TOELICHTING
I Algemeen deel
1. Inleiding
Sinds 1 juli 2021 is de Tijdelijke subsidieregeling financiering kinderopvang Caribisch
Nederland (hierna: de tijdelijke regeling) van kracht. Naar aanleiding van de recente
ervaringen met de tijdelijke regeling en in het bijzonder de ontwikkelingen als gevolg
van COVID-19 wordt deze regeling gewijzigd.
2. Inhoud regeling
2.1 Verlenging van de tijdelijke regeling
De tijdelijke regeling is bedoeld om de subsidiëring van de kinderopvang in Caribisch
Nederland tot aan de inwerkingtreding van wettelijke regels over kinderopvang op Caribisch
Nederland mogelijk te maken. Die wettelijke regels zijn momenteel in voorbereiding.
De tijdelijke regeling draagt bij aan het verlagen van de kosten van kinderopvang
voor ouders door de ouderbijdrage te verlagen via subsidiëring. Daarnaast geeft het
kinderopvangorganisaties tot op zekere hoogte de mogelijkheid te investeren in de
kwaliteit van de kinderopvang voor zover de subsidie daartoe de mogelijkheden biedt.
Bovendien geeft het de kinderopvangorganisaties de mogelijkheid te wennen aan de financiële
en administratieve verplichtingen die een financieringsrelatie met de overheid met
zich meebrengen.
Het streven is dat de wettelijke regels voor kinderopvang op Caribisch Nederland per
1 januari 2023 in werking zullen treden. De werkingsduur van de tijdelijke regeling
is om die reden verlengd tot en met 31 december 2022. Ook zullen de subsidiebedragen
en ouderbijdragen worden geactualiseerd (zie hierna). Dat alles heeft financiële gevolgen.
De budgettaire plafonds in de tijdelijke regeling zijn hierop aangepast.
2.2 Aanpassing subsidiebedragen
Zoals aangegeven is een van de beoogde effecten van de tijdelijke regeling dat de
overgang naar een nieuw stelsel van financiering voor kinderopvangorganisaties wordt
vergemakkelijkt. De bekostigingssystematiek in dat nieuwe stelsel zal bestaan uit
een directe financieringsrelatie tussen Rijk en de kinderopvangorganisatie. In de
tijdelijke regeling wordt op deze systematiek aangesloten. Kinderopvangorganisaties
krijgen een subsidie gebaseerd op het aantal dagdelen dat een kind door de organisatie
wordt opgevangen. Bij het bepalen van de hoogte van de tijdelijke subsidie op basis
van de tijdelijke regeling is uitgegaan van de door de kinderopvangorganisatie op
de eilanden gehanteerde tarieven. De subsidie moest minimaal zo hoog zijn dat voor
alle kinderopvangorganisaties de verlaging van de tarieven tot aan het niveau van
de in de tijdelijke regeling opgenomen ouderbijdrage wordt vergoed. Kinderopvangorganisaties
die een lager tarief hanteren, ontvangen op die manier extra subsidie. Die extra subsidie
kan door deze organisaties worden ingezet om de kwaliteit van de kinderopvang te verbeteren
dan wel om de aanpassingen die voortvloeien uit de Verordening kinderopvang van het
openbaar lichaam te financieren. In schema 1 staat de hoogte van de subsidiebedragen
gedurende de looptijd van de tijdelijke regeling.
Voor Bonaire en Sint Eustatius worden de subsidiebedragen gewijzigd. Omdat de minimaal
te betalen ouderbijdrage op Bonaire en Sint Eustatius met ingang van 1 juli 2021 wordt
verlaagd, worden de kinderopvangorganisaties daarvoor gecompenseerd. Bovendien wordt
het subsidiebedrag met $ 25 per maand verhoogd om eventueel gestegen kosten dan wel
de verkleining van de bandbreedte waartussen de hoogte van de ouderbijdrage zich mag
bewegen met $ 25 per maand te compenseren. In schema 1 is het subsidiebedrag per dagdeel
opgenomen. Voor de kinderopvang wordt volgens artikel 12, vijfde lid, uitgegaan van
maximaal 40 dagdelen per maand en voor de buitenschoolse opvang 20 dagdelen per maand.1 De subsidiebedragen voor Saba zijn al aangepast met een eerdere wijziging van de
tijdelijke regeling en zijn daarom met deze wijzigingsregeling niet aangepast.2 Omdat deze wijzigingsregeling in de eerste helft van juli in werking treedt, werkt
deze wijziging terug tot en met 1 juli 2021.
Schema 1: Subsidiebedragen per dagdeel onderscheiden naar eiland en soort kinderopvang.
|
$ per dagdeel
|
1 juli 2020 t/m 31 december 2020
|
1 januari 2021 t/m 30 juni 2021
|
1 juli 2021 t/m 30 juni 2022
|
1 juli 2022 t/m 31 december 2022
|
|
Bonaire
|
|
|
|
|
|
Dagopvang
|
$ 5
|
$ 5
|
$ 6,88
|
$ 6,88
|
|
Buitenschoolse opvang
|
$ 7,5
|
$ 7,5
|
$ 11,25
|
$ 11,25
|
|
Gastouderopvang (dag)
|
$ 2,5
|
$ 2,5
|
$ 4,38
|
$ 4,38
|
|
Gastouderopvang (bso)
|
$ 5
|
$ 5
|
$ 8,75
|
$ 8,75
|
| |
|
|
|
|
|
St. Eustatius
|
|
|
|
|
|
Dagopvang
|
$ 2
|
$ 2
|
$ 3,88
|
$ 3,88
|
|
Buitenschoolse opvang
|
$ 10
|
$ 10
|
$ 11,25
|
$ 11,25
|
| |
|
|
|
|
|
Saba
|
|
|
|
|
|
Dagopvang
|
$ 0
|
$ 3,88
|
$ 3,88
|
$ 3,88
|
|
Buitenschoolse opvang
|
$ 0
|
$ 11,25
|
$ 11,25
|
$ 11,25
|
2.3 Aanpassing ouderbijdrage
Het voornemen is dat ouders de ouderbijdrage in de toekomst niet meer aan de kinderopvangorganisaties
betalen, maar aan het Rijk. Dat betekent dat voor een groot deel van de organisaties
de ouderbijdrage zal worden afgebouwd en vervangen door financiering vanuit het Rijk.
Omdat ouders in deze fase nog steeds de ouderbijdrage aan de kinderopvangorganisaties
betalen, worden in de tijdelijke regeling grenzen aan de hoogte van de ouderbijdrage
gesteld. Kinderopvangorganisaties die in aanmerking willen komen voor een subsidie
moeten zich aan deze grenzen houden. In schema 2 staat de hoogte waaraan de ouderbijdrage
moet voldoen. In de tijdelijke regeling is ook aangegeven dat het openbaar lichaam
in bepaalde omstandigheden toestemming kan geven om de kinderopvangorganisatie een
lagere ouderbijdrage dan de minimale ouderbijdrage in rekening te laten brengen. Ook
aan deze wijzigingen wordt terugwerkende kracht verleend tot en met 1 juli 2021, omdat
deze wijzigingsregeling in de eerste helft van juli in werking treedt.
Schema 2: Ouderbijdrage per maand (maximale en minimale ouderbijdrage onderscheiden
naar eiland) bij volledige opvang
|
$ per maand
|
1 juli 2020 t/m 31 december 2020
|
1 januari 2021 t/m 30 juni 2021
|
1 juli 2021 t/m 30 juni 2022
|
1 juli 2022 t/m 31 december 2022
|
|
Bonaire
|
|
|
|
|
|
Dagopvang
|
|
|
|
|
|
Maximaal
|
$ 200
|
$ 200
|
$ 125
|
$ 100
|
|
Minimaal
|
$ 150
|
$ 150
|
$ 100
|
$ 100
|
| |
|
|
|
|
|
Buitenschoolse opvang
|
|
|
|
|
|
Maximaal
|
$ 200
|
$ 200
|
$ 125
|
$ 125
|
|
Minimaal
|
$ 100
|
$ 100
|
$ 50
|
$ 50
|
| |
|
|
|
|
|
Gastouders (dagopvang)
|
|
|
|
|
|
Maximaal
|
$ 175
|
$ 175
|
$ 100
|
$ 100
|
|
Minimaal
|
$ 150
|
$ 150
|
$ 100
|
$ 100
|
| |
|
|
|
|
|
Gastouders (buitenschoolse opvang)
|
|
|
|
|
|
Maximaal
|
$ 200
|
$ 200
|
$ 125
|
$ 125
|
|
Minimaal
|
$ 100
|
$ 100
|
$ 50
|
$ 50
|
| |
|
|
|
|
|
St.Eustatius
|
|
|
|
|
|
Dagopvang
|
$ 150
|
$ 150
|
$ 100
|
$ 100
|
|
Buitenschoolse opvang
|
$ 75
|
$ 75
|
$ 50
|
$ 50
|
| |
|
|
|
|
|
Saba
|
|
|
|
|
|
Dagopvang
|
–
|
$ 100
|
$ 100
|
$ 100
|
|
Buitenschoolse opvang
|
–
|
$ 50
|
$ 50
|
$ 50
|
2.4 Vrijstelling in geval van calamiteiten
De tijdelijke regeling is op 1 juli 2020 in werking getreden. In de voorbereiding
is er, mede gelet op de aanvankelijk beperkte looptijd van de regeling, geen rekening
mee gehouden dat er omstandigheden kunnen zijn die een generieke uitzonderingsmogelijkheid
(vrijstelling) op bepaalde voorwaarden wenselijk maken.
Naar aanleiding van COVID-19 hebben de openbare lichamen maatregelen genomen waardoor
kinderopvangorganisaties hun deuren hebben moeten sluiten. Ook zijn andere bijzondere
omstandigheden op Bonaire, Saba of Sint Eustatius denkbaar, zoals een vulkanische
uitbarsting of een orkaan, waardoor kinderopvangorganisaties niet in staat zijn aan
de gestelde voorwaarden te voldoen.
De tijdelijke regeling vereist dat er in lijn met de overeenkomst tussen ouder en
kinderopvangorganisatie kinderopvang moet worden aangeboden om voor subsidie in aanmerking
te komen en dat ouders de ouderbijdrage hebben betaald. Als hieraan niet is voldaan,
heeft dat gevolgen voor de subsidie en zal de subsidie niet of slechts gedeeltelijk
worden uitgekeerd. Organisaties kunnen daardoor buiten hun eigen schuld in financiële
problemen komen. Zo is op Bonaire van 28 maart tot en met 12 april 2021 als gevolg
van de door het openbaar lichaam afgekondigde lockdown in het kader van de aanpak
COVID-19 de kinderopvang gesloten geweest.
Dat is aanleiding geweest om met deze wijzigingsregeling een nieuw artikel 19a op
te nemen in de tijdelijke regeling. Dat artikel geeft de minister de bevoegdheid om
in geval van een calamiteit vrijstelling te verlenen van de verplichting dat kinderen
daadwerkelijk gebruik moeten kunnen maken van de kinderopvang (artikel 10, zesde lid)
en de verplichting dat de ouder de ouderbijdrage aan de kinderopvangorganisatie moet
hebben betaald (artikel 11, eerste lid). Vrijstelling wordt verleend op verzoek van
het openbaar lichaam, omdat het openbaar lichaam het beste in staat is om de ernst
en duur van de situatie te beoordelen en daarover de minister te adviseren.
De minister kan per calamiteit een vrijstelling voor de duur van ten hoogste drie
maanden verlenen, met een mogelijkheid tot verlenging van ten minste van één maal
drie maanden. De aard van een calamiteit is dat die in beginsel kort duurt. Een periode
van drie maanden geeft de minister de gelegenheid om, in overleg met het openbaar
lichaam, te beoordelen of de vrijstelling na drie maanden moet worden verlengd, of
dat de vrijstelling na die drie maanden eindigt. Indien het na drie maanden nodig
blijft om een uitzondering te maken, dan ligt een wijziging van de tijdelijke regeling
meer in de rede.
Omdat het gaat om een vrijstelling op basis van bijzondere omstandigheden en die meestal
per openbaar lichaam verschillen, kan de minister de vrijstelling voor elk openbaar
lichaam afzonderlijk verlenen. De dan actuele situatie op het openbaar lichaam is
daarvoor bepalend.
Aan deze aanpassingen van de tijdelijke regeling wordt terugwerkende kracht verleend
tot en met 1 maart 2021. Dit wordt hieronder toegelicht, in paragraaf 4.
2.5 Extra subsidie in geval van bijzondere omstandigheden
Het is denkbaar dat een kinderopvangorganisatie als gevolg van buiten de invloed van
de kinderopvangorganisatie zelf liggende omstandigheden gedurende enige tijd gesloten
moet blijven. Het kan dan gaan om een calamiteit die het openbaar lichaam in zijn
geheel treft, maar ook om door omstandigheden op een specifiek deel van het openbaar
lichaam waardoor een of enkele kinderopvangorganisaties zijn getroffen.
Als er als gevolg van deze omstandigheden gedurende langere tijd geen kinderopvang
wordt geboden, ligt het voor de hand dat de ouders geen ouderbijdrage betalen. Om
ervoor te zorgen dat de continuïteit van de kinderopvang niet in het gedrang komt,
krijgt de minister de bevoegdheid om in de situatie waarin de continuïteit van de
kinderopvang in het geding is de subsidiebijdrage aan de kinderopvangorganisatie te
verhogen met maximaal de (minimale) ouderbijdrage die op het eiland voor de betreffende
soort opvang geldt. De kinderopvangorganisatie ontvangt op die manier voor elk kind
een subsidie die in bijna alle gevallen overeen zal komen met de ontvangsten die de
organisatie onder normale omstandigheden ontvangt. Het nieuwe zesde lid van artikel
12 geeft de minister de bevoegdheid om de kostprijs verlagende subsidie te verhogen
met ten hoogste de minimale ouderbijdrage voor de betreffende opvangsoort op het openbaar
lichaam.
Aan deze aanpassing van de tijdelijke regeling wordt terugwerkende kracht verleend
tot en met 1 maart 2021. Ook hier wordt voor een toelichting verwezen naar paragraaf
4.
2.6 Rapportageverplichtingen
De kinderopvangorganisatie moest conform de voorheen geldende regels elk kwartaal
een prognose indienen van het verwachte gebruik van de kinderopvang op basis van de
overeenkomsten die met ouders zijn gesloten. Na afloop van het kwartaal werd de hoogte
van de subsidie op basis van het feitelijk aantal overeenkomsten bepaald. De eerste
ervaringen daarmee lieten zien dat elk kwartaal de prognose laten indienen weinig
meerwaarde heeft en dat zou kunnen worden volstaan met een halfjaarlijkse rapportage.
Daarmee wordt de administratieve last voor de kinderopvangorganisaties en de overheid
verminderd. Daar staat een hoger risico op oneigenlijk gebruik en misbruik tegenover.
Dat wordt mede ondervangen door de controle-activiteiten te verhogen.
De betaling van de subsidiebedragen blijft wel per kwartaal plaatsvinden. Na het indienen
en het beoordelen van de halfjaarlijkse voortgangsrapportage wordt meteen 50% als
voorschot uitbetaald en het resterende deel volgt in het daarop volgende kwartaal.
Het is denkbaar dat er in het kwartaal na het indienen van de voortgangsrapportage
blijkt dat als gevolg van extra instroom van nieuwe kinderen de ingediende prognose
aanzienlijk afwijkt van de realisatie. Gevolg kan zijn dat het uitbetaalde voorschot
te laag is en de kinderopvangorganisatie kosten tijdelijk uit eigen middelen zou moeten
voorschieten. Om dat te voorkomen kunnen kinderopvangorganisaties in de periode van
15 tot en met 31 maart of van 15 tot en met 30 september een verzoek indienen om het
uit te keren voorschot voor het tweede respectievelijk vierde kwartaal te verhogen.
Voorwaarde is dat deze extra verhoging minimaal 10% bedraagt van het reeds ontvangen
voorschot uit het daaraan voorafgaande kwartaal. Dit is geregeld in artikel 15, zevende
lid.
2.7 Verschuiving datum goedkeuring transitieplan
Het hebben van een door het openbaar lichaam goedgekeurd transitieplan voor een bepaalde
datum is een voorwaarde om de subsidie te behouden. Die datum was oorspronkelijk 1 december
2020 en vervolgens 1 mei 2021. Bij het vaststellen van de laatste datum is het risico
op een tweede lockdown onvoldoende onderkend. Het openbaar lichaam Bonaire heeft verzocht
om de kinderopvangorganisaties meer tijd te geven om de adviezen van de kwaliteitscommissie
voor de door te voeren verbeteringen in het transitieplan mee te nemen. Daarom is
de datum, die is opgenomen in artikel 10, vijfde lid, van de tijdelijke regeling,
aangepast in 1 december 2021. Het openbaar lichaam informeert de minister wanneer
een transitieplan is goedgekeurd. Bij het ontbreken van een goedgekeurd transitieplan
wordt de subsidie stopgezet. In artikel 18, vijfde lid, is verduidelijkt dat het subsidiebedrag
dat tot dat moment is uitgekeerd niet wordt teruggevorderd. Aan deze wijziging wordt
terugwerkende kracht toegekend tot en met 1 mei 2021. Dit is nader toegelicht in paragraaf
4.
2.8 Nieuwe organisaties
In de uitvoering is gebleken dat in de tijdelijke regeling enkele bepalingen waren
opgenomen die ertoe leidden dat voor organisaties die in de loop van 2021 of later
een aanvraag voor een subsidie indienen geen subsidie kan worden verstrekt. Dat is
niet de bedoeling. Om die reden is de tijdelijke regeling op de volgende onderdelen
aangepast:
-
− In artikel 10, tweede lid, is verduidelijkt dat deze bepaling alleen van toepassing
is op kinderopvangorganisaties die in afwachting zijn van een beslissing omtrent de
aanvraag van een exploitatievergunning en in 2019 aantoonbaar kinderen hebben opgevangen.
-
− Nieuwe organisaties die vanaf of na 2 augustus 2021 subsidie ontvangen, hebben uiterlijk
vier maanden de tijd om het transitieplan te laten goedkeuren. Voor andere organisaties
is de deadline 1 december 2021 (zie paragraaf 2.6).
2.9 Korte sluiting van de kinderopvangorganisatie gedurende vakanties
In de huidige situatie zijn er kleinere kinderopvangorganisaties die in de zomer-
en kerstvakanties gedurende enkele weken gesloten zijn. Op die wijze kan de meewerkende
eigenaar toch enige vakantie hebben. Als in de overeenkomst tussen kinderopvangorganisatie
en ouder is opgenomen dat de kinderopvang gedurende een beperkt aantal dagen in de
zomer- en kerstvakantie is gesloten en de ouder daarvoor betaalt, dan zal de subsidie
voor de betreffende periode worden uitgekeerd. Om die reden is artikel 10, zesde lid,
aangescherpt, waardoor de tijdelijke subsidie tijdens deze korte periode kan worden
uitbetaald ondanks het feit dat er feitelijk geen kinderopvang wordt aangeboden.
3. Gevolgen
In deze paragraaf worden de gevolgen van de voorgestelde wijzigingen voor de verschillende
belanghebbenden in kaart gebracht. Ook wordt in gegaan op de financiële gevolgen en
de extra risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik
Ouders
Voor ouders geldt dat de kosten voor de kinderopvang verder omlaag worden gebracht
en meer gaan in de richting van de ouderbijdrage zoals die in de structurele situatie
gaat gelden. Daarmee wordt de betaalbaarheid en de toegankelijkheid van de kinderopvang
voor ouders vergroot.
Kinderopvangorganisaties
Veel van de voorgestelde wijzigingen hebben betrekking op de kinderopvangorganisaties.
Voor de kinderopvangorganisaties wordt de subsidie verhoogd. Niet alleen om de verlaging
van de ouderbijdrage te compenseren, maar ook om te kunnen investeren in de kwaliteit
van de opvang. Verder wordt met het omzetten van de kwartaalsgewijze rapportage in
een halfjaarlijkse de administratieve lasten voor de organisaties verminderd. Enkele
andere wijzigingen zoals de mogelijkheid om in zomer- en kerstvakantie enkele weken
dicht te zijn, maken het voor deze organisaties aantrekkelijker om kinderopvang aan
te bieden.
Bijzondere omstandigheden
Voor zowel de ouders als de kinderopvangorganisatie is nu in de regeling opgenomen
dat in bijzondere omstandigheden de minister bepaalde voorwaarden tijdelijk buiten
werking kan stellen. Dat maakt dat de minister in de toekomst op verzoek van het openbaar
lichaam sneller kan handelen.
De uitvoeringsorganisatie
De uitvoeringslasten voor de uitvoeringsorganisatie zullen als gevolg van de wijzigingen
in deze regeling in de controle sfeer toenemen. Daar staat tegenover dat de overgang
naar de halfjaarsrapportage voor een verlichting van de uitvoering zorgdraagt.
Financiële gevolgen
Met de wijzigingen wordt de tijdelijke regeling uitgebreid en daarmee zullen de extra
uitgaven voor de tijdelijke regeling toenemen. Over de gehele looptijd van de regeling
van 1 juli 2020 tot en met 31 december 2022 is voor de uitvoering van de kostprijs
verlagende subsidie een bedrag van ongeveer € 17,5 mln gereserveerd. Daarbij is ervan
uitgegaan dat ongeveer 80% van de kinderen van de gesubsidieerde kinderopvang gebruik
zal maken. De realisatie zal naar verwachting veel lager liggen. In 2020 is in het
eerste half jaar dat de regeling van kracht was € 1,8 mln aan kostprijs verlagende
subsidies op Bonaire en Sint Eustatius uitgegeven. Voor 2021 wordt op basis van de
nu bekende subsidiebedragen een uitgave van € 5,1 mln verwacht en voor 2022 een uitgave
van € 6,6 mln.
Risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik
Voor alle wijzigingen geldt dat deze voor ouders dan wel kinderopvangorganisaties
tot een uitbreiding van de reikwijdte van de regeling leidt of tot een verhoging van
de subsidie of aanpassing van de voorwaarden om voor subsidie in aanmerking te komen.
Gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik zullen daarom qua impact en financieel
belang in beperkte mate toenemen. Dat wordt mede met het belang van het vergroten
van de financiële toegankelijkheid voor ouders en het stimuleren van het investeren
in de kwaliteit van de opvang aanvaardbaar geacht.
Om de risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik te beperken worden aan deze wijzigingen
extra voorwaarden aan organisaties en ouders gesteld. De uitvoeringsorganisatie zal
steekproefsgewijze controleren of aan de voorwaarden is voldaan. De financiële gevolgen
kunnen bij niet voldoen aan de voorwaarden voor organisaties aanzienlijk zijn.
4. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum waarin deze in de
Staatscourant is geplaatst. Daarmee wordt afgeweken van de vaste verandermomenten
en de minimuminvoeringstermijn voor regelgeving, zoals is neergelegd in aanwijzing
4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. De reden daarvoor is dat naar aanleiding
van een verslechtering van de situatie op Bonaire als gevolg van COVID-19 kinderopvangorganisaties
financieel in de knel kwamen. Het openbaar lichaam Bonaire heeft een verzoek gedaan
om financiële ondersteuning. Om dit binnen de tijdelijke regeling vorm te kunnen geven
was een aanpassing van de regelgeving op korte termijn noodzakelijk.
Aan enkele onderdelen van deze regeling wordt terugwerkende kracht verleend. Dat geldt
voor de volgende wijzigingen:
-
− de bevoegdheid van de minister om vrijstelling te verlenen in situaties dat er sprake
is van bijzondere omstandigheden (calamiteiten); artikel 19a.
-
− de bevoegdheid van de minister om met het oog op de continuïteit van de organisatie
het subsidiebedrag te verhogen; artikel 12, zesde lid;
-
− de verschuiving van de uiterste datum van goedkeuring van het transitieplan; artikel
10, vijfde lid;
-
− de verduidelijking van artikel 10, tweede lid.
-
− de wijziging van de hoogte van de subsidieplafonds, de kostprijs verlagende subsidie
en de ouderbijdrage; artikelen 5 tot en met 7, 12 en 13.
Voor al deze wijzigingen geldt dat er voor kinderopvangorganisaties of ouders geen
nieuwe verplichtingen ontstaan. De wijzigingen zijn dus begunstigend. Dit wordt per
wijziging nader toegelicht.
Het betreft ten eerste de mogelijkheid voor de minister om vrijstelling te verlenen
om gedurende een specifieke periode niet aan een of meerdere voorwaarden te voldoen
en om de bevoegdheid om de subsidiebedragen te verhogen. De minister kan op basis
van het nieuwe artikel 19a in combinatie met het nieuwe achtste lid van artikel 12
een besluit nemen om de financiële gevolgen voor de kinderopvangorganisaties te kunnen
verminderen. Deze wijziging werkt daarom terug tot en met 1 maart 2021, omdat vanaf
die periode het aantal besmettingen van COVID 19 op Bonaire toenamen en de kinderopvangorganisaties
als gevolg hiervan soms vanwege besmettingen quarantaine moesten sluiten met alle
financiële gevolgen van dien.
Ten tweede is de datum waarop de voorwaarde om in het bezit te zijn van een door het
openbaar lichaam goedgekeurd transitieplan van toepassing wordt verschoven naar 1 december
2021. Dat was 1 mei 2021. Als gevolg van de COVID 19 golf op Bonaire waren de organisaties
niet in staat om het transitieplan op te stellen. Het openbaar lichaam had daardoor
ook geen capaciteit beschikbaar om de plannen te beoordelen. Daarom werkt deze wijziging
terug tot 1 mei 2021.Niet met terugwerkende kracht aanpassen zou ertoe leiden dat
de subsidie met ingang van 1 mei 2021 zou stoppen voor de meeste organisaties.
Terugwerkende kracht geldt in de derde plaats voor de aanpassing van artikel 10, tweede
lid, waarmee wordt verduidelijkt dat die bepaling alleen geldt voor organisaties die
in afwachting waren van een besluit over de exploitatievergunning en die in 2019 al
kinderen opvingen. Terugwerkende kracht tot 1 februari 2021 is nodig om te voorkomen
dat nieuwe organisaties niet in aanmerking komen voor een subsidie.
Ten slotte wordt terugwerkende kracht verleend aan de wijzigingen van de subsidieplafonds,
de kostprijs verlagende subsidie en de ouderbijdragen. Die wijzigingen hebben namelijk
betrekking op de periode vanaf 1 juli 2021, terwijl deze regeling begin juli in werking
treedt.
II. Artikelsgewijs deel
Artikel I, onderdelen A, B, C, H, subonderdeel 4, en L
De looptijd van de tijdelijke regeling wordt uitgebreid. De wijzigingen in de onderdelen
A, B en L hangen daarmee samen. Voor een toelichting wordt verwezen naar het algemene
deel van deze toelichting.
Artikel I, onderdelen D, F, subonderdeel 2, H, subonderdeel 1, en I
De frequentie van de rapportageverplichting wordt aangepast, van elk kwartaal naar
halfjaarlijks. Dat regelen deze onderdelen. De uitbetaling van het voorschot voor
de kostprijs verlagende subsidie gebeurt nog wel elk kwartaal. Artikel 15, vierde
lid, is daarom niet gewijzigd.
Artikel I, onderdeel E
Dit onderdeel betreft in de eerste plaats een verduidelijking van artikel 10, tweede
lid, die is toegelicht in paragraaf 2.8 van het algemene deel van deze toelichting.
In de tweede plaats gaat het over de goedkeuring van het transitieplan. Eén van de
vereisten voor een kostprijs verlagende subsidie is dat de kinderopvangorganisatie
over een transitieplan beschikt. De datum waarop dat transitieplan uiterlijk moet
zijn goedgekeurd was 1 mei 2021. Die datum is met subonderdeel 1 gewijzigd in 1 december
2021. Voor nieuwe kinderopvangorganisaties die op of na 2 augustus 2021 een subsidie
krijgen geldt dat zij na uiterlijk vier maanden over een goedgekeurd transitieplan
moeten beschikken.
Artikel 10, zesde lid, schrijft voor dat een kinderopvangorganisatie alleen voor een
kostprijs verlagende subsidie in aanmerking komt als er sprake is van kinderopvang.
Met onderdeel E, subonderdeel 3, is verduidelijkt dat het om opvang moet gaan zoals
vastgelegd in de kinderopvangovereenkomst. Dat betekent dat ook bij een korte sluiting
in de vakantieperiode, die de ouder en de kinderopvangorganisatie in de overeenkomst
hebben vastgelegd, sprake blijft van kinderopvang.
Artikel I, onderdeel F, subonderdelen 1 en 3
Met onderdeel F zijn in de eerste plaats het eerste tot en met vierde lid van artikel
12 opnieuw vastgesteld. Deze wijziging is toegelicht in paragraaf 2.2 van het algemene
deel van deze toelichting.
Verder is er een nieuw zesde lid toegevoegd, dat regelt dat de minister de kostprijs
verlagende subsidie kan verhogen als dat noodzakelijk is voor de continuïteit van
de kinderopvang. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn bij calamiteiten. Omdat situaties
waarin de continuïteit van de kinderopvang in het geding is zich in de meeste gevallen
lokaal voordoen, kan de verhoging per openbaar lichaam plaatsvinden. Die verhoging
kan niet hoger zijn dan de minimale ouderbijdrage voor de betreffende opvangsoort
op dat openbaar lichaam.
Artikel I, onderdeel G
Onderdeel G voorziet in de aanpassing van de artikelen over de ouderbijdrage. Deze
aanpassingen zijn toegelicht in paragraaf 2.3 van het algemene deel van de toelichting.
Artikel I, onderdeel H, subonderdelen 2 en 3
Met onderdeel H, subonderdeel 2, wordt de verkeerde nummering in artikel 15 hersteld.
Dat artikel had twee vijfde leden. Het tweede vijfde lid, dat is ingevoegd bij Regeling
van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 17 december 2020
tot wijziging van de Tijdelijke subsidieregeling financiering kinderopvang Caribisch
Nederland in verband met het wijzigen van de datum waarop de exploitatievergunning
moet zijn verleend en enkele andere wijzigingen (Stc. 2020, nr. 68870), is vernummerd tot het zesde lid.
Subonderdeel 3 voegt een nieuw zevende lid in. Dat lid regelt dat kinderopvangorganisaties
een voorschot kunnen aanvragen. Dit is nader toegelicht in paragraaf 2.6 van het algemene
deel van deze toelichting.
Artikel I, onderdeel H
Met onderdeel H wordt geëxpliciteerd dat intrekking van de beschikking tot subsidieverlening
omdat het transitieplan niet tijdig is goedgekeurd niet leidt tot terugvordering van
de reeds uitgekeerde bedragen.
Artikel I, onderdeel K
Onderdeel K voorziet in een vrijstellingsbevoegdheid voor de minister, in geval van
calamiteiten. Deze bevoegdheid is toegelicht in paragraaf 2.4 van het algemene deel
van deze toelichting.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees