TOELICHTING
Algemeen
Inleiding
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft in 2018 zijn programma voor
het toekomstbestendiger maken van de gehandicapten- en complexe zorg, Volwaardig leven,
gelanceerd. Het programma heeft drie actielijnen waarbinnen samen met partijen in
het veld projecten worden uitgevoerd. De eerste actielijn is ‘Kwaliteit en inhoud
zorgaanbod beter passend bij zorgvraag’. Vervolgens is ‘Zelfontplooiing en talentontwikkeling
van mensen met een beperking’ daar een apart onderdeel van. In dat kader zijn in 2020
drie erkende brancheopleidingen voor mensen met een (verstandelijke) beperking ontwikkeld,
namelijk de opleiding tot Assistent Groenvoorziening, Assistent Logistieke dienstverlening
of Assistent Facilitaire dienstverlening. Cliënten van de dagbesteding in het kader
van de Wet langdurige zorg (hierna: Wlz) en de Wet maatschappelijke ondersteuning
2015 (hierna: Wmo 2015) kunnen een van deze drie brancheopleidingen gaan volgen.
Om daaraan bekendheid te geven, om het belang van scholing en permanent leren van
mensen met een beperking te onderstrepen en daardoor hun kansen op werk te vergroten,
neemt de minister de kosten van de eerste 500 op te leiden studenten voor zijn rekening.
Deze 500 studenten zullen in de jaren 2021 – 2024 (start van de eerste studenten in
september 2021) worden opgeleid. Op deze manier wordt er bekendheid gegeven aan de
opleidingen en onderstreept de minister het belang voor mensen met beperkingen om
onbeperkt te kunnen meedoen in de maatschappij. Het kunnen volgen van een passende
opleiding is daaraan immers ondersteunend.
Hoofdlijnen van het voorstel
De Academie voor Zelfstandigheid heeft in samenwerking met de Vereniging Gehandicaptenzorg
Nederland (hierna: VGN) en de Landelijke Federatie Belangenverenigingen Onderling
Sterk (voor en door mensen met een verstandelijke beperking, hierna: LFB) de drie
erkende branche opleidingen ontwikkeld. Cliënten kunnen zich daarmee na het voortgezet
speciaal onderwijs bekwamen in Logistieke dienstverlening, Facilitaire dienstverlening
en in Groenvoorziening. De opleidingen zijn respectievelijk erkend door de Nederlandse
Verbond van de Groothandel, Raad voor arbeidsverhoudingen Schoonmaak- en Glazenwassersbranche
én Land- en Tuinbouworganisatie Nederland, Vereniging Bloemenveilingen in Nederland
en Federatie Landbouw en Zorg. Alle drie de brancheopleidingen zijn bovendien door
Nederlands Kwalificatieraamwerk NLQF erkend.
Mensen met een beperking ervaren nog steeds een afstand tot de arbeidsmarkt. Het volgen
van een passende opleiding kan die afstand overbruggen en zeker kleiner maken. De
studenten die de hele brancheopleiding met goed gevolg hebben doorlopen ontvangen
aan het eind een door de branche erkend diploma. Dit diploma kan dienstdoen als entreebewijs
voor een, al dan niet betaalde, baan in één van de drie bedrijfstakken. Door tussentijdse
toetsen af te leggen vergaren de studenten gedurende de opleiding certificaten die
ieder op zich ook al als bewijsmateriaal kunnen worden gebruikt voor het verkrijgen
van een (on)betaalde werkplek.
De zorgaanbieders waar de aspirant studenten dagbesteding ontvangen, gaan met de cliënten
in gesprek om te bezien of er belangstelling is voor het volgen van één van de drie
brancheopleidingen. Studenten ontvangen hun brancheopleiding in groepen van 10 studenten
per brancheopleiding. Dit aantal is belangrijk omdat dat garant staat voor goede onderlinge
cohesie en ondersteuning van en door studenten en optimale begeleiding door trainers.
Bovendien garandeert een aantal van tien studenten de opleidingskosten te kunnen dekken
op basis van de financiële middelen voor hun dagbesteding, ook op het moment dat zij
daarvoor geen subsidie ontvangen. De drie brancheopleidingen kunnen na afloop van
deze subsidieregeling dan regulier worden aangeboden door zorgaanbieders zelf, op
basis van de financiële middelen die de dagbestedingsindicatie van de studenten met
zich mee brengen.
De zorgaanbieders zullen de subsidieaanvragen dus indienen ten behoeve van 10 studenten
per brancheopleiding. Zorgaanbieders kunnen voor maximaal één brancheopleiding die
zij zelf verzorgen subsidie aanvragen. Zorgaanbieders kunnen ook de samenwerking opzoeken
voor het verzorgen van één of meer brancheopleidingen. Als zorgaanbieders samenwerking
zijn aangegaan met andere zorgaanbieders om gezamenlijk één, twee of drie groepen
studenten te kunnen gaan opleiden, is het de bedoeling dat zij tevens afspraken maken
over wie de aanvraag voor de subsidieverlening zal indienen. Die zorgaanbieder dient
vervolgens de aanvraag in ten behoeve van alle studenten bij de verschillende zorgaanbieders.
Mocht een zorgaanbieder nog zelf een brancheopleiding willen verzorgen, naast die
met het samenwerkingsverband, dan is dat mogelijk. Een zorgaanbieder kan in dat geval
voor maximaal drie brancheopleidingen subsidie aanvragen. Namelijk voor maximaal één
die zij zelf verzorgen, en maximaal twee die zij daarnaast in een samenwerkingsverband
verzorgen.
De subsidiemiddelen zijn niet verdeeld over de brancheopleidingen. Er wordt geen minimum-
noch een maximumaantal studenten (in tientallen) per brancheopleiding gehanteerd.
De enige begrenzing bestaat uit de beschikbare financiële middelen. Die maken dat
voor maximaal 500 studenten subsidie aangevraagd kan worden. Dat kunnen derhalve bij
wijze van spreken 500 studenten voor de brancheopleiding tot Assistent Groenvoorziening
zijn.
Bij de selectie van deze 500 studenten zullen de zorgaanbieders moeten beoordelen
of de aspirant studenten het in zich hebben om én de hele opleiding te volgen én die
met tussentijdse examens en een eindtoets met goed gevolg te kunnen afronden. Een
goed intakegesprek is hiervoor van belang. Hiervoor is een aparte training ontwikkeld
die voorafgaand aan de opleiding aan aspirant trainers zal worden gegeven. Uiteraard
kunnen zorgaanbieders het slagen van studenten nimmer garanderen. Het kan zo zijn
dat ondanks alle goede bedoelingen studenten toch voortijdig met een opleiding stoppen.
Als studenten al vroeg in de opleiding daarmee om gegronde reden moeten stoppen, kan
de zorgaanbieder bezien of een andere cliënt de opengevallen opleidingsplaats kan
innemen. Hiervoor kan een samenwerkingsverband van toegevoegde waarde zijn. Deze plaats
hoeft immers niet door een eigen cliënt te worden ingenomen, een cliënt van een samenwerkingspartner
kan een opengevallen plaats ook innemen. Latere instroom van studenten vergt overigens
de nodige extra inzet van zowel trainer, student als werkbegeleider.
De Academie voor Zelfstandigheid en de VGN zullen ten behoeve van een vlot verloop
van het subsidieverleningsproces behulpzaam zijn bij de bepaling wie opleidingen willen
gaan geven, welke trainers daarvoor nog extra training behoeven en hoe cliënten het
best kunnen worden geselecteerd. Door van die instrumenten gebruik te maken, kan een
vlot subsidietraject worden doorlopen.
Staatssteun
Voor de beantwoording van de vraag of een overheidsmaatregel staatssteun in de zin
van artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met zich
meebrengt, moet een vijftal elementen cumulatief aanwezig zijn:
-
1. De begunstigde is een onderneming;
-
2. De maatregel is afkomstig van of toe te rekenen aan de staat;
-
3. De maatregel levert de onderneming een economisch voordeel op;
-
4. De maatregel is selectief;
-
5. De maatregel leidt tot (potentiële) vervalsing van de mededinging en een ongunstige
beïnvloeding van het intracommunautaire handelsverkeer.
Voor de beoordeling van het eerste element, moet worden gekeken naar de begrippen
‘onderneming’ en ‘economische activiteit’. De subsidiabele activiteiten bestaan in
het kader van de onderhavige subsidieregeling uit het verzorgen van een brancheopleiding.
Het aanbieden van een opleiding, is anders dan bekostigd onderwijs door scholen, een
economische activiteit. Met het verzorgen van de brancheopleiding bieden de zorgaanbieders
en dienst aan op een markt en zijn zij daarmee ondernemingen in de zin van de staatssteunregels.
Zij voldoen dus aan het eerste element. Ook aan de andere 4 elementen is voldaan.
Immers levert de maatregel enig voordeel op en omdat wegens het subsidieplafond het
aantal zorgaanbieders die de subsidie ontvangt beperkt is, kan de maatregel leiden
tot in ieder geval potentiele vervalsing van de mededinging.
Om te waarborgen dat subsidie op grond van deze subsidieregeling geen ongeoorloofde
staatssteun oplevert, komen zorgaanbieders enkel in aanmerking voor subsidie op grond
van deze subsidieregeling indien zij voldoen aan Verordening (EU) nr. 1407/2013 van
de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en
108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun
(de de-minimisverordening).
Op grond van de de-minimisverordening kan over een periode van drie belastingjaren
steun worden verleend tot € 200.000, zonder dat dit staatssteun oplevert. Deze steun
is zo minimaal (de-minimis) dat het weinig tot geen impact heeft op de interne markt.
Om te kunnen toetsen of wordt voldaan aan de de-minimisverordening dient de zorgaanbieder
een verklaring te overleggen, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de de-minimisverordening
(de-minimisverklaring).
Gevolgen voor de regeldruk
De subsidieregeling heeft regeldrukgevolgen voor de zorgaanbieders.
Om voor subsidie in aanmerking te komen moet een zorgaanbieder van gehandicaptenzorg
een aanvraag doen tot verlening van de subsidie onder opgaaf van de brancheopleiding
waarin zij per opleiding 10 studenten zal gaan opleiden. Een zorgaanbieder kan daarnaast
coördinator zijn voor een aantal zorgaanbieders die ieder enkele studenten zullen
laten deelnemen aan de brancheopleiding, waarvoor voor in totaal voor 10 studenten
subsidie wordt aangevraagd. Een zorgaanbieder kan maximaal voor drie brancheopleidingen
subsidie aanvragen (3 x 10 studenten).
De aanvraag moet door de zorgaanbieder of door een persoon die bevoegd is de zorgaanbieder
te vertegenwoordigen worden ondertekend.
De zorgaanbieder moet een overzichtelijke, controleerbare en doelmatige administratie
voeren waaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde
rechten en verplichtingen, betalingen en ontvangsten alsmede kosten en opbrengsten
kunnen worden nagegaan. Daarnaast heeft de zorgaanbieder de plicht om mee te werken
aan door de minister ingesteld onderzoek.
Een zorgaanbieder heeft meldingsplicht als er zich omstandigheden voordoen of zullen
voordoen die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking
of vaststelling van de subsidie. Bij de melding worden de relevante stukken overgelegd.
Van deze administratieve last is dus alleen sprake als er zich omstandigheden voordoen
waardoor melding gedaan moet worden.
Na afloop van de subsidieperiode (i.e. afronding van een brancheopleiding voor 10
studenten) dient de zorgaanbieder een aanvraag in voor de subsidievaststelling.
Hiervoor stelt de zorgaanbieder een activiteitenverslag op waarin kort en bondig wordt
aangegeven wat er met het subsidiegeld is gedaan. Het gaat nadrukkelijk niet om een
financiële verantwoording, er wordt geen accountantsverklaring gevraagd.
De bovengenoemde administratieve lasten voor het aanvragen van deze subsidie kosten
een zorgaanbieder naar schatting maximaal € 1.451,–. Maximaal 50 verschillende zorgaanbieders
gaan een subsidieverzoek indienen. In totaal komen dan de administratieve lasten uit
op € 72.550,–.
Taak
|
Uitgevoerd door
|
Tarief p/u
(in €)
|
Eenheid
(in uren)
|
Kosten
|
Informatie vergaren en subsidieverzoek daadwerkelijk opstellen
|
Hoogopgeleide medewerkers
|
54
|
16
|
864
|
Opstellen activiteitenverslag
|
Hoogopgeleide medewerkers
|
54
|
8
|
432
|
Ondertekenen activiteitenverslag
|
Bestuurder
|
77
|
1
|
77
|
Administratieve afhandeling en archivering
|
Administratief medewerker
|
39
|
2
|
78
|
|
Totaal per zorgaanbieder per subsidieverzoek
|
€ 1.451
|
Totaal maximaal 50 subsidieverzoeken verdeeld over de jaren 2021 en 2022 (30 – 20)
|
€ 72.550
|
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor
een formeel advies, omdat het wel gevolgen voor de regeldruk heeft, maar die in de
toelichting toereikend zijn beschreven.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1. Begripsbepalingen
In het eerste artikel worden onder andere de definities gegeven van ‘brancheopleiding’,
‘student’, ‘zorgaanbieder’ en ‘regionaal samenwerkingsverband’.
Een brancheopleiding is een samenhangend geheel van opleidingsactiviteiten voor 10 studenten.
Deze opleidingsactiviteiten bestaan bijvoorbeeld uit het aanbieden van een online
lespakket en het afnemen van tussentijdse examens en een eindtoets. Deze tussentijdse
examens leiden uiteindelijk tot een of meer certificaten en de eindtoets tot een diploma.
Al deze documenten zijn erkend door de betreffende branche. Een brancheopleiding kan
gegeven worden in drie verschillende vormen: Assistent Logistiek, Assistent Groenvoorziening,
of Assistent Facilitaire dienstverlening;
De brancheopleiding wordt verzorgd door een zorgaanbieder. Een zorgaanbieder is een
privaatrechtelijke rechtspersoon die of een organisatorisch verband van natuurlijke
personen dat dagbesteding in de gehandicaptenzorg aanbiedt een zorgaanbieder is als
bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg of een aanbieder is als bedoeld
in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015de en
die een brancheopleiding gaat verzorgen. De zorgaanbieder inventariseert binnen de
organisatie welke cliënten – aan wie door deze zorgaanbieder dagbesteding wordt aangeboden
– kunnen deelnemen aan een brancheopleiding als student. Deze cliënt, oftewel student,
is iemand met een verstandelijke beperking die vanuit de dagbesteding bij een zorgaanbieder
één van de drie brancheopleidingen gaat volgen.
De zorgaanbieder verzorgt een brancheopleiding voor 10 studenten. Dit kunnen cliënten
van de zorgaanbieder zelf zijn, maar de zorgaanbieder kan ook in een regionaal samenwerkingsverband
cliënten van andere zorgaanbieders laten deelnemen aan een brancheopleiding. Dit regionale
samenwerkingsverband kan tevens een aanvraag indienen voor subsidie, zolang deze is
vertegenwoordigd door één zorgaanbieder. Deze zorgaanbieder draagt de verantwoordelijkheid
voor het voldoen aan de voorwaarden en verplichtingen die volgen uit deze subsidieregeling.
Artikel 2. Toepasselijkheid Kaderregeling en Awb
Op deze regeling is de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS (Kaderregeling) van
toepassing. Artikel 10.1 van de Kaderregeling is niet van toepassing. Dit artikel
is uitgezonderd omdat op grond van deze subsidieregeling ook subsidies worden verstrekt
onder de € 125.000 zonder dat deze direct worden vastgesteld.
Artikel 3. Te subsidiëren activiteiten
De minister kan ten behoeve van de subsidiejaren 2021 en 2022 op aanvraag subsidie
verstrekken aan een zorgaanbieder of een regionaal samenwerkingsverband voor het verzorgen
van een of meer brancheopleidingen.
De subsidie per student bedraagt maximaal € 2.031,11. Per brancheopleiding, die voor
10 studenten verzorgd zal worden, zal een zorgaanbieder daarom € 20.311,10 ontvangen.
Dit bedrag is gebaseerd op de financiële middelen die de dagbestedingsindicatie van
de studenten met zich mee brengt. Daarnaast is dit afdoende om de kosten die gemoeid
zijn met het verzorgen van een brancheopleiding te dekken. Het is immers de bedoeling
dat zorgaanbieders de brancheopleidingen regulier, dat wil zeggen zonder subsidie,
gaan aanbieden.
Artikel 4. Subsidievoorwaarden
Een zorgaanbieder verzorgt ten hoogste drie brancheopleidingen. Dit betreft ten hoogste
één brancheopleiding die de zorgaanbieder voor diens eigen studenten verzorgt. Daarnaast
kan de zorgaanbieder nog een of twee brancheopleidingen verzorgen in een regionaal
samenwerkingsverband. Het is daarbij niet van belang of de zorgaanbieder de aanvraag
indient namens het regionaal samenwerkingsverband.
Voorgaande betekent dat een zorgaanbieder voor ten hoogste 30 studenten subsidie kan
ontvangen. Maximaal kan een zorgaanbieder dus € 60.933,30 subsidie ontvangen bij het
verzorgen van 3 brancheopleidingen.
Voor een zorgaanbieder met meerdere vestigingen die niet eigen rechtspersoonlijkheid
bezitten, gelden deze twee voornoemde voorwaarden, op het niveau van de vestiging.
Dat betekent dat een zorgaanbieder die voor het geheel is aan te merken als één rechtspersoon,
maar nevenvestigingen heeft in te onderscheiden regio’s, een aanvraag kan indienen
voor meerdere nevenvestigingen, waarbij iedere vestiging dient te voldoen aan de voorwaarden
dat ten hoogste drie brancheopleidingen verzorgd worden, waarvan ten hoogste één voor
diens eigen studenten.
In dit artikel is daarbij de voorwaarde opgenomen dat op grond van deze subsidieregeling
enkel aan een zorgaanbieder subsidie kan worden verstrekt indien de zorgaanbieder
voldoet aan de voorwaarden uit de de-minimisverordening. Dit is opgenomen om te voorkomen
dat onrechtmatige staatssteun wordt verleend. Dit is nader toegelicht in het algemene
deel van deze toelichting.
De zorgaanbieder dient te voldoen aan de de-minimisverordening. Dat betekent dat op
het moment dat een zorgaanbieder een aanvraag doet ten behoeve van meerdere vestigingen,
voor niet meer dan 9 brancheopleidingen subsidie kan worden aangevraagd. Immers kan
het maximum van € 200.000 dat volgt uit de de-minimisverordening, niet worden overschreden.
Artikel 5. Subsidieplafond
Het maximaal beschikbare bedrag voor het subsidiejaar 2021 is € 609.333,– en voor
het subsidiejaar 2022 € 406.222,–. Dit staat gelijk aan subsidie voor 300 studenten,
en daarmee 30 brancheopleidingen in het subsidiejaar 2021 en 200 studenten, en daarmee
20 brancheopleidingen voor het subsidiejaar 2022.
Op het moment dat het subsidieplafond wordt bereikt, wordt het beschikbare bedrag
verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen. Bij ontvangst van een onvolledige
aanvraag, waarbij de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht
de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag
is aangevuld als datum van ontvangst in het kader van de verdeling. Conform artikel 2.3
van de Kaderregeling en de toelichting daarbij, is er ook voorzien in de situatie
dat in verband met het subsidieplafond niet alle aanvragen die op dezelfde dag zijn
ontvangen, gehonoreerd kunnen worden. In dat geval wordt de volgorde bij loting bepaald.
Artikel 6 en 7. Subsidieverlening
De zorgaanbieder of een regionaal samenwerkingsverband kan de subsidieaanvraag voor
het subsidiejaar 2021 indienen in de periode van 19 juli 2021 om 9.00 uur tot en met
13 augustus 2021 om 16.00 uur en voor het subsidiejaar 2022 in de periode 17 januari
2022 om 9.00 uur tot en met 11 februari 2022 om 16.00 uur.
De minister stelt voor de aanvraag een formulier beschikbaar. Bij de aanvraag toont
de zorgaanbieder aan dat deze een zorgaanbieder is als bedoeld in artikel 1.1.1 van
de Wet langdurige zorg of een aanbieder is als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid,
van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en in dat kader dagbesteding in de
gehandicaptenzorg aanbiedt.
De aanvraag gaat tevens vergezeld van een de-minimisverklaring. Hierover is meer toegelicht
in het algemene deel. De de-minimisverklaring is vormvrij. In beginsel laat een zorgaanbieder
in een de-minimisverklaring zien welke de-minimissteun in de twee voorafgaande belastingjaren
is ontvangen. Deze wordt bij de aanvraag tot subsidie gevoegd. Bij kleine subsidiebedragen
kan echter worden volstaan met een verklaring dat de afgelopen drie belastingjaren
niet reeds € 200.000 aan de-minimissteun is ontvangen. Hiervoor is gekozen om de administratieve
lasten bij het aanvragen van kleine subsidiebedragen zo laag mogelijk te houden. Indien
de zorgaanbieder nog ruimte heeft om subsidie aan te vragen op grond van de de-minimisverordening
(en aan de overige voorwaarden van de subsidieregeling voldoet), wordt subsidie verstrekt.
Op het moment dat een regionaal samenwerkingsverband de aanvraag indient, dient daarbij
vermeld te worden door de zorgaanbieder die de aanvraag indient, met welke zorgaanbieders
wordt samengewerkt, met daarbij de contactgegevens van deze zorgaanbieders, en hoeveel
studenten de onderscheiden zorgaanbieders laten deelnemen aan de gezamenlijke brancheopleiding.
Na ontvangst van de aanvraag tot subsidieverlening, besluit de minister binnen 13 weken.
De minister zal zich inspannen eerder een besluit te nemen, om ervoor te zorgen dat
zorgaanbieders de activiteiten kunnen starten en daarmee studenten zo snel mogelijk
kunnen beginnen aan een brancheopleiding. Bij het besluit tot subsidieverlening verleent
de minister dan ook een voorschot van 100%, dat in één keer wordt uitbetaald.
Artikel 8. Subsidieverplichtingen
Dit artikel bevat enige verplichtingen voor de zorgaanbieder. Allereerst zien die
op de uitoefening van de activiteiten. Omdat het van belang is dat studenten zo spoedig
mogelijk kunnen starten met de brancheopleiding, rust op de zorgaanbieder de verplichting
dat de middelen waarmee de opleidingsactiviteiten worden uitgevoerd zo snel mogelijk,
doch uiterlijk binnen 3 maanden worden aangeschaft. Dit betreft de toegang tot het
portaal voor de brancheopleiding benodigde online lesmateriaal en de toegang tot de
verschillende examens op basis waarvan de certificering en diplomering kan plaatsvinden.
Het uiteindelijk verzorgen van de brancheopleiding, dus de eigenlijke opleidingsactiviteiten,
dient te zijn afgerond binnen 20 maanden na het besluit tot subsidieverlening. Uitgangspunt
is dat de brancheopleidingen in 18 maanden kunnen worden afgerond. De zorgaanbieder
is enige ruimte geboden om daar op uit te lopen.
In artikel 2 is bepaald dat de Kaderregeling op de subsidieregeling van toepassing
is. Hieruit volgen ook verplichtingen voor de zorgaanbieder. Voornamelijk artikel
5.4, meewerken aan onderzoek, en artikel 5.7, meldingsplicht, behoeven nadruk.
Het is van belang om inzicht te krijgen in de realisatie van het beleid. Aan de hand
van dat inzicht kan het beleid verder ontwikkeld worden. Zorgaanbieders zijn derhalve
verplicht om mee te werken aan onderzoek daarnaar. Het gaat hier niet om onderzoek
gericht op (het verschaffen van inlichtingen voor) het nemen van een beslissing over
het verstrekken van een subsidie.
Indien duidelijk wordt dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet of
niet geheel worden uitgevoerd of het aannemelijk is dat de zorgaanbieder niet aan
de subsidieverplichtingen zal voldoen, dient dat aan de minister gemeld te worden.
Dat geldt ook als zich andere omstandigheden voordoen die van belang zijn voor de
subsidiëring. Aan het niet nakomen van deze meldingsplicht kunnen op grond van de
Beleidsregels handhaving subsidiebepalingen VWS financiële gevolgen worden verbonden
in de vorm van een verlaging van de subsidie.
Artikel 9. Subsidievaststelling
Dit artikel omschrijft de subsidievaststelling.
De wijze van vaststelling is afhankelijk van de hoogte van de verleende subsidie.
Bij verleende subsidies onder de € 25.000 wordt de aanvraag ambtshalve vastgesteld.
De subsidie wordt vastgesteld op basis van een rapportage waaruit blijkt dat de te
subsidiëren activiteiten hebben plaatsgevonden overeenkomstig de aan de verleende
subsidie verbonden verplichtingen. De ambtshalve vaststelling zal zijn binnen 22 weken
na de datum waarop de activiteiten waarvoor subsidie is verleend uiterlijk moeten
zijn verricht. De activiteiten moeten uiterlijk binnen 20 maanden na het besluit tot
subsidieverlening zijn verricht. Dat betekent dat een subsidieontvanger uiterlijk
binnen 22 weken daarna het besluit tot vaststelling ontvangt.
Bij subsidies boven de € 25.000 dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling
in. De subsidie wordt vastgesteld op basis van een activiteitenverslag waaruit blijkt
dat de te subsidiëren activiteiten hebben plaatsgevonden overeenkomstig de aan de
verleende subsidie verbonden verplichtingen. De aanvraag tot vaststelling wordt ontvangen
binnen 22 weken, de datum waarop de activiteiten waarvoor subsidie is verleend uiterlijk
moeten zijn verricht. De activiteiten moeten uiterlijk binnen 20 maanden na het besluit
tot subsidieverlening zijn verricht. Dat betekent dat een subsidieontvanger uiterlijk
binnen 22 weken daarna de aanvraag tot subsidievaststelling indient. Op de aanvraag
tot vaststelling wordt binnen 22 weken na ontvangst van de aanvraag beslist.
Artikel 10. Hardheidsclausule
De minister kan een of meer bepalingen van deze subsidieregeling buiten toepassing
laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat de desbetreffende
bepaling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Artikel 11. Inwerkingtreding en vervaldatum
In afwijking van de systematiek van vaste verandermomenten bij regelgeving, treedt
deze subsidieregeling in werking met ingang van 19 juli 2021. Dit om het mogelijk
te maken dat zorgaanbieders spoedig een aanvraag kunnen indienen en de studenten spoedig
kunnen starten met de brancheopleiding. Deze subsidieregeling vervalt met ingang van
1 januari 2025.
De Minister voor Medische Zorg,
T. van Ark