Regeling van 21 juni 2021, nr. 3366642 houdende voorschriften voor de uitvoering van de controle van personen, bagage en vracht op luchtvaartterreinen (Regeling uitvoering beveiliging burgerluchtvaart 2021)

De Minister van Justitie en Veiligheid, in overeenstemming met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat;

Gelet op de artikelen 37a, tweede lid, onder h, sub 2, 37abd, 37aca, derde lid, 37acb, vierde en zesde lid, 37ae, derde lid, 37h, eerste lid, onder c en d, 37hb, onder b, 37j, derde lid, 37o, vierde en vijfde lid, 37ra, derde lid, 37rc, vierde lid, 37rd, derde lid, 37re, tweede lid, 37u, tweede lid, en 37v, tweede lid, van de Luchtvaartwet, de artikelen 15, derde lid, 17, derde lid, 21, vierde lid, en 22, zesde lid, van het Besluit beveiliging burgerluchtvaart en de artikelen 33 en 36 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties;

Besluit:

§ 1. Algemeen

Artikel 1

  • 1. In deze regeling wordt verstaan onder:

    a. besluit:

    het Besluit beveiliging burgerluchtvaart;

    b. EDD-team REST:

    een combinatie van explosievenspeurhond en begeleider als bedoeld in punt 12.9.1.4 van de bijlage bij EU-verordening 2015/1998 dat een beveiligingsonderzoek gaat uitvoeren op basis van de ‘remote explosive scent tracing’- methode genoemd in punt 12.9.1.8 van die bijlage;

    c. EDD-team Free Running:

    een combinatie van explosievenspeurhond en begeleider als bedoeld in punt 12.9.1.4 van de bijlage bij EU-verordening 2015/1998 dat een beveiligingsonderzoek gaat uitvoeren op basis van de ‘free running’- methode genoemd in punt 12.9.1.8 van die bijlage;

    d. EDD-team PSD:

    een combinatie van explosievenspeurhond en begeleider als bedoeld in punt 12.9.1.4 van de bijlage bij EU-verordening 2015/1998 dat een beveiligingsonderzoek gaat uitvoeren op basis van een daartoe ontwikkelde ‘passenger-screening-dogs methode’ waarbij wordt voldaan aan norm 1 als bedoeld in punt 12.9.2.2 van die bijlage;

    e. wet:

    de Luchtvaartwet.

Artikel 2

Op de luchtvaartterreinen Amsterdam Airport Schiphol, Rotterdam The Hague Airport, Groningen Airport Eelde en Maastricht Aachen Airport en op het militaire luchtvaartterrein Eindhoven Airport, voor zover het de burgerluchtvaart betreft, worden als beveiligingspersoneel als bedoeld in artikel 37a, tweede lid, onder h, sub 2, van de wet aangewezen de militairen van de Koninklijke marechaussee.

Artikel 3

  • 1. De exploitant van een luchtvaartterrein legt het beveiligingsprogramma, bedoeld in artikel 37aba van de wet, door tussenkomst van de commandant van de Koninklijke marechaussee over aan de Minister van Justitie en Veiligheid.

  • 2. Met het oog op de instemming door de Minister van Justitie en Veiligheid in overeenstemming met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat adviseert de commandant van de Koninklijke marechaussee de Minister van Justitie en Veiligheid over het beveiligingsprogramma.

Artikel 4

  • 1. De luchtvaartmaatschappij legt het beveiligingsprogramma, bedoeld in artikel 37abb van de wet, door tussenkomst van de commandant van de Koninklijke marechaussee over aan de Minister van Justitie en Veiligheid.

  • 2. De luchtvaartmaatschappij waarvan de exploitatievergunning niet in Nederland is verleend, legt op verzoek van de Minister van Justitie en Veiligheid door tussenkomst van de commandant van de Koninklijke marechaussee een verklaring als bedoeld in artikel 37abb, derde lid, van de wet over.

  • 3. Met het oog op de instemming door de Minister van Justitie en Veiligheid in overeenstemming met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat adviseert de commandant van de Koninklijke marechaussee de Minister van Justitie en Veiligheid over het beveiligingsprogramma.

Artikel 5

  • 1. De aanvraag om instemming van de ingebruikname van detectieapparatuur, bedoeld in artikel 37aca van de wet, wordt door de exploitant van een luchtvaartterrein, de luchtvaartmaatschappij of de entiteit door tussenkomst van de commandant van de Koninklijke marechaussee ingediend bij de Minister van Justitie en Veiligheid.

  • 2. Met het oog op de instemming door de Minister van Justitie en Veiligheid adviseert de commandant van de Koninklijke marechaussee de Minister van Justitie en Veiligheid over de ingebruikname van de detectieapparatuur.

§ 2. Passagiers en bagage

Artikel 6

Een beveiligingsonderzoek als bedoeld in artikel 37h, eerste lid, onder c en d, van de wet wordt verricht indien bij een verhoogde dreiging op grond van een risicoanalyse de Minister van Justitie en Veiligheid daartoe beslist.

Artikel 7

Verboden voorwerpen als bedoeld in artikel 37hb, onder b, van de wet kunnen slechts aan boord van een luchtvaartuig worden gebracht indien:

  • a. deze verboden voorwerpen zodanig zijn verpakt dat onmiddellijk gebruik onmogelijk is;

  • b. deze verboden voorwerpen buiten het bereik van passagiers worden opgeborgen; en

  • c. aan de overige voorwaarden van punt 4.4.2. van de bijlage bij EU-verordening 2015/1998 is voldaan.

§ 3. Vracht en post

Artikel 8

Verboden voorwerpen als bedoeld in artikel 37j, derde lid, van de wet kunnen slechts aan boord van een luchtvaartuig worden gebracht indien deze goederen zodanig zijn verpakt dat onmiddellijk gebruik onmogelijk is.

§ 4. Erkenningen

Artikel 9

  • 1. De aanvraag voor een erkenning als erkend agent en die voor een erkenning als bekende afzender als bedoeld in artikel 37o, eerste lid, onder a en b, van de wet geschieden door middel van een door de Minister van Justitie en Veiligheid ter beschikking gesteld elektronisch aanmeldingsformulier.

  • 2. Inschrijving met het oog op opname in de EU-gegevensbank betreffende de beveiliging van de toeleveringsketen van erkend agenten en bekende afzenders, bedoeld in paragraaf 6.3. en 6.4. in de bijlage bij EU-verordening 2015/1998, geschiedt langs elektronische weg, met gebruikmaking van een door de Minister van Justitie en Veiligheid goedgekeurd elektronisch aanmeldingsformulier.

§ 5. Werving en opleiding van personeel

§ 5.1. Eisen aan het opleidingsprogramma van een beveiligingsopleiding

Artikel 10
  • 1. De gehanteerde didactische methoden of opleidingsvormen, bedoeld in artikel 15, tweede lid, onder f, van het besluit dragen bij aan het redelijkerwijs met goed gevolg behalen van de eindtermen van een lesonderdeel.

  • 2. Opleidingen kunnen de vorm aannemen van klassikaal onderwijs, online onderwijs en e-learning.

  • 3. Bij klassikaal onderwijs zijn de instructeur en de cursist fysiek aanwezig.

  • 4. Bij de aanvraag om instemming van het opleidingsprogramma wordt bij de beschrijving van een beeldherkenningstraining inzicht gegeven in de technische kenmerken van de programmatuur die daarbij wordt gebruikt.

Artikel 11
  • 1. Het opleidingsprogramma bevat een examenreglement als bedoeld in artikel 15, tweede lid, onder e, van het besluit waarin in ieder geval is opgenomen:

    • a. alle voor de opleiding relevante eindtermen;

    • b. indien van toepassing een beschrijving van het theorie-examen waaruit blijkt dat de noodzakelijke kennis van de kandidaat in voldoende mate wordt getoetst;

    • c. indien van toepassing een beschrijving van het praktijkexamen waaruit blijkt dat de noodzakelijke vaardigheden van de kandidaat in voldoende mate wordt getoetst;

    • d. de wijze waarop alle elementen in het examen worden gewogen waarbij de kandidaat een score van 80% nodig heeft om het examen met goed gevolg te hebben afgelegd;

    • e. dat het examen in het Nederlands of Engels wordt afgenomen;

    • f. een beschrijving van de wijze waarop eenmaal een herexamen kan worden gedaan.

  • 2. De kandidaat die met goed gevolg examen heeft gedaan in alle modules van een opleiding ontvangt als bewijs daarvan een certificaat.

Artikel 12
  • 1. De aanvraag om instemming met het opleidingsprogramma, bedoeld in artikel 37rc van de wet, wordt door tussenkomst van de commandant van de Koninklijke marechaussee ingediend bij de Minister van Justitie en Veiligheid.

  • 2. Bij de aanvraag worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

    • a. de naam van de opleidingsinstelling;

    • b. een kopie van de inschrijving van de opleidingsinstelling in het handelsregister dan wel van een gelijkwaardige buitenlandse registratie;

    • c. de naam van de opleiding waarvoor erkenning wordt gevraagd;

    • d. het opleidingsprogramma;

    • e. het programma inzake de interne kwaliteitscontrole van de opleidingsinstelling;

    • f. een beschrijving van de locatie waar de opleiding wordt gegeven.

  • 3. De commandant van de Koninklijke marechaussee adviseert de Minister van Justitie en Veiligheid over de aanvraag om instemming.

  • 4. Indien met de aanvraag wordt ingestemd ontvangt de opleidingsinstelling een exemplaar van het Nationaal Opleidingsplan Beveiliging Burgerluchtvaart.

  • 5. De aanvraag om instemming van een wijziging van het opleidingsprogramma wordt door tussenkomst van de commandant van de Koninklijke marechaussee ingediend bij de Minister van Justitie en Veiligheid. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing.

§ 5.2. Eisen aan de organisatie van de opleidingsinstelling

Artikel 13

De opleidingsinstelling verzorgt, al dan niet in samenwerking met een andere opleidingsinstelling die beschikt over een door de Minister van Justitie en Veiligheid overeenkomstig artikel 37rc van de wet goedgekeurd opleidingsprogramma, ten minste eens in het half jaar een herhalingsopleiding als bedoeld in artikel 37ra, derde lid, van de wet.

Artikel 14

Het programma ten aanzien van de interne kwaliteitscontrole, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van het besluit, omvat in ieder geval:

  • a. het organisatieonderdeel dat binnen de opleidingsinstelling het programma opstelt;

  • b. de tijdsbesteding in uren aan dit programma;

  • c. de wijze waarop wordt zorg gedragen aan het behoud van de vereiste competenties van de instructeurs op het gebied van didactische vaardigheden en van vaktechnische kennis;

  • d. de wijze waarop de opleidingsmodules en bijbehorende syllabi worden geactualiseerd;

  • e. een opleidingsdossier van de instructeurs die bij de opleidingsinstelling in dienst zijn en waarin in ieder geval de competentieontwikkeling wordt bijgehouden.

§ 5.3. Gecertificeerde instructeurs en gecertificeerd personeel

Artikel 15

Bij de aanvraag tot erkenning als instructeur, bedoeld in artikel 37re van de wet en artikel 21 van het besluit, worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

  • a. een document waaruit blijkt dat de instructeur met goed gevolg een instructiebekwaamheidstoetsing heeft afgelegd op het gebied waarop hij instructie wil geven;

  • b. een bewijs waaruit blijkt dat hij bekwaam is in de Nederlandse en Engels taal instructie te geven.

Artikel 16
  • 1. De organisatie waarvoor beveiligingstaken worden uitgeoefend, draagt zorg voor doorlopende bijscholing van zijn overeenkomstig artikel 22 van het besluit erkend beveiligingspersoneel.

  • 2. De frequentie waarmee de bijscholing moet worden gedaan is afhankelijk van de aard van de vaardigheden die behoren bij de uitoefening van die beveiligingstaken.

  • 3. Beveiligingstaken mogen niet worden uitgeoefend door een personeelslid dat niet tijdig is bijgeschoold.

Artikel 17
  • 1. De taken en bevoegdheden van de Minister van Justitie en Veiligheid, bedoeld in de artikelen 5, 6, 8, 11, 12, 13, 17, 19, 31, 31b, 31c, 33, eerste en derde lid, 34, eerste, vijfde en zesde lid, 34c en 35 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties worden uitgevoerd door de commandant van de Koninklijke marechaussee voor zover het de erkenningen, bedoeld in artikel 21, eerste lid, en 22, eerste lid, van het besluit betreft.

  • 2. De aanvraag om erkenning van de beroepskwalificaties, bedoeld in artikel 23 van het besluit, wordt ingediend bij de commandant van de Koninklijke marechaussee.

  • 3. De aanvrager om erkenning van zijn beroepskwalificaties als bedoeld in het tweede lid legt bij zijn aanvraag de volgende voor de beoordeling van die aanvraag van belang zijnde gegevens en bescheiden over:

    • a. een door het bevoegde gezag in de staat waar de opleiding is gevolgd gewaarmerkt kopie van het certificaat waaruit blijkt dat de aanvrager een opleiding, vergelijkbaar met die als bedoeld in artikel 15, onder a, dan wel een bewijs waaruit blijkt dat met goed gevolg een examen is afgelegd met het oog op de uitoefening van een door de aanvrager gewenste beveiligingstaak bedoeld in artikel 22, eerste lid, van het besluit;

    • b. een overzicht van de vakken die onderdeel hebben uitgemaakt van de betreffende opleiding en een leerstofomschrijving van de vakken en daarbij behorende studietijd;

    • c. een bewijs afgegeven door een daartoe bevoegde instantie dat hij een zodanige beheersing van de Nederlandse of Engelse taal heeft dat op een begrijpelijke wijze de opleiding kan worden verzorgd dan wel de beveiligingstaak naar behoren kan worden uitgeoefend.

  • 4. Van de gegevens en bescheiden genoemd in het derde lid wordt een beëdigde vertaling in de Nederlandse of Engelse taal overgelegd, indien deze zijn gesteld in een andere taal dan het Nederlands onderscheidenlijk Engels.

  • 5. Indien uit de overgelegde stukken blijkt dat de gevolgde opleiding onvoldoende kennis en vaardigheden biedt die noodzakelijk is voor een goede uitvoering van de taak in relatie tot de eisen die aan de beveiliging van de burgerluchtvaart in Nederland worden gesteld, bepaalt de commandant van de Koninklijke marechaussee dat een aanpassingsstage met goed gevolg moet worden afgerond alvorens de beroepskwalificatie wordt erkend.

  • 6. De commandant van de Koninklijke marechaussee informeert de aanvrager over de te volgen aanpassingsstage en de daarbij behorende vakken en de wijze waarop de aanpassingsstage moet worden gedaan.

§ 5.4. Explosievenspeurhonden

Artikel 18
  • 1. De aanvraag om instemming van de ingebruikname van explosievenspeurhonden, bedoeld in artikel 37acb van de wet, wordt door de exploitant van een luchtvaartterrein, de luchtvaartmaatschappij of de entiteit door tussenkomst van de commandant van de Koninklijke marechaussee ingediend bij de Minister van Justitie en Veiligheid.

  • 2. Bij de aanvraag worden in ieder geval de volgende bescheiden overgelegd:

    • a. een bewijs dat de explosievenspeurhond en zijn begeleider met succes een relevante opleiding op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart hebben doorlopen;

    • b. een bewijs dat de explosievenspeurhond en zijn begeleider voldoen aan de bij of krachtens EU-verordening 2015/1998 vastgestelde prestatieverklaring.

  • 3. Met het oog op de instemming door de Minister van Justitie en Veiligheid adviseert de commandant van de Koninklijke marechaussee de Minister van Justitie en Veiligheid over de ingebruikname van de explosievenspeurhonden.

Artikel 19
  • 1. Voor het in behandeling nemen van een aanvraag om instemming met de ingebruikname van explosievenspeurhonden EDD-team REST bedraagt de vergoeding van kosten, bedoeld in artikel 37acb, zesde lid:

    • a. voor een eerste aanvraag van het eerste in te zetten EDD-team: € 3705,00;

    • b. voor een tweede en volgende aanvraag van datzelfde EDD-team: € 2851,00;

    • c. voor een aanvraag van een tweede of volgende in te zetten EDD-team, ongeacht of het om een eerste of vervolgaanvraag gaat: € 1090,00.

  • 2. Voor het in behandeling nemen van een aanvraag om instemming met de ingebruikname van explosievenspeurhonden EDD-team Free Running of EDD-team PSD bedraagt de vergoeding van kosten, bedoeld in artikel 37acb, zesde lid:

    • a. voor een eerste aanvraag van het eerste in te zetten EDD-team: € 3259,00;

    • b. voor een tweede en volgende aanvraag van datzelfde EDD-team: € 2405,00;

    • c. voor een aanvraag van een tweede of volgende in te zetten EDD-team, ongeacht of het om een eerste of vervolgaanvraag gaat: € 644,00.

§ 6. Mandaten

Artikel 20

  • 1. De Minister van Justitie en Veiligheid verleent mandaat en machtiging voor de uitoefening van de volgende bevoegdheden en het verrichten van daarbij behorende overige handelingen aan de commandant van de Koninklijke marechaussee:

    • a. het bij wijze van bestuursdwang verbieden of beletten van het opstijgen van een luchtvaartuig, bedoeld in artikel 37ae, tweede lid, van de wet;

    • b. het verlenen of intrekken van de erkenningen, bedoeld in artikel 37o, eerste lid, onder a, b, c en e en tweede lid, van de wet;

    • c. het erkennen van instructeurs, bedoeld in artikel 37re, eerste lid, van de wet;

    • d. het erkennen van personeel, bedoeld in artikel 37rd, eerste lid, van de wet;

    • e. het opleggen van een last onder bestuursdwang als bedoeld in artikel 37u, eerste lid, van de wet;

    • f. het behandelen van een klacht als bedoeld in artikel 37v, tweede lid, van de wet.

  • 2. De commandant van de Koninklijke marechaussee kan voor de aangelegenheden bedoeld in het eerste lid ondermandaat en machtiging verlenen aan de onder hem ressorterende functionarissen.

§ 7. Slotbepalingen

Artikel 21

Ingetrokken worden:

  • a. de Regeling van de Minister van Justitie van 10 juli 1991, houdende vrijstelling van vluchten waarbij de passagiers zijn onderworpen aan controle op gevaarlijke voorwerpen (Stcrt. 1991, 173);

  • b. de Regeling van de Minister van Justitie van 15 juli 1991, houdende regels verpakken en opbergen van inbeslaggenomen wapens, explosieven etc. (Stcrt. 1991, 157);

  • c. de Uitvoeringsregeling beveiligingsheffing;

  • d. de Regeling van de Minister van Justitie van 18 november 1993, houdende aanwijzing bewakingspersoneel luchtvaartterreinen (Stcrt. 1993, 225);

  • e. de Regeling van de Minister van Justitie van 9 mei 1995, houdende vrijstelling van vluchten waarbij de passagiers zijn onderworpen aan controle op gevaarlijke voorwerpen (Stcrt. 1995, 97);

  • f. de Regeling van de Minister van Justitie van 17 mei 2001, houdende vrijstelling van vluchten waarbij passagiers zijn onderworpen aan controle op gevaarlijke voorwerpen (Stcrt. 2001, 108); en

  • g. de Regeling uitvoering beveiliging burgerluchtvaart 2010.

Artikel 22

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling uitvoering beveiliging burgerluchtvaart 2021.

Artikel 23

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag waarop het Uitvoeringsbesluit EG-verordening 300/2008 in werking treedt.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Implementatie

De onderhavige regeling vervangt een aantal regelingen waaronder de Regeling uitvoering beveiliging burgerluchtvaart 2010 (Stcrt. 2010, nr.15988). Aanpassing van de Regeling uitvoering beveiliging burgerluchtvaart 2010 is nodig vanwege de inwerkingtreding van de Uitvoeringswet EG-verordening 300/2008 (Stb. 2019, 179) waarin basisnormen zijn opgenomen voor de beveiliging van de burgerluchtvaart. Tevens geeft die wet een nadere uitwerking van EG-verordening 272/2009, EU-verordening 1254/2009 en EU-Verordening 2015/1998. Laatstgenoemde drie verordeningen geven een nadere invulling van de basisnormen voor de beveiliging van de burgerluchtvaart die zijn neergelegd in de EG-verordening 300/2008. Omdat de basisnormen soms nopen tot nadere verduidelijking zijn het Besluit beveiliging burgerluchtvaart en de onderhavige ministeriële regeling opgesteld. De Regeling uitvoering beveiliging burgerluchtvaart 2010 omvatte reeds noodzakelijke implementatiebepalingen maar moet met het oog op de afstemming op het Besluit beveiliging burgerluchtvaart opnieuw vorm worden gegeven. Het besluit en de onderhavige regeling vormen tezamen een overzichtelijke regeling voor de uitvoering van voornoemde verordeningen.

In onderhavige Regeling uitvoering beveiliging burgerluchtvaart 2021 wordt een aantal bepalingen gehandhaafd die reeds waren opgenomen in de Regeling uitvoering beveiliging burgerluchtvaart 2010. Omwille van de overzichtelijkheid van de bepalingen op het terrein van de burgerluchtvaartbeveiliging is ook een aantal oudere regelingen op dit gebied samengevoegd en in de onderhavige regeling verwerkt. Hierop wordt nader ingegaan in de toelichting bij artikel 21.

Het voormalige artikel 3 is gehandhaafd en thans opgenomen in artikel 6. Daarin is bepaald dat de Minister van Justitie en Veiligheid op basis van een risicoanalyse kan beslissen tot een verdergaande vorm van controle van de passagiers en hun handbagage. De risicoanalyse wordt uitgevoerd door de Minister van Justitie en Veiligheid. Op basis hiervan wordt in overleg met de commandant van de Koninklijke marechaussee de toepassing van de controle-instrumenten bepaald en volgend daarop, een aanwijzing gegeven aan de luchthavenexploitant. De aanwijzing is gebaseerd op artikel 37ab van de Luchtvaartwet.

Het voormalige artikel 4 (thans 7) is technisch aangepast. Dit artikel regelt onder welke voorwaarden verboden voorwerpen aan boord van een vliegtuig mogen worden gebracht. Daarbij gaat het om de voorwerpen die genoemd zijn in Aanhangsel 4-C van de bijlage bij EU-verordening 2015/1998.

De reikwijdte van het nieuwe artikel 8 is in vergelijking met de voormalige regeling (voormalig artikel 5) enigszins gewijzigd. Voorheen werd het vervoer van gevaarlijke goederen of stoffen, met name explosieven, die vanuit beveiligingsoogpunt de veilige overtocht van het vliegtuig in gevaar zouden kunnen brengen verboden tenzij deze goederen of stoffen zodanig waren verpakt dat onmiddellijk gebruik ervan met gevaar als gevolg, onmogelijk was. In artikel 37j van de Luchtvaartwet is geregeld dat de luchtvaartmaatschappij ervoor zorgt dat alle vracht en post die per vliegtuig wordt verplaatst aan een beveiligingsonderzoek is onderworpen voordat de vracht of post in het vliegtuig wordt geladen. Dit geldt ook voor vracht en post die vanuit een derde land naar de Europese Unie wordt vervoerd. Ook moet een zending vracht en post gedurende het gehele logistieke proces worden beschermd tegen manipulatie door onbevoegden. Op grond van artikel 37j, derde lid, van de Luchtvaartwet moeten in vracht- en postzendingen ‘samengestelde en explosieve en brandgevaarlijke apparaten’ als verboden voorwerpen worden beschouwd, waarvoor dus ook de beveiligingsonderzoeken gelden. In het onderhavige artikel 8 is aanvullend geregeld dat deze apparaten slechts aan boord van een luchtvaartuig worden gebracht, indien deze zodanig zijn verpakt dat onmiddellijk gebruik onmogelijk is. Een en ander laat de toepasselijkheid van artikel 6.51 van de Wet luchtvaart onverlet. Een praktisch voorbeeld hiervan zijn sportwapens en daarbij behorende munitie. Ook indien aan het gestelde in deze regeling is voldaan en dus onmiddellijk gebruik onmogelijk is, bijvoorbeeld door de sportwapens en de munitie gescheiden van elkaar te vervoeren in het ruim, gelden er op grond van de Wet luchtvaart vereisten, bijvoorbeeld ten aanzien van de verpakking van de munitie. Indien ook aan die voorwaarden is voldaan, mogen de goederen aan boord.

Er is ook een aantal artikelen waarvan de inhoud niet meer terugkeert omdat zij overbodig is geworden. Het betreft het voormalige artikel 2, eerste en tweede lid, waarin was bepaald dat het beveiligingsprogramma van een luchtvaartmaatschappij de goedkeuring behoeft van de Minister van Justitie en Veiligheid in overeenstemming met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat. Deze bepaling is nu opgenomen in artikel 37abb van de Luchtvaartwet. In het nieuwe artikel 4 komt wel terug dat de luchtvaartmaatschappij primair het beveiligingsprogramma aan de commandant van de Koninklijke marechaussee overlegt met als doel dat hij in voorkomend geval kan adviseren het beveiligingsprogramma aan te passen of aanvullende maatregelen te nemen met het oog op de instemming door de Minister van Justitie en Veiligheid in overeenstemming met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat.

Het voormalige artikel 6 waarin was bepaald dat vracht en post op een zodanige wijze wordt verpakt dat zonder verbreking geen gevaarlijke goederen kunnen worden toegevoegd is overbodig, aangezien thans in artikel 37j, tweede lid, van de Luchtvaartwet is bepaald dat vracht en post gedurende het gehele logistieke proces worden beschermd tegen manipulatie door onbevoegden.

Het gebruik van het elektronisch aanmeldformulier voor de inschrijving met het oog op opname in de EU-gegevensbank is neergelegd in een nieuw tweede lid van artikel 9.

De regeling over de achtergrondcontrole in het voormalige artikel 8 kan vervallen aangezien deze regeling terugkeert in artikel 37rf van de Luchtvaartwet.

Nieuw in deze regeling is met name hetgeen in geregeld in paragraaf 5. Hierin worden nadere regels gesteld over de werving en opleiding van personeel en de kostenvergoeding voor het in behandeling nemen van een aanvraag om instemming met de ingebruikname van explosievenspeurhonden.

Tevens is nieuw in deze regeling het geclusterd regelen van een aantal mandaten in artikel 20.

2. Werving en opleiding van personeel

Zoals in de memorie van toelichting van de Uitvoeringswet EG-verordening 300/2008 is beschreven is het noodzakelijk dat de werving en opleiding van beveiligingspersoneel dat werkzaam is op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart nader wordt uitgewerkt in de Luchtvaartwet en de onderliggende regelgeving (Kamerstukken II, 2015/16, 34 501, nr. 3, blz 18). Voorop staat dat beveiligingstaken slechts mogen worden uitgevoerd door gecertificeerd personeel (artikel 37rd van de Luchtvaartwet). Daartoe regelt artikel 37rd van de Luchtvaartwet dat de Minister van Justitie en Veiligheid vaststelt dat deze personen gekwalificeerd zijn voor de uitvoering van hun taken door middel van een erkenning. Pas na erkenning kunnen deze personen zelfstandig worden ingezet voor de uitoefening van de beveiligingstaken waarvoor ze zijn gekwalificeerd (artikel 22 van het Besluit beveiliging burgerluchtvaart).

De beveiligingsorganisatie die beveiligers wil inzetten op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart draagt zorg voor de scholing van zijn beveiligingspersoneel. Verder moet dit bedrijf ervoor zorgen dat zijn personeel voortdurend wordt bijgeschoold opdat de kwaliteit van de uitoefening van de beveiligingswerkzaamheden op peil blijft (artikel 16). Aangezien de scholing en bijscholing van de deelnemers wordt gecontroleerd door de commandant van de Koninklijke marechaussee is van belang dat deze opleidingstrajecten goed worden geadministreerd.

Opdat het beveiligingspersoneel adequaat wordt opgeleid, worden kwaliteitseisen gesteld aan al degenen die betrokken zijn bij een beveiligingsopleiding. Zo worden op grond van artikel 37ra, derde lid, en artikel 37rb van de Luchtvaartwet eisen gesteld aan de opleidingsinstellingen. Deze instellingen moeten op grond van artikel 16 van het Besluit beveiliging burgerluchtvaart en artikel 13 van de onderhavige regeling met regelmaat de aangeboden beveiligingsopleidingen verzorgen. Op deze wijze blijft de kwaliteit en actualiteit van de opleidingen op een goed niveau. Om dit niveau te bereiken is het daarnaast ook noodzakelijk dat de instructeurs die de opleiding verzorgen daartoe voldoende zijn geschoold. In artikel 37re van de Luchtvaartwet en artikel 21 van het Besluit beveiliging burgerluchtvaart wordt daarom bepaald dat zodanige eisen worden gesteld aan de instructeur dat hij voldoende gekwalificeerd is om de betreffende opleiding te kunnen geven. Ook deze kwaliteit wordt beoordeeld door de Minister van Justitie en Veiligheid die moet zorgdragen voor de certificering van deze instructeur.

Met bovenstaande is een complementair kwaliteitsstelsel geschetst. Al degenen die zijn betrokken bij het borgen van het juiste niveau waaraan beveiligingspersoneel moet voldoen moeten daaraan een bijdrage leveren.

3. Overige bepalingen

In punt 6.3.1.2 van de bijlage bij EU-verordening 2015/1998 is bepaald dat erkende agenten worden goedgekeurd door de bevoegde autoriteit. In artikel 37o van de Luchtvaartwet is als bevoegde autoriteit de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen. In overeenstemming met de terminologie van het Nederlandse bestuursrecht wordt de term erkenning en niet de term goedkeuring van o.a. de erkend agent gebezigd. Voor de erkenning worden niet meer vereisten gesteld dan in de bijlage bij EU-verordening 2015/1998 zijn opgenomen. Dit betekent in ieder geval dat degene die een aanvraag doet voor bijvoorbeeld erkenning als erkend agent een beveiligingsprogramma en het in aanhangsel 6-A van de bijlage bij EU-verordening 2015/1998 opgenomen ‘Verbintenissenverklaring - Erkende agent’ overlegt.

Voor zover het vrachtentiteiten buiten Europa betreft die in overeenstemming met hetgeen is gesteld in punt 6.8 van de bijlage van EU-verordening 2015/1998 in aanmerking komen voor een status als bekende afzender derde land (KC3) of erkend agent derde land (RA3), is van belang dat uit het beveiligingsprogramma blijkt welke beveiligingsmaatregelen gelden. Bovendien moet blijken dat het niveau van de uitvoering van de beveiligingsonderzoeken equivalent is aan het niveau in de Europese Unie. Een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidateur dient de tenuitvoerlegging van de beveiligingsmaatregelen uit dat programma te bevestigen middels, in beginsel, een bezoek ter plaatse. Op basis van de volledigheid en juistheid van het rapport van de EU-luchtvaartbeveiligingsvalidateur kan de Minister van Justitie en Veiligheid de entiteit erkennen. Met het oog op de erkenning is veelal een zekere ervaring vereist bij de uitvoering van deze validaties. EU-luchtvaartbeveiligingsvalidateurs worden dan ook geselecteerd op basis van geschiktheid en deskundigheid. Voor het verkrijgen van een status als erkend agent derde land zijn de gegevens en bescheiden zoals vermeld in punt 6.8.5.1 van bijlage bij EU-verordening 2015/1998 voldoende.

Ook bij de aanvraag voor de erkenning als bekende afzender, erkend leverancier van vluchtbenodigdheden en als EU-luchtvaartbeveiligingsvalidateur behoeven niet meer gegevens en bescheiden te worden overgelegd dan die vermeld in de bijlage bij EU-verordening 2015/1998 (zie o.a. de punten 6.4.1.2, 8.1.3.2 en 11.6.3.1).

Ook behoeft niet geregeld te worden welke gegevens en bescheiden moeten worden overgelegd bij de aanvraag voor een erkenning als ACC3-luchthavenmaatschappij, als bedoeld in artikel 37o, tweede lid, van de Luchtvaartwet. Dit is reeds geregeld in punt 6.8 van de bijlage bij EU-verordening 2015/1998. Op grond van punt 6.8.1.1 van de bijlage bij EU-verordening 2015/1998 moet elke luchtvaartmaatschappij die vracht of post vervoert vanuit een derde land naar een luchthaven die onder het toepassingsgebied van EG-verordening 300/2008 valt, worden aangewezen als een ‘luchtvaartmaatschappij die vracht of post vanuit een luchthaven in een derde land naar de Unie vervoert’. Hiermee is beoogd de veilige keten, zoals deze ook lokaal bestaat ten aanzien van uitgaande vracht, te spiegelen op de inkomende vrachtketen.

Het voorgaande betekent dat geen uitvoering behoeft te worden gegeven aan artikel 37o, vijfde lid, van de Luchtvaartwet waarin wordt bepaald dat bij ministeriële regeling nadere regels kunnen worden gesteld over de verlening van een erkenning. Immers worden er niet meer vereisten gesteld dan de verordening voorschrijft. Overigens blijft in artikel 9 van de onderhavige regeling voor de erkenning als erkend agent en die voor de erkenning als bekende afzender wel vereist dat de aanvraag door middel van een digitaal formulier geschiedt.

II. Artikelsgewijs

Artikel 2

Artikel 2 komt overeen met artikel 1 van de voormalige Regeling houdende aanwijzing bewakingspersoneel luchtvaartterreinen (Stcrt. 1993, 225) met dien verstande dat de namen van de luchthavens volledig zijn uitgeschreven. In dit voormalige artikel 1 was bepaald dat op de luchtvaartterreinen Schiphol, Rotterdam, Eelde en Maastricht en op de militaire luchtvaartterreinen Eindhoven en Twente, voor zover het de burgerluchtvaart betreft, als beveiligingspersoneel als bedoeld in artikel 37a, tweede lid, onder h, sub 2, van de Luchtvaartwet worden aangewezen de militairen van de Koninklijke marechaussee. De verbreding in de mogelijkheid tot tewerkstelling in relatie tot de situatie voor inwerkingtreding van deze regeling doet recht aan de uitgebreide opleiding van de militairen van de Koninklijke marechaussee en draagt bij aan flexibiliteit bij de inzet van deze militairen op een luchthaven. Aangezien Twente niet meer beschikt over een militair luchtvaartterrein is dit niet meer opgenomen in deze bepaling.

Aangezien uit artikel 37ac van de Luchtvaartwet reeds voortvloeit dat deze militairen bij het doen van beveiligingscontroles de aanwijzingen van de Minister van Justitie en Veiligheid in acht nemen, is artikel 3 van de voormalige Regeling houdende aanwijzing bewakingspersoneel luchtvaartterreinen (Stcrt. 1993, 225) niet meer overgenomen.

Artikelen 3 en 4

Op grond van de artikelen 12 en 13 van EG-verordening 300/2008 rust op luchthavenexploitanten en luchtvaartmaatschappijen de verplichting tot het opstellen, toepassen en instandhouden van een beveiligingsprogramma. Deze beveiligingsprogramma’s behoeven de instemming van de Minister van Justitie en Veiligheid in overeenstemming met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat.

In de artikelen 3 en 4 wordt geregeld dat deze instemming moet worden gevraagd door tussenkomst van de commandant van de Koninklijke marechaussee. Laatstgenoemde beoordeelt de beveiligingsprogramma’s en geeft daarover advies aan de Minister van Justitie en Veiligheid.

Artikel 5

De Minister van Justitie en Veiligheid moet op grond van artikel 37aca van de Luchtvaartwet instemmen met de ingebruikname van detectieapparatuur. Gelet op de expertise van de commandant van de Koninklijke marechaussee wordt de aanvraag om de instemming van de ingebruikname van detectieapparatuur gedaan door zijn tussenkomst. De commandant beoordeelt of deze apparatuur aan de vereiste specificaties voldoet en of het beoogde gebruik toelaatbaar is, en adviseert de Minister van Justitie en Veiligheid daarover.

Artikelen 6, 7 en 8

De artikelen 6, 7 en 8 zijn in het algemeen deel toegelicht.

Artikel 9

In het eerste lid wordt bepaald dat de aanvraag om erkenning als erkend agent of als bekende afzender digitaal dient te geschieden. Deze eis sluit aan bij de thans bestaande praktijk. Voor die aanvragen bestaat een digitale module die beschikbaar is op de website van de Koninklijke marechaussee. Via die module kan de (toekomstige) erkend agent of bekende afzender middels een aantal gestandaardiseerde vragen een beveiligingsprogramma samenstellen. In dit beveiligingsprogramma wordt onder meer beschreven vanaf welke locaties de erkend agent zijn werkzaamheden uitvoert. Een bezoek ter plaatse door de Koninklijke marechaussee maakt onderdeel uit van de procedure.

Door de mandatering (artikel 20, onder b) beoordeelt de commandant van de Koninklijke marechaussee de gehele erkenningsprocedure. Is aan alle vereisten voldaan, dan wordt de erkenning door hem verleend.

Indien de commandant van de Koninklijke marechaussee positief op de aanvraag voor erkenning als erkend agent of bekende afzender heeft beslist, draagt hij ervoor zorg dat de relevante gegevens van de erkende agent dan wel bekende afzender de dag na zijn besluit worden opgenomen in de EU-gegevensbank betreffende de beveiliging van de toeleveringsketen (zie punten 6.3.1.2, onder c en 6.4.1.2 onder d van de bijlage bij EU-verordening 2015/1998). Dit is geregeld in het tweede lid en is overgenomen uit het voormalige artikel 7.

Gelet op de expertise van de Koninklijke marechaussee wordt de bevoegdheid tot het verlenen en intrekken van erkenningen gemandateerd aan de commandant van de Koninklijke marechaussee. Dit is neergelegd in artikel 20. In dit artikel zijn de mandaten geclusterd weergegeven. De commandant van de Koninklijke marechaussee heeft al verschillende taken op de luchthavens en is uit dien hoofde beter in staat het verlenen en intrekken van de erkenningen als zowel erkend agent, als bekende afzender, erkend leverancier van vluchtbenodigdheden, en als ACC3-luchtvaartmaatschappij uit te voeren.

Artikel 10

De opleidingsprogramma’s die door de opleidingsinstellingen worden aangeboden behoeven de instemming van de Minister van Justitie en Veiligheid (art. 37rc van de Luchtvaartwet). In artikel 15 van het Besluit beveiliging burgerluchtvaart worden eisen gesteld aan die programma’s. Als aan deze eisen die nader zijn uitgewerkt in deze regeling en de desbetreffende beleidsregels is voldaan, stemt de Minister met de opleiding in. Bij deze eisen gaat het om inzicht in de eindtermen van de opleiding maar ook om inzicht in de inhoud, leerdoelen, duur en lesmethode van de opleiding. Specifieke aandacht krijgt de programmatuur die in de opleiding en bij de examinering wordt gebruikt. Deze programmatuur moet vergelijkbaar zijn met die welke in de praktijk wordt gebruikt, opdat de cursist na het behalen van zijn certificaat in staat is de apparatuur die wordt gebruikt in het kader van de beveiliging van de burgerluchtvaart te bedienen. Indien deze programmatuur niet strookt met de eisen die op dat moment worden gesteld aan de beveiliging van de burgerluchtvaart zal niet worden ingestemd met het opleidingsprogramma.

Artikel 11

In artikel 15 van het Besluit beveiliging burgerluchtvaart is bepaald dat het opleidingsprogramma een examenreglement moet bevatten waarin de eindtermen van de beveiligingsopleiding zijn geformuleerd. In artikel 11 van de onderhavige regeling wordt benadrukt dat de opleidingsinstelling een examenreglement moet hebben waarin duidelijk is beschreven wat alle van belang zijnde eindtermen van de opleiding zijn. Ook moet de wijze waarop het examen wordt afgenomen zijn beschreven mede gelet op de eisen die aan de kandidaat worden gesteld. Ook moet uit het oogpunt van kenbaarheid duidelijk worden beschreven welke zwaarte alle examenonderdelen hebben. Tevens wordt bepaald dat het examen uitsluitend in het Nederlands of Engels wordt afgenomen. Dit brengt met zich dat de opleiding in de Nederlandse of Engelse taal dient te geschieden. Dit is niet alleen van belang met het oog op het kunnen uitvoeren van toezicht op de wijze waarop vorm wordt gegeven aan het onderwijs maar ook om er zeker van te zijn dat de cursisten in staat zijn bij hun taakuitoefening op de luchthaven in een begrijpelijk taal te communiceren.

Artikel 12

Op grond van artikel 12 wordt de aanvraag tot instemming van het opleidingsprogramma ingediend bij de Minister van Justitie en Veiligheid door tussenkomst van de commandant van de Koninklijke marechaussee gelet op zijn adviserende taak in het derde lid. In het tweede lid wordt een aantal bescheiden en gegevens genoemd die met het oog op het beoordelen van de aanvraag moeten worden meegezonden met de aanvraag. De commandant van de Koninklijke marechaussee beoordeelt deze stukken en adviseert de Minister van Justitie en Veiligheid om al dan niet positief te beslissen. Wordt met het programma ingestemd, dan ontvangt de opleidingsinstelling een Nationaal Opleidingsplan Beveiliging Burgerluchtvaart.

Op de aanvraag moet op grond van artikel 4:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) binnen 8 weken na ontvangst van de aanvraag worden beslist dan wel moet binnen die termijn een verdagingsbericht worden gezonden. De Minister van Justitie en Veiligheid beslist op de aanvraag. Dit is niet gemandateerd aan de commandant van de Koninklijke marechaussee. Tussentijdse correspondentie verloopt wel door tussenkomst van de Koninklijke marechaussee. Het is echter de Minister van Justitie en Veiligheid die uiteindelijk de beslissing neemt.

De beslistermijn wordt opgeschort indien de aanvrager niet alle stukken en gegevens die zijn voorgeschreven heeft overgelegd aan de Minister van Justitie en Veiligheid. De opschorting duurt tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld dan wel de termijn die voor het nader overleggen van stukken en gegevens is verstreken (artikel 4:15 Awb).

Wordt de aanvraag afgewezen dan staat tegen deze beslissing op grond van artikel 7:1 Awb bezwaar open. Het bezwaarschrift moet binnen 6 weken na de dag waarop het besluit is bekendgemaakt, worden ingediend bij de Minister van Justitie en Veiligheid (artikel 6:7 Awb).

In het vijfde lid wordt bepaald dat de aanvraag voor een wijziging van het opleidingsprogramma ook door tussenkomst van de commandant van de Koninklijke marechaussee wordt ingediend bij de Minister van Justitie en Veiligheid. Ook in dat geval adviseert de commandant van de Koninklijke marechaussee de Minister met het oog op het nemen van een beslissing over de aanvraag tot wijziging.

Artikel 13

In artikel 37ra, derde lid, van de Luchtvaartwet is bepaald dat de frequentie waarmee de herhalingsopleiding van trainingen op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart moet worden aangeboden bij ministeriële regeling wordt bepaald. In het onderhavige artikel is bepaald dat deze herhalingsopleidingen elk half jaar moeten plaatsvinden. Het doel hiervan is dat de kwaliteit en actualiteit van de opleidingen op orde blijft. Voor de basisopleiding zelf is deze halfjaarlijkse cyclus neergelegd in artikel 16, eerste lid, van het Besluit beveiliging burgerluchtvaart. In de toelichting op dat artikel is aangegeven dat de ervaring leert dat als een opleidingsinstelling onregelmatig of slechts sporadisch beveiligingsopleidingen verzorgt, dit afbreuk doet aan de kwaliteit van de geboden opleidingen.

Artikel 14

Kort gesteld bepaalt artikel 37ra van de Luchtvaartwet dat exploitanten van luchtvaartterreinen, luchtvaartmaatschappijen en entiteiten ervoor zorg dragen dat hun medewerkers een opleiding volgen om de hen toebedeelde taken waarbij veiligheidsaspecten een rol spelen goed te kunnen uitoefenen. Ook is in dat artikel bepaald dat personeel een beveiligingsopleiding heeft gevolgd voordat een toegangsbewijs wordt verstrekt om bepaalde delen van het luchtvaartterrein te mogen betreden. De opleidingen omvatten een basisopleiding en herhalingsopleidingen.

Aan de opleidingsinstellingen die dergelijke opleidingen verzorgen kunnen nadere eisen worden gesteld. Deze zijn voor een deel neergelegd in de artikelen 16 tot en met 20 van het Besluit beveiliging burgerluchtvaart en sluiten aan bij de regels zoals die in de praktijk vorm hebben gekregen. Zo moeten de opleidingsinstellingen een keer in het half jaar een opleiding aanbieden, de opleidingen evalueren, borgen dat integer met vertrouwelijke informatie wordt omgegaan, cursisten opnemen die een achtergrondcontrole als bedoeld in artikel 37rf van de Luchtvaartwet hebben ondergaan en in den brede de kwaliteit van de opleiding en van de opleidingsfaciliteiten bewaken.

De inhoud van de interne kwaliteitscontrole wordt nader geregeld in het onderhavige artikel. De opleidingsinstelling moet inzicht geven in het organisatieonderdeel dat het opleidingsprogramma opstelt, hoe aandacht aan het behoud van competenties wordt gegeven, de tijd die aan het interne kwaliteitsprogramma wordt besteed, hoe de opleidingsstof wordt geactualiseerd en inzicht geven in de competentieontwikkeling van de instructeurs. Inzicht in welk organisatieonderdeel het opleidingsprogramma opstelt is van belang omdat de opleidingen vaak worden verzorgd door grote bedrijven die verschillende diensten aanbieden. Binnen deze bedrijven is er dan een afdeling die specifiek gekwalificeerd is voor het inrichten van beveiligingsopleidingen. Met het oog op het houden van toezicht is van belang welk organisatieonderdeel betrokken is bij het opstellen van het opleidingsplan.

Artikel 15

In artikel 37re, tweede lid, van de Luchtvaartwet wordt de mogelijkheid geboden om de bevoegdheid tot het vaststellen van de bekwaamheid en de betrouwbaarheid van instructeurs die een opleiding verzorgen die door slechts gecertificeerde instructeurs mag worden gegeven te mandateren aan de commandant van de Koninklijke marechaussee. Dit mandaat is in artikel 20 geregeld. Dit betekent dat de aanvraag tot erkenning van de instructeurs bij de commandant van de Koninklijke marechaussee wordt gedaan. Bij deze aanvraag wordt een bewijs dat hij met goed gevolg een bekwaamheidstoetsing heeft afgelegd alsmede een bewijs dat hij les kan geven in zowel de Nederlandse als de Engelse taal overgelegd. Op basis van deze stukken is de commandant in staat om de aanvraag te beoordelen. Indien de erkenning van de instructeur wordt verleend, geldt deze voor een periode van 5 jaar (artikel 21, derde lid, van het Besluit beveiliging burgerluchtvaart). Wordt de aanvraag afgewezen dan staat tegen die beslissing bezwaar en beroep open op grond van de Awb.

Artikel 16

In artikel 37rd, derde lid, van de Luchtvaartwet wordt bepaald dat beveiligingstaken slechts mogen worden uitgevoerd door gecertificeerd personeel ten aanzien waarvan door de Minister van Justitie en Veiligheid is vastgesteld dat zij voldoen aan de eisen van bekwaamheid die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze taken. In het onderhavige artikel wordt geregeld dat aan deze vakbekwaamheid met regelmaat aandacht wordt besteed.

Zo wordt in het eerste lid van dit artikel geregeld dat de beveiligingsorganisatie waarvoor het beveiligingspersoneel werkt, verplicht is ervoor zorg te dragen dat dit personeel voortdurend wordt bijgeschoold. Voorkomen moet worden dat het personeel niet meer adequaat kan opereren doordat zij gedurende een te lange periode geen beveiligingstaken uitoefenen. De vereiste vakbekwaamheid moet frequent en met niet te lange tussenpozen in de praktijk worden gebracht. Voor veel beveiligingstaken is een termijn van 6 maanden doorslaggevend. Indien betrokkene dus 6 maanden of langer geen relevante beveiligingstaken heeft uitgeoefend, mag hij geen beveiligingstaken uitoefenen tot het moment waarop hij is bijgeschoold (derde lid). In het Nationaal Opleidingsplan Beveiliging Burgerluchtvaart zal worden bepaald voor welke beveiligingstaak welke frequentie noodzakelijk is.

Artikel 17

In artikel 23 van het Besluit beveiliging burgerluchtvaart is bepaald dat met de erkenning van een gecertificeerd instructeur dan wel de erkenning van gecertificeerd beveiligingspersoneel gelijk wordt gesteld een afgegeven erkenning als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties. Dit houdt in dat ook een door een andere lidstaat afgegeven erkenning in Nederland wordt erkend indien de in het buitenland genoten opleiding van een zodanig niveau is dat de taak door de gecertificeerde instructeur dan wel het gecertificeerde personeel goed kan worden uitgeoefend. Dit sluit aan bij de verplichting in punt 11.7.1 van de bijlage bij EU-verordening 2015/1998 waarin is bepaald dat alle vaardigheden die door een persoon worden verworven om in één lidstaat te voldoen aan de eisen van EG-verordening 300/2008 en de daarop gebaseerde uitvoeringsbesluiten, worden erkend in een andere lidstaat.

Ingevolge artikel 36 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties kan de Minister van Justitie en Veiligheid zijn bevoegdheid om te erkennen delegeren. In het eerste en tweede lid van deze regeling is hieraan uitvoering gegeven door de commandant van de Koninklijke marechaussee de aanvragen om erkenning van de beroepskwalificaties te laten beoordelen. De commandant van de Koninklijke marechaussee is immers degene met de kennis over de benodigde kennis en vaardigheden voor de uitoefening van de betreffende functie.

Het kan voorkomen dat bijvoorbeeld iemand uit een andere lidstaat dan Nederland beveiligingswerkzaamheden wil uitvoeren op een Nederlandse luchthaven zonder daartoe in Nederland de vereiste opleiding te hebben gedaan. Indien betrokkene in die andere lidstaat een opleiding tot gecertificeerd instructeur of gecertificeerd personeel heeft gedaan die vergelijkbaar is met die vereist is in Nederland voor de uitvoering van de desbetreffende taak worden de daarbij behorende beroepskwalificaties erkend en kan deze persoon zonder een extra opleiding te volgen worden ingezet voor de uitvoering van die taak. Ter beoordeling van de in het buitenland afgeronde opleiding is vereist dat de commandant van de Koninklijke marechaussee inzicht krijgt in de vakken en de inhoud van de vakken die in het buitenland zijn gevolgd. Daartoe is het noodzakelijk dat de stukken die in het derde lid zijn benoemd worden overgelegd. Voor het goed kunnen beoordelen van de stukken wordt vereist dat de stukken in het Nederlands of Engels worden aangeboden (vierde lid).

Indien blijkt dat de buitenlandse opleiding onvoldoende is toegesneden op het hoge veiligheidsniveau in Nederland kan een aanpassingsstage met daarbij behorende theorie worden voorgeschreven (vijfde lid). Gedacht kan worden aan het omgaan met heel andere röntgenapparatuur dan waarvoor de aanvrager in het buitenland is opgeleid. Het is dan van belang dat de aanvrager eerst in de praktijk ervaring opdoet met het desbetreffende apparaat en dat hij de daarbij behorende theorie eigen maakt. Het doel moet zijn dat de aanvrager in staat is zijn beveiligingstaak zodanig uit te voeren dat hij met het oog op de beveiliging van de burgerluchtvaart de taak naar behoren kan verrichten.

Verder is vereist dat betrokkene een redelijke beheersing van de Nederlandse of Engelse taal heeft. Onderdeel van een goede taakuitoefening brengt immers met zich dat betrokkene zich verstaanbaar moet kunnen uitdrukken bij het uitoefenen van de beveiligingstaken waarbij een duidelijke communicatie met collegae en reizigers van belang is voor het kunnen duiden van de veiligheidssituaties. De aanvrager wordt door de commandant van de Koninklijke marechaussee geïnformeerd over welk praktijkdeel en theoriedeel hij nog moet doen en waar hij dat kan doen.

Dezelfde uitgangspunten gelden voor de erkenning van de status van gecertificeerd instructeur. Voor een instructeur geldt immers dat hij of zij goed moet zijn ingevoerd in de eisen die gelet op de beveiliging van de Nederlandse burgerluchtvaart gesteld moeten worden aan het beveiligingspersoneel. Een instructeur moet de juiste informatie doceren aan het aankomende beveiligingspersoneel en zich daarbij ten minste in de Nederlandse en Engelse taal moeten kunnen uitdrukken.

Artikel 18

De Minister van Justitie en Veiligheid moet op grond van artikel 37acb van de Luchtvaartwet instemmen met de ingebruikname van een explosievenspeurhond. Gelet op de expertise van de commandant van de Koninklijke marechaussee wordt de aanvraag om de instemming van de ingebruikname van explosievenspeurhonden gedaan door zijn tussenkomst. De commandant beoordeelt of de explosievenspeurhond en zijn begeleider aan de eisen voldoen die aan een goede wijze van detectie worden gesteld en adviseert de Minister van Justitie en Veiligheid daarover. In artikel 2a van het Besluit beveiliging burgerluchtvaart is bepaald dat de instemming met de ingebruikname geldt voor een periode van twaalf maanden.

Artikel 19

Voor het in behandeling nemen van een aanvraag om instemming met de ingebruikname van explosievenspeurhonden kan op grond van artikel 37acb, zesde lid, van de Luchtvaartwet een vergoeding van kosten worden verlangd. Bij de ingebruikname gaat het om een team bestaande uit een explosievenspeurhond en zijn begeleider. Alleen als team mogen een explosievenspeurhond en zijn begeleider beveiligingsonderzoeken doen (punt 12.9.1.4 van de bijlage bij EU-verordening 2015/1998). Daartoe moeten ze zowel afzonderlijk zijn opgeleid als ook als team. Een EDD-team wordt opgeleid voor de toepassing van beveiligingsonderzoeken op basis van de ‘free running’ methode, de ‘remote explosive scent tracing’ methode of de ‘passenger-screening-dogs methode’. Voor de vergoeding van kosten is van belang welke methode van opleiden is toegepast met het oog op het effectief kunnen uitoefenen van beveiligingsonderzoeken. De kosten om instemming van een EDD-team REST zijn hoger dan die om instemming van een EDD-team Free Running of EDD-team PSD. Binnen deze beide categorieën is er een kostenverschil voor de behandeling van een eerste of een vervolgaanvraag. Indien een bedrijf een aanvraag doet voor zijn eerste EDD-team zijn de kosten van deze keuring hoog. Immers, de commandant van de Koninklijke marechaussee wordt bij deze eerste aanvraag geconfronteerd met een bedrijf dat nog onbekend is in het kader van de inzet van EDD-teams. Indien dit bedrijf naderhand voor een volgend EDD-team opnieuw een aanvraag om ingebruikname doet, zijn de kosten daarvan lager aangezien het bedrijf als zodanig al bekend is. Wat betreft de hoogte van de kosten geldt hetzelfde als na een jaar opnieuw voor een EDD-team instemming wordt gevraagd om ingebruikname. Ook in dat geval is het bedrijf bekend en worden minder kosten gemaakt voor de beoordeling van deze vervolgaanvraag dan voor een eerste aanvraag.

Artikel 20

De commandant van de Koninklijke marechaussee heeft veel taken op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart op de luchthavens. Een aantal taken dat in dit kader in de onderhavige regeling is geregeld, wordt gemandateerd aan de commandant van de Koninklijke marechaussee. Het betreft hier de bevoegdheden tot het verbieden of beletten van het opstijgen van een luchtvaartuig, bedoeld in artikel 37ae, tweede lid, van de wet, en die tot het verlenen of intrekken van de erkenningen, bedoeld in artikel 37o, eerste en tweede lid, van de Luchtvaartwet. Ook zijn de bevoegdheden tot het erkenningen van instructeurs, bedoeld in artikel 37re, eerste lid, van de wet en die tot erkenning van beveiligingspersoneel, bedoeld in artikel 37rd, eerste lid, van de wet gemandateerd aan de commandant van de Koninklijke marechaussee. Als laatste is de bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom alsmede de behandeling van klachten als bedoeld in artikel 37u, eerste lid, respectievelijk artikel 37v, tweede lid, van de wet gemandateerd.

Artikel 21

De onderhavige regeling vervangt de Regeling uitvoering beveiliging burgerluchtvaart 2010, die daardoor vervalt. De regelingen met vrijstellingen van vluchten waarbij passagiers zijn onderworpen aan controle op gevaarlijke voorwerpen kunnen vervallen. In de EU-verordening 1254/2009 is limitatief bepaald voor welke vluchten mag worden afgeweken van de gemeenschappelijke basisnormen inzake beveiliging van de burgerluchtvaart, en waarvoor alternatieve beveiligingsmaatregelen worden vastgesteld die in een passend beschermingsniveau voorzien. De Regeling van 18 november 1993, houdende aanwijzing bewakingspersoneel luchtvaartterreinen (Stcrt. 1993, 225) is verwerkt in artikel 2. De Regeling van 15 juli 1991, houdende regels verpakken en opbergen van inbeslaggenomen wapens, explosieven etc. (Stcrt. 1991, 157) heeft geen toegevoegde waarde meer naast hetgeen in de artikelen 8 en 9 is geregeld en kan derhalve vervallen. De Uitvoeringsregeling beveiligingsheffing is materieel uitgewerkt en kan daarom eveneens vervallen.

Artikel 23

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag waarop het Besluit van 1 december 2020 tot wijziging van het Besluit beveiliging burgerluchtvaart in verband met de uitvoering van Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2320/2002 (Pb EU 2008, L 97/72) en een andere verordening op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart (Uitvoeringsbesluit EG-verordening 300/2008) in werking treedt.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

Naar boven