Beleidsregel van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, van 29 juni 2021, nr. IENW/BSK-2021/173901, tot wijziging van de Beleidsregel aanwijzing bijzondere bromfietsen in verband met verbetering van het beoordelingsproces

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,

Gelet op artikel 20b, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

BESLUIT:

ARTIKEL I

De Beleidsregel aanwijzing bijzondere bromfietsen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid vervalt onder vernummering van het vierde tot en met zesde lid tot derde tot en met vijfde lid.

2. Het vijfde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 5. Indien door het innovatieve karakter van het voertuig of door de toepassing van innovatieve technieken niet aan de technische toetsingscriteria, bedoeld in paragraaf 4, wordt voldaan, gaat de aanvraag vergezeld van een rapport van een deskundige en onafhankelijke instantie dat ten genoegen van de minister op basis van:

    • a. een risicobeoordeling beschrijft aan welke toetsingscriteria niet wordt voldaan en hoe eenzelfde niveau van veiligheid als vereist door de technische toetsingscriteria, bedoeld in paragraaf 4, wordt gewaarborgd door middel van daarbij te beschrijven innovatieve oplossingen; en

    • b. een risico-inventarisatie aantoont, mede op basis van uitgevoerde rijtesten, hoe aandacht is besteed aan het gebruik van het voertuig in het verkeer, waarin in ieder geval aandacht wordt besteed aan de besturing, bestuurbaarheid en stabiliteit van het voertuig en de veiligheid in het verkeer.

B

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt ‘artikel 4, derde lid’ vervangen door ‘artikel 4, vijfde lid, aanhef en onderdeel b’.

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel b wordt ‘artikel 4, vierde en vijfde lid’ vervangen door ‘artikel 4, derde en vierde lid’.

b. In onderdeel c vervalt ‘en’ aan het slot.

c. In onderdeel d wordt ‘artikel 4, zesde lid.’ vervangen door ‘artikel 4, vijfde lid, aanhef en onderdeel a; en’.

d. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • e. het weggedrag van het betreffende motorrijtuig door middel van rijtesten en, indien dat door de Dienst Wegverkeer in overleg met de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid nodig wordt geacht, door middel van een risico-inventarisatie.

3. In het derde lid wordt ‘artikel 4, vijfde lid, onderdeel c’ vervangen door ‘artikel 4, vierde lid, onderdeel c’.

C

In artikel 6 wordt onder vernummering van het eerste en tweede lid tot tweede en derde lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 1. De RDW organiseert een overleg met de aanvrager en de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid aan het begin van het proces over de aard van het voertuig om te komen tot de beoordeling, bedoeld in artikel 5, tweede en derde lid. In het overleg wordt onder meer vastgesteld of een risico-inventarisatie als bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdeel e, nodig is.

D

In artikel 13, tweede lid, wordt ‘artikel 6, eerste lid’ vervangen door ‘artikel 6, tweede lid’.

E

Artikel 44d wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘artikel 4, vijfde lid, onderdeel c’ vervangen door ‘artikel 4, vierde lid, onderdeel c’.

2. In het tweede lid wordt ‘artikel 4, vierde en vijfde lid’ vervangen door ‘artikel 4, derde en vierde lid’.

3. In het derde lid wordt na ‘schuine streep’ ingevoegd ‘, gevolgd door het extensienummer .00’.

F

Aan artikel 44e, derde lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: Bij een wijziging van de aanwijzing die een wijziging van de technische specificaties van de aangewezen bijzondere bromfiets inhoudt, wordt het extensienummer, bedoeld in artikel 44d, derde lid, gewijzigd.

G

In de bijlage, onderdeel c, wordt ‘artikel 4, tweede lid, tweede zin, en zesde lid’ vervangen door ‘artikel 4, tweede lid, tweede zin, en zesde lid, aanhef en onderdeel a’.

ARTIKEL II

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin hij wordt geplaatst.

Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga

TOELICHTING

1. Inleiding en aanleiding

Deze wijzigingsbeleidsregel strekt tot wijziging van de Beleidsregel aanwijzing bijzondere bromfietsen (hierna: de beleidsregel). Daarmee worden twee doelen bereikt. Ten eerste is een procesoptimalisatie ten aanzien van het beoordelingsproces doorgevoerd. Ten tweede is voor wijzigingen van reeds gegeven aanwijzingen vanwege wijzigingen in het ontwerp van de desbetreffende bijzondere bromfietsen voorzien in een systematiek met extensienummers, zodat wijzigingen van een bestaande aanvraag inzichtelijk kunnen worden gemaakt.

2. Aanleiding

Op 16 oktober 2019 verscheen het rapport ‘Veilig toelaten tot de weg – Lessen naar aanleiding van het ongeval met de Stint’ van de Onderzoeksraad voor Veiligheid. In dit rapport is een aantal aanbevelingen gedaan om tot veilige toelating van nieuwe voertuigen te komen. Daarop is een beleidsreactie gegeven: op 16 oktober 2019 een eerste reactie op het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid1 en op 16 juli 2020 een uitgebreidere inhoudelijke reactie over de opvolging van de aanbevelingen2.

Ten aanzien van de toezegging om voor iedere aanvraag een aanvullend advies aan de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) te vragen en dit advies bindend te laten zijn voor de besluitvorming over de aanvraag, is ervan uitgegaan dat de aanvrager een veiligheidsrapport aanlevert bij de Minister van Infrastructuur en Waterstaat waarin het veilig gebruik van het voertuig wordt aangetoond. Dit rapport wordt dan door de SWOV voorzien van een aanvullend advies. De SWOV vindt dat deze advisering achteraf niet goed past bij haar, omdat de zij hiermee te veel op de stoel van de beslisser komt te zitten. Immers, een negatief advies van de SWOV zou in de praktijk neerkomen op een afwijzing van de aanvraag. Een ander knelpunt was dat aanvragers moeilijk invulling konden geven aan het veiligheidsrapport, omdat de beleidsregel geen minimumniveau van veiligheid bevat en ook geen indicatoren bevat voor de criteria waaraan dit moet worden getoetst, anders dan algemene verwijzingen naar Verordening (EU) nr. 168/2013. De aanvullende advisering is door de SWOV ingevuld in de vorm van een risico-inventarisatie, waarbij de belangrijkste risico’s bij het gebruik van het voertuig worden geïnventariseerd.

Tot slot is met betrekking tot een voorgenomen wijziging van de aanwijzing van de Stint Bus3 geconstateerd dat niet was voorzien in een aanpassing van het aanwijzingsnummer als de aanwijzing wordt gewijzigd vanwege een aanpassing van de specificaties of de onderdelen van het aangewezen voertuig.

3. Wijzigingen ingevolge deze beleidsregel

De wijzigingen van de beleidsregel ingevolge de onderhavige wijzigingsbeleidsregel zijn bedoeld om het toelatingskader van de bijzondere bromfietsen verder aan te scherpen.

3.1 Procesverbetering

Ten eerste is een verbetering in de aanwijzingsprocedure beoogd, waarbij de rollen van de Dienst Wegverkeer (RDW) en SWOV nader zijn geconcretiseerd. De aanvraag – die per type of per individueel voertuig kan worden ingediend – wordt gericht tot het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. De aanvraag dient vergezeld te gaan van een dossier van testrapporten, verschillende verklaringen, documentatie over een kwaliteitssysteem alsmede van een volledig ingevuld inlichtingenformulier en bijhorende documenten. Het ministerie beziet of de aanvraag volledig is. Hiertoe wordt ook de RDW geraadpleegd.

Indien de aanvraag aan deze voorwaarden voldoet, wordt getoetst of het voertuig waarvoor een aanvraag is ingediend binnen het toepassingsgebied van de ministeriële aanwijzingsbevoegdheid van artikel 20b, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994) valt en aan de toetsingscriteria voldoet. De minister vraagt hiervoor advies van in ieder geval de RDW om de aangeleverde documenten inhoudelijk te beoordelen en te beoordelen of het betreffende voertuig aan de technische eisen voldoet (artikel 5, tweede lid, van de beleidsregel, als gewijzigd).

Aanvankelijk was de bedoeling dat ook de SWOV zou adviseren aan de minister, over het zogenoemde veiligheidsrapport, waarmee een oordeel werd gevormd over het veilig gebruik van het voertuig op de weg. In het nieuwe proces is de adviespositie van de SWOV verschoven van het achteraf beoordelen van het veiligheidsrapport van individuele aanvragen naar advisering op het niveau van voertuigcategorieën en -concepten. De SWOV zal per voertuigconcept een risico-inventarisatie opstellen. De risico-inventarisatie kan – indien deze voor een categorie eenmaal beschikbaar is – ook voor vergelijkbare aanvragen worden gebruikt. De risico-inventarisatie zal door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat worden gevraagd wanneer de aanwijzing van een bijzondere bromfiets wordt aangevraagd voor een voertuig dat fundamenteel afwijkt van reeds bekend concepten.

Door deze werkwijze kan het veiligheidsrapport dat de aanvrager tot nu toe bij de aanvraag moest aanleveren achterwege blijven voor reguliere of bekende concepten. Alleen als het voertuig niet aan de technische toetsingscriteria uit paragraaf 4 van de beleidsregel kan voldoen, en dus sprake zal moeten zijn van zogenoemde alternative means of compliance, is nog een veiligheidsrapport nodig, waaruit blijkt dat de nieuwe technologie veilig in het gebruik is en een gelijkwaardig veiligheidsniveau is geborgd.

Daarmee heeft de SWOV geen vastomlijnde rol meer bij iedere aanvraag en hoeft niet op basis van een afzonderlijke aanvraag een oordeel gevormd te worden over een voertuig. De advisering zit nu meer aan de voorkant en op een hoger abstractieniveau, past beter bij de rol van SWOV en is meer gericht op de veiligheidsrisico’s bij nieuwe voertuigconcepten in het verkeer. De SWOV kan nog wel door de RDW worden betrokken bij de beoordeling die de RDW uitvoert, specifiek op het nieuwe punt van het ‘weggedrag’ dat de RDW beoordeelt. Indien nodig kan van de SWOV een afzonderlijk advies worden gevraagd. De vraag of een (aanvullende) risico-inventarisatie van SWOV nodig is wordt beantwoord aan de hand van de stukken en het startoverleg dat door de RDW met de aanvrager en SWOV wordt georganiseerd. Als het voertuigconcept nieuw is, is de risico-inventarisatie sowieso nodig.

Dit nieuwe proces is gebaseerd op het proces van beoordeling van aanvragen in het kader van het Besluit ontheffingverlening exceptioneel vervoer. Kern van deze werkwijze is dat zowel de SWOV als de RDW al bij de start van de aanvraagprocedure worden betrokken en in overleg treden met de aanvrager over het voertuig en de aanvraag. Door al bij de start van de aanvraag de relevante partijen in overleg te laten treden, wordt aan het begin van het proces duidelijkheid gecreëerd voor alle betrokkenen. De aanvrager krijgt de gelegenheid zijn aanvraag en voertuig toe te lichten. Voor de RDW en SWOV is het startoverleg de gelegenheid om in te schatten wat de rol van de SWOV zou moeten zijn. Ook kan op basis van dit overleg worden bepaald of voor de aanvraag kan worden volstaan met een reeds bestaande risico-inventarisatie of een specifieke risico-inventarisatie nodig is. De aard en inhoud van de risico-inventarisatie wordt nader toegelicht in een publicatie van de SWOV.4

Ook de beoordeling door de RDW is veranderd. De RDW zal bij de beoordeling ook rijtesten uitvoeren van in het dagelijks verkeer veel voorkomende situaties om het weggedrag te beoordelen, zoals het in- en uitrijden van uitritten, het draaien van bochten en het berijden van drempels en stoepranden. Hierdoor vindt de beoordeling op de veiligheid door de RDW plaats op een uniforme en reproduceerbare wijze.

3.2 Extensienummer bij wijziging

Het is mogelijk dat een aanvrager van een aanwijzing van een bijzondere bromfiets na de aanwijzing een wijziging aan het voertuig (of de onderdelen daarvan) wil aanbrengen. Als het fundamentele aanpassingen betreft, zulks ter beoordeling van de minister al dan niet na advies van de RDW, is een nieuwe aanwijzing nodig. Als het gaat om kleine wijzigingen, kan de gegeven aanwijzing worden gewijzigd. De wijziging kan worden gezien als een uitbreiding, waarmee het gewijzigde voertuig kan worden geproduceerd. In het kader van goedkeuringen van voertuigen wordt dit een extensie genoemd. Het is wel van belang dat een onderscheid kan worden gemaakt tussen voertuigen die zijn geproduceerd voor of na de extensie. Dat kan worden gedaan met een zogenoemd extensienummer. Dat wordt toegevoegd na het unieke nummer van de aangewezen bijzondere bromfiets.5 Na elke extensie kan dat extensienummer worden gewijzigd zonder dat het unieke nummer van de aanwijzing wordt aangepast (en er dus sprake zou lijken te zijn van een nieuwe aanwijzing). Zo kan inzichtelijk worden gemaakt onder welke aanwijzing(en) een voertuig toegelaten zou zijn tot de weg. In een dergelijk extensienummer is voorzien door de aanpassing van artikel 44d, derde lid, van de beleidsregel.

4. Verhouding tot bestaande regelgeving

De grondslag voor de onderhavige beleidsregel is primair artikel 20b van de Wvw 1994. Op grond van dat artikel kunnen aanwijzingen van bijzondere bromfietsen voor toelating tot de weg worden gegeven. Als een voertuig dat op grond van artikel 20b van de Wvw 1994 aangewezen zou moeten zijn, maar dat niet is, is het op de markt aanbieden, in de handel brengen en gebruiken ervan verboden (zie de artikelen 20g, eerste lid, aanhef en onderdeel a, en 20h van de Wvw 1994). Bij het gebruik van de bevoegdheid tot aanwijzing beoordeelt de minister een aanvraag aan de hand van de gewijzigde beleidsregel. De enige inhoudelijke wettelijke criteria voor de beoordeling staan vermeld in artikel 20b: de toelating moet overeenstemmen met de in artikel 2, eerste lid, onderdelen a en b, tweede lid en derde lid, onderdeel a, van de Wvw 1994 genoemde doeleinden, oftewel met de doeleinden van verkeersveiligheid en milieu, en voor het voertuig mag geen Europese typegoedkeuring vereist zijn.

Sinds de vorige wijziging van de beleidsregel is hoofdstuk IIA van de Wvw 1994, dat tot 1 september 2020 uitsluitend artikel 20b bevatte, uitgebreid met diverse bepalingen (artikelen 20c tot en met 20h). Die bepalingen zijn equivalenten van de bepalingen die gelden voor de goedkeuring van voertuigen op grond van hoofdstuk III van de Wvw 1994. De bedoeling is immers dat de systematiek van aanwijzingen van bijzondere bromfietsen zo veel mogelijk aansluit bij de systematiek van goedkeuringen van voertuigen. De beleidsregel heeft meerdere raakvlakken met de genoemde bepalingen.

Zo is er een relatie tussen de kostentoerekening in artikel 20c van de Wvw 1994 en in artikel 7 van de beleidsregel, tussen de gronden voor schorsing en intrekking van de aanwijzing in artikel 20e van de Wvw 1994 en de explicitering van de mogelijkheid tot wijziging, schorsing of intrekking van de aanwijzing in artikel 44h, eerste lid, van de beleidsregel, en tussen artikel 20f van de Wvw 1994 en artikel 44f van de beleidsregel ten aanzien van eventuele terugroepacties.

Tevens is de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Een aanwijzing door de minister is een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, in welk kader de gebruikelijke bestuursrechtelijke rechtsmiddelen openstaan. De beleidsregel is een beleidsregel als bedoeld in artikel 4:81 van de Awb.

5. Uitvoering

De onderhavige beleidsregel betekent een verbetering in het proces van beoordeling van een aanvraag tot aanwijzing van een voertuig als bijzondere bromfiets. De aanpassing werkt in belangrijke mate door naar de RDW, die een belangrijke taak heeft in de procedure. Bij een adviesaanvraag van de minister zal de RDW een uitgebreidere beoordeling moeten doen, omdat ook rijtesten uitgevoerd zullen moeten worden.

Zoals beschreven zal de taak van de SWOV wat worden gewijzigd. Haar rol is vooral om naar nieuwe voertuigsoorten te kijken, als dat geval zich voordoet. Verder kijkt zij mee met de RDW bij de beoordeling van het weggedrag en is zij onderdeel van het startoverleg om te bezien hoe de beoordeling moet plaatsvinden.

6. Gevolgen

De kosten van dat proces komen voor rekening van de aanvrager (zie artikel 20c, tweede lid, van de Wvw 1994 en artikel 7 van de beleidsregel). Daaraan verandert deze wijzigingsbeleidsregel niets. Wel zullen de kosten lager zijn dan die zouden zijn onder de beleidsregel zoals die voor deze wijziging gold, doordat de procesoptimalisatie is doorgevoerd. Daardoor is niet in alle gevallen meer een veiligheidsrapport vereist en kunnen kosten worden bespaard.

7. Afstemming

Deze beleidsregel betreft een wijziging in het beoordelingsproces van aanvragen tot aanwijzing als bijzondere bromfietsen, waarbij de RDW en SWOV nadrukkelijk zijn betrokken. Beide partijen zijn om advies gevraagd en hebben meegedacht met deze wijziging en zijn akkoord met de onderhavige wijzigingsbeleidsregel.

8. Evaluatie en andere in ontwikkeling zijnde regelgeving

Op dit moment wordt gewerkt aan een kader voor lichte elektrische voertuigen, dat gevolgen heeft voor regelgeving ten aanzien van de bijzondere bromfietsen. Daarmee is de evaluatie eigenlijk nog in volle gang. De wet- en regelgeving zullen nog verder worden aangepast. Bij het kader voor lichte elektrische voertuigen worden de beleidsregel, de daarin opgenomen eisen en het toelatingsproces tegen het licht gehouden. De bijzondere bromfietsen gaan dan op in dat bredere kader. In aanloop naar dat bredere nieuwe kader wordt bezien of de systematiek van het aanwijzen van bijzondere bromfietsen door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat kan worden vervangen door de systematiek van goedkeuring die wordt gebruikt voor andere voertuigen. De beleidsregel vervalt op het moment dat de bevoegdheid tot aanwijzing van bijzondere bromfietsen vervalt.

9. Inwerkingtreding

Deze wijziging van de beleidsregel treedt zo spoedig mogelijk in werking. Hierdoor wordt afgeweken van de systematiek van vaste verandermomenten uit aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Deze wijziging is zeer wenselijk om de beoordeling tot aanwijzing van bijzondere bromfietsen te verbeteren. Met de gewijzigde beleidsregel kunnen aanvragen behandeld worden volgens het nieuwe proces met een beperking van de kostentoerekening aan de aanvrager. Daarom wordt een beroep gedaan op aanwijzing 4.17, vijfde lid, aanhef en onderdeel a, van de Aanwijzingen voor de regelgeving: door deze wijzigingsbeleidsregel direct in werking te laten treden worden publieke en private nadelen voorkomen.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga


X Noot
1

Kamerstukken II 2019/20, 29 398, nr. 758.

X Noot
2

Kamerstukken II 2019/20, 29 398, nr. 845.

X Noot
4

Voorstel voor een methode van risico-inventarisatie voor lichte elektrische voertuigen (R-2020-13), Den Haag: SWOV 2020.

X Noot
5

Dit nummer bestaat uit het jaartal en het vijfcijferige nummer van de publicatie in de Staatscourant waarin de mededeling van het besluit tot aanwijzing van de desbetreffende bijzondere bromfiets conform artikel 9 is gedaan, gescheiden door een schuine streep

Naar boven