TOELICHTING
I. Algemeen
1. Aanleiding en doel
Deze regeling strekt tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies
en de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2021. Met deze wijzigingsregeling
wordt een subsidiemodule Omscholing naar ICT- en techniek-kansrijke beroepen ingevoerd
en opengesteld. De achtergrond hiervan is de volgende.
1.1 Aanleiding
Binnen diverse sectoren is de vraag naar en het aanbod van arbeidsplaatsen sterk veranderd
door de gevolgen van de coronacrisis. De coronacrisis heeft per sector zeer verschillende
gevolgen voor de vraag naar werknemers, omdat de effecten van bijvoorbeeld de lock
downs, de vraag van consumenten en de mogelijkheden om thuis te werken per sector
verschillend zijn (geweest). Op de arbeidsmarkt is er in bepaalde sectoren dan ook
een forse afname van het aantal (potentiële) arbeidsplaatsen en in andere sectoren
is er juist sprake van een toename van het aantal (potentiële) arbeidsplaatsen. Ook
hebben de gevolgen van de coronacrisis trends versterkt die al langer effect hadden
op de arbeidsmarkt, zoals het verschuiven van arbeidsplaatsen door bijvoorbeeld digitalisering
(automatisering, robotisering en technologische veranderingen).
Van belang is dat, ondanks toenemende werkloosheid in de ene sector, de openstaande
vacatures voor bepaalde nieuwe arbeidsplaatsen/beroepen (binnen een andere sector)
op structurele basis moeilijk worden ingevuld. Doordat er geen verschuiving/mobiliteit
van werknemers van de ene naar de andere sector plaatsvindt, zijn in bepaalde sectoren
personeelstekorten ontstaan, die het afgelopen jaar niet of nauwelijks zijn afgenomen.
De Nederlandse arbeidsmarkt kampt bijvoorbeeld met grote tekorten in beroepen binnen
de technologische industrie, bouw en ICT. Om dit op te lossen moet mobiliteit tussen
beroepen en sectoren (hierna: intersectorale mobiliteit) op gang komen, zodat werknemers
een overstap gaan maken naar andere beroepen of sectoren.
Om de intersectorale mobiliteit mogelijk te maken, is van belang dat werknemers beschikken
over de benodigde competenties, kennis en ervaring. Hiervoor is omscholing van deze
werknemers noodzakelijk. Een omscholingstraject is echter kostbaar. Voor de werkgever
blijken er in de praktijk te veel hindernissen te zijn om over te gaan tot het omscholen
van nieuw personeel en dus tot het aannemen van personeel dat nog omgeschoold moet
worden. Dit komt gedeeltelijk doordat de begininvestering (het omscholingstraject)
een investering met een risico is en die investering zich geregeld pas op lange termijn
terugbetaalt. Daarnaast sluit de door de werkgever aangeboden scholing, inclusief
praktijkondersteuning, niet altijd goed aan omdat deze regelmatig gericht is op bewegingen
binnen een sector. Op dit moment wordt nog relatief weinig scholingsgeld (zowel privaat
als publiek) aan intersectorale mobiliteit besteed2.
Uit het voorgaande volgt dat een impuls vanuit de overheid noodzakelijk is om werknemers
en werkgevers te ondersteunen bij deze omscholing (en daarmee de overstap naar een
andere sector/beroep). Om die reden wordt de subsidiemodule omscholing naar ICT- en
techniek-kansrijke beroepen ingevoerd en opengesteld.
1.2 Het doel
Het doel van de subsidiemodule omscholing naar ICT- en techniek-kansrijk beroepen
is om omscholing mogelijk te maken waarmee de duurzame intersectorale mobiliteit naar
een aantal beroepen gestimuleerd wordt. Met deze subsidiemodule beoogt het kabinet
de drempel voor werkgevers te verlagen om een werknemer aan te nemen die nog omgeschoold
moet worden om inzetbaar te zijn in de onderneming van de werkgever, waar de werkgever
dat zonder de subsidie niet zou doen. De subsidiemodule is bedoeld als een stimulans
voor economisch herstel, omdat het de noodzakelijke beweging op de arbeidsmarkt (richting
de beroepen waar nog veel vacatures openstaan) faciliteert. Belangrijk neveneffect
is dat de beroepen waarvoor een omscholingstraject kan worden aangegaan essentieel
zijn voor het slagen van belangrijke transities en uitdagingen, als de klimaat- en
energietransitie, het oplossen van de woningnood en de digitalisering.
Op grond van de subsidiemodule omscholing naar ICT- en techniek-kansrijke beroepen
wordt subsidie verleend aan een werkgever die een onderneming in stand houdt, voor
het faciliteren van een of meer omscholingstrajecten die is respectievelijk zijn gericht
op het verwerven van de benodigde competenties, kennis en ervaring door een of meer
werknemers ten behoeve van de uitoefening van een ICT- en techniek-kansrijk beroep.
Dit zijn beroepen met voldoende tot goede kansen op werk, waarvan de openstaande vacatures
veelal moeilijk vervuld worden. Het omscholingstraject bevat een samenhangend geheel
van activiteiten dat relevant is voor de adequate uitoefening van een kansrijk beroep,
bestaand uit scholing en praktijkondersteuning. Voor subsidie komen in aanmerking
omscholingstrajecten die betrekking hebben op de in bijlage 3.20 opgenomen lijst van
kansrijke beroepen, behorend bij de overkoepelende beroepssegmenten techniek-industrie,
techniek-bouw, techniek-auto en voertuigtechniek, techniek-installatietechniek en/of
ICT. Deze lijst is gebaseerd op de lijst met een inventarisatie van kansrijke beroepen
van het UWV.3
Naast dat het omscholingstraject betrekking dient te hebben op voormelde kansrijke
beroepen moet het omscholingstraject ook nog voldoen aan een aantal (sub)doelen van
deze subsidiemodule. Zo moet het omscholingstraject arbeidsmarktrelevant zijn (leiden
tot een daadwerkelijke verschuiving tussen beroepssegmenten) en moet de werknemer
duurzaam in het desbetreffende kansrijke beroep aan de slag kunnen gaan, anders wordt
de aanvraag afgewezen. Zie hiervoor de artikelsgewijze toelichting bij artikel 3.20.6,
onderdelen a en b (afwijzingsgronden).
1.3 Openstelling en verdeling van het subsidieplafond
De subsidiemodule omscholing naar ICT- en techniek-kansrijke beroepen wordt opengesteld
vanaf 1 september 2021 om 9.00 uur tot en met 1 december 2021 om 17.00 uur. Dit betekent
dat in deze periode subsidieaanvragen ingediend kunnen worden, waarbij het subsidieplafond
wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van deze aanvragen. Het subsidieplafond
is vastgesteld op € 34.625.000. De financiële middelen zijn afkomstig uit het budget
dat beschikbaar is gesteld voor het aanvullend sociaal pakket dat ondersteuning biedt
aan mensen die de gevolgen ondervinden van de effecten van de coronacrisis op de Nederlandse
arbeidsmarkt. Per omscholingstraject (waarvan de subsidiabele kosten minimaal € 7.500
moeten bedragen) is een subsidiebedrag van € 3.750 beschikbaar. De subsidieaanvrager
kan voor maximaal zes omscholingstrajecten (lees: maximaal € 22.500) subsidie aanvragen.
Dit betekent dat voor maximaal 9.233 omscholingstrajecten subsidie kan worden aangevraagd
voordat het subsidieplafond bereikt is.
2. Staatssteun
Op grond van de subsidiemodule omscholing naar ICT- en techniek kansrijke beroepen
wordt subsidie verleend aan een werkgever voor het faciliteren van een of meer omscholingstrajecten
die is respectievelijk zijn gericht op het verwerven van de benodigde competenties,
kennis en ervaring door een of meer werknemers ten behoeve van de uitoefening van
een kansrijk beroep. Een omscholingstraject bevat een samenhangend geheel van activiteiten
dat relevant is voor de adequate uitoefening van een kansrijk beroep, bestaande uit
scholing en praktijkondersteuning.
Omdat de subsidiabele activiteiten economisch van aard zijn, zullen de werkgevers
die subsidie ontvangen als onderneming gekwalificeerd worden. De subsidie voor voormelde
subsidiabele activiteiten bevat dan ook staatsteun, die door de algemene de-minimisverordening4 wordt gerechtvaardigd. De subsidiemodule is in overeenstemming met de voorwaarden
van deze verordening en het gehanteerde de-minimisplafond. De algemene de-minimisverordening
bevat geen maximum steunintensiteiten. Omdat van de subsidieaanvragers wel gedeeltelijk
een eigen bijdrage wordt verwacht is het subsidiebedrag vastgesteld op € 3.750 (dat
in de praktijk neerkomt op 50% of minder van de subsidiabele kosten). Voorts is de
steun (overeenkomstig artikel 4, eerste lid, van de algemene de-minimisverordening
transparant en heeft (overeenkomstig artikel 22 van het Kaderbesluit nationale EZK-
en LNV-subsidies) een stimulerend effect.
Uit artikel 1, onderdelen a, b, en c, van de de-minimisverordening volgt dat geen
steun mag worden gegeven op basis van deze verordening aan ondernemingen in de sectoren:
1. visserij en aquacultuur; 2. de primaire productie van landbouwproducten; of 3.
de sector verwerking en afzet van landbouwproducten in de gevallen, bedoeld in artikel
1, eerste lid, onder c, van de algemene de-minimisverordening. De reikwijdte van deze
module, en bijbehorende bijlage, brengt logischerwijs met zich mee dat er geen sprake
kan zijn van mogelijke subsidiëring van ondernemingen in deze sectoren.
Bovendien mag subsidiëring op grond van artikel 1, onderdelen d en e, van de de-minimisverordening
niet zien op: 1. activiteiten die direct verband houden met de omvang van de uitvoer
naar andere lidstaten van de Europese Unie of derde landen; 2. het oprichten en exploiteren
van een distributienet ten behoeve van de uitvoer; of 3. andere lopende uitgaven direct
verband houdend met activiteiten op het gebied van uitvoer. Dit is gezien het onderwerp
van deze module, een omscholingstraject bestaande uit opleiding en begeleiding in
de praktijk, logischerwijs bij deze subsidiabele activiteiten ook niet het geval.
Zie hiervoor bovendien de afwijzingsgronden, opgenomen in artikel 22, onderdeel d,
onder 4, en onderdeel e, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV subsidies, die
op deze module van toepassing zijn.
3. Regeldruk
Deze regeling beoogt aan de ene kant de regeldruk beperkt te houden en aan de andere
kant een rechtmatige inzet van de middelen te garanderen. De regeldrukkosten die uit
deze regeling voortvloeien zijn kennisnamekosten, kosten in verband met het indienen
van de aanvraag, steekproefsgewijze controle en de evaluatie. De subsidie kan via
het digitale formulier op de website van RVO.nl worden aangevraagd. De doelgroep betreft
werkgevers met kansrijke beroepen die een (nieuwe) werknemer willen omscholen. De
regeldruk wordt berekend aan de hand van de standaarduurtarieven zoals beschreven
in het Handboek meting regeldrukkosten. Uitgegaan wordt van een standaarduurtarief
van € 54,–.
De subsidie die kan worden aangevraagd bedraagt € 3.750,– per omscholingstraject.
Bij een beschikbaar subsidiebudget van € 34.625.000 betekent dit dat er ruimte is
om maximaal 9.233 subsidieaanvragen voor een omscholingstraject te honoreren. De hoeveelheid
aanvragen wordt bijgehouden op de website van RVO zodat potentiële subsidieaanvragers
op de hoogte zijn en een inschatting kunnen maken hoe kansrijk een subsidieaanvraag
nog is gezien het subsidieplafond. Daarom is de verwachting dat maximaal 10.000 aanvragen
worden ingediend. Een werkgever mag voor de omscholing van een tot maximaal zes werknemers
subsidie aanvragen. Uitgaande van 10.000 aanvragen en één tot zes aanvragen per werkgever,
zullen 1.667 tot 10.000 werkgevers subsidie aanvragen.
Kennisnamekosten
Potentiële subsidieaanvragers zullen zich op de hoogte moeten stellen van de eisen
waaraan zij moeten voldoen. De tijdsbesteding hiervoor wordt ingeschat op 15 minuten
per subsidieaanvrager. De totale kennisnamekosten kunnen dus variëren van (1667 x
15/60 x € 54) € 22.505,– tot (10000 x 15/60 x € 54) € 135.000,–.
Subsidieaanvraag
Voor het verzamelen van de benodigde gegevens voor een subsidieaanvraag en het laten
invullen van relevante verklaringen door de werknemer en opleider, die bij de subsidieaanvraag
gevoegd moeten worden, wordt uitgegaan van een tijdsbesteding van circa 1 uur per
subsidieaanvraag. Voor het invullen van de aanvraaggegevens via een online standaard
format wordt uitgegaan van ongeveer 20 minuten per aanvraag. De regeldrukkosten voor
de aanvraag komen dan per aanvraag op € 72,– (80/60 x € 54). Bij 10.000 aanvragen
komt dit neer op € 720.000,– aan regeldrukkosten.
Steekproefsgewijze controle
De subsidie wordt ambtshalve vastgesteld. In steekproefsgewijze controles kan echter
gevraagd worden naar bewijsvoering van de voormelde ingevulde verklaringen en formulieren.
De inschatting is dat een werkgever niet meer dan 30 minuten kwijt zal zijn en dat
ongeveer 6% van de gehonoreerde aanvragen (554 aanvragen) zal worden gecontroleerd.
De regeldrukkosten die gepaard gaan met de controle zijn daarmee € 14.958,–.
Evaluatie
Er zal een evaluatie worden uitgevoerd waar de aanvrager aan mee dient te werken.
De evaluatie maakt zoveel mogelijk gebruik van reeds beschikbare gegevens, echter
de aanvrager kan gevraagd worden informatie aan te leveren of een vragenlijst in te
vullen. Dit zal maximaal een half uur in beslag nemen. De kosten van deze handeling
vermenigvuldigd met de verwachte tijdsbesteding en het verwachte aantal gehonoreerde
aanvragen (maximaal 9.233) komt de regeldruk neer op € 249.291.
Op basis van deze inschattingen zullen de totale regeldrukkosten variëren van € 1.006.754,–
tot € 1.119.249 wat neerkomt op 2,9% tot 3,2% van het beschikbaar gestelde budget
(€ 34.625.000).
Beoordeling door het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR)
Een concept van deze regeling is ter beoordeling voorgelegd aan het Adviescollege
toetsing regeldruk (ATR). Op grond van deze beoordeling heeft ATR deze regeling niet
geselecteerd voor formele advisering, omdat deze geen omvangrijke gevolgen voor de
regeldruk heeft.
4. Uitvoering
De uitvoering van deze subsidiemodule is in handen van RVO, onderdeel van het Ministerie
van Economische Zaken en Klimaat. Deze wijzigingsregeling wordt uitvoerbaar en handhaafbaar
geacht.
De aanvraag voor subsidie
De uitvoering bestaat uit de inhoudelijke beoordeling en verdeling van het subsidieplafond
over de subsidieaanvragen. Dit proces verloopt als volgt.
Bij de indiening van de subsidieaanvragen moet op grond van artikel 19, tweede en
derde lid, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies gebruik worden gemaakt
van door de Minister van Economische Zaken en Klimaat beschikbaar gesteld middel.
In dit geval kan gebruik worden gemaakt van een digitaal formulier dat wordt geplaatst
op de website van RVO, waar de subsidieaanvraag en bijhorende verklaringen en bijlagen
kunnen worden ingediend. Voorts zal RVO tot toe- of afwijzing van de subsidieaanvragen
overgaan. Op grond van artikel 26 van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies
wordt uiterlijk binnen acht weken (of bij verlenging van de beslistermijn binnen zestien
weken) na indiening van de subsidieaanvraag een beschikking betreffende de subsidieaanvraag
gegeven. Het beschikbare subsidieplafond wordt overeenkomstig artikel 27 van het Kaderbesluit
nationale EZK- en LNV-subsidies verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen,
met dien verstande dat wanneer de subsidieaanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene
wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop
de aanvraag volledig is aangevuld, met betrekking tot de verdeling, als datum van
ontvangst geldt.
Geen aanvraag tot subsidievaststelling
In artikel 50, negende lid, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies is
de hoofdregel opgenomen dat een subsidie ambtshalve vastgesteld wordt, indien deze
minder dan € 25.000 bedraagt. Aan een subsidieaanvrager kan voor deze module, op grond
van de artikelen 3.20.3, eerste lid, en 3.20.7, onderdeel d, voor ten hoogste zes
omscholingstrajecten een subsidiebedrag van € 3.750 per omscholingstraject (een totale
subsidie van € 22.500) verleend worden. De subsidieaanvrager hoeft dus alleen een
aanvraag voor subsidie in te dienen (en vervolgens geen aanvraag tot subsidievaststelling).
Monitoring en evaluatie
Om de doelmatigheid en doeltreffendheid vast te stellen, wordt de subsidiemodule door
RVO gemonitord en door EZK geëvalueerd. De monitoring heeft betrekking op de budgetbewaking/financiële
realisatie.
Wat de verdere effecten van de subsidie zijn, zal via een evaluatie getoetst kunnen
worden. Op grond van artikel 41 van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies
dient de subsidieontvanger namelijk gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking
tot subsidievaststelling medewerking te verlenen aan een evaluatie van de doeltreffendheid
en de effecten van de aan hem verleende subsidie, voor zover medewerking redelijkerwijs
van hem kan worden verlangd. De evaluatie moet bijdragen aan de beoordeling in hoeverre
deze subsidiemodule een passend subsidie-instrument is om intersectorale mobiliteit
naar kansrijke beroepen te stimuleren door bijvoorbeeld te kijken naar het langetermijneffect
op de arbeidsrelaties en de beroepen waarvoor een omscholingstraject is uitgevoerd.
II. Artikelsgewijs
Artikel I
Met dit artikel is een nieuwe titel 3.20 opgenomen in de Regeling nationale EZK- en
LNV-subsidies. Deze titel bevat de subsidiemodule omscholing naar ICT- en techniek-kansrijke
beroepen.
Artikel 3.20.1. Begripsbepalingen
In dit artikel zijn de begripsbepalingen opgenomen die van belang zijn voor de subsidiemodule
omscholing naar ICT- en techniek-kansrijke beroepen.
Allereerst zijn in artikel 3.20.1, eerste lid, de begrippen brancheorganisatie, ICT-
en techniek-kansrijk beroep, opleider en praktijkbegeleider omschreven.
Ten tweede wordt in het eerste lid van dit artikel voor een uitleg van de begrippen
arbeidsovereenkomst, werknemer en werkgever verwezen naar de omschrijving in artikel 610
van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Hieruit volgt dat onder de arbeidsovereenkomst
moet worden verstaan de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt
in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid
te verrichten. Aanvullend is in artikel 3.20.1, tweede lid, bepaald dat onder werknemer
en werkgever ook wordt verstaan: (a)werknemer: een natuurlijke persoon die voornemens
is om in de hoedanigheid van werknemer een arbeidsovereenkomst te sluiten respectievelijk
(b) werkgever: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die voornemens is om in de
hoedanigheid van werkgever een arbeidsovereenkomst te sluiten. Ook deze laatste groep
zal in deze toelichting verder worden aangeduid als werknemer en werkgever.
Op de overige begrippen zal (zo nodig) bij de toelichting op artikel 3.20.2 worden
in gegaan.
Artikel 3.20.2. Subsidieverstrekking
Subsidiabele activiteiten (artikel 3.20.2, eerste en tweede lid)
Op grond van de subsidiemodule omscholing naar ICT- en techniek-kansrijke beroepen
wordt subsidie verleend aan een werkgever voor het faciliteren van een of meer omscholingstrajecten
die zijn gericht op het verwerven van de benodigde competenties, kennis en ervaring
door een of meer werknemers ten behoeve van de uitoefening van een ICT- en techniek-kansrijk
beroep. Dit zijn beroepen waarvan de openstaande vacatures op structurele basis veelal
moeilijk ingevuld kunnen worden. Voor subsidie komen in aanmerking omscholingstrajecten
die betrekking hebben op de in bijlage 3.20 opgenomen lijst van kansrijke beroepen
behorend bij de overkoepelende beroepssegmenten techniek-industrie, techniek-bouw,
techniek-auto en voertuigtechniek, techniek-installatietechniek of ICT.
Een omscholingstraject bevat een samenhangend geheel van activiteiten dat relevant
is voor de adequate uitoefening van een kansrijk beroep.
Allereerst bestaan deze activiteiten uit scholing die door een opleider namens de
werkgever wordt aangeboden aan de werknemer. Een opleider is een natuurlijke persoon
of rechtspersoon die zich bij de uitoefening van zijn beroep of bedrijf bezighoudt
met het geven van scholing. Deze scholing kan bestaan uit een opleiding, cursus, training,
of andere vorm van kennisverwerving die aan de in artikel 3.20.6, onderdeel c, opgenomen
kwaliteitseisen moet voldoen. Op deze wijze wordt gewaarborgd dat de scholing van
een voldoende niveau is en een substantiële bijdrage zou kunnen leveren aan het omscholingstraject.
Concreet volgt uit het vorenstaande dat de scholing kan worden aangeboden in de vorm
van colleges, cursus- of trainingsbijeenkomsten, werkgroepen, lessen of vergelijkbare
bijeenkomsten. Voor zover van toepassing kunnen deze bijeenkomsten aangevuld worden
met de bijhorende benodigde documentatie, waaronder wordt begrepen het aanbieden van
literatuur, collegedictaten, studie en lesmateriaal.
Ten tweede bestaan de subsidiabele activiteiten uit praktijkondersteuning via het
inwerken, coachen, geven van feedback of andere vorm van ondersteuning door een praktijkbegeleider
namens de werkgever aan de werknemer. Een praktijkbegeleider is een werknemer die
in dienst is bij een werkgever en zich bij de uitoefening van zijn beroep (eventueel
naast zijn andere werkzaamheden) bezighoudt met het geven van praktijkondersteuning
(aan in dit geval de om te scholen werknemer).
De subsidieaanvraag (artikel 3.20.2, derde lid)
Tot slot is in dit artikel bepaald dat een subsidieaanvrager per omscholingstraject
een aanvraag voor subsidie moet indienen. Een aanvraag kan dus niet op verschillende
omscholingstrajecten betrekking hebben. Het is wel mogelijk dat een subsidieaanvrager
voor meerdere omscholingstrajecten een afzonderlijke subsidieaanvraag indient. Op
deze wijze wordt een efficiënte afhandeling van de subsidieaanvragen bevorderd en
wordt eveneens bevorderd dat meerdere subsidieaanvragers gebruik kunnen maken van
het subsidieplafond behorend bij de openstelling van de onderhavige subsidiemodule.
Door voormelde bepaling wordt het mogelijk gemaakt om het subsidieplafond overeenkomstig
artikel 3.20.4 per aanvraag voor subsidie betreffende een omscholingstraject te verdelen
op volgorde van binnenkomst van de aanvragen. De subsidieaanvragen worden dan ook
(voor zover het subsidieplafond nog niet is overschreden) op volgorde van binnenkomst
behandeld totdat in totaal voor ten hoogste zes omscholingstrajecten subsidie is verstrekt
aan de subsidieaanvrager. Hierna wordt een volgende subsidieaanvraag afgewezen. Voor
de achtergrond wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting op artikel 3.20.6,
onderdeel e.
Artikel 3.20.3. Hoogte subsidie
In dit artikel is voor deze subsidiemodule aangegeven welk subsidiebedrag en de-minimisplafond
voor de subsidiabele kosten gehanteerd worden.
In het eerste lid wordt bepaald dat de subsidie € 3.750 per omscholingstraject bedraagt.
Er wordt hierbij uitgegaan van een forfaitair (vast) subsidiebedrag dat ten hoogste
50% van de (normale) marktprijs (van circa € 7.500) van de totale kosten van het omscholingstraject
zou moeten bedragen. Een subsidieaanvraag wordt op grond van artikel 3.20.6, onderdeel
g, subonderdeel 3°, dan ook afgewezen indien de subsidiabele kosten minder dan € 7.500
voor het gehele omscholingstraject zouden bedragen. Het voorgaande zorgt ervoor dat
op een omscholingstraject de facto een steunintensiteit van ten hoogste 50 procent
van de subsidiabele kosten van toepassing is.
Er is gekozen voor voormeld vaste subsidiebedrag (met impliciet een steunintensiteit
van ten hoogste 50 procent van de subsidiabele kosten) om een grote stimulans te geven
om zoveel mogelijk omscholingstrajecten uit te voeren, zonder dat bijvoorbeeld een
(beperkt) aantal omscholingstrajecten het subsidieplafond uitput. Daarnaast wordt
de werkgever hierdoor gestimuleerd om ook zelf een substantiële bijdrage en inspanning
te leveren aan het omscholingstraject. De werkgever moet er immers voor zorgen dat
in de overige kosten van het omscholingstraject is voorzien, bijvoorbeeld door middel
van eigen financiering, cofinanciering vanuit sectorale opleidings- en ontwikkelingsfondsen
(O&O-fondsen) of een combinatie hiervan.
In het tweede lid wordt bepaald dat het totale bedrag aan de-minimissteun per subsidieontvanger
niet meer kan bedragen dan het de-minimisplafond (€ 200.000 over een periode van drie
belastingjaren) dat is opgenomen in de algemene de-minimisverordening. Dit plafond
ziet op alle vormen van steun die op grond van de algemene de-minimisverordening verleend
kunnen worden. Op grond van artikel 22, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, van het
Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies zal een aanvraag voor subsidie worden
afgewezen indien dit zou leiden tot overschrijding van het de-minimisplafond. Met
artikel 3.20.3, tweede lid, wordt dus aangegeven om welk de-minimisplafond (plafond
uit welke de-minimisverordening) het gaat en wat de hoogte hiervan is.
Tot slot is er geen bepaling over de subsidiabele kosten opgenomen. De reden hiervoor
is dat er geen specifieke regels over subsidiabele kosten gesteld zijn in de algemene
de-minimisverordening, alsook dat met deze subsidiemodule beoogd wordt om diverse
soorten omscholingstrajecten te subsidiëren waarvoor slechts aangetoond moet worden
dat de kosten verband houden met de subsidiabele activiteiten. Wat deze subsidiabele
activiteiten zijn, volgt uit artikel 3.20.2, tweede lid. Welke kosten in voldoende
mate verband houden met de subsidiabele activiteiten volgt uit de artikelen 10 tot
en met 14 van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies. Hierbij is van belang
dat artikel 10, eerste lid, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies bepaalt
dat alleen de redelijk gemaakte kosten in aanmerking komen voor subsidie die direct
verbonden zijn met de uitvoering van het omscholingstraject. Alle kosten die verband
houden met de uitvoering van het omscholingstraject kunnen dus worden gezien als totale
subsidiabele kosten van het omscholingstraject. Dit kunnen bijvoorbeeld loonkosten
van de aanvrager, loonverletkosten, kosten voor de begeleiding en interne scholingskosten
betreffen of kosten die de aanvrager maakt voor het inschakelen van derden (zoals
de opleider). Omdat daadwerkelijke omscholing van de medewerker een vereiste is, wordt
ervan uit gegaan dat, met inachtneming van de bovenstaande kostenposten, een volledig
omscholingstraject ten minste boven de voormelde € 7.500,– uitkomt.
Artikel 3.20.4. Verdeling van het subsidieplafond
Dit artikel bepaalt op welke wijze het subsidieplafond verdeeld wordt. Dat zal gebeuren
op volgorde van binnenkomst van de aanvragen. Door deze wijze van verdeling wordt
beoogd de procedure van subsidieverstrekking op een zo efficiënt mogelijke wijze plaats
te laten vinden. Om de subsidieaanvragers in staat te stellen snel met de uitvoering
van de omscholingstrajecten te starten en om snel duidelijkheid te geven over de financiering,
is gekozen voor directe behandeling bij binnenkomst en directe subsidieverlening bij
gebleken geschiktheid van het omscholingstraject. Indien op de datum dat het subsidieplafond
wordt bereikt meer dan één aanvraag ontvangen wordt, wordt de onderlinge rangschikking
van die aanvragen die volledig zijn op grond van artikel 27 van het Kaderbesluit nationale
EZK- en LNV-subsidies vastgesteld door middel van loting.
Artikel 3.20.5. Start- en realisatietermijn
In dit artikel is bepaald dat met een op grond van deze subsidiemodule gesubsidieerd
omscholingstraject wordt gestart binnen drie maanden na de subsidieverlening. Op deze
wijze wordt gewaarborgd dat het desbetreffende project spoedig van start zal gaan.
Aanvullend hierop is de realisatietermijn vastgesteld op vijf jaar. Dit betekent dat
het desbetreffende project vijf jaar na de subsidieverlening gerealiseerd moet zijn.
Indien uit de subsidieaanvraag en bijhorende verklaringen blijkt dat het project niet
uiterlijk binnen vijf jaar gerealiseerd zou kunnen worden, wordt de subsidie afgewezen
op grond van artikel 23, aanhef en onderdeel b, van het Kaderbesluit nationale EZK-
en LNV-subsidies. Er is voor deze termijn gekozen, omdat de verwachting is dat een
omscholingstraject binnen deze realisatietermijn kan worden afgerond.
Artikel 3.20.6. Afwijzingsgronden
Dit artikel bevat de afwijzingsgronden die, in aanvulling op de afwijzingsgronden
uit artikel 22 en 23 van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies, van toepassing
zijn.
Allereerst wordt een subsidieaanvraag afgewezen in de gevallen waarin het omscholingstraject
niet arbeidsmarktrelevant is (wanneer deze niet leidt tot een daadwerkelijke verschuiving
naar beroepssegmenten van kansrijke beroepen). Dat is het geval indien de werknemer
in een periode van minder dan twee jaar voorafgaand aan de aanvraag om subsidie bij
een school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het voortgezet
onderwijs het eindexamen heeft afgelegd. Een omscholingstraject draagt in dat geval
niet in voldoende mate bij aan voormelde verschuiving, omdat de werknemer dan betrekkelijk
nieuw op de arbeidsmarkt is, waardoor sprake zou zijn van initiële scholing van een
werknemer, in plaats van daadwerkelijke omscholing.
Daarnaast draagt een omscholingstraject niet in voldoende mate bij aan voormelde verschuiving
naar een beroepssegment van een kansrijk beroep in het geval er slechts sprake is
van een verschuiving binnen hetzelfde beroepssegment van een kansrijk beroep, waarin
de werknemer (nu of kortgeleden) werkzaam was. Een subsidieaanvraag wordt dan ook
afgewezen indien de werknemer voor 1 juli 2021 werkzaam was binnen hetzelfde beroepssegment
als bedoeld in bijlage 3.20 waarbij het kansrijke beroep behoort waarop het omscholingstraject
betrekking heeft. Op deze wijze wordt voorkomen dat omscholingstrajecten gesubsidieerd
worden waarbij de werknemer binnen hetzelfde beroepssegment werkzaam blijft. De werknemer
moet dus uit een ander beroepssegment afkomstig zijn dan waarbinnen de functie valt
die de werknemer gaat vervullen (waarvoor deze wordt omgeschoold). Zo wordt gewaarborgd
dat een daadwerkelijke verschuiving op de arbeidsmarkt plaatsvindt waarvoor omscholing
noodzakelijk is. Een werknemer kan echter zowel nieuw bij de werkgever worden aangenomen
als in dienst zijn bij de desbetreffende werkgever. Van belang is slechts dat deze
werkzaam zal zijn in een andere functie die valt binnen een ander beroepssegment.
Dit betekent dat als de nieuwe functie bijvoorbeeld binnen het beroepssegment techniek-bouw
valt, de functie die de werknemer voor 1 juli 2021 vervulde niet ook binnen het beroepssegment
techniek-bouw mag vallen om in aanmerking te komen voor de subsidie. Het is wel mogelijk
dat de werknemer de overstap maakt van een kansrijk beroep behorend bij een beroepssegment
naar een ander kansrijk beroep behorend bij een ander beroepssegment. De reden hiervoor
is dat dit wel bijdraagt aan intersectorale mobiliteit van de arbeidsmarkt. Het is
bijvoorbeeld wel mogelijk dat een werknemer overstapt van een beroep binnen het beroepssegment
techniek-industrie naar techniek-bouw.
Ten tweede wordt de subsidieaanvraag afgewezen indien niet aannemelijk is dat de subsidieaanvrager
met de werknemer een arbeidsovereenkomst beoogt te sluiten of heeft gesloten voor
ten minste (1°) de looptijd van het omscholingstraject en (2°) een periode van zes
maanden na afronding van het omscholingstraject, in het geval de werknemer het omscholingstraject
met een voldoende resultaat (lees: deelname bewijs, certificaat of diploma) afrondt.
Wat als voldoende resultaat beschouwd wordt, is afhankelijk van het type scholing
dat gevolgd wordt. Met voormelde afwijzingsgrond wordt beoogd dat de subsidieaanvrager
en werknemer een (structurele) arbeidsrelatie aan zullen gaan waardoor het omscholingstraject
ook daadwerkelijk zal leiden tot meer werknemers die werkzaam zullen zijn in een kansrijk
beroep, zowel tijdens als na de afronding van het desbetreffende omscholingstraject.
Hiermee wordt invulling gegeven aan een belangrijke subdoelstelling van deze subsidiemodule
dat de werknemer duurzaam in het desbetreffende kansrijke beroep aan de slag kan,
zodat de verschuiving niet tijdelijk van aard is (daadwerkelijk leidt tot intersectorale
mobiliteit).
Ten derde wordt de subsidieaanvraag afgewezen indien niet aannemelijk is dat de bij
het desbetreffende omscholingstraject behorende scholing aan een minimumaantal kwaliteitseisen
voldoet. Wanneer niet voldaan wordt aan een van de vier criteria, genoemd in subonderdelen
1°, 2°, 3° of 4°, dan wordt de subsidieaanvraag afgewezen. Op deze wijze wordt ervoor
gezorgd dat de scholing adequaat en passend is voor de werknemer (de gewenste impact
heeft), zodat de werknemer via de scholing de benodigde (theoretische) competenties
en kennis kan verwerven om (tijdens en vooral na afronding van het omscholingstraject)
werkzaam te kunnen zijn en blijven binnen het desbetreffende kansrijk beroep.
Concreet voldoet de scholing aan de noodzakelijke kwaliteitseisen, indien de scholing:
-
1°. wordt aangeboden door een opleider die door de Minister van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap erkend onderwijs verzorgt en die leidt tot een diploma of certificaat,
dan wel verband houdt met onderdelen van een door deze minister vastgesteld kwalificatiedossier,
vastgestelde kwalificatie of een door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie
geaccrediteerde opleiding. Dit is geregistreerd bij DUO;
-
2°. leidt tot een door het Nationaal Coördinatiepunt NLQF ingeschaalde kwalificatie, die
is opgenomen in het NCP-register. Dit is te vinden via https://www.nlqf.nl/database-nlqf-kwalificaties/register;
-
3°. wordt gegeven door een opleidingsinstituut, een trainingsbureau of examenaanbieder
die in het bezit is van het NRTO-keurmerk. Op de website van NRTO, https://www.nrto.nl/leden/ staat vermeld welke opleidingsinstellingen zijn aangesloten en welke leden dus een
keurmerk hebben.
Indien de opleiding niet past binnen de hierboven beschreven categorieën (artikel 3.20.6,
onderdeel c, subonderdelen 1°, 2° en 3°) moet de scholing op grond van artikel 3.20.6,
onderdeel c, subonderdeel 4°, leiden tot een door de overheid, branche of sector erkend
certificaat. Indien van het laatste geval sprake is, zal de subsidieaanvraag vergezeld
moeten gaan van een verklaring van de brancheorganisatie, waaruit volgt dat de desbetreffende
scholing leidt tot een dergelijk certificaat (artikel 3.20.7, onderdeel c).
Ten vierde wordt de subsidieaanvraag afgewezen indien het niet aannemelijk is dat
de bij het desbetreffende omscholingstraject behorende praktijkondersteuning wordt
aangeboden door een praktijkbegeleider die beschikt over de benodigde kennis en ervaring.
Dit kan worden beoordeeld aan de hand van de informatie die de werkgever in de subsidieaanvraag
verschaft. Op deze wijze wordt ervoor gezorgd dat de praktijkondersteuning adequaat
en passend is voor de werknemer (en ook de gewenste impact heeft), zodat de werknemer
via de praktijkondersteuning de benodigde praktijk-competenties, -kennis en -ervaring
kan verwerven om (tijdens en vooral na afronding van het omscholingstraject) werkzaam
te kunnen zijn en blijven binnen het desbetreffende kansrijke beroep.
Ten vijfde wordt de subsidieaanvraag afgewezen indien op grond van deze subsidiemodule
voor hetzelfde omscholingstraject of in totaal voor ten minste zes omscholingstrajecten
eerder subsidie is verstrekt aan de subsidieaanvrager. Hiermee wordt beoogd te voorkomen
dat voor hetzelfde omscholingstraject twee keer subsidie wordt verleend, alsook dat
een (beperkt) aantal subsidieaanvragers het subsidieplafond (grotendeels) zou gebruiken.
Ten zesde wordt de subsidieaanvraag afgewezen indien aan de subsidieaanvrager voor
hetzelfde omscholingstraject al subsidie is verleend op grond van de Subsidieregeling
praktijkleren of de Stimuleringsregeling voor leren en ontwikkelen in mkb-ondernemingen
en specifiek voor de grootbedrijven in de landbouw-, horeca- of recreatiesector (SLIM-regeling)
voor een gerealiseerde praktijkplaats binnen het mbo in de derde leerweg. Op deze
wijze wordt ongewenste dubbele subsidiëring voorkomen (lees: een stimulans gegeven
aan omscholingstrajecten die niet al op een andere wijze (door reeds beschikbare subsidies
van de rijksoverheid) gestimuleerd worden).
Ten slotte wordt de subsidieaanvraag afgewezen indien de subsidiabele kosten onder
een bepaald minimumbedrag komen. Dat is het geval indien de subsidiabele kosten niet
ten minste € 1.000 zouden bedragen voor de bij het desbetreffende omscholingstraject
behorende scholing en voor de bij het omscholingstraject behorende praktijkondersteuning.
Hiermee wordt ervoor gezorgd dat zowel scholing als praktijkondersteuning een (substantieel)
deel uitmaken van het omscholingstraject. Ook wordt een subsidieaanvraag afgewezen
indien de subsidiabele kosten niet ten minste € 7.500 zouden bedragen voor het gehele
omscholingstraject (lees: voor de scholing en praktijkondersteuning gezamenlijk).
Op deze wijze wordt (gelet op het vaste subsidiebedrag van € 3.750, opgenomen in artikel 3.20.3,
eerste lid) ervoor gezorgd dat de bijdrage van elke werkgever aan een omscholingstraject
voldoende substantieel is (ten minste het verschil tussen € 7.500 en € 3.750, ten
minste 50 procent van de subsidiabele kosten).
Artikel 3.20.7. Informatieverplichtingen
In artikel 3.20.7, eerste en tweede lid, zijn informatieverplichtingen opgenomen ten
aanzien van de gegevens die deze aanvraag voor subsidie moet bevatten of waarvan deze
vergezeld dient te gaan. Er is gekozen voor een zo eenvoudig mogelijk aanvraagproces
om de administratieve lasten zo laag mogelijk te houden.
Het eerste lid van artikel 3.20.7 maakt duidelijk welke informatie in een subsidieaanvraag
opgenomen moet worden. Het betreft hier onder meer de in onderdelen a, en b, van dit
lid opgenomen minimale informatievereisten over de subsidieaanvrager, het omscholingstraject
en relevante betrokkenen, die nodig zijn om de aanvraag te kunnen behandelen. Deze
vereisten sluiten (grotendeels) aan bij de wijze waarop de informatieverplichtingen
in andere (vergelijkbare) subsidiemodules in de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies
zijn vormgegeven.
Daarnaast bevat artikel 3.20.7, eerste lid, onderdelen c, d en e, informatieverplichtingen
die nodig zijn om een gedetailleerd inzicht te krijgen over de wijze waarop het omscholingstraject
uitgevoerd gaat worden en welke kosten hieraan gekoppeld zijn, alsook of het omscholingstraject
bijdraagt aan de doelstelling van de subsidiemodule. De benodigde informatie dient
verstrekt te worden via omschrijvingen en/of verklaringen waaruit moet volgen of voldaan
wordt aan de voorwaarden betreffende de mate van verschuiving tussen beroepssegmenten,
de gewenste (duurzame) arbeidsrelatie, kwaliteitseisen van het omscholingstraject,
de verdeling van de subsidiabele kosten en of de kosten niet (deels) al via een andere
regeling gedekt zijn, opgenomen als afwijzingsgronden indien hier niet aan voldaan
wordt, in artikel 3.20.6, onderdelen a, b, c, d, f en g.
Ook wordt in artikel 3.20.7, eerste lid, onderdeel f, bepaald dat een aanvraag om
subsidie een verklaring de-minimissteun moet bevatten. Op grond van artikel 1.1 van
de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies gaat het hierbij om een verklaring van
de subsidieaanvrager waarin deze bevestigt dat subsidieverlening niet zal leiden tot
een overschrijding van het de-minimisplafond, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van
de algemene de-minimisverordening. Deze verklaring is van belang om aan de monitoringsverplichting
te voldoen die elke lidstaat van de Europese Unie richting de Europese Commissie heeft.
Het tweede lid van artikel 3.20.7 bepaalt dat de subsidieaanvraag vergezeld dient
te gaan van bepaalde gegevens. Met de gevraagde gegevens kan een goede inschatting
gemaakt worden of (er voldoende waarborgen zijn waardoor) het omscholingstraject aan
de doelstelling van deze subsidiemodule voldoet. Zo moet de subsidieaanvraag vergezeld
gaan van verklaringen van de desbetreffende opleider en werknemer waaruit een bevestiging
volgt van de gegevens, omschrijving en verklaringen die in de subsidieaanvraag verstrekt
zijn door de subsidieaanvrager (met uitzondering van een verklaring over de verdeling
van de subsidiabele kosten en een verklaring de-minimissteun). Met deze verklaringen
wordt beoogd een goed inzicht te krijgen in de afspraken die tussen de betrokken partijen
(opleider, werknemer en werkgever) gemaakt zijn.
Tot slot is van belang dat op grond van artikel 19, eerste lid, van het Kaderbesluit
nationale EZK- en LNV-subsidies een aanvraag voor subsidie moet worden ingediend met
gebruikmaking van een middel dat beschikbaar wordt gesteld. Dit middel zal aan het
begin van de openstellingsperiode beschikbaar worden gesteld via www.rvo.nl. Concreet betekent dit dat er een aanvraagformulier voor de aanvraag voor subsidie
en formats voor de verklaringen beschikbaar worden gesteld.
Artikel 3.20.8. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 3.20.2, eerste lid, bevat staatsteun en wordt gerechtvaardigd
door de algemene de-minimisverordening. Voor een uitgebreidere toelichting op de staatssteunaspecten
wordt verwezen naar paragraaf 2 van het algemeen deel van deze toelichting.
Artikel 3.20.9. Vervaltermijn
Voor de subsidiemodule omscholing naar ICT- en techniek-kansrijke beroepen is in dit
artikel een vervaldatum opgenomen. In artikel 4.10, tweede lid, van de Comptabiliteitswet
2016 is bepaald dat subsidieregelingen een vervaltermijn van maximaal vijf jaren bevatten.
Artikel 3.20.9 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies geeft invulling aan
voormelde bepaling. Dit artikel bepaalt namelijk voor de subsidiemodule Omscholing
naar ICT- en techniek-kansrijke beroepen wat de vervaldatum is. Deze subsidiemodule
vervalt na vijf jaar, met ingang van 1 juli 2026. Te zijner tijd zal bezien worden
of het wenselijk is om deze subsidiemodule te verlengen. De (mogelijke) ontwerpregeling
inzake een dergelijke verlenging zal overeenkomstig artikel 4.10, zevende lid, van
de Comptabiliteitswet 2016, aan de Tweede Kamer worden overgelegd.
Artikel II
In de tabel van artikel 1 van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2021
is aangegeven in welke periode de diverse subsidiemodules zijn opengesteld en wat
het subsidieplafond bedraagt.
Voor de subsidiemodule Omscholing naar ICT- en techniek-kansrijke beroepen loopt de
openstellingsperiode van 1 september 2021 tot en met 1 december 2021. Het subsidieplafond
is vastgesteld op € 34.625.000.
Artikel III
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Met deze datum wordt afgeweken van de
systematiek van de vaste verandermomenten, inhoudende dat ministeriële regelingen
met ingang van de eerste dag van elk kwartaal in werking treden. Ook wordt afgeweken
van de regel dat ministeriële regelingen twee maanden voor inwerkingtreding bekend
moeten worden gemaakt. Dat kan in dit geval worden gerechtvaardigd, omdat de doelgroep
op deze wijze de mogelijkheid wordt geboden al eerder (vanaf 1 september 2021) subsidieaanvragen
in te dienen. Vasthouden aan voormelde bekendmakingstermijn, samen met de systematiek
van de vaste verandermomenten, zou hebben betekend dat subsidieaanvragen pas na 1 oktober
2021 ingediend zouden kunnen worden. Daarbij heeft de doelgroep voldoende tijd om
subsidieaanvragen voor te bereiden en in te dienen, omdat de openstellingsperiode
zal lopen van 1 september 2021 tot en met 1 december 2021.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,
M.C.G. Keijzer