om een besluit van de algemene ledenvergadering die rechtsgeldig
is genomen in overeenstemming met de in het splitsingsreglement genoemde meerderheid
en eventuele aanwezigheidsvereiste (quorum). Bij een aanvraag die voldoet aan alle
voorwaarden en is ingediend door een VvE gebaseerd op een besluit van de algemene
ledenvergadering waarvan een afschrift is verstrekt bij de aanvraag zal de RVO de
subsidie verstrekken aan de VvE. De VvE zal er vervolgens zorg voor dragen dat de
leden de juiste bijdrage krijgen voor de door hen gemaakte kosten, zoals bijvoorbeeld
voor de kosten voor de aanschaf van een volledig elektrische kookplaat.
In de voorliggende regeling is ook een regeling getroffen voor VvE’s waarvan de leden
die verhuurder zijn voorafgaand aan de wijziging van de SAH op grond van die regeling
een subsidie hebben verkregen. Een aanvraag die vanwege die omstandigheid geen betrekking
meer heeft op huurwoningen, maar enkel nog op koopwoningen die onderdeel uitmaken
van het gebouw waarvoor een VvE is opgericht, kan toch worden ingediend en in behandeling
worden genomen.
Een aanvrager kan zolang er nog geen subsidieverlening heeft plaatsgevonden diens
aanvraag nog aanvullen of wijzigen. Zodoende kan een aanvraag die is ingediend door
de verhuurders die deel uitmaken van een vereniging van eigenaren worden gewijzigd
in een aanvraag die is ingediend door de vereniging van eigenaren voor het gehele
gebouw met inbegrip van zowel de huurwoningen als de koopwoningen die daar onderdeel
van uitmaken. Een verhuurder kan dus ook diens aanvraag aanvullen met de kosten voor
de aanschaf van een volledig elektrische kookvoorziening, mits nog geen subsidieverlening
heeft plaatsgevonden.
7. Financiële gevolgen
Het wijzigen van de SAH heeft financiële gevolgen. Er wordt € 1 miljoen aan de regeling
toegevoegd. Dit budget was gereserveerd om gemengde VvE’s op een warmtenet aan te
sluiten of het kookgas te verwijderen. De verwachting is dat gemengde VvE’s over de
gehele looptijd € 9 miljoen uit de SAH nodig hebben. De resterende € 8 miljoen moet
dus uit de SAH-middelen (in totaal € 194,3 miljoen) komen. VvE’s krijgen geen apart
deel van het budget. De gemengde VvE’s dienen dus in volgens dezelfde systematiek
en op hetzelfde budget als verhuurders. Er is dus geen risico dat er budget overblijft
voor deze doelgroep, dat anders besteed had kunnen worden aan verhuurders. Als het
subsidieplafond bereikt is, worden nieuwe subsidieaanvragen geweigerd (artikel 4:25
van de Algemene wet bestuursrecht). Als het aantal aanvragen toeneemt door de gemengde
VvE’s als doelgroep aan de SAH toe te voegen, is er dus geen risico op budgetoverschrijding.
8. Administratieve lasten
De administratieve lasten bij de SAH bestaan uit de kosten van de informatieverplichtingen
aan de overheid. Deze kosten doen zich alleen voor als iemand zelf besluit subsidie
op basis van de SAH aan te willen vragen. Er is dus geen sprake van een verplichting
en de inspanning levert subsidie op. Desalniettemin is het belangrijk deze lasten
beperkt te houden. Deze wijzigingsregeling verandert niets aan de lastendruk voor
verhuurders. De gevraagde gegevens wijzigen namelijk niet voor hen. Voor gemengde
VvE’s is het aanvraagproces nieuw.
Van de administratieve lasten voor een gemengde VvE is een inschatting gemaakt.
Om het gebouw en de woningen die daar onderdeel van uitmaken aardgasvrij te maken
en op het warmtenet aan te sluiten zal door de algemene ledenvergadering een besluit
genomen moeten worden. Een afschrift van dit besluit wordt samen met de warmteovereenkomst
opgevraagd bij de aanvraag. Daarnaast zal een bestuurslid van de gemengde VvE als
aanvrager de informatie op de website van RVO door moeten nemen en samen met de verhuurders
de keuze maken of zij gebruik maken van de de-minimisverordening of van artikel 36
van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Deze keuze is afhankelijk van de hoogte
van de subsidie die aangevraagd wordt. Vervolgens moet de de-minimisverklaring of
de verklaring met betrekking tot artikel 36 van de algemene groepsvrijstellingsverordening
verspreid worden onder de leden van de VvE. De formats van de beide verklaringen zijn
beschikbaar gesteld op de website van RVO. De ingevulde verklaringen worden weer verzameld
door het bestuurslid dat gemachtigd is de aanvraag in te dienen en bij de uiteindelijke
aanvraag gevoegd.
Afhankelijk van de grootte van de vereniging zal dit naar schatting 30 tot 120 minuten
extra administratief werk kosten. Naar schatting kost het verzamelen van aanvraaggegevens
en het aanvragen voor een VvE 90 tot 120 minuten werk (denk hierbij aan het invullen
van het aanvraagformulier, het invullen van het csv-bestand van de adressen en het
uitwerken van de inpandige- en aansluitkosten). Uitgaande van een grote gemengde VvE
zal door de toevoeging van de verklaring een aanvraag maximaal 240 minuten werk kosten.
De verwachting is dat 50 gemengde VvE’s aan zullen vragen. Dat betekent maximaal 200
uur, uitgaande van de Rijksbrede methodiek voor regeldrukeffecten komt dat in totaal
op maximaal € 10.800.
Zoals aangegeven gelden deze regeldruklasten echter alleen voor gemengde VvE’s die
zelf besluiten subsidie aan te vragen. Er is geen sprake van een verplichting hiertoe.
9. Advies en consultatie
9.1. Internetconsultatie
De conceptregeling en toelichting stonden van 27 mei 2021 tot en met 17 juni 2021
open voor consultatie. Er zijn 13 reacties (waarvan 10 openbaar) binnengekomen van
brancheorganisaties, verhuurders en particulieren. Uit de reacties kwam naar voren
dat men tevreden is met het voorstel om gemengde VvE’s als doelgroep aan de regeling
toe te voegen en een volledig elektrische kookvoorziening ook subsidiabel te maken.
Enkele particulieren zetten vraagtekens bij het nut van het klimaatbeleid en het aardgasvrij
maken van woningen. Deze reacties vielen buiten de reikwijdte van deze wijzigingsregeling
en hebben derhalve niet geleid tot aanpassing hiervan. De doelstelling van de regeling
sluit bovendien aan bij de ondertekening door Nederland van het Klimaatakkoord van
Parijs en het met het Regeerakkoord en Klimaatakkoord ingezette klimaatbeleid.
In de consultatie werd in de eerste plaats waardering uitgesproken over het toevoegen
van kosten voor de aanschaf van een volledig elektrische kookvoorziening aan de subsidiabele
kosten. In sommige reacties zijn echter ook twijfels geuit over de effectiviteit van
deze wijziging: veel projecten zitten al aan de maximale bijdrage van € 1.200 per
woning voor de inpandige kosten en dit maximum wordt met deze wijziging niet opgehoogd.
Niettemin biedt het subsidiëren van een volledig elektrische kookvoorziening wel degelijk
voordeel – zij het niet voor alle aanvragen. Projecten die al op een warmtenet zijn
aangesloten en enkel van het kookgas afgaan, hebben nog ruimte bij de inpandige kosten
en genieten dus voordeel van deze wijziging. Voor woningen die nog niet op een warmtenet
zijn aangesloten is die ruimte vaak beperkt, maar ook hier is ruimte ontstaan bij
de inpandige kosten. De kosten voor het verwijderen van de gasmeter zijn per 1 maart
2021 gesocialiseerd en leggen dus geen beslag meer op de subsidie voor de inpandige
kosten. Omdat de wijziging voor een deel van de woningen wel degelijk voordeel biedt,
hebben deze reacties niet geleid tot wijziging van de regeling.
Verder is in de gewijzigde regeling, die in consultatie is gegaan een passage opgenomen
over de prijsindexering van de aansluitkosten. Prijsindexering is mogelijk tot het
moment van indiening en kan daarna niet meer worden aangepast, omdat dit te complex
is in de uitvoering. RVO moet dan bij iedere aanvraag afzonderlijk nagaan welke woningen
in welk jaar zijn aangesloten op een warmtenet en dit vergelijken met de subsidieaanvraag.
Bovendien wordt het subsidiebedrag bij de aanvraag vastgesteld en kan dit niet verhoogd
worden bij de vaststelling. Een aantal reacties bevat een oproep om indexering niet
uit te sluiten, maar dit verzoek wordt om bovenstaande redenen niet gehonoreerd.
Een groot deel van de reacties op de internetconsultatie ging over het toevoegen van
gemengde VvE’s aan de regeling, waarover men in algemene zin erg positief is. Besloten
is om aan een aantal voorstellen tegemoet te komen. Zo wordt het voorschot voor VvE’s
opgehoogd naar 70% omdat zij doorgaans meer moeite hebben dan verhuurders om de investering
rond te krijgen. Het voorschot is niet opgehoogd naar 100% om problemen met terugbetaling
(bij niet uitgevoerde projecten) te voorkomen. Voor verhuurders is het voorschot niet
veranderd. Daarnaast zal RVO tegemoetkomen aan de wens te monitoren welk deel van
het budget aan gemengde VvE’s wordt uitgekeerd. Zodoende kan worden nagegaan of verhuurders
niet teveel benadeeld worden door het openstellen van de SAH voor gemengde VvE’s.
Deze beslissing vergt geen aanpassing van de regelingstekst.
Een reeks andere voorstellen met betrekking tot gemengde VvE’s heeft niet geleid tot
een wijziging van de regeling. Zo wordt het verzoek om deze regeling open te stellen
voor ook andere typen eigenaren die lid kunnen zijn van een VvE, zoals eigenaren van
winkelpanden, niet gehonoreerd. Gemengde VvE’s zijn aan de regeling toegevoegd zodat
zowel verhuurders als eigenaar-bewoners die lid zijn van een VvE gebruik kunnen maken
van één subsidieregeling. Deze regeling dient ter ondersteuning van de Startmotor
die gericht is op het versneld aansluiten van (huur)woningen op een warmtenet. Vandaar
dat eigenaren van bijvoorbeeld winkelpanden geen aanspraak kunnen maken op een subsidie
op grond van de SAH. De regeling zou bovendien te complex worden als deze ook zou
worden opengesteld voor deze eigenaren.
Ook volstaat het niet als een VvE bij indiening van een subsidieaanvraag een intentieverklaring
verstrekt in plaats van een besluit van de algemene ledenvergadering, zoals in de
consultatie is voorgesteld. Het is zaak om te voorkomen dat de subsidie ‘gereserveerd’
wordt terwijl doorgang van het project nog onzeker is. Dezelfde lijn wordt aangehouden
bij andere regelingen.
Tot slot werd gevraagd of het mogelijk is om een uitzondering op te nemen voor een
gemengde VvE met enkel individuele aansluitingen. In die situatie maken vooral de
individuele leden (eigenaar-bewoners en verhuurders) kosten als ze op een warmtenet
worden aangesloten. In de internetconsultatie werd aangegeven dat het omslachtig is
als de VvE subsidie aan moet vragen voor kosten die individuele leden maken. Daarom
is gevraagd of eigenaar-bewoners gebruik kunnen blijven maken van de ISDE en verhuurders
van de SAH. Dit voorstel is niet ingewilligd omdat de VvE in veel gevallen toch moet
instemmen omdat de aanpassingen vaak ook door de gemeenschappelijke delen van het
gebouw lopen. Tevens zijn de subsidiebedragen vanuit de SAH voor de individuele appartementseigenaars
gunstiger dan de subsidiebedragen in de ISDE. Met deze wijziging wordt ervoor gezorgd
dat er per doelgroep één regeling is waar indieningen voor meerdere woningen tegelijkertijd
binnenkomen. Daar druist het voorstel in de consultatie tegenin; vandaar dat het niet
is overgenomen.
Uit de internetconsultatie kwam tevens naar voren dat de huidige regeling niet aansluit
bij de manier waarop sommige corporaties en warmteleveranciers hun projecten uitvoeren.
In een aantal projecten hanteert men een constructie waarbij de warmteleverancier
verantwoordelijk is voor de aanleg van het warmtenet tot aan de gevel en de verhuurder
of VvE de werkzaamheden in het gebouw uitvoert. Het inpandig leidingstelsel dat ten
behoeve van de aansluiting van woningen op het warmtenet is aangelegd, wordt vervolgens
overgedragen aan de warmteleverancier. Hierdoor ontstaat een kostenvoordeel. Deze
constructie werd in de SAH nog niet goed ondersteund: de kosten voor de aanleg van
het inpandig leidingnet waren niet subsidiabel en het maximumbedrag van € 1.200 per
woning was ontoereikend. De regeling is aangepast zodat ook de kosten voor de aanleg
van het inpandig leidingstelsel subsidiabel zijn en voor deze kosten een bijdrage
kan worden verleend van 30% met een maximum van € 3.800 per woning. Dit is minder
vergaand dan het opheffen van het onderscheid tussen aansluitkosten en inpandige kosten,
wat de uitvoering van de regeling (op korte termijn) te veel zou bemoeilijken.
Verder is in de consultatie gevraagd of de verantwoording op een andere manier kan
plaatsvinden. Zo willen indieners projecten in meerdere tranches kunnen verantwoorden,
zodat problemen bij enkele woningen niet de hele vaststelling in gevaar brengen. Dit
voorstel is begrijpelijk, maar kan niet worden gehonoreerd omdat de systemen van RVO
dit niet gemakkelijk aankunnen. Het is wel toegestaan om over één warmteovereenkomst
meerdere kleine aanvragen in te dienen per verhuurder of per VvE, en zo de risico’s
bij de vaststelling te verkleinen. Ook is gevraagd of projecten ook verantwoord kunnen
worden met een verklaring van de netbeheerder dat de woning aardgasvrij is in plaats
van met een werkbon. Dit was al niet verplicht en een verklaring van de netbeheerder
volstaat daarom ook.
Tenslotte is nog aantal voorstellen gedaan om andere posten te subsidiëren. Deze vielen
buiten de reikwijdte van deze wijzigingsregeling en zijn niet gehonoreerd. De kosten
voor de afleverset worden niet gesubsidieerd om een gelijk speelveld te houden tussen
de variant waar het warmtebedrijf levert en de variant waar de woningcorporatie levert.
Verder mogen de kosten voor het afkopen van het vastrecht niet onder de aansluitkosten
geschaard worden, omdat de SAH de aansluiting op een warmtenet subsidieert en niet
het gebruik ervan. Vastrecht gaat over het gebruik. Ook worden sociale kosten en staartkosten
niet gesubsidieerd omdat in de opzet van de SAH is gekozen voor een subsidie van de
direct herleidbare kosten die te maken hebben met de verduurzaming. In deze regeling
vindt dit besluit niet heroverwogen.
9.2. Advies Adviescollege toetsing regeldruk (ATR)
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor
een formeel advies, omdat het naar verwachting geen (omvangrijke) gevolgen voor de
regeldruk heeft.
10. Inwerkingtreding
De gewijzigde regeling treedt in werking op 1 oktober 2021. De inwerkingtreding vindt
niet plaats op het vaste verandermoment van 1 januari 2022 omdat de doelgroep gebaat
is bij een spoedige inwerkingtreding.
II. Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel A
In artikel 1 zijn in de alfabetische rangschikking omschrijvingen ingevoegd van de
begrippen ‘binneninstallatie’, ‘doorleverancier’, ‘gebouw’, ‘inpandig leidingstelsel’,
‘koopwoning’, ‘vereniging van eigenaars’ en ‘woning’. Een verhuurder of vereniging
van eigenaars kan worden aangemerkt als ‘doorleverancier’ wanneer zowel sprake is
van een centrale aansluiting in het gebouw als individuele aansluitingen in alle woningen.
Deze individuele aansluitingen voorzien in de aansluiting van de zogenoemde binneninstallaties
in de woningen op het inpandig leidingstelsel in het gebouw dat via de centrale aansluiting
is aangesloten op het warmtenet. Zie voor nadere uitleg paragraaf 2.3 van het algemeen
deel van deze toelichting. De overige begripsbepalingen zijn onmisbaar voor het openstellen
van de regeling voor VvE’s waarvan ten minste één lid verhuurder is van een woning
in het gebouw of de gebouwen waarvoor de VvE is opgericht.
Onderdelen B tot en met E, J, M en R
De wijzigingen in de artikelen 2, 3, 4, 6, 11, 14 en 19 zijn erop gericht de regeling
open te stellen voor zowel verhuurders en woningcorporaties als VvE’s waarvan ten
minste een lid verhuurder is (ook wel aangeduid als gemengde VvE’s). Hierdoor kunnen
niet alleen de verhuurders binnen een VvE maar ook de eigenaar-bewoners van deze VvE
gebruik maken van de subsidieregeling.
Onderdelen F en N
De artikelen 7, eerste lid, onder b, en 15, eerste lid, onder b, zijn uitgebreid zodat
naast het subsidiëren van het verwijderen van het gasfornuis en de gasleidingen en
het aanpassen van de meterkast en de leidingen ten behoeve van het elektrisch koken
ook een subsidie kan worden verstrekt voor de aanschaf van een volledig elektrische
kookvoorziening, zoals een volledig elektrische kookplaat. Daarnaast is in artikel
7, eerste lid, onder b, onder 6° een technische verbetering doorgevoerd.
In titel 4.5 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies aangaande de Investeringssubsidie
duurzame energie en energiebesparing (afgekort: ISDE) wordt onderscheid gemaakt tussen
individuele en centrale aansluitingen op het warmtenet. Zo is in artikel 4.5.2, vierde
lid, van die regeling bijvoorbeeld uitdrukkelijk bepaald dat een subsidie kan worden
verstrekt aan de eigenaar-bewoner ten behoeve van het aansluiten van een bestaande
koopwoning op een individuele aansluiting op het warmtenet en dat een subsidie kan
worden verstrekt aan een VvE ten behoeve van het aansluiten van een bestaand appartementencomplex
op een centrale aansluiting op een warmtenet. Hoewel in de SAH een dergelijk onderscheid
niet wordt gemaakt, houden de beide regelingen wel degelijk verband met elkaar. Een
aanvraag voor een subsidie voor een centrale aansluiting op een warmtenet wordt op
grond van artikel 4.5.9, vierde lid, onder b, van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies
bijvoorbeeld afgewezen als een lid van een VvE op grond van de SAH een subsidie kan
aanvragen, oftewel als het gaat om een VvE waar een verhuurder deel van uitmaakt.
Door het wijzigen van de artikelen 7, eerste lid, onder d, en 15, eerste lid, onder
d, wordt tot uitdrukking gebracht dat door het openstellen van de Stimuleringsregeling
voor VvE’s waarvan een of meer leden verhuurder zijn van een woning in dat gebouw
waarvoor de VvE is opgericht niet alleen een subsidie kan worden verstrekt voor het
aansluiten van een woning op het warmtenet, maar desgewenst ook voor het aansluiten
van het gehele gebouw waarvoor een VvE is opgericht.
De wijziging in de artikelen 7, eerste lid, onder c, onder 1°, en 15, eerste lid,
onder c, onder 1°, en het invoegen van een nieuw onderdeel 2° in die artikelen hangt
hiermee samen. Geregeld is dat niet alleen de kosten voor het aankoppelen van de binneninstallatie
van een woning op het warmtenet subsidiabel zijn. Er kan ook een subsidie worden verstrekt
voor het aankoppelen van een de binneninstallatie van een woning op het inpandig leidingstelsel
van een gebouw. Het inpandig leidingstelsel bestaat uit één of meer leidingen en daarmee
verbonden hulpmiddelen ten behoeve van het transport van warmte tussen de centrale
aansluiting van het gebouw op een warmtenet en de individuele aansluiting van de woning.
Verder is aan het slot van de artikelen 7, eerste lid, onder c, en 15, eerste lid,
onder c, eveneens een nieuw onderdeel opgenomen. Met dit onderdeel wordt geregeld
dat op grond van deze regeling ook een subsidie kan worden verstrekt voor de kosten
voor de aanleg van het inpandig leidingstelsel zelf. Voorbehouden dat de aanleg van
het leidingstelsel nodig is voor het aansluiten van de woning op het warmtenet.
Tot slot is in de artikelen 7, derde lid, en 15, tweede lid, een per abuis missende
verwijzing naar het Kaderbesluit BZK-subsidies ingevoegd.
Onderdelen G en O
Aan de artikelen 8 en 16 is een derde lid toegevoegd. In het derde lid, onder a, is
het mogelijk gemaakt voor verhuurders en gemengde VvE’s die optreden als doorleverancier
van warmte geleverd door een andere warmteleverancier om zowel de kosten die door
de warmteleverancier worden gerekend voor het aansluiten van het gebouw op het warmtenet
middels een centrale aansluiting als de kosten voor het aanleggen van een inpandig
leidingstelsel ten behoeve van het transport van warmte tussen de centrale aansluiting
van het gebouw en de individuele aansluiting van de woning op te voeren onder de zogenoemde
aansluitkosten. Het inpandig leidingstelsel is in dit geval eigendom van de verhuurder
of de gemengde VvE. Het opvoeren van de kosten voor het aanleggen van het inpandig
leidingstelsel onder de aansluitkosten heeft tot gevolg dat voor deze kosten een bijdrage
kan worden verleend van 30% met een maximum van € 3.800 per woning. Voor de overige
subsidiabele kosten kan in zo’n geval nog steeds een bijdrage worden aangevraagd van
40% met een maximum van € 1.200 per woning. De maximale hoogte van de subsidie per
woning blijft dus ook wanneer deze situatie zich voordoet gelijk. In het derde lid,
onder b, is geregeld dat ook als een verhuurder of gemengde VvE niet optreedt als
doorleverancier van warmte de kosten voor het aanleggen van het inpandig leidingstelsel
mogen worden opgevoerd onder de aansluitkosten. Dit is alleen mogelijk als het inpandig
leidingstelsel noodzakelijk is voor de warmtelevering en de eigendom of het beheer
van het leidingstelsel wordt overgedragen aan de warmteleverancier.
Onderdelen H en P
De wijzigingen die in de artikelen 9 en 17 zijn aangebracht hangen samen met het openstellen
van de regeling voor VvE’s waarvan een of meer leden verhuurder zijn van een woning
in het gebouw of de gebouwen waarvoor de VvE is opgericht. Het gaat voornamelijk om
vrij beperkte aanpassingen van de reeds bestaande aanvraagvereisten. Zo is bijvoorbeeld
verduidelijkt dat alleen verhuurders, die al dan niet onderdeel uitmaken van een VvE,
een verklaring moeten verstrekken waaruit blijkt dat zij voor de activiteiten waarvoor
op grond van deze regeling subsidie wordt aangevraagd niet meer steun ontvangen dan
is toegestaan op grond van de algemene groepsvrijstellingsverordening respectievelijk
de de-minimisverordening (de artikelen 9, eerste lid, onder f en 17, eerste lid, onder
g). Nieuw is in de eerste plaats dat als de aanvraag wordt ingediend door een VvE
of één of meer leden van een vereniging van eigenaars een afschrift van het besluit
van de algemene ledenvergadering moet worden meegezonden (de artikelen 9, eerste lid,
onder d en 17, eerste lid, onder d). Hierin is ofwel besloten tot aansluiting van
alle leden van de VvE op het warmtenet ofwel toestemming verleend voor het aansluiten
van een deel van de woningen die onderdeel uitmaken van het gebouw waarvoor de VvE
is opgericht. Toestemming van de algemene ledenvergadering is nodig omdat de aanpassingen
in verband met de aansluiting op het warmtenet en het aardgasvrij maken van woningen
betrekking kunnen hebben op de gemeenschappelijke gedeelten van het gebouw. Het dient
in beide gevallen te gaan om een besluit van de algemene ledenvergadering die rechtsgeldig
is genomen conform de in het splitsingsreglement genoemde meerderheid en eventuele
aanwezigheidsvereiste (quorum). In het geval dat de aanvraag wordt ingediend door
een VvE met een hoofd- en ondersplitsing moet toestemming worden verleend door beide
VvE’s als een locatie waar een voorziening wordt geplaatst in de splitsingsakte is
aangemerkt als gemeenschappelijke locatie in de hoofdsplitsing. Bij een geldige aanvraag
die is ingediend door een VvE gebaseerd op een besluit van de algemene ledenvergadering
waarvan een afschrift is verstrekt bij de aanvraag zal de RVO de subsidie verstrekken
aan de VvE. De VvE zal er vervolgens zorg voor dragen dat de leden de juiste bijdrage
krijgen voor de door hen gemaakte kosten, zoals bijvoorbeeld voor de kosten voor de
aanschaf van een volledig elektrische kookplaat. Daarnaast is in de artikelen de eis
gesteld dat bij een aanvraag die betrekking heeft op woningen die onderdeel uitmaken
van een gebouw of gebouwen waarvoor een VvE is opgericht een verklaring wordt verstrekt
waaruit blijkt dat ten minste één van die woningen gedurende de twee jaar voorafgaande
aan de aanvraag ten minste drie maanden is verhuurd (de artikelen 9, eerste lid, onder
g en 17, eerste lid, onder e). Bij een aanvraag die betrekking heeft op uitsluitend
huurwoningen die geen onderdeel uitmaken van een gebouw of gebouwen waarvoor een VvE
is opgericht moet een vergelijkbare verklaring worden overgelegd. Verschil is dat
uit die verklaring moet blijken dat alle huurwoningen waarop de aanvraag betrekking
heeft gedurende twee jaar voorafgaande aan de aanvraag ten minste drie maanden verhuurd
moeten zijn (de artikelen 9, eerste lid, onder h en 17, eerste lid, onder f). Naast
de wijzigingen in verband met het openstellen van de regeling voor gemengde VvE’s
is in de artikelen 9, eerste lid, onder e, onder 1° en 17, eerste lid, onder e, onder
1°, uitdrukkelijk bepaald een eventueel in de overeenkomst met de warmteleverancier
opgenomen verhoging van de kosten in verband met een mogelijke toekomstige prijsstijging
niet wordt meegenomen. Het gaat enkel om de aansluitkosten die gelden op het moment
van indiening.
Onderdelen I en Q
De toevoeging in artikel 10, eerste lid, en 18, eerste lid, hangt samen met het feit
dat VvE’s enkel gaan over het uitvoeren van werkzaamheden in gemeenschappelijke delen
van het gebouw waarvoor de vereniging is opgericht en niet over werkzaamheden in individuele
huur- en koopwoningen die onderdeel uitmaken van het gebouw. Het is bijvoorbeeld aan
verhuurders- en eigenaar-bewoners om een volledig elektrische kookvoorziening voor
de woning aan te schaffen.
Onderdeel K
Bij de internetconsultatie is aangegeven dat het voorschieten van (grote) bedragen
voor VvE’s een knelpunt vormt. Artikel 12, eerste lid, is aangepast om VvE’s daarin
tegemoet te komen. Bepaald is dat het voorschot bij verlening van een subsidie van
€ 25.000 of meer 70% bedraagt als de subsidie betrekking heeft op woningen die onderdeel
uitmaken van een gebouw of gebouwen waarvoor een VvE is opgericht. Het voorschot aan
verhuurders van huurwoningen die geen onderdeel uitmaken van een gebouw of gebouwen
waarvoor een VvE is opgericht blijft gelijk en bedraagt 50%. Een voorschot wordt in
beginsel binnen 6 weken uitgekeerd, maar van deze termijn kan worden afgeweken in
de verleningsbeschikking. Na afronding van de activiteiten zal de subsidieontvanger
een aanvraag moeten indienen tot vaststelling van de subsidie. In de vaststellingsbeschikking
kan vervolgens de resterende 30% of 50% worden toegekend.
Onderdeel L
De wijziging in artikel 13 is erop gericht te verduidelijken dat de Minister de gegevens
als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening
niet alleen binnen zes maanden na de subsidieverlening bekendmaakt als de subsidie
die is verleend aan de verhuurder die de aanvraag heeft ingediend meer dan € 500.000
bedraagt. De gegevens worden ook bekendgemaakt als een VvE de aanvraag heeft ingediend
en een verhuurder die lid is van die VvE meer dan € 500.000 aan subsidie ontvangt
voor activiteiten die worden verricht ten aanzien van de huurwoningen waarvan die
verhuurder de eigenaar is.
Onderdeel S
In het nieuwe artikel 20a is een regeling getroffen voor VvE’s waarvan aan de leden
die verhuurder zijn voorafgaand aan de wijziging van de SAH, dus voor 1 oktober 2021,
een subsidie is verleend. Er wordt in voorzien dat ook deze VvE’s gebruik kunnen maken
van de regeling, ook al heeft de aanvraag in feite alleen nog maar betrekking op de
koopwoningen die onderdeel uitmaken van het gebouw waarvoor een VvE is opgericht.
Zelfs als al is aangevangen met het aardgasvrij maken van de woningen, de aansluiting
op het warmtenet van die woningen en het volledig aardgasvrij maken van de woningen
die reeds zijn aangesloten op het warmtenet (artikel 6, tweede lid, onder a). Ook
een aantal andere vereisten gaan niet op, zo ook de eis dat voor huur- en koopwoningen
die onderdeel uitmaken van een gebouw of gebouwen waarvoor één VvE is opgericht die
op grond van dezelfde overeenkomst met een warmteleverancier op een warmtenet worden
aangesloten één aanvraag wordt ingediend (artikel 3, tweede lid).
Deze bepaling biedt niet de mogelijkheid aan verhuurders aan wie op grond van de SAH
voor 1 oktober 2021 al een subsidie is verleend om een nieuwe aanvraag in te dienen
om een subsidie te verkrijgen voor de aanschaf van een volledig elektrische kookvoorziening.
Artikel II
In artikel II wordt de inwerkingtreding geregeld. In overeenstemming met de RVO wordt
enigszins afgeweken van de minimuminvoeringstermijn van 3 maanden zodat de inwerkingtreding
op 1 oktober 2021 kan plaatsvinden.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren