Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 8 juli 2021, 2021-0000054735, houdende vaststelling van de Subsidieregeling leer- en ontwikkelbudget voor de stimulering van de arbeidsmarktpositie van natuurlijke personen met een band met de Nederlandse arbeidsmarkt (Subsidieregeling STAP-budget)

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Handelende, voor zover het scholing en het scholingsregister betreft, in overeenstemming met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

Gelet op de artikelen 3, eerste en derde lid, 5 en 8, eerste lid, van de Kaderwet SZW-subsidies;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

aanvraagtijdvak:

een tijdvak als bedoeld in artikel 9 waarin aanvragen voor subsidie op grond van deze regeling kunnen worden ingediend;

aanwezigheids- of deelnemingspercentage:

een percentage dat door de opleider wordt vastgesteld door middel van registratie van de fysieke aanwezigheid van de subsidieontvanger gedurende de scholing, dan wel, in geval van scholing die langs digitale weg wordt gegeven, van deelname aan de scholing in digitale vorm;

bewijs van deelname:

een door de opleider, overeenkomstig een door het UWV vastgesteld format, opgesteld document waarop is aangegeven of de gesubsidieerde scholing is afgerond overeenkomstig artikel 14, tweede lid;

bijdrage van een derde:

bijdrage die de subsidieaanvrager van een ander dan de Minister voor de te subsidiëren of gesubsidieerde activiteit ontvangt en die de subsidieaanvrager aanwendt of behoort aan te wenden voor de te subsidiëren of gesubsidieerde activiteit;

diploma of certificaat:

een schriftelijk bewijs van afronding van een scholing of deel van een scholing, te bereiken door het afleggen van een test, proef of examen;

DUO:

de Dienst Uitvoering Onderwijs;

einddatum van de scholing:

de datum die in de beschikking tot subsidieverlening als datum van afronding van de scholing is vermeld;

EVC-aanbieder:

aanbieder die volgens de principes en uitgangspunten van de Kwaliteitscode EVC een EVC-procedure uitvoert aan de hand van een voor EVC erkende onderwijs-, beroeps- of branchestandaard, en die voor de desbetreffende standaard is opgenomen in het register erkende EVC-aanbieders van het Nationaal Kenniscentrum EVC;

EVC-procedure:

geheel van processtappen en instrumenten waarmee een EVC-aanbieder eerder of elders verworven competenties van een kandidaat beoordeelt ten opzichte van een voor EVC erkende onderwijs-, beroeps- of branchestandaard, en waarbij de uitkomsten worden vastgelegd in een ervaringscertificaat;

meerjarige scholing:

een scholing die een nominale studieduur van meer dan 12 maanden heeft;

Minister:

de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

NLQF:

het Nederlands Kwalificatieraamwerk voor inschaling van kwalificaties betreffende opleiding en studie;

NRTO:

de Nederlandse Raad voor Training en Opleiding;

opleider:

een aanbieder van een scholing waarvoor op grond van deze regeling subsidie kan worden verleend;

opleidingsjaar:

een opleidingsjaar, dat deel uitmaakt van een meerjarige scholing, waarvoor les-, cursus-, college- of examengeld in rekening wordt gebracht;

Richtlijn 2004/38/EG:

Richtlijn 2004/38/EG van het Europees parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PbEG 2004, L 229);

scholing:

  • a. opleiding of training, niet zijnde een bedrijfsspecifieke training, die:

    • 1°. wordt aangeboden door een opleidingsinstituut dat door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap erkend onderwijs verzorgt en die leidt tot een diploma of certificaat, dan wel verband houdt met onderdelen van een door deze Minister vastgesteld kwalificatiedossier, vastgestelde kwalificatie of een door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie geaccrediteerde opleiding;

    • 2°. leidt tot een door het Nationaal Coördinatiepunt NLQF ingeschaalde kwalificatie, die is opgenomen in het NLQF-register; of

    • 3°. wordt gegeven door een opleidingsinstituut, een trainingsbureau, een EVC-aanbieder of examenaanbieder die in het bezit is van het NRTO-keurmerk;

  • b. bedrijfsopleidingen, niet zijnde bedrijfsspecifieke opleidingen, waaronder mede begrepen cursussen of trainingen, gericht op het bijhouden of vergroten van vakkennis of het aanleren van extra vaardigheden, die leiden tot een branchecertificaat uitgegeven door een door de branche erkende organisatie;

scholingsregister:

het scholingsregister, genoemd in artikel 21, waarin alle scholing is opgenomen waarvoor op grond van deze regeling subsidie kan worden verleend;

STAP-aanmeldingsbewijs:

een door de opleider opgesteld document, waarmee wordt gelijkgesteld een aanmelding voor een scholing in het van overheidswege bekostigd onderwijs, waarop is aangegeven welke scholing gaat worden gevolgd, de persoon die de scholing gaat volgen, diens geboortedatum en studentnummer of inschrijfnummer bij de scholing, de voorziene start- en einddatum van de scholing en in geval er sprake is van een meerjarige scholing de einddatum van het desbetreffende opleidingsjaar;

subsidieaanvrager:

de persoon die een aanvraag voor subsidieverlening op grond van deze regeling heeft ingediend;

subsidieontvanger:

de subsidieaanvrager aan wie krachtens deze regeling subsidie is verleend;

UWV:

het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

vervolgaanvraag:

een subsidieaanvraag voor een volgend opleidingsjaar als bedoeld in artikel 6, tweede lid;

volksverzekeringen:

de verzekeringen op grond van de Algemene Ouderdomswet, de Algemene nabestaandenwet, de Algemene Kinderbijslagwet en de Wet langdurige zorg.

Artikel 2. Toepasselijkheid Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS

Op subsidies verleend op grond van deze regeling is de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS niet van toepassing.

Artikel 3. Doel van de subsidie

Het doel van deze regeling is om personen, die een band hebben met de Nederlandse arbeidsmarkt, met financiële ondersteuning in staat te stellen om scholing te volgen, gericht op versterking van hun arbeidsmarktpositie.

Artikel 4. Subsidiabele kosten

Subsidiabele kosten zijn:

  • a. les-, cursus-, college- of examengeld, alsmede kosten van door de opleider verplicht gestelde leermiddelen of beschermingsmiddelen voor zover deze middelen direct noodzakelijk zijn voor het volgen en afronden van de scholing, mits de kosten van deze middelen in rekening worden gebracht door de opleider;

  • b. kosten voor een EVC-procedure, die door de EVC-aanbieder in rekening worden gebracht, waarbij als er sprake is van leermiddelen of beschermingsmiddelen, onderdeel a van overeenkomstige toepassing is.

Artikel 5. Aanvraaggerechtigde en subsidievoorwaarden scholing

  • 1. De Minister kan subsidie verstrekken aan een persoon die een band heeft met de Nederlandse arbeidsmarkt ten behoeve van een door hem te volgen scholing die in het scholingsregister is vermeld.

  • 2. Er is sprake van een band met de Nederlandse arbeidsmarkt indien de subsidieaanvrager:

    • a. ten tijde van de aanvraag achttien jaar of ouder is en de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet, nog niet heeft bereikt;

    • b. ten tijde van de aanvraag een burger van de Unie is of een familielid is als bedoeld in Richtlijn 2004/38/EG of burger van een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland; en

    • c. in de periode van twee jaar en drie maanden tot drie maanden voor de kalendermaand van zijn aanvraag gedurende ten minste zes maanden verzekerd is geweest voor de volksverzekeringen.

  • 3. De Minister verstrekt uitsluitend subsidie voor een scholing die start:

    • a. vanaf vier weken na de dag van de subsidieaanvraag en binnen drie maanden na de sluiting van het aanvraagtijdvak waarin de subsidieaanvraag is ingediend; of

    • b. op een later gelegen dag die redelijkerwijs nodig is, indien het voor de opleider niet mogelijk is de scholing binnen het in onderdeel a genoemde tijdvak te starten.

  • 4. De Minister verstrekt geen subsidie voor een scholing, indien de subsidieaanvrager ten tijde van de aanvraag de leeftijd van 30 jaren nog niet heeft bereikt en:

    • a. de te subsidiëren scholing kan worden aangemerkt als een onderwijssoort als bedoeld in de artikelen 2.4, 2.8, 2.10 en 2.11 van de Wet studiefinanciering 2000; of

    • b. de te subsidiëren scholing kan worden aangemerkt als een onderwijssoort als bedoeld in de artikelen 2.9 of 2.10 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

  • 5. De Minister verstrekt geen subsidie voor een scholing, voor zover de subsidieaanvrager voor de subsidiabele kosten van de scholing reeds subsidie op grond van een andere regeling strekkend tot subsidiëring van een opleiding of scholing ontvangt of zal ontvangen.

  • 6. De Minister verstrekt uitsluitend subsidie voor zover de subsidieaanvrager voor de subsidiabele kosten van de scholing geen bijdrage van een derde, anders dan bedoeld in het vijfde lid, heeft ontvangen of zal ontvangen.

Artikel 6. Meerjarige scholing

  • 1. Indien de te subsidiëren activiteit wordt aangemerkt als een meerjarige scholing, kan de Minister per aanvraag subsidie verstrekken voor ten hoogste één opleidingsjaar van deze scholing.

  • 2. Indien de subsidieaanvrager op grond van deze regeling subsidie heeft ontvangen voor een opleidingsjaar van een meerjarige scholing, kan de Minister op aanvraag subsidie verstrekken voor een volgend opleidingsjaar.

  • 3. In afwijking van artikel 5, derde lid, aanhef en onderdeel a, start het volgende opleidingsjaar binnen vijf maanden na sluiting van het aanvraagtijdvak waarin de vervolgaanvraag is ingediend.

Artikel 7. Subsidiebedrag

De subsidie voor een scholing bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten van de scholing zoals vermeld in het scholingsregister, tot een maximum van € 1.000,– inclusief btw.

Artikel 8. Aanvraag

  • 1. De subsidieaanvrager kan een subsidieaanvraag indienen vanaf 1 maart 2022 door middel van een door de Minister beschikbaar gesteld elektronisch formulier.

  • 2. De subsidieaanvraag wordt voor aanvang van de scholing ingediend.

  • 3. In de subsidieaanvraag wordt opgenomen:

    • a. het burgerservicenummer, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer van de subsidieaanvrager;

    • b. de scholing waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • c. de startdatum van de scholing en de verwachte datum van afronding van de scholing, zoals vastgesteld door de opleider;

    • d. indien sprake is van een meerjarige scholing, de totale verwachte duur van de scholing, zoals vastgesteld door de opleider;

    • e. als bijlage bij de subsidieaanvraag het STAP-aanmeldingsbewijs voor de scholing;

    • f. indien van toepassing, de voortgang en eventuele afronding van een opleidingsjaar van een meerjarige scholing waarvoor reeds subsidie is verleend;

    • g. de hoogst afgeronde opleiding van de subsidieaanvrager;

    • h. de arbeidsmarktpositie van de subsidieaanvrager ten tijde van zijn aanvraag;

    • i. indien de subsidieaanvrager ten tijde van zijn aanvraag werkzaam is, de aard van de werkzaamheden die hij verricht; en

    • j. het beoogde arbeidsmarktdoel dat de subsidieaanvrager heeft met het volgen van de scholing.

  • 4. Voor zover de subsidieaanvrager voor dezelfde begrote kosten ook subsidie of een andere financiële bijdrage heeft aangevraagd of zal gaan aanvragen bij een ander bestuursorgaan of rechtspersoon, doet hij daarvan mededeling in de subsidieaanvraag, onder vermelding van de stand van zaken van de beoordeling van die andere aanvraag.

  • 5. Indien de subsidieaanvrager voor de subsidiabele kosten van de scholing een bijdrage van een derde heeft ontvangen of zal ontvangen, doet de subsidieaanvrager daarvan mededeling in de aanvraag tot subsidieverlening, onder vermelding van de bijdrage die de subsidieaanvrager heeft ontvangen of zal ontvangen.

  • 6. Indien indiening van een subsidieaanvraag door middel van een door de Minister beschikbaar gesteld elektronisch formulier als bedoeld in het eerste lid voor een persoon die een aanvraag wil doen, niet mogelijk is, voorziet de Minister op daartoe strekkend verzoek van die persoon in een zodanige faciliteit dat deze persoon een aanvraag als bedoeld in dit artikel kan doen.

Artikel 9. Subsidieplafond en aanvraagtijdvakken

  • 1. De Minister stelt voor elk kalenderjaar een subsidieplafond vast voor subsidies op grond van deze regeling en verdeelt het beschikbare bedrag over de aanvraagtijdvakken, genoemd in het tweede lid.

  • 2. Voor subsidies op grond van deze regeling is beschikbaar:

    • a. van 1 januari tot en met 28 februari 2022 € 0;

    • b. van 1 maart tot en met 30 april 2022 € 36,1 miljoen;

    • c. van 1 mei tot en met 30 juni 2022 € 36,1 miljoen;

    • d. van 1 juli tot en met 31 augustus 2022 € 36,1 miljoen;

    • e. van 1 september tot en met 31 oktober 2022 € 36,1 miljoen;

    • f. van 1 november tot en met 31 december 2022 € 36,0 miljoen.

  • 3. De maximumgrens van het beschikbare bedrag in een aanvraagtijdvak als bedoeld in het tweede lid wordt bereikt op het moment dat het totaal aan verleende subsidiebedragen als bedoeld in artikel 10, derde lid, in het desbetreffende aanvraagtijdvak gelijk is aan of hoger wordt dan het in het desbetreffende aanvraagtijdvak beschikbare subsidiebedrag, bedoeld in het tweede lid.

  • 4. Indien een deel van het bedrag dat beschikbaar is in een aanvraagtijdvak op de laatste dag van dat aanvraagtijdvak om 23.59 uur niet is uitgeput, worden de resterende middelen toegevoegd aan de middelen van het volgende aanvraagtijdvak van hetzelfde kalenderjaar.

Artikel 10. Behandeling van subsidieaanvragen en rangschikking

  • 1. Subsidieaanvragen die volledig zijn, worden behandeld op volgorde van ontvangst.

  • 2. Van een volledige subsidieaanvraag is sprake indien is voldaan aan artikel 8.

  • 3. Indien het bedrag dat beschikbaar is in een tijdvak op enig moment gedurende dat tijdvak is uitgeput, worden vervolgaanvragen die op dat moment reeds zijn ingediend en waarop nog niet is beslist geacht te zijn ingediend in het eerstvolgende tijdvak.

Artikel 11. Beschikking tot subsidieverlening en beslistermijn

  • 1. De subsidie wordt op aanvraag bij beschikking verleend.

  • 2. De Minister besluit binnen vier weken na ontvangst daarvan op de aanvraag tot subsidieverlening.

  • 3. De beschikking tot subsidieverlening vermeldt in ieder geval de scholing waarvoor subsidie wordt verleend, de opleider, het subsidiebedrag, de startdatum van de scholing, de datum waarop de scholing zal worden afgerond, de wijze waarop kan worden aangetoond dat de scholing is afgerond en de wijze van bevoorschotting en betaling.

  • 4. De Minister verstrekt de opleider een bericht over de beschikking tot subsidieverlening.

Artikel 12. Weigeringsgronden

  • 1. Onverminderd de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35, eerste lid, en tweede lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht wordt de subsidie geweigerd, indien:

    • a. de subsidieaanvraag niet voldoet aan de in deze regeling gestelde eisen;

    • b. de aangevulde subsidieaanvraag niet binnen de gestelde termijn is ontvangen;

    • c. de subsidieaanvrager op grond van deze regeling in het desbetreffende kalenderjaar al een beschikking tot subsidieverlening heeft ontvangen waarin de aangevraagde subsidie is toegekend;

    • d. de volledige subsidieaanvraag na aanvang van de scholing is ingediend;

    • e. de scholing niet is vermeld in het scholingsregister; of

    • f. indien de subsidieaanvrager op het moment van zijn aanvraag op grond van artikel 19, tweede lid, is uitgesloten van het recht op subsidie.

  • 2. De subsidie wordt voorts geweigerd voor zover voor de subsidiabele kosten van de scholing artikel 5, vijfde of zesde lid, van toepassing is.

Artikel 13. Bevoorschotting en betaling

  • 1. De Minister verleent bij de beschikking tot subsidieverlening ambtshalve een voorschot van 100%.

  • 2. De Minister betaalt het voorschot aan de opleider nadat de opleider de informatie, bedoeld in artikel 16, tweede lid, aan hem heeft verstrekt.

  • 3. Onverminderd artikel 4:56 van de Algemene wet bestuursrecht, schort de Minister de betaling, bedoeld in het tweede lid op, indien:

    • a. sprake is van een ernstig vermoeden dat door de subsidieontvanger niet wordt voldaan aan de verplichtingen die zijn verbonden aan de subsidie; of

    • b. indien een melding van de subsidieontvanger of de opleider daartoe aanleiding geeft.

Artikel 14. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1. De subsidieontvanger neemt deel aan de scholing waarvoor subsidie is verleend en rondt deze af.

  • 2. De scholing is afgerond indien de subsidieontvanger de scholing heeft voltooid met:

    • a. een diploma of certificaat;

    • b. een aanwezigheids- of deelnemingspercentage van ten minste 80%;

    • c. ten minste 80% van het vereist aantal studiepunten in geval van een meerjarige opleiding; of

    • d. de intekening of deelname aan tentamens of examens of, anders dan een vrijstelling, een of meer beoordelingen in een vak op basis van een overzicht van behaalde resultaten in geval van bekostigd onderwijs.

  • 3. De subsidieontvanger toont op verzoek van de Minister op de in de verleningsbeschikking aangegeven wijze aan dat de scholing waarvoor de subsidie is verleend, is afgerond en dat is voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie zijn verbonden.

  • 4. De subsidieontvanger verleent desgevraagd alle medewerking aan door of namens de Minister uit te voeren steekproefsgewijze onderzoeken naar de rechtmatigheid van de subsidieverstrekking.

Artikel 15. Meldingsplicht subsidieontvanger

  • 1. De subsidieontvanger doet onverwijld schriftelijk melding aan de Minister indien:

    • a. aannemelijk is geworden dat de scholing waarvoor de subsidie is verstrekt niet, niet tijdig of niet geheel zal worden afgerond;

    • b. aannemelijk is geworden dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de overige subsidieverplichtingen zal worden voldaan; of

    • c. zich andere omstandigheden voordoen of zullen voordoen die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie.

  • 2. De melding wordt voorzien van een toelichting waarbij de relevante stukken worden overgelegd.

  • 3. Op grond van een omstandigheid als bedoeld in het eerste lid en de daarbij gegeven toelichting, kan de Minister besluiten de einddatum van de scholing op een latere datum vast te stellen.

Artikel 16. Verplichtingen opleider

  • 1. Nadat de opleider een STAP-aanmeldingsbewijs heeft verstrekt en de subsidie is verleend aan de subsidieaanvrager, zijn in verband met de betaling van het voorschot de navolgende verplichtingen van toepassing op de opleider.

  • 2. De opleider verstrekt aan de Minister vanaf drie weken voor de startdatum van de scholing, maar uiterlijk binnen dertien weken na afronding van de scholing, een elektronische factuur volgens een door UWV verstrekt format, waarbij tevens het registratienummer van de beschikking tot subsidieverlening vermeld wordt.

  • 3. Indien de subsidieontvanger, nadat betaling van het voorschot aan de opleider heeft plaatsgevonden, doch voor de startdatum van de scholing, de aanmelding bij de opleider tijdig heeft geannuleerd:

    • a. meldt de opleider het niet starten van deze scholing onverwijld aan de Minister; en

    • b. betaalt de opleider het voorschot onverwijld terug aan de Minister.

  • 4. Indien de gesubsidieerde scholing niet kan starten of niet kan worden afgerond vanwege een omstandigheid die op grond van de algemene voorwaarden van de opleider in de risicosfeer van de opleider ligt:

    • a. meldt de opleider onverwijld aan de Minister dat de scholing niet kan starten of niet kan worden afgerond onder vermelding van de reden daarvan; en

    • b. betaalt de opleider het voorschot onverwijld terug aan de Minister.

  • 5. Na de einddatum van de scholing verstrekt de opleider binnen dertien weken aan de Minister een bewijs van deelname waaruit blijkt of de subsidieontvanger de scholing heeft afgerond.

  • 6. De opleider vermeldt op het bewijs van deelname de persoon die de scholing heeft gevolgd, diens studentnummer of inschrijfnummer bij de scholing, het aanwezigheids- of deelnemingspercentage, of de scholing is afgerond met een diploma of certificaat, dan wel met de intekening, de deelname of de beoordelingen, bedoeld in artikel 14, tweede lid.

  • 7. De opleider houdt voor de deelnemers en voor de Minister zijn algemene voorwaarden beschikbaar en raadpleegbaar.

Artikel 17. Beschikking tot subsidievaststelling

  • 1. De Minister stelt de subsidie vast binnen 13 weken nadat de opleider hem het bewijs van deelname heeft verstrekt.

  • 2. De subsidie wordt vastgesteld op een bedrag tot ten hoogste het in de verleningsbeschikking genoemde bedrag.

Artikel 18. Terugvordering

  • 1. De verstrekte subsidie kan geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd van de subsidieontvanger indien deze ten onrechte of voor een te hoog bedrag is verstrekt of indien niet aan de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 14 of 15 is voldaan.

  • 2. Het aan de opleider betaalde voorschot kan geheel of gedeeltelijk van de opleider worden teruggevorderd, indien niet voldaan is aan een van de verplichtingen, genoemd in artikel 16, derde tot en met zevende lid.

Artikel 19. Verwijdering uit scholingsregister en uitsluiting van de regeling

  • 1. Indien een opleider naar het oordeel van de Minister misbruik of verwijtbaar oneigenlijk gebruik maakt van deze regeling, beslist de Minister over verwijdering van deze opleider uit het scholingsregister voor ten hoogste de resterende periode tot de vervaldatum van deze regeling.

  • 2. Onverminderd artikel 18, eerste lid, kan de subsidieaanvrager voor een door de Minister te bepalen periode van ten hoogste twee jaren worden uitgesloten van het recht op subsidie op grond van deze regeling indien de subsidieaanvrager niet heeft voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 14 of 15 en daarbij sprake is geweest van verwijtbare nalatigheid.

Artikel 20. Mandaat, volmacht en machtiging UWV

  • 1. De Minister verleent aan de Raad van Bestuur van het UWV mandaat, volmacht en machtiging om, in het kader van de uitvoering van deze regeling:

    • a. besluiten te nemen, privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten en handelingen te verrichten die een privaatrechtelijke rechtshandeling noch een besluit zijn;

    • b. te beslissen op bezwaarschriften, met dien verstande dat de persoon die betrokken is bij het besluitvormingsproces ten aanzien van het bezwaarschrift niet ook betrokken is geweest bij het besluitvormingsproces in eerste aanleg; en

    • c. in rechte op te treden en tegen rechterlijke uitspraken hoger beroep of cassatie in te stellen, dan wel af te zien van hoger beroep of cassatie.

  • 2. Het UWV is in het kader van de uitvoering van deze regeling bevoegd tot het verlenen van ondermandaat of het doorverlenen van zijn andere vertegenwoordigingsbevoegdheden aan bij het UWV werkzame functionarissen.

  • 3. Hoofdstuk 4 van het Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit SZW 2009 is van toepassing op de uitoefening van bevoegdheden op grond van deze regeling en tevens op de uitoefening van bevoegdheden die krachtens ondermandaat respectievelijk doorverlening van volmacht en machtiging worden uitgeoefend.

  • 4. Onverminderd het eerste tot en met derde lid wijst de voorzitter van de Raad van Bestuur van het UWV onder hem ressorterende functionarissen, werkzaam bij het UWV, aan als ambtenaren, belast met het toezicht op de naleving van de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 14, 15 en 16, vijfde lid. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op de uitvoering van artikel 19, eerste lid, en op het beheer van het scholingsregister, bedoeld in artikel 21.

Artikel 21. Beheerder scholingsregister

  • 1. Er is een scholingsregister, dat de velden bevat die een opleider invult voor opname van een door hem aangeboden scholing in het scholingsregister.

  • 2. DUO beheert het scholingsregister namens de Minister in het kader van de uitvoering van deze regeling.

  • 3. Onder beheer van het scholingsregister door DUO wordt verstaan:

    • a. het technische beheer van het scholingsregister, waaronder mede zijn begrepen het aanbrengen van noodzakelijke wijzigingen daarin ter verbetering van de gegevenskwaliteit en het functioneren daarvan;

    • b. het verwerken van gegevens die noodzakelijk zijn ter vaststelling van de scholing die in aanmerking komt voor registratie in het scholingsregister;

    • c. het verwerken van gegevens die door of namens opleiders worden aangeleverd ten behoeve van registratie in het scholingsregister;

    • d. het in de gelegenheid stellen van opleiders die geregistreerd staan in het scholingsregister om hun gegevens in het scholingsregister te actualiseren;

    • e. uitvoering geven aan een besluit van de Minister als bedoeld in artikel 19, eerste lid; en

    • f. het ter beschikking stellen van het scholingsregister aan het UWV ten behoeve van de uitvoering van deze regeling.

  • 4. DUO is bevoegd om ten behoeve van het beheer van het scholingsregister namens de Minister privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten en handelingen te verrichten die een privaatrechtelijke rechtshandeling noch een besluit zijn.

Artikel 22. Controle scholingsactiviteiten opleiders

  • 1. De Minister wijst ambtenaren, anders dan bedoeld in artikel 20, vierde lid, aan die specifiek worden belast met het toezicht op de naleving van de verplichtingen van de opleiders.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren voeren in het kader van hun toezicht op de naleving van de regels in elk geval de volgende taken uit:

    • a. zij onderzoeken steekproefs- en vergelijkenderwijze de scholing die op grond van het scholingsregister wordt aangeboden met de daadwerkelijk gegeven scholing op inhoud, niveau, looptijd, frequentie en prijs;

    • b. zij onderzoeken signalen die zij ontvangen over mogelijk misbruik of oneigenlijk gebruik door opleiders van de regeling;

    • c. zij rapporteren de Minister over de uitkomsten van hun onderzoeken;

    • d. zij informeren de Minister, als zij van oordeel zijn dat een opleider niet voldoet aan voor hem geldende artikelen in deze regeling, over toepassing van artikel 18, tweede lid, of 19, eerste lid.

  • 3. De ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, werken in hun taakuitoefening samen met de op grond van artikel 20, vierde lid, aangewezen ambtenaren.

Artikel 23. Meldpunt M&O

De Minister draagt zorg voor een meldpunt en het beheer daarvan, waar signalen over misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidie op grond van deze regeling kunnen worden gemeld.

Artikel 24. Hardheidsclausule

  • 1. De Minister kan een of meer bepalingen van deze regeling buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat de desbetreffende bepaling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op de artikelen 20, 21, 22 en 23.

Artikel 25. Verslag UWV

Het UWV brengt aan de Minister inhoudelijk en financieel verslag uit over de uitvoering van deze regeling overeenkomstig artikel 49 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

Artikel 26. Financiering

  • 1. Het Rijk voorziet in de middelen tot dekking van de lasten verbonden aan deze regeling.

  • 2. Het UWV beheert en administreert afzonderlijk de middelen, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. In verband met het middelenbeheer wordt de rijksbijdrage, bedoeld in het eerste lid, beschouwd als middelen die deel uitmaken van het Algemeen Werkloosheidsfonds.

  • 4. Voor 1 oktober van elk jaar verstrekt het UWV aan de Minister in het jaarplan met begroting een opgave van het totaalbedrag aan de voor het komende jaar geraamde lasten met betrekking tot deze regeling.

  • 5. De Minister stort op de rekening-courant, bedoeld in artikel 5.16, onderdeel b, van de Regeling Wfsv, een periodiek voorschot op de rijksbijdrage, bedoeld in het eerste lid, van de geraamde subsidielasten met als valutadatum de tweeëntwintigste dag van elke maand, en op de geraamde uitvoeringskosten met als valutadatum de vijftiende dag van elke maand. De Minister kan, na overleg met het UWV, van de bedoelde voorschotbedragen afwijken.

  • 6. In de jaarrekening, bedoeld in artikel 49 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, worden de baten en lasten opgenomen, alsmede de ontvangen voorschotten, bedoeld in het vijfde lid, uitgesplitst naar subsidielasten en uitvoeringskosten, met betrekking tot deze regeling.

  • 7. Op de in het zesde lid bedoelde subsidielasten komen in mindering de subsidiebedragen die op grond van artikel 18 zijn teruggevorderd en de bedragen die anderszins zijn terugbetaald.

  • 8. Na goedkeuring van het besluit tot vaststelling van de jaarrekening, bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, rekent de Minister de baten en lasten, alsmede de ontvangen voorschotten, bedoeld in het vijfde lid, met betrekking tot het desbetreffende kalenderjaar af, met als valutadatum 1 juni van het daarop volgende kalenderjaar.

Artikel 27. Evaluatie

  • 1. De Minister zendt binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze regeling aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en doelmatigheid van deze regeling.

  • 2. Het UWV verstrekt drie keer per jaar een verslag over de voortgang van de regeling overeenkomstig artikel 49 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

  • 3. De Minister en het UWV maken afspraken over het verstrekken van de benodigde gegevens.

Artikel 28. Meewerken aan onderzoek

De subsidieontvanger werkt, onder meer door het verschaffen van de daartoe benodigde inlichtingen, gegevens en bescheiden, mee aan door of namens de Minister ingesteld onderzoek dat erop is gericht de Minister inlichtingen te verschaffen die van belang zijn voor de evaluatie van de doeltreffendheid en doelmatigheid van deze regeling en de ontwikkeling van het beleid van de Minister.

Artikel 29. Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1. Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop artikel 1, onderdelen B en C, van de Wet afschaffing fiscale aftrek scholingsuitgaven (Stb. 2019, 514) in werking treedt, met uitzondering van de artikelen 4, onderdeel b, 6, 8, derde lid, onderdeel d en f, en vijfde lid, en 10, derde lid, die in werking treden met ingang van 1 januari 2023.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2027.

  • 3. In afwijking van het tweede lid blijft deze regeling, zoals die luidde op 31 december 2026, van toepassing op de afwikkeling van de subsidieaanvragen op grond van deze regeling.

Artikel 30. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling STAP-budget.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 8 juli 2021

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

TOELICHTING

Algemeen

1. Aanleiding

Leven Lang Ontwikkelen neemt grote vlucht

Het belang van leven lang ontwikkelen (LLO) neemt de komende jaren alleen maar toe onder invloed van veranderingen op de arbeidsmarkt door snelle technologische ontwikkelingen, globalisering en de latere pensioenleeftijd. En recentelijk heeft de coronacrisis, en de gevolgen die deze gezondheidscrisis heeft voor de arbeidsmarkt, nog eens duidelijk gemaakt dat het van groot belang is om te blijven investeren in leren en ontwikkelen en duurzame inzetbaarheid. Niet alleen voor mensen zelf, maar ook voor bedrijven en instellingen en de samenleving en economie als geheel. Na het verlaten van het initieel onderwijs is gedurende de hele loopbaan aandacht nodig voor ontwikkeling en duurzame inzetbaarheid. Leren en werken gaan steeds meer samen. Als gevolg van technologische ontwikkelingen neemt de snelheid toe waarmee banen verdwijnen, maar ook de inhoud van banen verandert en er ontstaan nieuwe banen. Deze veranderingen treffen met name werkenden en werkzoekenden aan de onderkant en het middensegment van die arbeidsmarkt, in het bijzonder daar waar taken vooral bestaan uit routinematig werk.

Investeren in de eigen duurzame inzetbaarheid maakt mensen minder kwetsbaar op de steeds veranderende arbeidsmarkt, het verkleint het risico op werkloosheid en het vergroot het aanpassingsvermogen. In het regeerakkoord ‘Vertrouwen in de toekomst’ wordt geconcludeerd dat een aantal specifieke groepen op de arbeidsmarkt weinig bijscholen, in het bijzonder praktisch opgeleiden en ouderen. Naast praktisch opgeleiden en ouderen blijkt uit onderzoek dat dit eveneens geldt voor mensen met een flexibel contract, mensen werkzaam in het mkb en zzp’ers.1

Sterke leercultuur bij mensen en bedrijven

Een sterke en breed gedragen leercultuur is nodig om de Nederlandse maatschappelijke en economische ambities te realiseren en de huidige en komende uitdagingen op de arbeidsmarkt het hoofd te bieden. Een cultuur waarbij leren en ontwikkelen gedurende het leven een vanzelfsprekendheid is en er continue aandacht bestaat voor het op peil houden van kennis en vaardigheden. De belangrijkste verantwoordelijkheid voor zo’n cultuur ligt bij werkgevers en het individu, de rijksoverheid zorgt voor goede randvoorwaarden en is daarvoor een meerjarig actiegericht programma gestart.2 In het mkb ontbreekt het vaak nog aan een leercultuur. Daarom stimuleert het kabinet de leercultuur in het mkb via het MKB-!dee en wordt sinds 2020 jaarlijks € 48 miljoen beschikbaar gesteld voor mkb-ondernemingen via de Stimuleringsregeling voor leren en ontwikkelen in mkb-ondernemingen en specifiek voor de grootbedrijven in de landbouw-, horeca- of recreatiesector (SLIM-regeling).3

In een stimulerende leercultuur kunnen mensen zich blijven ontwikkelen als zij weten wat hun mogelijkheden zijn en waar hun kansen liggen op de arbeidsmarkt. Ook helpt het als zij zelf kunnen beschikken over middelen en tijd voor scholing.4 Om mensen beter inzicht te bieden in de voor hen beschikbare middelen en iemands individuele scholingsmogelijkheden, heeft het kabinet op 30 november 2020 besloten tot de voorbereiding van de bouw van het Landelijk scholingsportaal. Dit overzicht ontwikkelt zich idealiter verder tot een individuele portal5 die inzicht in scholingsmogelijkheden en rechten bundelt waar iemand – ook in financiële zin – gebruik van kan maken. Verder lopen er drie pilots met leerwerkloketten gericht op ondersteuning van werkenden, werkzoekenden en werkgevers bij vragen over scholing en ontwikkeling. Tot slot is een flexibel opleidingsaanbod nodig dat past bij een werkend leven of druk gezinsleven. Het kabinet stimuleert de flexibilisering van het opleidingsaanbod voor volwassenen onder meer door een vierjarige subsidieregeling gericht op samenwerkingsverbanden van publieke en private opleiders om gezamenlijk flexibele onderwijsprogramma’s voor volwassenen te ontwikkelen in de derde leerweg van het mbo.6

Eigen regie versterken

De beschikking over een eigen leer- en ontwikkelbudget kan mensen motiveren zich te blijven ontwikkelen en het draagt bij aan eigen regie op iemands loopbaan. Zo kan een eigen budget worden ingezet om te scholen naar een andere sector indien daar bijvoorbeeld meer werk is of er betere kansen voor verdere ontwikkeling liggen. Private partijen zoals sociale partners, O&O-fondsen en werkgevers stellen in toenemende mate individuele budgetten beschikbaar. Volgens recent onderzoek beschikten in 2017 van de 5,6 miljoen werknemers voor wie cao-afspraken gelden ongeveer 1,3 miljoen (24%) werknemers over een individueel leer- en ontwikkelbudget.7 Het kabinet stimuleert de ontwikkeling van private leerbudgetten door verduidelijkingen aan te brengen in de toepassing van het huidige kader voor de fiscale behandeling van deze budgetten en heeft hiervoor door de Belastingdienst een voorlichtingsinstrument laten ontwikkelen.8 Aanvullend aan de private middelen stelt het kabinet met deze regeling structureel € 217 miljoen per jaar beschikbaar via de Stimulering van de Arbeidsmarktpositie (hierna: STAP-budget); de middelen komen beschikbaar door de afschaffing van de fiscale aftrek van scholingsuitgaven.

2. Probleembeschrijving

Het kabinetsbeleid LLO is er op gericht te stimuleren dat iedereen in Nederland de kans krijgt om meer regie te nemen over investeringen in de eigen ontwikkeling. Niet iedereen kan beschikken over budget dat voor scholing of duurzame inzetbaarheid door private partijen of de overheid beschikbaar worden gesteld. Ook de huidige fiscale aftrek van scholingsuitgaven voor individuen lost dit knelpunt niet op. Uit een evaluatie blijkt dat deze regeling onvoldoende alle doelgroepen bereikt. Voor 73 tot 100 procent van de gevallen waarin de scholingsuitgaven fiscaal in aftrek kunnen worden gebracht, geldt dat de scholing ook was gevolgd zonder de extra subsidie.9 Een reden hiervoor kan mede zijn dat de huidige faciliteit veronderstelt dat de uitgave in eerste instantie door het individu volledig moet worden voorgeschoten en achteraf via de belastingaangifte gedeeltelijk kan worden teruggevraagd. Dat vormt een extra barrière voor met name lagere inkomens. Daarnaast geldt dat, afhankelijk van de belastingschijf waarbinnen het inkomen valt, een aanzienlijke eigen bijdrage nodig is. De fiscale aftrek van scholingsuitgaven wordt naar verhouding minder gebruikt door lagere inkomens en ouderen.

Voor het kabinet is dit aanleiding om, conform de daarover in het Regeerakkoord gemaakte afspraak, de fiscale aftrek te vervangen door een publiek individueel leer- en ontwikkelbudget.10 Het STAP-budget is een uitgavenregeling die voor volwassenen met een band met de Nederlandse arbeidsmarkt financiering van scholingsactiviteiten beschikbaar maakt. Met het STAP-budget wordt de eigen regie gestimuleerd doordat het budget individueel en voor aanvang van de scholing kan worden aangevraagd. De eigen bijdrage is niet langer afhankelijk van het inkomen zoals bij de aftrek van scholingsuitgaven, maar afhankelijk van de prijs van de scholing. Voor scholing die niet duurder is dan het gestelde maximum subsidiebedrag (€ 1.000,–) is er geen eigen bijdrage. Post-initiële scholing wordt hiermee toegankelijk voor iedereen die daaraan behoefte heeft. De afschaffing van de fiscale aftrek van scholingsuitgaven en gelijktijdige invoering van het STAP-budget zal plaatsvinden per 1 januari 2022, waarbij vanaf 1 maart 2022 het aanvraagloket wordt opengesteld.

3. Invulling van de regeling

Doel en doelgroep

Het doel van het STAP-budget is om, aanvullend aan andere inspanningen vanuit de overheid en private partijen, de beroepsbevolking duurzaam inzetbaar te houden op de arbeidsmarkt. Dit is mogelijk door gerichte post-initiële scholing te stimuleren en toegankelijk te maken door een financiële tegemoetkoming te bieden. Een uitgavenregeling moet, ten opzichte van de huidige fiscale aftrek van scholingsuitgaven, meer evenredig alle doelgroepen in de samenleving ondersteuning bieden door laagdrempelig te zijn voor zowel praktisch als voor theoretisch opgeleiden en voor hogere en lagere inkomens. Het STAP-budget kan als succesvol worden beschouwd wanneer het beschikbare budget wordt besteed aan de in de regeling genoemde bestedingsdoelen, het STAP-budget wordt benut door alle genoemde doelgroepen en de afwenteling van private op publieke middelen beperkt blijft.

Met de ontwikkeling van de regeling voor het STAP-budget wordt tevens een infrastructuur gecreëerd die geschikt is om in de toekomst mogelijk beschikbaar komende aanvullende publieke budgetten – voor bepaalde doelen of doelgroepen gericht op scholing en ontwikkeling door het individu – sneller en eenvoudiger in te kunnen zetten. Hiermee wordt bijgedragen aan verdere bundeling van publieke middelen en het terugdringen van versnippering van uitvoeringsmodaliteiten op het terrein van LLO.

Met het STAP-budget wordt iedere volwassene met een band met de Nederlandse arbeidsmarkt de mogelijkheid geboden om in de eigen ontwikkeling te investeren en duurzaam inzetbaar te zijn en te blijven. De regeling omvat alle personen, ongeacht opleidingsniveau, van 18 jaar en ouder en jonger dan de leeftijd waarop recht op AOW bestaat. De band met de Nederlandse arbeidsmarkt wordt vastgesteld aan de hand van objectieve criteria. De criteria worden nader toegelicht onder voorwaarden voor toekenning en in de artikelsgewijze toelichting.

Alternatieve financieringsbronnen

Voor bepaalde doelgroepen zijn reeds andere vormen van publieke individuele financiering van onderwijs beschikbaar. Het gaat dan om studiefinanciering11, de studievoorschotvouchers en de tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten voor voortgezet onderwijs. Het is niet de bedoeling dat het STAP-budget gebruikt wordt in plaats van deze voorliggende voorzieningen. Om dit te voorkomen is in de regeling expliciet aangegeven hoe wordt omgegaan met de beschikbare vormen van publieke financiering.

Ten aanzien van studiefinanciering en de tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten voor voortgezet onderwijs geldt dat, als daar recht op kan bestaan, er geen recht op STAP-budget bestaat. Er is gekozen voor risicogerichte uitsluiting op basis van leeftijd in combinatie met onderwijssoort. Het is voor de uitvoerder van het STAP-budget, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) namelijk niet te controleren of de subsidieaanvrager daadwerkelijk recht heeft op voornoemde voorliggende voorzieningen. Met de risicogerichte uitsluiting heeft UWV enkele objectieve criteria aan de hand waarvan beoordeeld kan worden of iemand wel of geen recht op STAP-budget heeft. Het gaat om de leeftijd van de aanvrager (jonger dan 30) in combinatie met de onderwijssoort (onderwijs waarvoor recht op studiefinanciering of tegemoetkoming onderwijsbijdrage kan bestaan). Dat houdt in dat personen jonger dan 30 jaar geen opleidingen kunnen financieren met het STAP-budget, waarvoor recht op een van deze vormen van financiering kan bestaan. Overige opleidingen, cursussen en trainingen kunnen door personen uit deze leeftijdsgroep wel met het STAP-budget worden gefinancierd. Personen die jonger zijn dan 30 jaar kunnen dus wel gebruik maken van het STAP-budget, maar zij kunnen niet kiezen voor onderwijssoorten waarvoor studiefinanciering of tegemoetkoming onderwijsbijdrage kan worden aangevraagd. Met deze risicogerichte uitsluiting kan voorkomen worden dat er een samenloop ontstaat tussen recht op studiefinanciering of tegemoetkoming onderwijsbijdrage en het STAP-budget, terwijl tegelijkertijd een belangrijk deel van het onderwijsaanbod ook voor personen onder de 30 te financieren is met het STAP-budget. Ten aanzien van andere financieringsmogelijkheden, zoals de studievoorschotvoucher en subsidie op grond van de subsidieregeling lerarenbeurs – die zien op subsidiëring van personen die een vervolgopleiding willen volgen- geldt dat voor zover die subsidiëring strekt er geen aanspraak is op STAP-budget. Pas als de specifieke subsidiëring is geëindigd, of minder bedraagt dan het STAP-budget, vult de STAP-regeling aan.

Via gegevensuitwisseling met DUO kan het UWV wel controleren of de subsidieaanvrager aanspraak heeft op een studievoorschotvoucher en of de aanvrager subsidie ontvangt op grond van de Subsidieregeling lerarenbeurs. Bij de aanspraak op een studievoorschotvoucher geldt dat voor het gedeelte waarin de voucher voorziet geen STAP-budget wordt verstrekt. Als de scholing meer kost dan wat via de voucher wordt vergoed, kan subsidie worden gevraagd voor het meerdere. De uitsluitingsgronden worden nader toegelicht in de artikelsgewijze toelichting. Het STAP-budget kan wel worden aangevraagd aanvullend op andere financieringsbronnen van werkgevers, O&O fondsen, afspraken in cao’s of re-integratie budgetten van gemeenten of UWV. Er is dan sprake van cofinanciering. Voor de subsidieaanvrager geldt wel een mededelingsplicht. Hij is verplicht om in de aanvraag mededeling te doen van de ontvangst van bijdragen van derden die hij aanwendt voor de te subsidiëren scholing. In de evaluatie van het STAP-budget zal in beeld worden gebracht of publieke financiering van scholing via het STAP-budget leidt tot substitutie van financiering uit alternatieve bronnen.

Omvang van de subsidie

De hoogte van de subsidie is afhankelijk van de kosten van de scholing en bedraagt maximaal € 1.000,– (inclusief btw).12 Indien de subsidiabele kosten van een scholing meer dan € 1.000,– bedragen, kan dus maximaal € 1.000,– aan subsidie worden verstrekt. Daaronder vallen alle kosten die door de opleider in rekening worden gebracht voor het volgen van de opleiding of training. Onder de subsidiabele kosten van de scholing worden les-, cursus- of collegegeld en, indien van toepassing, examengeld verstaan. Kosten voor door de opleider verplicht gestelde leermiddelen en beschermingsmiddelen zijn ook subsidiabel indien deze leermiddelen beslist nodig zijn voor het volgen van de opleiding en als de kosten van die middelen door de opleider in rekening worden gebracht. Leermiddelen die algemeen in het normale leven worden gebruikt en die daarnaast ook kunnen worden ingezet bij het volgen van scholing, zoals een telefoon en computer, maar die niet specifiek als noodzakelijk onderdeel van de te volgen scholing kunnen worden beschouwd, komen niet voor subsidie in aanmerking. Om uitvoeringstechnische redenen zijn overige kosten die niet door de opleider in rekening worden gebracht, voor rekening van de subsidieaanvrager. Als de kosten voor de scholing meer bedragen dan het maximale subsidiebedrag, zal de subsidieaanvrager een eigen bijdrage of een alternatieve financieringsbron moeten aanwenden om de volledige kosten te voldoen. De aanvullende financiering is de verantwoordelijkheid van de subsidieaanvrager. Ook hiervoor geldt een mededelingsplicht voor de subsidieaanvrager. Als het niet lukt om de aanvullende financiering te voldoen, is de subsidieaanvrager verplicht om dit onverwijld te melden bij de uitvoerder.

Ten opzichte van onder andere de Tijdelijke regeling subsidie scholing richting een kansberoep is gekozen voor een lager maximum subsidiebedrag.13 Met een lager bedrag neemt het potentiële bereik van het STAP-budget toe tot in ieder geval 200.000 toekenningen per jaar. Het potentiële bereik zal naar verwachting hoger liggen, omdat veel scholingsactiviteiten minder dan € 1.000,– kosten. Daarnaast kan er van een hoog maximum subsidiebedrag een groter prijsopdrijvend effect uitgaan. Bij een maximum van € 1.000,– is dit nog steeds mogelijk en daarom zal de ontwikkeling van de prijs van scholing die wordt gefinancierd vanuit het STAP-budget worden gevolgd en geëvalueerd.

De gemiddelde scholingskosten die worden opgevoerd bij de fiscale aftrek van scholingsuitgaven zijn € 1.700,–. Gezien de eigen bijdrage bij het huidige stelsel (afhankelijk van de betreffende belastingschijf) ligt het maximum bedrag van het STAP-budget hoger dan de gemiddelde subsidie bij de fiscale aftrek van scholingsuitgaven.14

Bestedingsdoelen

Het STAP-budget biedt ruime bestedingsmogelijkheden en kan worden ingezet voor een uitgebreid arbeidsmarktgericht aanbod aan scholings- en ontwikkelingsactiviteiten waaronder ook EVC-trajecten. Om de kwaliteit van de scholing te garanderen en misbruik via de kant van de opleider te voorkomen moet de scholing, voor het verkrijgen van STAP-budget, ten minste voldoen aan één van de volgende criteria:

  • De scholing wordt aangeboden door een opleider die door OCW erkend onderwijs verzorgt. Op deze activiteit vindt toezicht door de Inspectie van het Onderwijs plaats;

  • De scholing leidt op tot een branche of sector erkend certificaat;

  • De scholingsactiviteit is gericht op een door het NCP NLQF ingeschaalde kwalificatie of diploma;

  • De scholing wordt aangeboden door een opleider met een NRTO-keurmerk; of

  • De scholing bestaat uit een EVC-traject bij een erkende EVC-aanbieder dat wordt afgesloten met een ervaringscertificaat.

Het gebruik van het STAP-budget is gericht op scholing die voldoet aan ten minste één van bovenstaande criteria. Bij de start van deze subsidieregeling wordt gewerkt met een ingroeimodel aan criteria. Dat wil zeggen dat wordt gestart met de vijf genoemde criteria. Er wordt gewerkt aan een kader voor het toelaten van ook andere keurmerken en certificeringen naast de hiervoor genoemde als criterium. Daarmee wordt het aanbod arbeidsmarktgerichte scholings- en ontwikkelactiviteiten relevant gehouden en steeds verder uitgebreid.

Er is bij de start van de STAP-regeling geen uitputtend overzicht van opleidingen die opleiden tot een door een branche of sector erkend certificaat. Met het introduceren van het kader voor het toelaten van andere keurmerken en certificeringen, wordt tevens ingezet op het schetsen van een beter kader voor opleidingen die door een branche of sector erkend zijn. Daarom wordt in eerste instantie gestart met een kleiner aanbod van scholingsactiviteiten van een aantal branches. Ook op dit punt is het streven om dit op korte termijn uit te breiden, om een zo breed mogelijk relevant en arbeidsmarktgericht aanbod van scholingsactiviteiten te kunnen bieden aan aanvragers van het STAP-budget.

Het is de bedoeling dat burgers ook EVC-trajecten kunnen financieren met behulp van het STAP-budget. Het is niet mogelijk gebleken om deze trajecten al vanaf de start van de subsidieregeling in 2022 op te nemen in het scholingsregister. Dit onderdeel wordt daarom in de loop van 2022 verder ontwikkeld. De EVC-trajecten zullen dus ook op een later moment in het scholingsregister worden opgenomen. Dit betekent dat subsidieaanvragers pas vanaf 1 januari 2023 (zie ook paragraaf 6) het STAP-budget kunnen gebruiken voor het financieren van EVC-trajecten. Overigens is de verwachte impact hiervan klein, aangezien EVC-trajecten voornamelijk worden gefinancierd dor werkgevers.

In de uitvoering moet worden gegarandeerd dat het STAP-budget alleen voor deze scholingsactiviteiten kan worden aangevraagd. Daarom zullen arbeidsmarktgerichte scholingsactiviteiten die voldoen aan een van de genoemde criteria kunnen worden opgenomen in het scholingsregister. Er komt een instrument met criteria aan de hand waarvan opleiders kunnen bepalen of hun scholingsactiviteiten arbeidsmarktgericht zijn en dus door de opleider in het scholingsregister mogen worden geregistreerd. Er kunnen bij steekproef controles worden uitgevoerd op het juist toepassen van de criteria.

Er kan slechts een STAP-budget worden aangevraagd voor die scholingsactiviteiten die op de startdatum van het aanvraagtijdvak in het scholingsregister zijn opgenomen. Verder geldt dat de scholingsactiviteit waarvoor STAP-budget wordt aangevraagd niet eerder mag aanvangen dan 4 weken nadat de aanvraag voor het STAP-budget is ingediend bij UWV.

Het STAP-budget kan ook worden ingezet voor het volgen van praktijkleren op maat; een opleidingstraject in het mbo dat gericht is op het behalen van een praktijkverklaring (als onderdeel van de mbo-verklaring). Deze opleidingstrajecten zijn specifiek bedoeld voor werkenden en werkzoekenden voor wie een mbo-diploma of mbo-certificaat (vooralsnog) niet haalbaar is. De mbo-verklaring moet worden voorzien van een aanvullend document waarin het aanwezigheids- of deelnemingspercentage van de subsidieontvanger is vermeld.

Er wordt een scholingsregister ontwikkeld met het actuele aanbod van toegelaten scholingsactiviteiten. Het uitgangspunt van het scholingsregister is dat alleen kwalitatief goede, op de arbeidsmarktgerichte scholing en EVC-trajecten worden opgenomen. DUO zal de beheerder van het scholingsregister worden. DUO heeft daarbij de verantwoordelijkheid om het scholingsregister te ontwikkelen en technisch te beheren. Onder technisch beheer wordt verstaan het verwerken van de gegevens die door of namens de opleider worden aangeleverd ten behoeve van registratie in het scholingsregister. Opleiders en opleidingen die voldoen aan de kwaliteitseisen zijn er zelf verantwoordelijk voor dat hun aanbod in het scholingsregister wordt opgenomen en zijn zelf verantwoordelijk dat de gegevens van de scholingsactiviteiten die in het scholingsregister zijn opgenomen actueel zijn.

Voor EVC-trajecten verloopt de gegevenslevering aan het scholingsregister via het Nationaal Kenniscentrum EVC. DUO draagt er zorg voor dat opleiders in staat zijn om de gegevens van hun scholingsactiviteiten in het scholingsregister aan te passen en te actualiseren. Verder is DUO verantwoordelijk voor het uitwisselen van gegevens uit het scholingsregister met UWV, ten behoeve van de beoordeling van aanvragen voor een STAP-budget door UWV. Tot slot is DUO verantwoordelijk voor het effectueren van enig besluit van de Minister van SZW ten aanzien van de uitsluiting of verwijdering van opleiders of scholingsactiviteiten uit het scholingsregister (zie verder onder paragraaf 5).

Aanvraagprocedure en beschikking

Een lage drempel om het STAP-budget te kunnen aanvragen is een belangrijk uitgangspunt. Een individu kan deze subsidie daarom online aanvragen via een eenvoudig in te vullen digitaal formulier, waarbij gelijk controle plaatsvindt op de verschillende voorwaarden voor het STAP-budget (zie hieronder). Voordat het STAP-budget kan worden aangevraagd is van belang dat de subsidieaanvrager uitkiest welke scholingsactiviteit hij of zij wil volgen en zich bij de opleider inschrijft voor het volgen van de scholingsactiviteit. De opleider zal de deelnemer vervolgens een STAP-aanmeldingsbewijs geven. Dit is een door de opleider opgesteld document waarop is aangegeven welke scholing de subsidieaanvrager zal gaan volgen, wat de voorziene start- en einddatum van de scholing is en in geval van meerjarige scholing de einddatum van het desbetreffende opleidingsjaar. Voor het bekostigd onderwijs kan hiervoor de aanmelding voor de gewenste opleiding worden gebruikt. Dit STAP-aanmeldingsbewijs moet bij de subsidieaanvraag worden bijgevoegd. Personen voor wie het niet mogelijk is om langs digitale weg het aanvraagproces te doorlopen, is bij UWV een voorziening waarbij deze personen worden ondersteund in het aanvraagproces. Deze personen kunnen een afspraak maken om bij UWV op kantoor het aanvraagformulier, met hulp van een medewerker van UWV, digitaal in te vullen.

De subsidie kan jaarlijks gedurende zes tijdvakken worden aangevraagd. Toekenning van het STAP-budget – indien aan de voorwaarden van het STAP-budget wordt voldaan – gebeurt op basis van het principe ‘wie het eerst komt, wie het eerst maalt’. Aanvragen die in een tijdvak niet in behandeling kunnen worden genomen in verband met uitputting van het budget, zullen opnieuw moeten worden ingediend in een volgend tijdvak (geen wachtlijst). Indien een aanvraag is afgewezen kan de indiener een andere aanvraag indienen. In het geval van onderuitputting van het beschikbare STAP-budget in enig tijdvak van het kalenderjaar wordt het resterende budget van dat tijdvak doorgeschoven naar het eerstvolgende tijdvak van dat kalenderjaar. In geval van onderuitputting van het budget in het laatste tijdvak van het kalenderjaar, zal het resterende budget niet doorschuiven naar het eerstvolgende tijdvak in het volgende kalenderjaar. Aangezien de budgetvaststelling niet voor elk tijdvak gelijk hoeft te zijn, kan, als onderuitputting in het laatste tijdvak van het jaar wordt verwacht, het budget voor dat laatste tijdvak lager worden gesteld, onder ophoging van de budgetten van eerdere tijdvakken. Gedurende het laatste tijdvak van ieder kalenderjaar wordt duidelijk wat het totale subsidieplafond zal zijn voor het komende kalenderjaar. De verdeling van de beschikbare middelen over de zes tijdvakken wordt per 1 januari van ieder kalenderjaar door middel van een wijziging van deze subsidieregeling vastgesteld en bekendgemaakt.

Voor een meerjarige scholing met meerdere betaalmomenten kan bij de initiële aanvraag worden aangegeven dat het om een meerjarige opleiding gaat, waarbij voor elk opleidingsjaar een budget van maximaal € 1.000 beschikbaar is. Als het initiële verzoek wordt toegekend, kan gedurende de looptijd van de meerjarige scholing voor ieder betaalmoment een vervolgaanvraag worden ingediend. Wanneer bij een vervolgaanvraag het beschikbare budget voor het betreffende tijdvak is uitgeput, wordt de beoordeling van vervolgaanvragen doorgeschoven naar het eerstvolgende tijdvak. Deze aanvragen zullen daardoor voorrang krijgen bij de beoordeling in dat eerstvolgende tijdvak. Deze systematiek zal niet direct vanaf 1 januari 2022 gereed zijn, maar op een later moment worden gerealiseerd. Het is overigens ook niet nodig dat deze systematiek bij het openstellen van het aanvraagloket op 1 maart 2022 gereed is, omdat de eerste meerjarige opleidingen pas rond augustus/september 2022 zullen starten en de eerste vervolgaanvragen pas in 2023 verwacht worden.

Financiering vanuit het STAP-budget is mogelijk wanneer de scholing start vanaf 4 weken nadat de subsidieaanvrager de aanvraag voor het STAP-budget bij UWV heeft ingediend en uiterlijk binnen drie maanden na afloop van het aanvraagtijdvak waarin STAP-budget is aangevraagd. Voor meerjarige opleidingen moet voor de vervolgjaren de opleiding binnen vijf maanden na afloop van het aanvraagtijdvak van start gaan. Voor financiering vanuit het STAP-budget komen de kosten in aanmerking die binnen dertien weken na afsluiting van de desbetreffende scholing door de opleider in rekening worden gebracht.

Per kalenderjaar kan per persoon voor één scholing, of voor één opleidingsjaar binnen een meerjarige opleiding, financiering vanuit het STAP-budget worden toegekend. Bij de monitoring van het STAP-budget wordt bijgehouden of dit al dan niet tot een onevenredige verdeling van de middelen leidt. Naar aanleiding van die uitkomsten kan worden besloten om een deel van het beschikbare budget beschikbaar te stellen voor specifieke doelgroepen.

Voorwaarden voor toekenning

De beoordeling van de aanvraag vindt plaats aan de hand van een aantal criteria:

  • De subsidieaanvrager heeft een band met de Nederlandse arbeidsmarkt. Van een band met de Nederlandse arbeidsmarkt is sprake indien is voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

    • ° De subsidieaanvrager is ten tijde van de aanvraag achttien jaar of ouder en heeft de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a van de Algemene ouderdomswet, nog niet bereikt;

    • ° De subsidieaanvrager is een burger van de Unie of een familielid van een burger van de Unie als bedoeld in Richtlijn 2004/38/EG15; én

    • ° De subsidieaanvrager is de afgelopen twee jaar gedurende ten minste zes maanden verzekerd voor de volksverzekeringen en kan daarmee aantonen een band te hebben met de Nederlandse arbeidsmarkt. Ten behoeve van de uitvoerbaarheid en de rechtszekerheid zal de uitvoerder bij de beoordeling van dit criterium voor twee jaar terugkijken. Bij de beoordeling van de aanvraag zal de uitvoerder beoordelen of de subsidieaanvrager in de periode van twee jaar en drie maanden tot drie maanden voorafgaand aan het aanvraagtijdvak waarin het STAP-budget wordt aangevraagd gedurende ten minste zes maanden verzekerd is geweest voor de volksverzekeringen in Nederland.

  • Het budget voor het betreffende aanvraagtijdvak is voldoende toereikend voor toekenning van het gevraagde budget.

  • Aan de subsidieaanvrager is in het betreffende kalenderjaar nog geen eerdere aanvraag voor een scholing toegekend.

  • Voor de subsidieaanvrager geldt op het moment van de aanvraag geen uitsluitingsgrond in verband met eerder misbruik of oneigenlijk gebruik van het STAP-budget.

  • Er is geen sprake van een gehele of gedeeltelijke uitsluitingsgrond in verband met publieke individuele financiering van onderwijs, waaronder studiefinanciering16, studievoorschotvouchers, lerarenbeurs en tegemoetkoming schoolkosten voor meerderjarigen.

  • De scholing waarvoor financiering wordt aangevraagd, is arbeidsmarktrelevant en voldoet aan de hierboven gestelde criteria voor bestedingsdoelen.

  • De scholing, waarvoor financiering wordt aangevraagd, is op de dag waarop de aanvraag wordt ingediend opgenomen in het scholingsregister.

  • De scholing vangt aan vanaf 4 weken na indiening van de subsidieaanvraag en uiterlijk binnen drie maanden na sluiting van het betreffende aanvraagtijdvak.

Na toekenning van de aanvraag ontvangt de subsidieaanvrager een beschikking tot subsidieverlening. De opleider ontvangt ook een bericht van de subsidieverlening. De opleider kan vervolgens met het registratienummer van de beschikking door middel van een e-factuur de kosten declareren bij de uitvoerder, vanaf drie weken voor de aanvangsdatum van de scholing zoals vermeld in de beschikking. De opleider dient de e-factuur uiterlijk 13 weken na afronding van de opleiding in bij de uitvoerder. De e-factuur moet het bedrag van de subsidiabele kosten bevatten. De uitvoerder betaalt na ontvangst van voornoemde documenten een voorschot van 100% van het toegekende subsidiebedrag aan de opleider. Het eventueel resterende bedrag van de scholing wordt door de opleider in rekening gebracht bij de subsidieaanvrager.

Er kan een goede reden zijn dat de startdatum van de gekozen scholingsactiviteit opschuift, bijvoorbeeld vanwege organisatorische redenen aan de zijde van de opleider. Wanneer de startdatum van de scholingsactiviteit als gevolg van die verschuiving valt buiten de periode waarbinnen de scholingsactiviteit op grond van de subsidieregeling moet starten (binnen drie maanden na afloop van het aanvraagtijdvak waarin subsidie is aangevraagd), dan wordt van deze verschuiving onverwijld melding gemaakt bij UWV. UWV kan in dat geval de subsidieverleningsbeschikking aanpassen. Het gaat hier om de situatie dat er gegronde redenen zijn aan te geven door ofwel opleider, ofwel de subsidieontvanger, waardoor de scholingsactiviteit niet binnen drie maanden na sluiting van het aanvraagtijd kan starten. Een situatie waarin subsidieontvanger of opleider besluit de startdatum op te schuiven om een te beïnvloeden reden die in de privésfeer ligt, valt hier buiten.

De subsidie wordt definitief vastgesteld na de einddatum van de scholing. Op grond van de definitiebepalingen in deze regeling geldt als einddatum de datum die in de verleningsbeschikking is opgenomen. In de praktijk zal die datum zijn ontleend aan wat de subsidieaanvrager in de aanvraag heeft aangegeven als verwachte datum van afronding. Indien de scholing op de voorgeschreven wijze is afgerond, wordt de subsidie vastgesteld op het bedrag dat genoemd is in de verleningsbeschikking. Wanneer de scholing niet is gestart, niet succesvol is afgerond dan wel niet is voldaan aan de voorwaarden van het bewijs van deelname (zie hieronder bij ‘controle achteraf’) dan kan de subsidie worden ingetrokken en het subsidiebedrag worden teruggevorderd van de subsidieaanvrager of de opleider.

Verplichtingen subsidieontvanger en opleider

Op de subsidieontvanger en opleider rusten enkele verplichtingen. Deze zijn opgenomen in artikelen 15 en 16. In essentie gaat het om verplichtingen die er toe dienen om te onderzoeken of de subsidieverstrekking rechtmatig is, de subsidie definitief te kunnen vaststellen en om de betaling te kunnen verrichten.

Wanneer de subsidieontvanger verwijtbaar zijn verplichtingen op grond van deze subsidieregeling niet nakomt (bijvoorbeeld door het niet succesvol afronden van de scholing en het niet voldoen aan de aanwezigheidseis), kan de deelnemer voor een periode van maximaal twee jaar worden uitgesloten van het recht op subsidie voor deze regeling. De duur van de uitsluiting hangt af van de ernst van de overtreding. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om het betaalde subsidiebedrag terug te vorderen bij de subsidieaanvrager. De richtlijn is dat terugvordering enkel zal gebeuren bij gevallen van evidente fraude. Dit hangt samen met het feit dat de subsidieontvanger zelf nooit het geld heeft ontvangen en bij een terugvordering geconfronteerd zou kunnen worden met een aanzienlijke geldschuld. Dit is een dermate zware maatregel dat die afschrikkend zou kunnen werken en mensen zou kunnen weerhouden van deelname. Bovendien staat terugvorderen van het gehele subsidiebedrag in de meeste gevallen niet in verhouding tot de ernst van de overtreding door de subsidieontvanger. Daarom is in eerste instantie de mogelijkheid in het leven geroepen om subsidieontvangers voor een bepaalde periode uit te sluiten van het doen van een aanvraag en zal alleen in gevallen van evidente fraude het subsidiebedrag bij de subsidieontvanger worden teruggevorderd.

Wanneer de scholing niet kon worden gevolgd of afgerond door het in gebreke blijven van de opleider, dan kan het subsidiebedrag worden teruggevorderd bij de opleider of kan de opleider voor een bepaalde periode worden uitgesloten van het scholingsregister. In een aantal gevallen wordt het subsidiebedrag teruggevorderd bij de opleider. Dat is het geval indien de opleider niet heeft voldaan aan de verplichtingen die op hem van toepassing zijn geworden na declaratie van de subsidiabele kosten (artikel 16). Deze verplichtingen voor de opleider zijn nodig in verband met de betaling van het voorschot aan de opleider en de benodigde controle op rechtmatigheid van de subsidieverstrekking. Indien de opleider niet heeft voldaan aan de verplichtingen die voor hem gelden (zie artikel 16), wordt het betaalde voorschot teruggevorderd bij de opleider.

Met het opnemen in de verleningsbeschikking van een aantal relevante gegevens die aangeven welke scholing de opleider zal geven en tegen welke prijs, staan voor de opleider de verplichtingen vast die hij uit hoofde van artikel 16 heeft.

Ernstige nalatigheid of misbruik en oneigenlijk gebruik door de opleider kan ook leiden tot verwijdering uit het scholingsregister voor de maximale duur van vijf jaar. Voorbeelden hiervan zijn het in rekening brengen van kosten die in redelijkheid niet kunnen worden beschouwd als noodzakelijke kosten voor het volgen van een scholing en als blijkt dat opleider de opleiding geeft op een niveau dat beneden de maatstaven voor die opleiding ligt. De Minister van SZW kan, na het inwinnen van informatie of advies, opleiders uit het scholingsregister verwijderen. Vervolgens zal DUO als technisch beheerder van het scholingsregister deze verwijdering effectueren. Dit wordt nader toegelicht in de artikelsgewijze toelichting.

Algemeen geldt echter dat door de financiering direct via de opleider te laten lopen, in plaats van via het individu, het risico op misbruik en oneigenlijk gebruik wordt beperkt zodat de subsidie daadwerkelijk aan scholing wordt besteed.

Controle achteraf

De subsidieontvanger dient de scholing af te ronden. Bij de vaststelling van de subsidie wordt dit gecontroleerd. Dat wil zeggen dat de scholing moet worden afgerond met een diploma of certificaat of dat de subsidieontvanger ten minste een aanwezigheids- of deelnemingspercentage van 80% heeft behaald. Ook andere vormen van resultaten, zoals het behalen van ten minste 80% van het vereist aantal studiepunten bij een meerjarige opleiding, gelden als bewijs van deelname. Voor regulier bekostigd onderwijs geldt dat gedurende de looptijd van de scholingsactiviteit ten minste één beoordeling, niet zijnde een vrijstelling, moet zijn geregistreerd. Ook een intekening en/of deelname aan het examen wordt beschouwd als voldoende grond om een bewijs van deelname af te geven. De opleider dient binnen een periode van dertien weken na de einddatum van de scholingsactiviteit een bewijs van deelname aan de scholing in te dienen bij het UWV. Uit dit bewijs van deelname moet blijken welke van de hierboven genoemde gronden het bewijs van deelname heeft opgeleverd. Als na afronding van de scholingsactiviteit niet aan een van de genoemde gronden wordt voldaan, dan wordt dit vermeld op het bewijs van deelname.

Indien de subsidieontvanger niet voldoet aan de voorwaarden van deelname kan, zoals hiervoor beschreven, de subsidieontvanger voor een periode van maximaal twee jaar worden uitgesloten van het recht van subsidie op grond van deze regeling of kan het betaalde subsidiebedrag worden teruggevorderd. In geval van bijzondere situaties, zoals het niet kunnen starten of afmaken van de scholing vanwege ziekte en andere persoonlijke omstandigheden, kan hierop een uitzondering worden gemaakt.

Flankerend beleid via ontwikkeladvies

Om mensen op weg te helpen bij het bepalen van hun kansen en mogelijkheden wordt ondersteunend aan de uitgavenregeling de mogelijkheid voor een ontwikkeladviesgesprek geboden. Een ontwikkeladvies kan bijdragen aan het wegnemen van drempels voor groepen die weinig bijscholen, weinig scholingsmogelijkheden hebben of het meeste baat hebben bij scholing. In deze situaties zal de mogelijkheid worden geboden om door (digitaal) advies te worden ondersteund bij het inzichtelijk maken van een persoonsprofiel (wie ben ik, wat kan ik en wat wil ik) en het in beeld brengen van de ontwikkelmogelijkheden voor het individu. Daarbij kan in het adviesgesprek aandacht zijn voor de keuze van passende scholing en het aanvragen van het publieke leerbudget. Daarnaast kan ontwikkeladvies bijdragen aan omscholing richting kansberoepen. Door te laten zien waar goede ontwikkelkansen liggen op de arbeidsmarkt en welke scholing daarvoor nodig en haalbaar is, kan een adviestraject een bijdrage leveren in de keuze voor arbeidsmarktrelevante scholing voor het betreffende individu. Het uitgangspunt van het ontwikkeladvies in relatie tot het STAP-budget is dat het ondersteunend moet zijn aan individuen die eigen regie willen nemen. Dat wil zeggen dat het ontwikkeladvies laagdrempelig is, uit vrije wil wordt gevolgd en geen voorwaarde is voor het aanvragen van het STAP-budget. Het ontwikkeladvies zal gedurende de implementatietermijn van het STAP-budget verder worden ingevuld.

4. Toepassing in Caribisch Nederland

Het STAP-budget is niet van toepassing in Caribisch Nederland. Bij het STAP-budget is sprake van omzetting van bestaande wetgeving, namelijk de fiscale aftrek van scholingsuitgaven, in een uitgavenregeling. Voor Caribisch Nederland is de fiscale aftrekbaarheid van scholingsuitgaven geregeld in de Wet inkomstenbelasting BES.

5. Gegevensverwerking, uitvoering, handhaving en evaluatie

Gegevensverstrekking en -verwerking

Deze regeling is gebaseerd op de Kaderwet SZW-subsidies, waaruit volgt dat de taken die verband houden met deze regeling zijn belegd bij de Minister van SZW. De uitvoering van deze taken is gemandateerd aan het UWV.

Als uitvoerder van deze regeling dient UWV over alle relevante informatie en gegevens te beschikken. De algemene verplichting tot het verstrekken van gegevens en inlichtingen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van door UWV uitgevoerde regelingen is neergelegd in artikel 54 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet Suwi). Deze verplichting richt zich op personen (subsidieaanvrager en waar nodig opleider) en diensten en instellingen, waaronder de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (DUO).

Het UWV verwerkt alle persoonsgegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taken in dit kader als verwerker, ten behoeve van de Minister als verwerkingsverantwoordelijke. Hieruit volgt dat het UWV gebonden is aan de wettelijke grondslagen voor de rechtmatige verwerking van persoonsgegevens die gelden voor de Minister van SZW.

Ter uitvoering van deze regeling heeft de Minister gegevens nodig van de subsidieaanvrager om de subsidieaanvraag te kunnen beoordelen. Deze gegevens worden door de subsidieaanvrager via het aanvraagformulier en het STAP-aanmeldingsbewijs (als bijlage bij de subsidieaanvraag) aan UWV verstrekt. Verder heeft UWV voor de beoordeling van de subsidieaanvraag gegevens nodig over de opleider en de scholingsactiviteit, die beschikbaar zijn in het scholingsregister dat DUO ontwikkelt.

Nadat het STAP-budget is toegekend is er op meerdere momenten contact tussen UWV en de opleider. Te denken valt bijvoorbeeld aan de inkooporder die UWV aan de opleider stuurt, de e-factuur die de opleider bij UWV indient en het bewijs van deelname dat door de opleider na afloop van de scholingsactiviteit bij UWV wordt aangeleverd. In deze contacten zal voor identificatie en matching naam en student- of inschrijvingsnummer bij de opleider worden gebruikt. De gegevens die in dit verband tussen UWV en opleider worden uitgewisseld zijn minimaal en uitsluitend bedoeld voor opleider en UWV om de communicatie te kunnen matchen aan de juiste student/subsidieaanvrager.

Uitvoering

De regeling zal namens de Minister worden uitgevoerd door UWV. UWV heeft op de conceptregeling een uitvoeringstoets uitgebracht. UWV acht de regeling uitvoerbaar en handhaafbaar onder een aantal voorwaarden.

In de uitvoeringstoets benoemt UWV verschillende risico’s ten aanzien van implementatie en de uitvoering. Het gaat onder meer om risico’s van misbruik en oneigenlijk gebruik. De regeling is ter voorkoming van deze risico’s aangepast, zie ook hierna.

Verder heeft UWV aangegeven dat een scholingsregister randvoorwaardelijk is voor de uitvoering van deze regeling. DUO zal dit scholingsregister realiseren en zorgdragen voor het technisch beheer van het register. Dat houdt in dat DUO ervoor zorgt dat het register werkt, dat opleiders in staat zijn hun gegevens in het register op te (laten) nemen, dat gegevens uit het register verwijderd kunnen worden en dat de gegevens kunnen worden uitgewisseld met UWV ten behoeve van de afhandeling van subsidieaanvragen.

Toezicht op regeling

Er wordt onderscheid gemaakt in toezicht op naleving en misbruik en oneigenlijk gebruik aan de zijde van subsidieaanvragers en aan de zijde van opleiders. UWV houdt toezicht op naleving van de verplichtingen door subsidieaanvragers en misbruik en oneigenlijk gebruik door subsidieaanvragers.

De Minister houdt toezicht op misbruik en oneigenlijk gebruik aan de zijde van opleiders. In dit verband zal de Minister ambtenaren aanwijzen die onder andere onderzoek doen naar signalen van misbruik en oneigenlijk gebruik die bij het meldpunt M&O worden gedaan of die afkomstig zijn van UWV of DUO. Voor het uitvoeren van deze taken kan inzicht nodig zijn in gegevens van opleiders en hun opleidingen. Desgevraagd zullen UWV en DUO deze gegevens leveren. Daarbij wordt opgemerkt dat, aangezien het hier gaat om het onderzoeken van misbruik en oneigenlijk gebruik aan de zijde van de opleider, er geen uitwisseling van persoonsgegevens van subsidieaanvragers plaats zal vinden tussen UWV en de door de Minister aan te wijzen ambtenaren.

Misbruik en oneigenlijk gebruik

Ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O-risico’s) van het STAP-budget zijn verschillende maatregelen genomen. In de afweging van maatregelen is rekening gehouden met de doelmatigheid en doeltreffendheid van de uitvoering van de regeling en de toegankelijkheid van het STAP-budget voor de subsidieaanvrager.

De M&O-risico’s doen zich enerzijds voor bij de opleider en anderzijds bij de subsidieaanvrager. Ten eerste de risico’s aan de kant van de opleider. In Engeland is in 2000 een experiment met individuele leer- en ontwikkelbudgetten stopgezet vanwege fraude.17 In het Engelse experiment ontbrak het aan enige vorm van kwaliteitscontrole van opleiders en werd opleiders toegang verschaft tot de individuele leerrekening van (veronderstelde) deelnemers aan scholingsactiviteiten zonder dat hiervoor toestemming werd gevraagd aan de deelnemer. Dit resulteerde in een verdienmodel voor malafide opleiders met grootschalig misbruik van publieke middelen als gevolg. Door de bestedingsdoelen van het STAP-budget af te bakenen tot scholing die wordt aangeboden door extern gevalideerde opleiders die voldoen aan een van de genoemde keurmerken of erkenningen, wordt voorkomen dat malafide opleiders toegang krijgen tot de middelen die beschikbaar worden gesteld via het STAP-budget. In de beginperiode van het STAP-budget wordt jaarlijks gemonitord welke scholing met financiering vanuit het STAP-budget wordt gevolgd en door welke opleiders die scholing wordt aangeboden. Wanneer misstanden worden geconstateerd kunnen opleiders worden uitgesloten uit het scholingsregister.

Doordat het STAP-budget per toekenning is gelimiteerd aan een maximumbedrag zou er een prijsopdrijvend effect kunnen ontstaan voor scholing waarvan de prijs lager ligt dan het maximumbedrag. Om onevenredige prijsontwikkeling tegen te gaan zullen de tarieven van scholingsactiviteiten die worden gefinancierd vanuit het STAP-budget worden gevolgd, geëvalueerd en kunnen scholingsactviteiten of opleiders worden uitgesloten uit het scholingsregister.

Ten tweede zijn er aan de kant van de subsidieaanvrager twee risico’s op het gebied van M&O. Het eerste risico heeft betrekking tot de doelgroep van het STAP-budget die, hoewel breed geformuleerd (‘iedere volwassene met een band met de Nederlandse arbeidsmarkt’), een uitsluitingsgrond biedt. Om te garanderen dat uitsluitend de beoogde doelgroep toegang krijgt tot het STAP-budget wordt door middel van digitale identificatie via DigiD en gegevenskoppeling gecontroleerd of de subsidieaanvrager voldoet aan de voorwaarden van de doelgroep van de regeling.

Een tweede M&O-risico aan de kant van de subsidieaanvrager heeft betrekking op de daadwerkelijke besteding van het STAP-budget aan scholing. Mede naar aanleiding van de uitkomsten uit het onderzoek van het UWV naar de besteding van scholingsvouchers in de periode van mei 2016 tot en met december 2017 zal de financiering vanuit het STAP-budget direct via de opleider lopen.18 Bij de scholingsvouchers werd het verstrekte bedrag op de rekening van de aanvrager gestort zodat de aanvrager hiermee de vooraf aangegeven scholing zou kunnen bekostigen. Uit het onderzoek van UWV is gebleken dat in 3 procent van de gevallen het verstrekte bedrag in zijn geheel niet aan scholing is besteed en bij 6 procent niet het hele bedrag aan scholing is besteed. Door financiering direct via de opleider te laten lopen wordt aangesloten bij vergelijkbare regelingen zoals de regeling tijdelijk scholingsbudget UWV en ook bij private leerrekeningen wordt over het algemeen deze werkwijze gevolgd.

Binnen dertien weken na afronding van de scholing moet de opleider een bewijs van deelname indienen. Indien uit het bewijs van deelname blijkt dat er niet wordt voldaan aan een van de gronden waarop een succesvol bewijs van deelname kan worden afgegeven (geen afronding van de scholingsactiviteit, niet ten minste een aanwezigheids- of deelnemingspercentage van 80% hebben behaald, niet ten minste 80% van het vereist aantal studiepunten bij een meerjarige opleiding hebben behaald, noch intekening en/of deelname aan het examen of ten minste één beoordeling, niet zijnde een vrijstelling, in het bekostigd onderwijs) kan het subsidiebedrag worden teruggevorderd bij de subsidieontvanger of kan deze (voor een periode) worden uitgesloten van deelname van het STAP-budget. Zoals vermeld onder het kopje ‘Voorwaarden voor toekenning’ zal terugvordering bij de subsidieaanvrager enkel plaatsvinden bij evidente gevallen van fraude. In andere gevallen waarbij de deelnemer verwijtbaar zijn verplichtingen uit deze subsidieregeling niet nakomt, zal volstaan kunnen worden met een tijdelijke uitsluiting van het recht op subsidie op grond van deze regeling. De uitvoerder zal het bewijs van deelname steekproefsgewijs controleren.

Met bovenstaande maatregelen worden de voornaamste M&O-risico’s afgedekt, maar zal misbruik en oneigenlijk gebruik mogelijk niet volledig kunnen worden uitgesloten. Resterende risico’s zouden zich onder meer voor kunnen doen in het geval de subsidieaanvrager en opleider samenwerken bij het afgeven van een frauduleus bewijs van deelname of wanneer ten onrechte ziekte, persoonlijke omstandigheden of andere uitsluitingsgronden niet worden gemeld bij de uitvoerder.

Opleiders die misbruik of oneigenlijk gebruik (proberen te) maken van het STAP-budget of onevenredige prijsstijgingen doorvoeren kunnen, voor een periode van maximaal vijf jaar, worden uitgesloten uit het scholingsregister. Mogelijk misbruik of oneigenlijk gebruik door de opleider kan op verschillende manieren geconstateerd worden. Er zal een meldpunt worden ingericht waar gebruikers van het STAP-budget melding over mogelijke signalen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de regeling door de opleider kunnen doen. Daarnaast kan UWV ook in de uitvoering ongebruikelijkheden constateren en hiervan melding doen. De Minister zal ambtenaren aanwijzen die belast zijn met het controleren van signalen van misbruik en oneigenlijk gebruik door opleiders. Het aanwijzen van deze ambtenaren zal verder worden geregeld tijdens de implementatie van deze subsidieregeling. De Minister van SZW neemt uiteindelijk een beslissing over een eventuele uitsluiting (en de duur daarvan) van de opleider uit het scholingsregister. DUO zal verantwoordelijk zijn voor het uitvoeren en effectueren van dergelijke besluiten van de Minister van SZW.

In de eerste zes maanden nadat het STAP-budget in werking treedt zal door de uitvoerder met extra aandacht het functioneren van het systeem worden gemonitord door steekproefsgewijs aanvragen te controleren om risico’s van misbruik en oneigenlijk gebruik.

Evaluatie en monitoring

Monitoring is een belangrijke component om te kunnen volgen waar het STAP-budget terecht komt. Om de toegankelijkheid van het STAP-budget voor groepen die weinig bijscholen, weinig scholingsmogelijkheden hebben of het meeste baat hebben bij scholing te kunnen blijven volgen, zullen bij de aanvraag enkele persoonskenmerken worden uitgevraagd. Deze informatie zal uitsluitend worden gebruikt voor onderzoek en analyse van de doelmatigheid, doeltreffendheid van de regeling en het terugdringen van M&O-risico’s. De volgende informatie zal geanonimiseerd worden verzameld:

  • Hoogst afgeronde opleiding van subsidieaanvrager;

  • Leeftijd van subsidieaanvrager;

  • Arbeidsmarktpositie (type arbeidsovereenkomst/zelfstandige/uitkeringstype);

  • Indien werknemer: type organisatie (mkb/grootbedrijf, sector);

  • Reden voor volgen scholing waarvoor STAP-budget wordt aangevraagd;

  • Eenjarige/meerjarige scholing;

  • Aantal (toegekende) aanvragen in de afgelopen 5 jaar;

  • Totale kosten opleiding en hoogte subsidie vanuit STAP;

  • Cofinanciering;

  • Moment in het tijdvak waarop de aanvraag wordt ingediend;

  • Aanvangsmoment scholing;

  • Type scholing: bekostigd (bol of bbl) /niet-bekostigd, niveau (mbo 1, 2, 3 of 4 en /ad//hbo/wo/niet ingeschaald), omvang (volledige opleiding/cursus);

  • Het soort scholing (vakgebied, vakkennis, vaardigheden, EVC, etc.);

  • Opleider.

Monitoring vindt in ieder geval in de beginfase jaarlijks plaats. Twee jaar na implementatie vindt er een evaluatie plaats en na vijf jaar wordt een uitgebreide evaluatie uitgevoerd en zal een structurele wettelijke regeling worden gemaakt. Tijdens de evaluatie wordt in ieder geval aandacht besteed aan de volgende vragen:

  • Hoe is het gebruik van het STAP-budget verdeeld naar leeftijd, opleidingsniveau, arbeidsmarktpositie?

  • In hoeverre is gebruik van het STAP-budget van invloed op de arbeidsmarktpositie?

  • Hoe is het gebruik van het STAP-budget verdeeld over type scholingsactiviteiten? Sluit het scholingsaanbod voldoende aan op de behoefte van de arbeidsmarkt?

  • In hoeverre vindt er substitutie plaats van alternatieve financieringsbronnen voor scholing door het STAP-budget?

  • In welke mate vindt er cofinanciering van scholingskosten plaats?

  • In hoeverre is er sprake van onevenredige prijsontwikkeling bij de scholing die is toegelaten voor financiering vanuit het STAP-budget?

6. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2022. De eerste aanvragen kunnen worden gedaan vanaf 1 maart 2022. Dit heeft te maken met het afronden van de laatste testen voordat het aanvraagportaal opengesteld kan worden voor grote aantallen subsidieaanvragen.

Voor een aantal onderdelen uit de regeling geldt een uitzondering op de inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2022. Deze onderdelen zullen in de doorontwikkeling van de STAP-regeling ná 1 januari 2022 worden meegenomen. Het gaat om de subsidiëring van EVC-trajecten, bijdragen van derden (cofinanciering), de invulling van meerjarige scholingsactiviteiten en vervolgaanvragen in geval van meerjarige scholingsactiviteiten. De streefdatum voor inwerkingtreding van deze onderdelen is 1 januari 2023. Deze datum is in de regeling opgenomen, maar kan nog wijzigen als de planning van de doorontwikkeling en uitvoeringstoetsen van uitvoerders UWV en DUO daar aanleiding toe geeft. Eventuele wijziging van deze inwerkingtredingsdatum zal in de regeling worden verwerkt, waarbij er tijdig over gecommuniceerd zal worden zodat er ruimte en tijd is de benodigde aanpassingen door te voeren.

7. Reacties/Advies en consultatie

Internetconsultatie

De conceptregeling is zeven weken opengesteld voor internetconsultatie. Van deze gelegenheid hebben 53 particulieren, bedrijven en maatschappelijke organisaties gebruik gemaakt. Onderstaand wordt ingegaan op de meest voorkomende reacties.

Naast een verscheidenheid aan suggesties, kanttekeningen en vragen voor verduidelijking is er een groot aantal positieve reacties binnengekomen. Verschillende particulieren verwelkomen de mogelijkheid om een subsidie aan te kunnen vragen voor het volgen van een opleiding of cursus en informeren naar de mogelijkheden voor het aanvragen van het STAP-budget en de termijn van inwerkingtreding. Ook het merendeel van de maatschappelijke organisaties heeft positief gereageerd dat de fiscale aftrek scholingsuitgaven door het STAP-budget, waaronder OVAL, VSNU, de MBO Raad, twee gemeenten en verschillende hogescholen. Het merendeel van deze reacties bevat aanvullende opmerkingen en aandachtspunten ten aanzien van de gekozen invulling van de regeling, het bereik van doelgroepen en de uitvoering. Gedurende de implementatie en tijdens de uitvoering van de regeling blijven we in gesprek met het onderwijsveld om ernaar te streven dat opleiders, zowel publiek als privaat, zo goed mogelijk in staat worden gesteld om aan te sluiten op het STAP-budget.

Bij 14 reacties wordt ingegaan op de maximale hoogte van het STAP-budget. In verschillende reacties wordt gesteld dat € 1.000 niet voor alle scholingsactiviteiten voldoende is om de volledige kosten te dekken. Bij het vaststellen van de maximale hoogte van het STAP-budget is een afweging gemaakt tussen impact en bereik. Met een lager bedrag neemt het potentiële bereik van het STAP-budget toe tot in ieder geval 200.000 toekenningen per jaar. Het potentiële bereik zal naar verwachting hoger liggen omdat veel scholingsactiviteiten minder dan € 1.000 kosten.

Het maximale bedrag van € 1.000 is lager dan het maximale bedrag van € 15.000 bij de fiscale aftrek van scholingsuitgaven. Maar hierbij dient opgemerkt te worden dat over het belastingjaar 2017 in 82 procent van alle gevallen scholingskosten van minder dan € 2.500 worden afgetrokken. In vergelijking met de fiscale aftrek komt de tegemoetkoming van € 1.000 vanuit het STAP-budget – uitgaande van de IB-tarieven 2023 en de beperking van het aftrektarief in de hoogste schijf in 2023, die in dat jaar het structurele niveau bereikt – overeen met een aftrek van ongeveer € 2.700. Voor scholing die niet duurder is dan € 1.000 is er geen eigen bijdrage.

Aanvullend zijn er nog enkele andere reacties binnengekomen gerelateerd aan de financiering. Ten aanzien van de samenloop met andere publieke of private middelen van scholing is in de regeling opgenomen dat cofinanciering vanuit het STAP mogelijk is (n.a.v. reactie van de Stichting van de Arbeid). De subsidieaanvrager is wel verplicht om in de aanvraag mededeling te doen van de ontvangst van bijdragen van derden die hij aanwendt voor de te subsidiëren scholing. Over de financiering van meerjarige opleidingen met een jaarlijks betaalmoment staat in de regeling dat bij de initiële aanvraag kan worden aangegeven dat het om een meerjarig opleiding gaat. Als het initiële verzoek wordt toegekend kan de subsidieaanvrager gedurende de looptijd van de meerjarige scholing voor ieder betaalmoment met voorrang het STAP-budget aanvragen.

Enkele reacties gaan in op de leeftijdsgrens van het STAP-budget. Volgens de reactie van adviesbureau Eduvelopment worden met de ondergrens van 18 jaar onterecht jongeren uitgesloten van deelname van het STAP-budget die werkzaam zijn en scholing behoeven. Vanwege de kwalificatieplicht tot 18 jaar is er een minimumleeftijd opgenomen in de regeling. Voor subsidieaanvragers die jonger zijn dan 30 jaar is er een beperkter aanbod van subsidiabele scholing via het STAP-budget. Er is gekozen voor risicogerichte uitsluiting omdat het voor het UWV niet mogelijk is om te controleren of de aanvrager daadwerkelijk aanspraak kan maken op studiefinanciering dan wel op de tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Volgens Eduvelopment zou de leeftijd van 21 jaar meer passend zijn. De LCR veronderstelt ten onrechte dat subsidieaanvragers jonger dan 30 jaar volledig worden uitgesloten. VSNU, verschillende hogescholen en het Landelijk Overlegplatform Associate degrees veronderstellen ten onrechte dat deeltijdonderwijs voor subsidieaanvragers onder de 30 jaar is uitgesloten. De beperking van het aanbod onder de 30 jaar geldt alleen voor de voltijdsopleidingen.

Bijna de helft van de reacties gaat in op de toegankelijkheid en reikwijdte van scholing die in aanmerking komt voor het STAP-budget. In het merendeel van deze reacties wordt gesteld dat er arbeidsmarktrelevante opleidingen ontbreken of worden suggesties gedaan voor aanvullende keurmerken die in aanmerking zouden moeten komen voor het STAP-budget. Om de kwaliteit van de scholing te garanderen en misbruik via de kant van de opleider te voorkomen is op dit moment gekozen voor een strikte afbakening van de bestedingsdoelen. In de evaluatie zal aandacht worden besteed aan de vraag of de gekozen afbakening recht doet aan de behoefte van de arbeidsmarkt en kan worden overwogen om de reikwijdte van de regeling aan te passen.

In reactie op de bijdrages van verschillende hogescholen en de VSNU kan worden gesteld dat met scholing die opleidt tot een (deel van een) door OCW erkend diploma of certificaat wordt bedoeld dat volledige opleidingen én onderdelen daarvan in de vorm van losse modules in aanmerking komen voor het STAP-budget. Naar aanleiding van de vraag of nieuwe vormen van scholing, zoals e-learning, worden uitgesloten vanwege het criterium van ten minste 80% aanwezigheid voor het afgeven van een bewijs van deelname is gesproken met enkele opleiders die digitale scholing aanbieden. Bij digitale scholing zijn er andere mogelijkheden om deelname te controleren en zal het criterium daarom worden uitgedrukt in ten minste 80% digitale activiteit.

Enkele van de reacties vragen om aandacht voor het bereiken van kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt. Onder meer de MBO Raad roept op om de beschikbare middelen meer gericht in te zetten, bijvoorbeeld specifiek voor kansberoepen. In de opzet van het STAP-budget is gekozen voor een generieke regeling voor volwassenen met een band met de Nederlandse arbeidsmark, ter vervanging van de fiscale aftrek scholingsuitgaven die voor iedere belastingplichtige beschikbaar is. Via het flankerende ontwikkeladvies wordt bijgedragen aan het wegnemen van drempels voor specifieke groepen die weinig bijscholen, weinig scholingsmogelijkheden hebben of het meeste baat hebben bij scholing. Door te laten zien waar goede ontwikkelkansen liggen op de arbeidsmarkt en welke scholing daarvoor nodig en haalbaar is kan ontwikkeladvies een bijdrage leveren in de keuze voor arbeidsmarktrelevante scholing voor het betreffende individu. De invulling van het ontwikkeladvies wordt nog verder uitgewerkt in samenwerking met verschillende partijen waaronder de MBO Raad en de Stichting van de Arbeid met aandacht voor de kwaliteit van het advies en de verantwoorde besteding van middelen.

Verder zijn er enkele opmerkingen gemaakt ten aanzien van de toegankelijkheid van het STAP-budget voor subsidieaanvragers en de administratieve verplichtingen voor opleiders. Doordat het STAP-budget digitaal kan worden aangevraagd via een eenvoudig formulier en de beoordeling van de voorwaarden grotendeels geautomatiseerd verloopt, blijven de administratieve lasten voor de subsidieaanvrager beperkt. De subsidieaanvrager selecteert uit het scholingsregister de scholing, waardoor direct duidelijk is of de scholing onder het bereik van het STAP-budget valt. Voor opleiders nemen de administratieve lasten toe voor zover er bij opleiders nog geen aanwezigheid wordt bijgehouden en bij scholing boven de € 1.000,– omdat de opleider een gedeelte moet declareren bij het UWV en het resterende bedrag in rekening moet brengen bij de deelnemer. De inhoudelijke nalevingkosten hebben betrekking op het registreren en bijhouden van noodzakelijke informatie over scholing in het scholingsregister en het opstellen en verzenden van het bewijs van deelname per deelnemer door de opleider. Zie hoofdstuk 8: Budgettaire consequenties en regeldruk voor een verdere toelichting.

Krapte sectoren

Naar aanleiding van de motie Veldman19 is de conceptregeling van het STAP-budget via de Stichting van de Arbeid voorgelegd aan specifiek de bedrijfssectoren waar de personeelstekorten groot zijn. Naar aanleiding daarvan zijn reacties ontvangen van de Metaalunie, de ondernemersorganisatie voor de technologische industrie FME, het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor het Metaalbewerkingsbedrijf (OOM) en Transport en Logistiek Nederland (TLN). De sectoren waarderen het initiatief maar zijn van mening dat het beschikbare budget ontoereikend is om te voldoen aan de behoefte in Nederland.

Een groot deel van de inhoudelijke opmerkingen van de krapte sectoren komt overeen met de reacties uit de internetconsultatie. Zo wordt door de vier sectoren verondersteld dat de regeling pas beschikbaar is voor iedereen die ouder is dan 30 jaar. Naar aanleiding van deze opmerkingen is de regeling verduidelijkt en wordt aan de sectoren teruggekoppeld dat deze leeftijdsgrens alleen ziet op een risicogerichte uitsluiting van OCW-erkende voltijdsopleidingen om samenloop te voorkomen met studiefinanciering en de tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten voor voortgezet onderwijs. Voor de overige scholingsactiviteiten is het STAP-budget ook toegankelijk voor de groep van 18 tot 30 jaar.

TLN merkt op dat scholing met een NRTO-keurmerk onvoldoende breed is voor specifieke scholing met praktische vakkennis die voor diverse branches van belang is. Om die reden komt ook scholing die opleidt tot een branche of sector erkend certificaat in aanmerking. Metaalunie en Oom vragen welke scholing hieronder valt. De invulling van deze categorie scholing zal nader worden ingevuld in overleg met VNO-NCW en moet een overzicht bieden van kwalitatief goede en arbeidsmarktrelevante scholing die voor branches en sectoren relevant is. Verder pleit OOM er voor om scholing die valt onder de derde leerweg en activiteiten van e-learning ook toe te staan. Beide vormen van scholing vallen al onder de gekozen afbakening van het STAP-budget.

Het STAP-budget aanvragen voor meerdere opleidingen per jaar, naar aanleiding van een opmerking van Metaalunie, is niet mogelijk om het bereik van het STAP-budget te vergroten. Ten aanzien van meerjarige opleidingen wordt er in de regeling reeds voorzien in de mogelijkheid om in de initiële aanvraag voorrang aan te vragen voor subsidie voor de volgende jaren, zoals wordt gesuggereerd door Metaalunie. Artikel 5 van de regeling wordt door Metaalunie onterecht geïnterpreteerd dat cofinanciering niet mogelijk is. Met artikel 5 wordt echter beoogd dat scholingskosten niet meermaals bij verschillende partijen kunnen worden gedeclareerd. De aanvrager kan alleen een subsidie aanvragen voor de kosten die niet reeds door derden worden gefinancierd. Cofinanciering vanuit STAP-budget en O&O-fondsen is wel degelijk mogelijk. Naar aanleiding van een opmerking van OOM kan worden gesteld dat terugvordering bij opleider en subsidieaanvrager mogelijk is wanneer er niet aan voorwaarden wordt voldaan. Er is geen mogelijkheid om bij O&O-fondsen terug te vorderen.

Ten aanzien van het ontwikkeladvies benadrukt FME het belang om in het advies aandacht te besteden aan scholing richting kansberoepen en verzoekt TLN om niet alleen aandacht te besteden aan omscholing maar ook aan bijscholing. Beide punten worden meegenomen in de ontwikkeling van het adviestraject.

Reactie regeldruktoets

Het Adviescollege toetsing regeldruk heeft advies uitgebracht over de conceptregeling. Het toetsingskader van het college telt 4 elementen die elk beoordeeld worden.

  • 1. Nut en noodzaak: naar aanleiding van opmerkingen van de ATR zijn in de toelichting de beoogde effecten van het STAP-budget uitgebreider beschreven. Voor het overige heeft het college geen opmerkingen bij de beschrijving van nut en noodzaak van de regeling.

  • 2. Minder belastende alternatieven: Naar aanleiding van de suggestie van de ATR is de verplichting voor de opleider komen te vervallen om een kopie van de subsidiebeschikking aan UWV te sturen ten behoeve van de voorschotverstrekking. In plaats daarvan kan aan de hand van het beschikkingsnummer met UWV worden gecommuniceerd. De suggestie om het doel van de scholing op het aanvraagformulier in te vullen achterwege te laten wordt niet overgenomen omdat het hierbij om een kleine handeling gaat en de informatie van belang is voor de verzameling van evaluatiegegevens. Vanwege uitvoeringstechnische redenen zal in het aanvraagproces, anders dan de ATR voorstelt, ook naar cofinanciering vanuit publieke middelen worden gevraagd omdat de gegevensuitwisseling tot complexiteit van de uitvoering leidt.

  • 3. Werkbaarheid: Naar aanleiding van de opmerking van de ATR is de conceptregeling besproken met een aantal opleiders op werkbaarheid. Dit heeft onder meer inzichten opgeleverd over de vorm van het STAP-aanmeldingsbewijs en het bewijs van deelname. De suggestie van het uitvoeren van een doenvermogen-toets is standaard onderdeel van de uitvoering door UWV. In plaats van de mogelijkheid van een papieren route voor niet-digivaardigen, zal de mogelijkheid worden geboden om bij een UWV-locatie hulp te krijgen bij de aanvraag.

  • 4. Berekening regeldruk: De berekening van de regeldruk is opgenomen in de toelichting van de regeling.

8. Budgettaire consequenties en regeldruk

a. Subsidielasten

Voor deze Subsidieregeling is in de eerste jaren (tot 2026) jaarlijks circa € 202 miljoen beschikbaar voor het verstrekken van subsidies. Vanaf 2026 is structureel jaarlijks € 217 miljoen beschikbaar. Dat de beschikbare middelen voor de jaren 2022 tot en met 2025 lager zijn heeft twee voorname oorzaken. In de eerste plaats is er voor de jaren 2019 tot en met 2022 in totaal een bedrag van € 37,6 miljoen, uit de voor STAP beschikbare middelen, beschikbaar gesteld voor het meerjarig actiegericht programma LLO.20 Daarnaast zijn de incidentele uitvoeringskosten van UWV en DUO in verband met de implementatie van STAP gefinancierd uit de voor STAP beschikbare middelen. Dit is verdeeld over de jaren 2022 tot en met 2025, om zo te garanderen dat in de eerste jaren een gelijk bedrag beschikbaar is voor de uitvoering van de subsidieregeling.

De voornoemde bedragen zijn (circa € 202 miljoen in de eerste jaren en € 217 miljoen vanaf 2026; zie ook tabel 1) zijn inclusief de structurele uitvoeringskosten (zie volgende paragraaf ‘b. Uitvoeringskosten’) en eventueel financiering van flankerend beleid (ontwikkeladvies). Deze middelen komen beschikbaar door de afschaffing van de fiscale aftrek van scholingsuitgaven. De beschikbare middelen voor de Subsidieregeling STAP-budget worden gefinancierd door middel van een Rijksbijdrage in het Awf.

Tabel 1: subsidielasten STAP-budget

Subsidielasten (x 1 mln. €)

2022

2023

2024

2025

2026

Structureel

STAP-budget

202

202

203

202

217

217

b. Uitvoeringskosten

De Subsidieregeling STAP-budget is ter toetsing voorgelegd aan UWV en DUO. De incidentele uitvoeringskosten voor implementatie van de Subsidieregeling STAP-budget door UWV zijn geraamd op € 18,2 mln. De incidentele kosten voor DUO in verband met de realisatie van het scholingsregister zijn geraamd op € 2,50 mln. Deze incidentele uitvoeringskosten doen zich voor in de jaren 2020 en 2021. De structurele kosten voor uitvoering van deze subsidieregeling zijn geraamd op € 21,5 miljoen jaarlijks. De structurele uitvoeringskosten komen ten laste van het jaarlijks beschikbare budget voor deze subsidieregeling.

Tabel 2: structurele uitvoeringskosten

Uitvoeringskosten (x 1 mln. €)

2022

2023

2024

2025

Structureel

Uitvoeringskosten DUO

0,06

0,04

0,02

0,02

0,02

Uitvoeringskosten UWV

21,5

21,5

21,5

21,5

21,5

Totaal

21,6

21,5

21,5

21,5

21,5

De uitvoering van de Subsidieregeling STAP-budget is voor UWV een grote, nieuwe taak. Het is op voorhand dan ook niet exact in te schatten hoe de uitvoering zal verlopen en wat de bijbehorende kosten zijn. Er zijn nog verschillende onzekerheden die van invloed kunnen zijn op de uitvoeringskosten. Zo is voor de start van de regeling nog niet duidelijk hoeveel STAP-budgetten er jaarlijks exact zullen worden verstrekt. De verwachting is dat er jaarlijks 200.000 tot 300.000 STAP-budgetten zullen worden toegekend. Daarnaast zijn op voorhand nog meerdere andere factoren onduidelijk die invloed kunnen hebben op de uitvoeringskosten (bijv. het totaal aantal aanvragen, het aantal (telefonische) vragen, het aantal bezwaren, de mate waarin aanvragen geautomatiseerd kunnen worden afgehandeld). Daarom is er voor gekozen om de uitvoeringskosten de eerste jaren te monitoren en af te rekenen op daadwerkelijke uitputting. Dit betekent ook dat de structurele uitvoeringskosten van UWV, zoals opgenomen in bovenstaande tabel, nog kunnen wijzigen.

c. Regeldruk

De administratieve lasten voor deelname aan de regeling en de inhoudelijke nalevingskosten (de kosten voor het voldoen aan de inhoudelijke verplichtingen die voortvloeien uit de regeling) vormen gezamenlijk de kosten die samenhangen met regeldruk. Het kabinet streeft ernaar de regeldruk voor burgers, bedrijven en professionals terug te dringen. Bij de voorbereiding van de subsidieregeling is nagegaan of sprake is van regeldrukeffecten.

De administratieve last betreft de aanvraag van het STAP-budget door de subsidieaanvrager en de declaratie van de kosten van de scholing door de opleider. Doordat het STAP-budget digitaal kan worden aangevraagd via een eenvoudig formulier en de beoordeling van de voorwaarden grotendeels geautomatiseerd verloopt, blijven de administratieve lasten voor de subsidieaanvrager beperkt. De aanvrager selecteert uit het scholingsregister de scholing, waardoor direct duidelijk is of de scholing onder het bereik van het STAP-budget valt. Naar schatting kost het de aanvrager ongeveer 10 minuten per aanvraag om de benodigde informatie in te vullen. Uitgaande van 250.000 aanvragen per jaar (op basis van een gemiddelde subsidie van € 800,–) komt de administratieve last neer op 41.667 uur per jaar.

De administratieve last voor de opleider neemt bij een scholing van € 1.000,– of minder niet toe. Ten opzichte van een aanmelding zonder subsidie van het STAP-budget worden de kosten gedeclareerd bij de uitvoerder van het STAP-budget in plaats van bij de subsidieaanvrager. Bij scholingsactiviteiten boven de € 1.000,– zal de opleider een gedeelte moeten declareren bij de uitvoerder en het resterende bedrag in rekening moeten brengen bij de aanvrager. Als het bij 40% van de aanvragen gaat om een scholing duurder dan € 1.000,– worden de administratieve lasten voor de opleider geraamd op circa € 3,4 miljoen (100.000 x 45 minuten kosten administratief medewerker à € 45,– per uur).

De inhoudelijke nalevingkosten hebben betrekking op het registreren en bijhouden van noodzakelijke informatie over scholing in het scholingsregister en het opstellen en verzenden van het bewijs van deelname per deelnemer door de opleider. De nalevingkosten zijn geraamd op eenmalig € 90.000,– (2.000 X 1 uur kosten administratief medewerker à € 45,– voor registreren scholingsregister) en jaarlijks € 1.965.000,– (2.000 X 1 uur kosten administratief medewerker à € 45,– voor periodieke kosten up-to-date houden scholingsregister + 250.000 X 10 minuten kosten administratief medewerker à € 45,– per uur voor bewijs van deelname).

Artikelsgewijs

Deze subsidieregeling is gebaseerd op de Kaderwet SZW-subsidies. Die wet geeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) de bevoegdheid om subsidies te verstrekken voor onder meer activiteiten die passen in het arbeidsmarktbeleid. Deze regeling wordt, waar het de regels rond het scholingsregister betreft, getroffen in overeenstemming met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW).

Artikel 1. Begripsbepalingen

In het eerste lid zijn begripsbepalingen opgenomen. Een aantal begripsbepalingen wordt hier nader toegelicht.

Aanwezigheids- of deelnemingspercentage

Het is van belang dat de persoon die een besluit tot subsidieverlening ontvangt (subsidieontvanger) ook daadwerkelijk deelneemt aan de scholing waarvoor subsidie is verleend. Veelal zal de scholing plaatsvinden in een bepaalde ruimte, een lokaal, een werkplaats, een eigen werkruimte met beeldverbinding, of een andere locatie die voor de specifieke scholing geschikt is. Dit hangt uiteraard af van de aard van de scholing. In het geval van klassikale lessen en praktijkcursussen is er meer sprake van fysieke aanwezigheid dan in het geval van online cursussen. Daarnaast hangt de bepaling van het aanwezig zijn ook af van de wijze waarop de scholing wordt aangeboden. De essentie is dat de subsidieontvanger actief deelneemt aan de scholing en ruim aanwezig is naar de door de opleider daartoe aangegeven maatstaven. De aanwezigheid bij een digitaal scholingstraject hangt af van de vorm waarin deze wordt gegeven. Zo kan een cursus via beeldverbinding worden gegeven, waarbij de aanwezigheid goed kan worden gemeten. De scholing kan ook een vorm van e-learning zijn, waarbij de periode dat een deelnemer is ingelogd een maatstaf kan zijn.

Van belang is dat toegesneden op de scholingsvorm de aanwezigheid van de deelnemer wordt geregistreerd. Dat gebeurt in de communicatie van opleider met deelnemer op een voor die scholing goede wijze, die kan worden verantwoord in geval van controle of evaluatie.

De opleider registreert de aanwezigheid van de subsidieontvanger en vermeldt in het bewijs van deelname het aanwezigheids- of deelnemingspercentage.

Uit het door de opleider ingevulde bewijs van deelname blijkt of de scholing door de subsidieontvanger is afgerond met een diploma of certificaat, dan wel, in geval van bijvoorbeeld een meerjarige opleiding, de behaalde studiepunten of andere middelen waarmee resultaten worden uitgedrukt die in een jaar zijn behaald. Een bewijs van deelname kan eveneens aangeven dat in het bekostigd onderwijs is deelgenomen of ingetekend op een examen of tentamen en waar het in het bekostigd onderwijs gaat om een of meer beoordelingen op een vak bij een overzicht van behaalde resultaten, anders dan in geval van vrijstelling.

Als de scholing niet wordt afgerond met een diploma of certificaat, vermeldt de opleider het aanwezigheids- of deelnemingspercentage van de deelnemer. Het kan hierbij zowel gaan om de situatie dat een scholingstraject niet voorziet in afronding via diploma of certificaat, als om de situatie dat de scholing om redenen, gelegen bij de opleider dan wel bij de deelnemer, door de deelnemer niet is afgerond.

STAP-aanmeldingsbewijs

Een STAP-aanmeldingsbewijs is nodig om tijdens de beoordeling van de aanvraag een aantal zaken vast te stellen. Uit het STAP-aanmeldingsbewijs blijkt onder meer of de subsidieaanvrager daadwerkelijk kan starten met de scholing. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat er bepaalde toelatingseisen gelden of dat de opleider een beperkt aantal deelnemers kan toelaten. Met betrekking tot bekostigd onderwijs geldt als STAP-aanmeldingsbewijs eveneens de aanmelding die in deze onderwijskringen gebruikelijk is en plaatsvindt als stap op weg naar het verkrijgen van een bewijs van toelating. Een STAP-aanmeldingsbewijs geeft bij het toekennen van subsidie enige zekerheid over de start van de scholing. Daarnaast dient het STAP-aanmeldingsbewijs ter controle van de gegevens die in de aanvraag zijn ingevuld.

Bewijs van deelname

Binnen dertien weken na de einddatum van de scholing verstrekt de opleider het bewijs van deelname aan de uitvoerder. Daarin geeft de opleider aan of de scholing is afgerond met een diploma of certificaat, dan wel vermeldt hij het aanwezigheids- of deelnemingspercentage van de deelnemer (subsidieaanvrager), dan wel, ingeval van een meerjarige opleiding, de behaalde studiepunten. Voor regulier bekostigd onderwijs geldt dat ook een intekening en/of deelname aan het examen wordt beschouwd als voldoende om een bewijs van deelname af te geven. Voor het bekostigd onderwijs geldt verder dat gedurende de looptijd van de scholingsactiviteit ten minste één beoordeling, niet zijnde een vrijstelling, moet zijn geregistreerd. Het opstellen van het bewijs van deelname gebeurt in alle gevallen waarin de subsidieontvanger zich heeft aangemeld voor de scholing en de subsidie is verleend. Mede afhankelijk van het bewijs van deelname stelt het UWV vast of de subsidie terecht is verleend en als dat het geval is, stelt het UWV de subsidie vast.

Bijdrage van een derde

Onder bijdragen van derden (een derde is ieder ander dan de subsidieverstrekker en de subsidieaanvrager, dan wel subsidieontvanger, ook bijvoorbeeld een ander bestuursorgaan) kunnen onder meer vallen: een vergoeding van een werkgever, schenkingen, legaten, sponsoring en andere subsidies. Doorslaggevend is dat dergelijke bijdragen van derden afkomstig zijn en dat ze aangewend worden voor de te subsidiëren scholing. Het gaat daarbij om de subsidiabele kosten als omschreven in de begripsbepaling ‘subsidiabele kosten’. Dat wil zeggen dat bijdragen voor de vergoeding van overige kosten die verband houden met de scholing (zoals de kosten voor boeken en benodigde materialen) niet relevant zijn in het kader van de begripsbepaling bijdrage van een derde. De subsidieaanvrager is verplicht om melding te maken van een bijdrage van een derde (artikel 8, vierde en vijfde lid). Voorts geldt dat de hoogte en de betaling van de subsidie afhankelijk is van de bijdrage van de derde (artikelen 5, vijfde en zesde lid en 12, tweede lid).

Meerjarige scholing

Het is mogelijk om subsidie aan te vragen voor een scholing die meer dan een jaar duurt. Een scholingsactiviteit die bestaat uit meer opleidingsjaren wordt aangemerkt als een meerjarige scholing. De Minister kan subsidie verstrekken voor ten hoogste één opleidingsjaar. Daarom gelden voor meerjarige scholing specifieke bepalingen die betrekking hebben op de aanvraag van subsidie voor het tweede en volgende opleidingsjaar. Zie daarvoor met name de artikelen 5 en 8.

Minister

In deze regeling worden taken en bevoegdheden bij de Minister van SZW neergelegd. De Minister is op grond van de Kaderwet SZW-subsidies bevoegd om subsidies te verstrekken. Hoewel deze regeling wordt uitgevoerd door het UWV (zie artikel 20) en voor een deel door DUO als technisch beheerder van het scholingsregister (zie artikel 21), ligt de formele verantwoordelijkheid bij de Minister. Daarom is de Minister in deze regeling aangeduid als het bevoegde bestuursorgaan. Overigens is, als gemeld, de regelgeving rond het scholingsregister een onderwerp dat in overeenstemming tussen de Minister van SZW en de Minister van OCW wordt behartigd.

Scholing

De definitiebepaling scholing geeft een afbakening van de te subsidiëren activiteiten. Een duidelijke afbakening van de te subsidiëren activiteiten is van belang om de kwaliteit van de scholing waarvoor subsidie wordt verleend te garanderen en om misbruik vanuit opleiders te voorkomen. De begripsbepaling geeft criteria waaraan de scholing dient te voldoen.

Scholingsregister

In artikel 21 is de strekking en het beheer van het scholingsregister neergelegd. In deze begripsbepaling wordt verwezen naar artikel 21. In deze begripsbepaling wordt ook duidelijk gesteld dat uitsluitend scholing die in het scholingsregister staat, voor subsidie in aanmerking kan komen. Staat een opleiding of cursus niet in het scholingsregister, dan zal daarvoor geen subsidie worden verleend.

Subsidieontvanger

De subsidie wordt verstrekt aan de persoon die subsidie aanvraagt. Op grond van deze regeling is dat de persoon die deelneemt aan de scholing. De persoon die op aanvraag een beschikking tot subsidieverlening dan wel beschikking tot subsidievaststelling ontvangt, wordt dan ook aangemerkt als de subsidieontvanger. Hoewel de subsidie wordt uitbetaald aan de opleider, is de opleider geen subsidieontvanger in de zin van deze regeling.

Artikel 2. Toepasselijkheid Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS

De Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS is buiten toepassing verklaard, omdat de uitvoering van deze regeling bij het UWV is belegd.

Artikel 3. Doel van de subsidie

In artikel 3 is het doel van de subsidie geformuleerd. Het doel van de subsidieregeling wordt nader toegelicht in het algemeen deel van de toelichting. De doelstelling is richtinggevend voor de periodieke monitoring en evaluatie van de subsidieregeling en de acties die daaruit voortvloeien.

Het gaat er bij de doelstellingen van deze subsidieregeling om, om mensen kansen te bieden hun arbeidsmarktpositie te verstevigen. Daarbij kan het gaan zowel om personen die werkzaam zijn, als om personen die niet werkzaam zijn. De groep van personen die gebruik kunnen maken van deze subsidieregeling is dus zeer breed.

Artikel 4. Subsidiabele kosten

Subsidiabel zijn alle kosten die door de opleider in rekening worden gebracht voor het volgen van de scholing. Daaronder worden mede begrepen de leermiddelen en beschermingsmiddelen die door de opleider verplicht worden gesteld en die in rekening worden gebracht bij de deelnemer. Overige kosten die verband houden met de scholing, zoals de kosten van boeken en andere materialen die niet zijn inbegrepen in de kosten die door de opleider in rekening worden gebracht, komen niet in aanmerking voor subsidie. Deze overige kosten zijn voor eigen rekening van de subsidieaanvrager. Voorts is elektronische apparatuur, zoals computer, laptop, tablet en telefoon niet subsidiabel. Het is algemeen gebruikelijk dat personen dergelijke apparatuur in huis hebben, die dan onder andere voor het volgen van de scholing kan worden ingezet. Het is dan ook niet nodig, en daarmee ook niet wenselijk, om een apparaat in die categorie mee te nemen als kostenpost voor scholing.

Artikel 5. Aanvraaggerechtigde en subsidievoorwaarden scholing

In artikel 5 zijn voorwaarden opgenomen waaronder subsidie kan worden verleend. Natuurlijke personen die een band hebben met de Nederlandse arbeidsmarkt kunnen ten behoeve van het volgen van een scholing subsidie aanvragen. De te subsidiëren scholing is gedefinieerd in artikel 1 en is voorts nader geduid in het eerste lid van dit artikel. Daarbij is van belang dat subsidie alleen kan worden aangevraagd voor een scholing die in het scholingsregister is vermeld. De Minister kan de subsidie verstrekken indien voldaan wordt aan alle voorwaarden voor subsidieverstrekking op grond van deze regeling.

Eerste en tweede lid

Het eerste lid bepaalt dat subsidie kan worden verstrekt aan een persoon die een band heeft met de Nederlandse arbeidsmarkt. De band met de Nederlandse arbeidsmarkt wordt vastgesteld aan de hand van objectieve criteria. Deze criteria zijn cumulatief van aard.

Het UWV controleert onder meer of de subsidieaanvrager verzekerd is voor de volksverzekeringen. Deze controle vindt plaats door middel van gegevensuitwisseling met de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Ten behoeve van de uitvoerbaarheid en de rechtszekerheid zal het UWV bij de beoordeling van dit criterium over een periode van twee jaar (gelegen tussen twee jaar en drie maanden en drie maanden voor de kalendermaand van aanvraag) terugkijken en beoordelen of de subsidieaanvrager in die periode gedurende ten minste zes maanden verzekerd is geweest voor de volksverzekeringen.

Derde lid

Het is van belang dat de termijn tussen de subsidieaanvraag en de startdatum van de scholing zo kort mogelijk is. Daarnaast is het van belang dat alle betrokkenen voldoende tijd hebben om zich voor te bereiden op de start van de scholing. Zo heeft de opleider ook tijd nodig om de subsidiabele scholingskosten in rekening te brengen. Alles overwegende is gekozen voor een termijn tussen vier weken na het indienen van de subsidieaanvraag en drie maanden na sluiting van het aanvraagtijdvak waarin die aanvraag is gedaan. Dat betekent dat uiterlijk drie maanden na sluiting van het tijdvak waarin de aanvraag is ingediend de scholing moet aanvangen. Niettemin kan het voorkomen dat om enige reden de start binnen genoemde drie maanden niet mogelijk is voor opleider. In dat geval kan de scholing later starten. Uit dit derde lid vloeit eveneens voort dat een scholing in elk geval niet kan beginnen voor de start van de regeling met het eerste aanvraagtijdvak.

Vierde en vijfde lid

Voor bepaalde doelgroepen zijn reeds andere vormen van publieke individuele financiering van onderwijs beschikbaar. Om te voorkomen dat het STAP-budget gebruikt wordt in plaats van de voorliggende voorzieningen, zijn in het vierde en vijfde lid een aantal uitsluitingsgronden opgenomen. Het gaat bij deze uitsluitingsgronden om onderwijs- en andere scholingsvormen, waarvoor op grond van wetgeving recht op financiering bestaat. Deze worden hieronder nader toegelicht.

Het vierde lid heeft betrekking op personen, jonger dan 30 jaar, die voor hun scholing aanspraak kunnen maken op studiefinanciering of op de tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten voor voortgezet onderwijs. Voor subsidieverstrekking op grond van deze regeling geldt voor subsidieaanvragers die jonger zijn dan 30 jaar een beperkter aanbod van subsidiabele scholing. Het is voor het UWV namelijk niet mogelijk om te controleren of de subsidieaanvrager daadwerkelijk aanspraak kan maken op studiefinanciering dan wel op de tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Daarom is voor deze categorieën gekozen voor risicogerichte uitsluiting.

Voor het recht op studiefinanciering gelden enkele objectieve criteria die het UWV wel kan controleren. Het gaat om de maximale leeftijd van 30 jaar (artikel 2.3, derde lid, Wet studiefinanciering 2000) en de onderwijssoort waarvoor studiefinanciering kan worden aangevraagd (paragrafen 2.2 tot en met 2.4 van de Wet studiefinanciering 2000). Dat betekent dat subsidieaanvragers die jonger zijn dan 30 jaar geen subsidie kunnen aanvragen voor scholing die wordt aangemerkt als een onderwijssoort als bedoeld in de artikelen 2.4, 2.8, 2.10 en 2.11, van de Wet studiefinanciering 2000. Personen die jonger zijn dan 30 jaar kunnen dus wel gebruik maken van het STAP-budget, maar zij kunnen in het aanvraagformulier niet kiezen voor onderwijssoorten waarvoor studiefinanciering kan worden aangevraagd.

Ook voor het recht op de tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten voor voortgezet onderwijs gelden enkele objectieve criteria die het UWV kan controleren. Het gaat om de maximale leeftijd van 30 jaar (artikel 2.3, eerste lid, van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten) en de onderwijssoort waarvoor de tegemoetkoming voor voortgezet onderwijs kan worden aangevraagd (artikelen 2.9 en 2.10 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten). Dat betekent dat subsidieaanvragers die jonger zijn dan 30 jaar geen subsidie kunnen aanvragen voor scholing die wordt aangemerkt als voortgezet onderwijs als bedoeld in de artikelen 2.9 of 2.10 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

Het vijfde lid heeft betrekking op subsidie op grond van andere regelingen die strekken tot subsidiëring van opleidingen. Het gaat hier onder andere om de Subsidieregeling lerarenbeurs, de subsidieregeling tweede lerarenopleiding en de Regeling subsidie zij-instroom 2017. Het is uitvoeringstechnisch complex om te controleren of de subsidieaanvrager aanspraak kan maken op de lerarenbeurs. Daarom controleert het UWV via gegevensuitwisseling met DUO alleen of de subsidieaanvrager reeds subsidie ontvangt op grond van een subsidieregeling die kan worden aangewend voor de kosten van de te subsidiëren scholing. Overigens kan worden opgemerkt dat uitsluitend voor zover iemand uit hoofde van die andere regeling subsidie kan krijgen, er geen recht op STAP-budget is. Dat betekent dat als de te verlenen subsidie voor desbetreffende scholing minder bedraagt dan de maximale kosten voor de scholing, of na afloop van de subsidietermijn er, bijvoorbeeld in een meerjarig scholingstraject, nog scholingsperioden zijn, dat dan aanvullend of opvolgend STAP-budget kan worden aangevraagd.

Zesde lid

Er wordt uitsluitend subsidie verstrekt voor zover de subsidieaanvrager voor de te subsidiëren scholing geen bijdrage van een derde heeft ontvangen of zal ontvangen. Hieruit blijkt dat het dus mogelijk is om de scholing te bekostigen uit verschillende financieringsbronnen. Dit wordt toegelicht met een voorbeeld. De subsidieaanvrager ontvangt een bijdrage van een derde, bijvoorbeeld een (toekomstig) werkgever, voor het volgen van een scholing. Deze bijdrage is echter niet voldoende om de volledige kosten voor de scholing te financieren. In dat geval kunnen de subsidiabele kosten, voor zover deze niet zijn vergoed door die derde, worden aangevuld met subsidie uit het STAP-budget. In artikel 8, vijfde lid, is in dit kader een mededelingsplicht opgenomen voor de subsidieaanvrager.

Artikel 6. Meerjarige scholing

In artikel 6 zijn nadere regels opgenomen die gelden voor subsidieverstrekking voor meerjarige scholing. Ook meerjarige scholing komt in aanmerking voor subsidie, maar daarbij geldt de beperking dat de Minister telkens voor ten hoogste één opleidingsjaar subsidie kan verstrekken. De kosten voor het volgen van een meerjarige scholing worden doorgaans per opleidingsjaar in rekening gebracht. De subsidie kan daarom per opleidingsjaar worden aangevraagd en toegekend. Overigens geldt speciaal voor de meerjarige opleidingen dat de vervolgjaren van de opleiding binnen vijf maanden na afloop van het aanvraagtijdvak van start moeten gaan.

Artikel 7. Subsidiebedrag

De subsidie bedraagt 100% van de werkelijke subsidiabele kosten van de scholing zoals vermeld in het scholingsregister, tot een maximum van € 1.000,– inclusief btw. Bij de toekenning van het subsidiebedrag wordt uitgegaan van het bedrag zoals dat vermeld is in het scholingsregister. De subsidiabele kosten zijn gedefinieerd in artikel 4. Overige kosten zijn voor rekening van de subsidieaanvrager. Dit is nader toegelicht in het algemeen deel van de toelichting.

Artikel 8. Aanvraag

Eerste en tweede lid

Teneinde het aanvraagproces zo efficiënt mogelijk te laten verlopen, geldt dat een aanvraag om subsidie moet worden gedaan door middel van een elektronisch aanvraagformulier dat beschikbaar is op een website van het UWV. Alleen een volledig ingevulde aanvraag wordt in behandeling genomen (zie artikel 10, eerste lid). In het tweede lid is geregeld dat de aanvraag voor aanvang van de scholing dient te worden ingediend. Als de scholing ten tijde van de aanvraag reeds is aangevangen, wordt de subsidie geweigerd (artikel 12, eerste lid, onderdeel d).

Derde lid

De subsidieaanvrager kan het aanvraagformulier invullen door in te loggen met zijn DigiD. Op deze manier wordt een aantal gegevens van de subsidieaanvrager automatisch ingevuld, zoals het burgerservicenummer. Het UWV heeft deze gegevens nodig om te controleren of er sprake is van een band met de Nederlandse arbeidsmarkt (artikel 5, tweede lid). Vervolgens kan de subsidieaanvrager aangeven welke scholing hij wenst te volgen (onderdeel b). Hij kan daarbij uitsluitend kiezen uit de scholing die in het scholingsregister is vermeld. Daarbij vult de subsidieaanvrager in wat de voorziene start- en einddatum van de scholing is (onderdeel c) en welk bedrag door de opleider in rekening wordt gebracht (onderdeel f), waarbij het dan uitsluitend gaat om de kosten die verplicht zijn voor het volgen van de scholing, aangezien dat de bedragen zijn die subsidiabel zijn (zie artikel 4 voor het begrip subsidiabele kosten). De subsidieaanvrager dient verder een STAP-aanmeldingsbewijs voor de scholing te overleggen (onderdeel e). Dat STAP-aanmeldingsbewijs is vanzelfsprekend voorlopig, aangezien subsidieaanvrager nog in de fase van zijn subsidieaanvraag zit.

Verder worden twee elementen in het aanvraagformulier opgenomen die inzicht geven in de arbeidsmarktpositie van subsidieaanvragers (onderdelen h en i). Bij het element arbeidsmarktpositie gaat het (via een uitrolmenu) over zaken als bijvoorbeeld werkloos, werkzoekend, werkend of studerend. Bij het onderdeel werkzaam zijn, gaat het om de soort van werkzaamheden die subsidieaanvrager verricht, zoals zorgfunctie, een industrie-functie, een functie in de bouw, een administratieve functie, of een functie als bank- of verzekeringsmedewerker. Ook dit element kan worden aangevinkt via een uitrolmenu. De subsidieaanvrager geeft ook aan met welk doel hij de scholing wenst te volgen (onderdeel j).

De informatie die subsidieaanvragers over deze laatstgenoemde aspecten geven is van belang omdat daarmee een breed beeld van de redenen om een bepaalde scholing te volgen kan worden gegeven. De informatie die subsidieaanvragers geven op grond van dit artikellid is verder bedoeld voor de periodieke monitoring en evaluatie van deze subsidieregeling. Daarop zien in elk geval de onderdelen b, d, g, h, i en j.

Onderdeel d heeft betrekking op subsidieaanvragen voor een volgend opleidingsjaar van een meerjarige scholing (artikel 6, tweede lid). Deze informatie heeft het UWV nodig om te controleren of er sprake is van een adequate voortgang van de scholing. Subsidie voor een volgend opleidingsjaar wordt slechts verstrekt indien sprake is van een adequate voortgang dan wel afronding van het opleidingsjaar waarvoor reeds subsidie is verleend.

Vierde lid

Indien de subsidieaanvrager voor dezelfde begrote kosten een andere subsidie of financiële bijdrage gaat aanvragen of heeft aangevraagd bij een ander bestuursorgaan of rechtspersoon, dient hij dit te melden in de subsidieaanvraag. Daarbij moet ook worden aangegeven wat de stand van zaken is van de andere aanvraag of aanvragen. Deze bepaling is grotendeels ontleend aan artikel 4:65 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Er wordt mee beoogd ongewenste cumulatie van subsidies te voorkomen en afstemming op andere subsidies of financiële bijdragen te bewerkstelligen. Deze meldingsplicht geldt bij de aanvraag, maar blijft na de subsidieverlening voortduren. Dat betekent dat de subsidieontvanger gedurende het gehele subsidieproces een meldingsplicht heeft (artikel 15, eerste lid, onderdeel c).

Vijfde lid

In het vijfde lid is ook een meldingsplicht opgenomen. Indien de subsidieaanvrager voor dezelfde begrote kosten een bijdrage van een derde heeft ontvangen of zal ontvangen, dient hij dit te melden in de subsidieaanvraag. Wat onder bijdrage van een derde wordt verstaan, is nader toegelicht onder artikel 1. Ook deze meldingsplicht blijft na de aanvraag voortduren. Dat betekent dat de subsidieontvanger ook na de subsidieverlening verplicht is om melding te maken van een bijdrage van een derde (artikel 15, eerste lid, onderdeel c).

Voor subsidieaanvragers die niet in staat zijn om langs digitale weg een aanvraag in te dienen, heeft het UWV een voorziening die voorziet in zodanige ondersteuning, dat ook desbetreffende subsidieaanvragers een aanvraag kunnen indienen.

Artikel 9. Subsidieplafond en aanvraagtijdvakken

Eerste en tweede lid

Door de afschaffing van de fiscale aftrek scholingsuitgaven komt er structureel een bedrag beschikbaar voor het STAP-budget. Dit bedrag wordt jaarlijks door de Minister vastgesteld en bekendgemaakt. Het bedrag wordt verdeeld over de zes tijdvakken, genoemd in het tweede lid. Daarbij is het niet per se zo dat het beschikbare bedrag voor elk tijdvak gelijk is. In verband met maanden waarin verhoudingsgewijs een hoger aantal opleidingen van start gaat, kan voor de maanden ervoor een hoger dan gemiddeld beschikbaar bedrag worden vastgesteld.

De verdeling in tijdvakken is bedoeld om te voorkomen dat het beschikbare bedrag al eerder in het jaar wordt uitgeput. Door zes subsidietijdvakken te hanteren, wordt het totaal beschikbare bedrag gespreid over het jaar.

Derde lid

In het derde lid wordt aangegeven wanneer het subsidieplafond voor een bepaalde periode precies wordt bereikt. Dit sluit ook aan bij de digitale praktijk, waarin in een aanvraagtijdvak verdere subsidieverlening ogenblikkelijk wordt gestaakt vanaf het moment waarop er een subsidie is verleend die het subsidieplafond bereikt of voor het eerst overstijgt.

Vierde lid

Dit artikel regelt ten slotte dat als een subsidieplafond in een periode niet wordt bereikt, de overblijvende middelen worden overgeheveld naar het volgende tijdvak van twee kalendermaanden. Dat geldt overigens uitsluitend binnen één kalenderjaar.

Artikel 10. Behandeling van subsidieaanvragen en rangschikking

Eerste en tweede lid

In dit artikel wordt geregeld dat UWV uitsluitend subsidieaanvragen behandelt die volledig zijn ingevuld. Volledig is een subsidieaanvraag als aan alle vereisten ten aanzien van de subsidieaanvraag is voldaan. Dat betekent niet alleen dat alle vereiste velden zijn ingevuld en documenten zijn bijgevoegd, maar dat de velden en documenten ook inhoudelijk in orde moeten zijn. Zo geldt voor een document dat als bewijs van deelname wordt bijgevoegd, terwijl dat document in werkelijkheid een stuk is met een totaal andere inhoud, dat niet aan de vereisten voor een volledige subsidieaanvraag is voldaan.

De vereisten voor de subsidieaanvraag staan in artikel 8, waarbij het met name de in artikel 8, derde lid, bedoelde gegevens betreft die in de aanvraag moeten worden verstrekt. Een subsidieaanvraag die niet volledig is, wordt dus niet in behandeling genomen.

Ontbreken gegevens die op grond van artikel 8 moeten worden vermeld, dan heeft subsidieaanvrager de gelegenheid de aanvraag aan te vullen. UWV stelt daartoe een termijn waarbinnen betrokken subsidieaanvrager zijn aanvraag kan completeren. Daarnaast geeft het UWV jegens subsidieaanvrager aan wat de consequentie is van het niet tijdig aanvullen van de incomplete aanvraag. Deze consequentie is neergelegd in artikel 12, eerste lid, onderdeel b. In dit kader is artikel 4:5, eerste lid, van de Awb van belang, waarin de algemene regels zijn opgenomen die gelden bij het besluit van een bestuursorgaan om een aanvraag niet te behandelen.

Bedacht moet worden dat, doordat een aanvraag pas wordt behandeld als deze volledig is, het aanvraagmoment van deze betrokken subsidieaanvrager ook in de tijd naar achteren schuift. Een subsidieaanvrager doet er dan ook goed aan om zo snel als mogelijk een volledige aanvraag in te dienen.

Voor de rangschikking van de aanvragen is het moment van ontvangst bepalend (eerste lid). Als er sprake is van een aangevulde aanvraag, geldt, als gemeld, als ontvangstmoment het moment waarop de aangevulde aanvraag door UWV wordt ontvangen. Als een aanvraag niet binnen de door UWV gestelde termijn wordt aangevuld, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen. Dit volgt uit het eerste lid, dat bepaalt dat alleen volledige aanvragen in behandeling worden genomen. Het UWV meldt het niet in behandeling nemen van een (onvolledige) aanvraag binnen vier weken na het verstrijken van de hersteltermijn. Dat volgt uit artikel 4:5, vierde lid, Awb.

Derde lid

In het derde lid is een voorziening getroffen voor vervolgaanvragen bij een meerjarige scholing. Deze voorziening is bedoeld om zo veel mogelijk te voorkomen dat een subsidieontvanger een meerjarige scholing niet kan afronden, omdat het subsidieplafond van het desbetreffende tijdvak is bereikt.

Artikel 11. Beschikking tot subsidieverlening en beslistermijn

Subsidie wordt op aanvraag verleend met een beschikking tot subsidieverlening. De subsidie wordt niet direct vastgesteld. Vaststelling vindt plaats na afronding van de scholing (artikel 17). In het derde lid wordt voorgeschreven welke elementen, die van belang zijn voor de subsidieverlening, in ieder geval vastgelegd worden in de beschikking. Naast deze elementen kunnen vanzelfsprekend ook nog andere aspecten worden opgenomen in de beschikking. Denk aan de hoogte van de bijdragen van derden of een eigen bijdrage van de subsidieontvanger indien de subsidiabele kosten hoger zijn dan het maximum subsidiebedrag.

Het UWV bericht de opleider over de subsidieverleningsbeschikking, zodat deze eveneens op de hoogte is van de voorwaarden waaronder deze subsidie wordt verleend. Dat bericht kan langs digitale weg worden verstrekt.

Het UWV kan de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen. Daarbij is artikel 4:48 van de Awb van toepassing.

Artikel 12. Weigeringsgronden

Eerste lid

Naast de weigeringsgronden uit de Awb, geldt een aantal aanvullende weigeringsgronden voor aanvragen op grond van deze regeling.

Allereerst dient de subsidieaanvraag te voldoen aan de eisen die daartoe in deze regeling zijn gesteld. Als de subsidieaanvraag niet volledig was en subsidieaanvrager de gelegenheid heeft gehad deze aanvraag aan te vullen, dan wordt de subsidie geweigerd als hij of die gelegenheid niet te baat heeft genomen, of niet binnen de door UWV gestelde termijn de aangevulde aanvraag heeft ingediend.

In onderdeel c is geregeld dat een subsidieaanvrager maximaal eenmaal per kalenderjaar een beschikking tot subsidieverlening kan ontvangen waarin de aangevraagde subsidie is toegekend. Een subsidieontvanger kan in een volgend kalenderjaar weer subsidie aanvragen en ontvangen op grond van deze regeling. In onderdeel d is expliciet geregeld dat de subsidie wordt geweigerd indien de scholing al is aangevangen voordat de volledige aanvraag is ingediend. In onderdeel e wordt tot uitdrukking gebracht dat de subsidieaanvrager uitsluitend kan kiezen voor een scholing die in het scholingsregister is vermeld.

Onderdeel f betreft de situatie dat subsidieaanvrager is uitgesloten van het recht op subsidie, omdat hij niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen op grond van deze regeling (zie artikel 19, tweede lid). Gedurende de periode van uitsluiting zal een subsidieverzoek worden geweigerd.

Tweede lid

Het tweede lid heeft betrekking op cofinanciering. Zoals toegelicht in het algemeen deel van de toelichting kan het STAP-budget worden aangevraagd aanvullend op andere financieringsbronnen. Dat betekent dat de subsidie wordt geweigerd voor zover de subsidieaanvrager subsidie uit andere publieke middelen of een bijdrage van een derde ontvangt of zal ontvangen. Met de woorden ‘voor zover’ wordt tot uitdrukking gebracht dat het mogelijk is om het STAP-budget te ontvangen aanvullend op andere financieringsbronnen. Deze mogelijkheid van cofinanciering geldt niet voor studiefinanciering en de tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (artikel 5, vierde lid).

Artikel 13. Bevoorschotting en betaling

Eerste lid

In het eerste lid is bepaald dat de Minister bij de beschikking tot subsidieverlening ambtshalve een voorschot van 100% verleent. Ter verduidelijking wordt hierbij opgemerkt dat de subsidie wordt verleend aan de subsidieaanvrager, maar dat de betaling van het voorschot op het subsidiebedrag geschiedt aan de opleider. De uitbetaling is nader geregeld in het tweede lid.

Tweede lid

In het tweede lid is de uitbetaling van het voorschot geregeld. Het voorschot wordt betaald nadat de opleider een specificatie van de subsidiabele kosten heeft ingediend. De specificatie van de subsidiabele kosten kan de opleider indienen onder vermelding van het registratienummer van de beschikking. De subsidieregeling wordt uitgevoerd door het UWV. De documenten worden in de praktijk dus ingediend bij het UWV.

Derde lid

Het is mogelijk om de betaling van het voorschot op te schorten. Daarbij is artikel 4:56 van de Awb van toepassing. Voor deze subsidieregeling gelden twee concrete situaties waarin de betaling in ieder geval wordt opgeschort. Deze zijn opgenomen in dit lid.

Artikel 14. Verplichtingen subsidieontvanger

Eerste lid

Aan de subsidie is de verplichting verbonden om de scholing af te ronden. In het tweede lid is bepaald wat wordt verstaan onder afronding van de scholing.

Tweede lid

De scholing is afgerond indien de subsidieontvanger de scholing heeft voltooid met een diploma of certificaat of een aanwezigheids- of deelnemingspercentage van ten minste 80% heeft behaald, dan wel, bij een meerjarige scholingsactiviteit ten minste 80% van het voor desbetreffend jaar vereiste aantal studiepunten heeft behaald. Dat geldt eveneens, als eerder vermeld, voor de situatie in het van overheidswege bekostigd onderwijs dat is deelgenomen of ingetekend op een examen of tentamen en in het bekostigd onderwijs waar het gaat om een of meer beoordelingen op een vak bij een overzicht van behaalde resultaten. Het UWV controleert aan de hand van een bewijs van deelname, dat door de opleider is opgesteld volgens het door het UWV vastgesteld format, en dat door hem aan het UWV wordt verstrekt, of de subsidieontvanger de scholing heeft afgerond. Dit wordt verder toegelicht onder artikel 17.

Derde en vierde lid

De subsidieontvanger is verplicht om op verzoek aan te tonen dat de scholing is afgerond. In de verleningsbeschikking wordt aangegeven op welke wijze de subsidieontvanger dit kan aantonen. De subsidieontvanger kan ook worden verzocht om mee te werken aan onderzoeken die steekproefsgewijs worden uitgevoerd. De steekproef kan gericht zijn op controle van de gegevens die zijn ingevuld in het aanvraagformulier. Daarnaast kan steekproefsgewijs gecontroleerd worden of de subsidieontvanger heeft voldaan aan de verplichtingen die zijn verbonden aan de subsidie.

Artikel 15. Meldingsplicht subsidieontvanger

In artikel 15 is een meldingsplicht voor de subsidieontvanger opgenomen. Het voldoen aan de meldingsplicht is van groot belang. Op basis van tijdige informatie van de subsidieontvanger kan de subsidie immers nog lopende de subsidieperiode worden aangepast. Het gaat bij de melding om die zaken die van invloed zijn op de hoogte of de periode van subsidieverstrekking. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan omstandigheden waardoor de scholing niet of niet geheel kan worden afgerond, of niet binnen de tijd kan worden afgerond, een van de andere subsidieverplichtingen niet kan worden opgevolgd, of zich andere omstandigheden voordoen die van invloed kunnen zijn op een subsidiebeslissing. De subsidieontvanger dient zijn melding verder toe te lichten en daarbij relevante stukken te overleggen. Aan de hand van de melding en de toelichting daarop kan het UWV bijvoorbeeld besluiten de einddatum van de periode waarover de subsidie is verleend, naar achteren te schuiven. De melding kan ook aanleiding zijn om de subsidie in te trekken, de verleningsbeschikking te wijzigen of om de subsidie op een lager bedrag vast te stellen.

Artikel 16. Verplichtingen opleider

Eerste lid

Het bedrag, genoemd in de subsidiebeschikking, welk bedrag overeenkomt met wat voor de desbetreffende opleiding in het scholingsregister is vermeld, wordt uitbetaald aan de opleider. Ten behoeve van een juiste bevoorschotting en betaling zijn een aantal handelingen van de opleider vereist. Het is van belang dat de opleider de voorgeschreven handelingen verricht, zodat het UWV kan controleren of de subsidieverstrekking aan de aanvrager rechtmatig is. In dat kader zijn in artikel 16 verplichtingen voor de opleider opgenomen.

Tweede lid

In het tweede lid is voor de opleider de verplichting opgenomen om vanaf drie weken voor de startdatum van de scholing een elektronische factuur bij UWV in te dienen, volgens een door UWV verstrekt format. Bij die elektronische factuur dient tevens te worden vermeld het registratienummer van de beschikking tot subsidieverlening. Het voorschot wordt betaald nadat de elektronische factuur inclusief de benodigde informatie is ingediend (artikel 13, tweede lid).

Derde lid

Het derde lid is van toepassing indien de subsidieontvanger na uitbetaling van het voorschot zijn aanmelding annuleert. Het is mogelijk dat de subsidieontvanger voor aanvang van de scholing besluit om zijn aanmelding te annuleren. Als deze annulering tijdig plaatsvindt, betaalt de opleider het voorschot terug aan het UWV. De annulering is tijdig als dit voor de startdatum van de scholing gebeurt. Het gaat hier om een terugbetaling van het betaalde bedrag en niet om terugvordering als bedoeld in artikel 18. Als blijkt dat de opleider geen melding heeft gedaan van de tijdige annulering en het voorschot niet heeft terugbetaald, kan het voorschot worden teruggevorderd bij de opleider (artikel 18, tweede lid).

Vierde lid

In het vierde lid is een meldingsplicht voor de opleider opgenomen.

Vijfde en zesde lid

In het vijfde en zesde lid zijn verplichtingen opgenomen met betrekking tot het bewijs van deelname. Zoals eerder gemeld in deze toelichting kan het bewijs van deelname qua inhoud uiteenlopen en verschillende vormen van resultaten bevatten.

Zevende lid

De algemene voorwaarden van de opleider zijn richtinggevend bij de beoordeling of er sprake is van een tijdige annulering van de aanmelding. De algemene voorwaarden zijn ook richtinggevend voor de beoordeling of er aanleiding is om het betaalde voorschot terug te vorderen bij de opleider (artikel 18). De opleider dient ervoor te zorgen dat deze stukken beschikbaar en raadpleegbaar zijn voor degenen die bij hem scholing volgen en voor het UWV. Een online beschikbaarstelling is daarbij het meest toegankelijk, uiteraard voor zover dat voor de opleider tot de mogelijkheden hoort.

Artikel 17. Besluit tot subsidievaststelling

Eerste lid

De subsidie wordt binnen 13 weken nadat de opleider het bewijs van deelname heeft verstrekt vastgesteld. Daarbij wordt in ieder geval beoordeeld of de scholing is afgerond. Bij deze beoordeling is artikel 14, tweede lid, van toepassing. Verder is in dit kader artikel 16, vijfde lid, relevant. De opleider is verplicht om binnen dertien weken na de einddatum van de scholing een bewijs van deelname, volgens een door UWV vast te stellen format, te verstrekken. Het UWV heeft het bewijs van deelname nodig om te beoordelen of de scholing is afgerond. Met het oog daarop is een termijn van 13 weken gesteld na verstrekking door de opleider van het bewijs van deelname, waarbinnen het UWV tot vaststelling van de subsidie overgaat. Voor de duidelijkheid valt nogmaals te melden dat de einddatum van de scholing wordt gefixeerd op de datum die in de verleningsbeschikking als afrondingsdatum wordt genoemd.

Tweede lid

De subsidie wordt in beginsel vastgesteld op het bedrag dat in de verleningsbeschikking is genoemd. Indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven kan de subsidie nog worden vastgesteld op een lager bedrag.

Het UWV kan de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen. Daarbij is artikel 4:49 van de Awb van toepassing.

Artikel 18. Terugvordering

Eerste lid

Hoewel het voorschot op het subsidiebedrag wordt uitbetaald aan de opleider (artikel 13), kan het subsidiebedrag in een aantal gevallen worden teruggevorderd van de persoon die wordt aangemerkt als de subsidieontvanger. De persoon die op aanvraag een beschikking tot subsidieverlening dan wel beschikking tot subsidievaststelling heeft ontvangen, is immers de begunstigde van de subsidie (de subsidieontvanger). Als op enig moment blijkt dat de subsidie ten onrechte of voor een te hoog bedrag is verstrekt, kan het subsidiebedrag worden teruggevorderd van de subsidieontvanger. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als uit een steekproef blijkt dat de aanvrager onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt tijdens de aanvraagprocedure en op basis van de juiste informatie geconcludeerd wordt dat de subsidie ten onrechte of voor een te hoog bedrag is verstrekt. Terugvordering is ook mogelijk indien de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de verplichtingen die zijn verbonden aan de subsidie. Het gaat om de verplichting om de scholing af te ronden, de verplichting om mee te werken aan onderzoek naar de rechtmatigheid van de subsidieverlening (artikel 14) en de meldingsplicht (artikel 15).

Terugvordering, geheel of gedeeltelijk, van een subsidiebedrag kan om verschillende redenen op bezwaren stuiten. Dat kan bijvoorbeeld zo zijn, als een subsidieontvanger door de terugvordering in ernstige (financiële) problemen komt. Als niettemin betrokkene kan worden verweten dat hij zich niet aan de voorschriften van de regeling heeft gehouden, is er afgezien van de terugvordering de mogelijkheid om de subsidieontvanger gedurende een of meer jaren uit te sluiten van deelname aan de regeling. Hoe groter de mate van toerekenbaarheid van de niet-nakoming van verplichtingen zal de periode van uitsluiting een langere kunnen zijn. Dat is bepaald in artikel 19.

Het is aan het UWV om hier een helder uitvoeringsbeleid in te hanteren. Voor de duidelijkheid kan worden opgemerkt dat het UWV dit lid kan toepassen, maar eveneens kan besluiten om in plaats daarvan toepassing te geven aan artikel 19, tweede lid. UWV bepaalt welke maatregel of combinatie van maatregelen in de gegeven situatie de meest geschikte is.

Tweede lid

In verband met de uitbetaling van het voorschot aan de opleider, gelden een aantal verplichtingen voor de opleider (artikel 16). Het betaalde voorschot wordt teruggevorderd bij de opleider indien de opleider niet heeft voldaan aan een van de verplichtingen, genoemd in artikel 16. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als de opleider geen bewijs van deelname heeft verstrekt of een onvolledig bewijs van deelname heeft verstrekt (artikel 16, vijfde en zesde lid). Terugvordering bij de opleider is ook mogelijk indien de opleider het ontvangen voorschot niet heeft terugbetaald na een tijdige annulering door de subsidieontvanger (artikel 16, derde lid). Het is ook mogelijk dat de scholing niet kan starten vanwege een omstandigheid die in de risicosfeer van de opleider ligt en de opleider heeft nagelaten hiervan melding te doen en het voorschot terug te betalen (artikel 16, vierde lid). Ook in dat geval wordt het betaalde voorschot teruggevorderd bij de opleider.

Artikel 19. Verwijdering uit scholingsregister of uitsluiting van de regeling

In het eerste lid is een regeling opgenomen op grond waarvan opleiders worden verwijderd uit het scholingsregister. Het gaat om opleiders die naar het oordeel van de Minister misbruik of oneigenlijk gebruik maken van het STAP-budget. Geregeld is dat de Minister een beslissing neemt over de verwijdering, alsmede over de duur daarvan. Naarmate er sprake is van grover misbruik zal de duur van de verwijdering ook langer worden. De duur van de verwijdering geldt ten hoogste de resterende looptijd van deze regeling.

Als gemeld is dat bijvoorbeeld de situatie waarin een opleider kosten in rekening brengt die normaal gesproken niet in rekening zouden mogen worden gebracht voor het volgen van scholing. Gedacht kan daarbij worden aan het in rekening brengen van middelen die een cursist normaal gesproken al zelf heeft, of het verplicht stellen van door opleider te verstrekken beschermende kleding, echter tegen een buitensporig hoog bedrag.

Het gaat bij de beslissing tot verwijdering natuurlijk niet om een constatering naar aanleiding van een enkel incident, maar om een beslissing die wordt genomen nadat een praktijk bij een opleider wordt vastgesteld.

Het tweede lid betreft de situatie dat de subsidieaanvrager, de deelnemer, op hem te verwijten wijze nalatig is in het nakomen van zijn verplichtingen zoals opgenomen in artikel 14, betreffende de verplichting tot deelname en afronding van de scholing en de medewerking aan steekproefsgewijze onderzoeken en 15, betreffende de meldingsplicht. In dat geval kan hij voor een periode van maximaal twee jaar worden uitgesloten van het recht op subsidie.

Artikel 20. Mandaat, volmacht en machtiging UWV

Deze regeling is gebaseerd op de Kaderwet SZW-subsidies. Die wet heeft betrekking op subsidieverlening door de Minister. Het onderhavige artikel voorziet in mandaatverlening aan het UWV. Het UWV zal deze regeling namens de Minister uitvoeren. Die uitvoering betreft alle taken die aan de Minister zijn opgedragen. Dat betreft onder meer het gehele proces van aanvraag, beslissing en de behandeling van bezwaar- en beroepschriften tegen besluiten die zijn genomen op grond van deze regeling. Het UWV op zijn beurt kan ondermandaat verlenen aan functionarissen die werkzaam zijn bij instituut. Dat kunnen naast functionarissen in dienst van het UWV, ook personen zijn die van buiten zijn ingehuurd, zolang deze personen maar onder gezag van het UWV werkzaam zijn bij het UWV. Daarnaast wordt in dit artikel bepaald dat het UWV personen in zijn dienst aanwijst als toezichthouder. Zij zijn belast met het toezicht op de naleving van deze regeling en hebben uit dien hoofde de bevoegdheden en verplichtingen opgenomen in Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Awb.

Artikel 21. Beheerder scholingsregister

Dit artikel regelt in eerste instantie dat een rechtspersoon wordt aangewezen die de taak heeft het scholingsregister te beheren. Aangezien aanvragers scholing willen volgen en voor die scholing te rade gaan bij het scholingsregister, moeten zij erop kunnen vertrouwen dat de informatie die in het scholingsregister staat actueel is. Daarom is het zorgdragen voor actualiteit opgenomen in dit artikel. Niettemin is beheerder naar verwachting in veel gevallen afhankelijk van de door andere organisaties aangeleverde gegevens. Als in die gegevens onvolkomenheden zitten, kan van beheerder niet worden verwacht dat hij de gegevens altijd actueel heeft. Het zorgdragen voor actualiteit kent daarin dus zijn grenzen.

De beheerder voegt opleiders toe als deze onder de criteria van de regeling vallen en aan de voorschriften van de regeling kunnen voldoen.

Als blijkt dat een opleider misbruik of oneigenlijk gebruik en de Minister besluit om de opleider voor een bepaalde periode uit het scholingsregister te verwijderen, dan zal de beheerder overgaan tot verwijdering van deze opleider uit het scholingsregister. De beheerder kan overigens, als een opleider er blijk van geeft zijn werkwijze te hebben verbeterd en op niveau scholing te kunnen geven, de verwijdering na verloop van tijd ongedaan maken en weer overgaan tot toelating.

Artikel 22. Controle scholingsactiviteiten opleider

Voor de uitvoering van deze regeling wordt ingezet op een rechtmatige uitvoering door alle bij de regeling betrokken actoren. Daarnaast is het van belang dat de scholing die op grond van deze regeling wordt aangeboden blijvend op een kwalitatief goed niveau wordt verzorgd. In verband hiermee zal de Minister ambtenaren aanwijzen die zich bezighouden met een aantal taken.

Deze taken bevinden zich vooral op het vlak van tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van de regeling door opleiders. Deze kwaliteit betreft de mate waarin wordt voldaan aan de eisen die aan een desbetreffend scholingstraject worden gesteld en de wijze waarop de cursist op het juiste niveau wordt geschoold richting zijn afronding van deze scholing. De aan te wijzen ambtenaren hebben een aantal onderzoekstaken naar aanleiding van signalen over misbruik en oneigenlijk gebruik en naar aanleiding van signalen dat een opleider niet voldoet aan criteria van de regeling.

Over de uitkomst van deze onderzoeken rapporteren zij aan de Minister.

Artikel 23. Meldpunt M&O

De Minister draagt zorg voor het beheer van een meldpunt waar signalen over misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidie op grond van deze regeling kunnen worden gemeld. Dat meldpunt zal in een later stadium vorm krijgen.

Artikel 24. Hardheidsclausule

Eerste lid

Deze hardheidsclausule geeft de bevoegdheid om in bijzondere situaties af te wijken van bepalingen uit deze subsidieregeling. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de situatie waarin een subsidieontvanger vanwege persoonlijke omstandigheden niet in staat is om de scholing te starten of om de scholing af te ronden. Op te merken valt nog dat deze hardheidsclausule in beginsel alle (voorschrijvende) bepalingen van deze regeling omvat.

Het is vooraf niet te overzien welke bijzondere omstandigheden aanleiding kunnen geven tot toepassing van de hardheidsclausule. Er zijn niettemin wel concrete situaties waarin toepassing van de hardheidsclausule in ieder geval gerechtvaardigd is. Voorbeelden van deze situaties zijn ziekte van de subsidieaanvrager of ernstige ziekte of overlijden van zijn gezinsleden. Welke bepalingen buiten toepassing worden gelaten of op welke manier wordt afgeweken van bepalingen is ook afhankelijk van de fase van het subsidietraject.

Tweede lid

De hardheidsclausule ziet op alle bepalingen die aanspraken, rechten, of de naleving van verplichtingen uit deze regeling betreffen. Dit geldt uiteraard niet voor de artikelen 20, 21, 22 en 23 waarin bepalingen zijn opgenomen over de uitvoering van de regeling.

Artikel 25. Verslag UWV

Dit artikel regelt de verslagen die het UWV jaarlijks en tussentijds aanbiedt aan de Minister. De vaststelling van de verslagen verloopt overeenkomstig artikel 49 van de Wet SUWI en de daarop berustende bepalingen.

Artikel 26. Financiering

In dit artikel worden regels gesteld met betrekking tot de financiering van de regeling ten laste van de rijksbegroting. Als uitvoerder van de regeling draagt het UWV zorg voor het beheer en de administratie van de financiële middelen. Daartoe wordt op grond van dit artikel door het UWV bij de Minister periodiek een opgave gedaan van het totaalbedrag van de geraamde lasten (subsidielasten en uitvoeringskosten).

Dit artikel regelt de bevoorschotting en de middelen worden gestort op de rekening-courant, bedoeld in artikel 5.16, onderdeel b, van de Regeling Wfsv. Dit is de rekening-courant die het UWV aanhoudt bij het Rijk.

Artikel 27. Evaluatie

In dit artikel is geregeld dat twee jaar na inwerkingtreding van de regeling een eerste evaluatie wordt uitgevoerd naar het bereik van deze regeling. In paragraaf 5 van deze toelichting is hier nader op ingegaan. Daarnaast verstrekt UWV overeenkomstig artikel 49 van de Wet SUWI tussentijdse verslagen over de voortgang van de uitvoering van de regeling. Over de verstrekking van eventueel benodigde gegevens worden onderlinge afspraken gemaakt.

Artikel 28. Meewerken aan onderzoek

Het verstrekken van subsidies is een beleidsinstrument. Het is dan ook van belang om inzicht te verkrijgen in de realisatie van het beleid. Aan de hand van dat inzicht kan het beleid verder ontwikkeld worden. Subsidieontvangers hebben baat bij deze regeling doordat zij, met hulp van subsidie, een opleiding kunnen volgen die hun profijt kan opleveren in hun verdere loopbaan. Van deze subsidieontvangers mag daarom ook worden verwacht dat zij meewerken aan onderzoek ten behoeve van de verdere ontwikkeling van het (scholings)beleid. Daar hoort dan ook bij dat er inlichtingen kunnen worden gevraagd die nodig zijn voor de evaluatie van het beleid.

Artikel 29. Inwerkingtreding en vervaldatum

De inwerkingtreding van deze regeling is direct gekoppeld aan de datum waarop de afschaffing van de in de Wet inkomstenbelasting 2001 geregelde fiscale aftrek van scholingsuitgaven in werking treedt, die gepland staat op 1 januari 2022. Niet alle onderdelen van deze regeling zullen met ingang van 1 januari 2022 in werking treden. In paragraaf 6 van de algemene toelichting is hier reeds op ingegaan. Het aanvragen van subsidie zal vanaf 1 maart 2022 mogelijk zijn.

De afschaffing van de fiscale scholingsaftrek wordt via koninklijk besluit geregeld. Alvorens dat koninklijk besluit tot stand kan worden gebracht is het besluit voorgehangen bij de Tweede en Eerste Kamer21.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees


X Noot
1

Zie voor een recent overzicht het rapport van het SCP (2019) Grenzen aan Leven Lang Leren.

X Noot
2

Kamerstukken II 2020/21, 30 012, nr. 135 Brief Routekaart Leren en Ontwikkelen 13 november 2020.

X Noot
3

Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 16 december 2019, Stcrt. 2019, 70088.

X Noot
4

Dit wordt ook geconstateerd door de OESO, SER en Commissie vraagfinanciering mbo. OECD (2017) Skills Strategy, Diagnostic Report Netherlands; SER (2017) Leren en Ontwikkelen tijdens de loopbaan; Commissie vraagfinanciering mbo (2017) Samen investeren in nieuwe zekerheid.

X Noot
5

Zoals ‘mijnpensioenoverzicht’ of het met de Argumentenfabriek ontwikkelde concept van ‘mijnleerwerkoverzicht’; zie Argumentenfabriek (2017) Innoveren binnen lange systemen.

X Noot
6

Zie de regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 9 september 2019, Stcrt. 2019, 21003.

X Noot
7

Ministerie van SZW (2019) Individuele ontwikkelbudgetten in cao’s in 2017.

X Noot
8

Dit voorlichtingsinstrument is te vinden op de website van de Belastingdienst: Belastingdienst.nl (zoek op scholingskosten in de loonheffingen).

X Noot
9

CPB (2016) Evaluatie aftrekpost scholingsuitgaven.

X Noot
10

Dit heeft het kabinet eerder aangekondigd in de brief LLO van 27 september 2018. Zie ook de Wet afschaffing fiscale aftrek scholingsuitgaven, Stb. 2019, 514.

X Noot
11

Met uitzondering van het Levenlanglerenkrediet.

X Noot
12

Volgens het onderzoek SCP (2018) Grenzen aan een leven lang leren is in meeste gevallen een bedrag van € 500,– tot € 2.000,– afdoende om de drempel van kosten voor het volgen van scholingen weg te nemen. Veel kortere scholing valt daarmee te bekostigen, en voor degenen die een uitgebreid scholingstraject willen volgen, wordt de eigen bijdrage daardoor voldoende verminderd om de kosten niet langer als een belemmering te ervaren.

X Noot
13

De Tijdelijke regeling subsidie scholing richting een kansberoep liep van 1 mei 2016 tot en met 31 december 2017 en werd uitgevoerd door het UWV. Het maximum subsidiebedrag voor de scholingsvouchers was € 2.500,–.

X Noot
14

CPB (2016) Evaluatie aftrekpost scholingsuitgaven.

X Noot
15

Richtlijn 2004/38/EG van het Europees parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG.

X Noot
16

Met uitzondering van het Levenlanglerenkrediet.

X Noot
17

King, A. & I. Crewe (2013) The blunders of our governments. Londen: One World.

X Noot
18

Kamerstukken II 2018/19, 33 566, nr. 103.

X Noot
19

Kamerstukken II 2018/19, 32 637, nr. 348.

X Noot
20

Kamerstukken II 2020/21, 30 012, nr. 135. Brief Routekaart Leren en Ontwikkelen 13 november 2020.

X Noot
21

Kamerstukken I 2020/21, 35 306, nr. E.

Naar boven