RECTIFICATIE Gemeenschappelijke regeling Tresoar

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, het college van gedeputeerde staten van Fryslân en het bestuur van de Stichting Frysk Letterkundich Museum en Dokumintaasjesintrum;

Gelet op hoofdstuk II en IX van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

Besluiten:

tot het treffen van de navolgende de gemeenschappelijke regeling tot de instelling van een openbaar lichaam dat de archiefbescheiden en collecties beheert die berusten in de rijksarchiefbewaarplaats in de provincie Fryslân, de Provinciale en Buma Bibliotheek te Leeuwarden en het Frysk Letterkundich Museum en Dokumintaasjesintrum te Leeuwarden.

Artikel 1

In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

1. de minister:

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

2. de provincie:

de provincie Fryslân;

3. de stichting:

de stichting Frysk Letterkundich Museum en Dokumintaasjesintrum;

4. archiefbescheiden:

archiefbescheiden als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Archiefwet 1995;

5. collecties:

de verzameling historische voorwerpen, boeken en overige schriftelijke en elektronische bescheiden in de meest ruime zin des woords, niet zijnde archiefbescheiden, in eigendom van of beheer bij de minister, de provincie en de stichting voor zover het betreft voorwerpen, boeken of bescheiden bij de rijksarchiefbewaarplaats in de provincie, de voormalige Provinciale en Buma Bibliotheek te Leeuwarden en het Frysk Letterkundich Museum en Dokumintaasjesintrum te Leeuwarden;

6. gedeputeerde staten:

gedeputeerde staten van de provincie;

7. provinciale staten:

provinciale staten van de provincie, en

8. stichtingsbestuur:

het bestuur van de stichting.

Artikel 2

  • 1. Deze regeling wordt getroffen met het doel de belangen van de minister, gedeputeerde staten en het stichtingsbestuur te behartigen met betrekking tot de collecties en archiefbescheiden die berusten in de rijksarchiefbewaarplaats in de provincie, de collectie van de voormalige Provinciale en Buma Bibliotheek en de tot 2002 onder het beheer van de stichting berustende collecties van de stichting

  • 2. De minister, de provincie en de stichting kunnen gezamenlijk algemene aanwijzingen geven omtrent de wijze waarop Tresoar de belangen, bedoeld in het eerste lid, behartigt.

Artikel 2a

  • 1. Er is een openbaar lichaam genaamd ‘Tresoar’.

  • 2. Tresoar is gevestigd te Leeuwarden.

Artikel 2b

  • 1. Het bestuur van Tresoar voert voor minister de navolgende werkzaamheden, taken en bevoegdheden uit:

    • a. de beheerstaken, te onderscheiden in het behouden, bewerken en benutten van de archiefbescheiden die berusten in de rijksarchiefbewaarplaats

    • b. de taken en bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 15, derde lid, 16, tweede lid, 17, 18, 19 en 20, van de Archiefwet 1995;

    • c. de bevoegdheid van de minister om op grond van de artikelen 25 en 26, tweede lid, van de Archiefwet 1995 de rijksarchivaris in de provincie te benoemen, te schorsen en te ontslaan;

  • 2. het adviseren en het doen van voorstellen aan de minister over de taken en bevoegdheden, die door de minister of gedeputeerde staten worden uitgevoerd ingevolge de artikelen 5, 6, 7, 8, 12, 13 en 15, eerste en tweede lid, van de Archiefwet 1995.

  • 3. Het bestuur van Tresoar voert voor gedeputeerde staten de volgende taken uit:

    • a. het beheer, de uitbreiding en het publiek toegankelijk maken van de collecties van de voormalige Provinciale en Buma Bibliotheek, en

    • b. het bevorderen van de Friese literatuur en de ontwikkeling ervan door het Friese literaire klimaat te verbreden in de meest ruime zin.

  • 4. Het bestuur van Tresoar voert voor het stichtingsbestuur de volgende taken uit:

    het beheer, de uitbreiding en het publiek toegankelijk maken van de collecties van de stichting.

  • 5. Aan het bestuur van Tresoar kunnen door de minister, gedeputeerde staten en de stichting andere taken die verband houden met de behartiging van de belangen, bedoeld in artikel 2, worden opgedragen.

  • 6. De taken als bedoeld in het eerste, tweede en derde lid worden uitgevoerd met inachtneming van de door of ten behoeve van de minister, de provincie en de stichting vastgestelde beleidskaders, beleidsregels en overige instructies.

Artikel 3

Het algemeen bestuur stelt de regels omtrent de kosten, bedoeld in artikel 14 en 18, zesde lid, van de Archiefwet 1995, vast bij unanimiteit en volgt daarbij zoveel mogelijk de regels die de minister op grond van artikel 19, van de Archiefwet 1995 heeft vastgesteld voor de archiefbescheiden van het Rijk.

Artikel 3a

  • 1. Het algemeen bestuur stelt de regels omtrent het gebruik van de Friese taal in en door Tresoar en zijn medewerkers vast in een Taalstatuut. Dit gebeurt bij unanimiteit.

  • 2. Het bij de oprichting van Letterhoeke (Tresoar) vastgestelde Taalstatút is meteen na de vaststelling van de nieuwe regeling geldend, en kan door het bestuur van Tresoar later zonodig worden gewijzigd, mits met unanimiteit. Ook een eventueel gewijzigd Taalstatuut bevat afspraken die het gebruik van het Fries en het Nederlands door Tresoar en zijn medewerkers voorschrijven en mogelijk maken.

Artikel 4

  • 1. Het algemeen bestuur bestaat uit zeven leden.

  • 2. De minister wijst drie leden aan.

  • 3. Gedeputeerde staten wijzen drie leden aan uit hun midden.

  • 4. Het stichtingsbestuur wijst één lid aan uit zijn midden.

  • 5. De minister, gedeputeerde staten en het stichtingsbestuur kunnen voor ieder lid tevens één plaatsvervangend lid, voor gedeputeerde staten en de stichting uit zijn midden, aanwijzen, dat het lid bij verhindering of ontstentenis vervangt. Hetgeen in deze regeling is bepaald ten aanzien van een lid van het algemeen bestuur is van overeenkomstige toepassing op het plaatsvervangend lid, tenzij de regeling anders bepaalt.

  • 6. Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt van rechtswege op het tijdstip waarop de zittingsperiode van gedeputeerde staten afloopt. Het lidmaatschap eindigt voorts indien men ophoudt lid of voorzitter te zijn van gedeputeerde staten.

  • 7. Een persoon waarvan het lidmaatschap ingevolge het zesde lid is geëindigd, kan opnieuw worden aangewezen.

  • 8. Indien tussentijds een zetel van een lid van het algemeen bestuur vacant komt, wijzen de minister, gedeputeerde staten of het stichtingsbestuur zo spoedig mogelijk een nieuw lid aan.

  • 9. De minister, de provincie of de stichting kunnen het lidmaatschap van een door hen aangewezen lid beëindigen, indien dat niet meer hun vertrouwen geniet.

  • 10. Een lid van het algemeen bestuur dat zijn lidmaatschap ter beschikking heeft gesteld, blijft in functie totdat een nieuw lid is aangewezen.

Artikel 4a

  • 1. Het algemeen bestuur vergadert ten minste twee maal per jaar en voorts zo dikwijls als de voorzitter of het dagelijks bestuur dit nodig oordeelt, dan wel ten minste een vijfde van het aantal leden dit, onder opgaaf van redenen, schriftelijk verzoekt.

  • 2. De vergaderingen van het algemeen bestuur zijn openbaar. Indien de voorzitter dan wel een vijfde gedeelte van de aanwezige leden het nodig oordeelt, dient het algemeen bestuur te besluiten of zal worden vergaderd met gesloten deuren.

  • 3. Het algemeen bestuur stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden vast.

  • 4. De voorzitter roept de leden schriftelijk tot de vergadering op.

  • 5. Tegelijkertijd met de oproeping brengt de voorzitter dag, tijdstip en plaats van de vergadering ter openbare kennis. De agenda en de daarbij behorende voorstellen met uitzondering van de in artikel 23, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen bedoelde stukken worden tegelijkertijd met de oproeping en op een bij de openbare kennisgeving aan te geven wijze ter inzage gelegd.

  • 6. De vergadering wordt niet geopend voordat blijkens de presentielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is en tevens elke deelnemer tegenwoordig is.

  • 7. Indien ingevolge het zesde lid de vergadering niet kan worden geopend, belegt de voorzitter, onder verwijzing naar dit artikel, opnieuw een vergadering tegen een tijdstip dat ten minste vierentwintig uur na het bezorgen van de oproeping is gelegen.

  • 8. Op de vergadering, bedoeld in het zevende lid, is het zesde lid niet van toepassing. Het algemeen bestuur kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de ingevolge het zesde lid niet geopende vergadering was belegd alleen beraadslagen of besluiten, indien blijkens de presentielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is en tevens elke deelnemer tegenwoordig is.

  • 9. Andere personen kunnen worden uitgenodigd om als adviseur een bepaalde vergadering van het algemeen bestuur bij te wonen.

Artikel 5

  • 1. Ieder lid van het algemeen bestuur heeft één stem.

  • 2. Een lid van het algemeen bestuur neemt niet deel aan de stemming over een aangelegenheid die hem rechtstreeks of middellijk persoonlijk aangaat of waarbij hij als vertegenwoordiger in een andere hoedanigheid eveneens betrokken is en waarbij belangenspanning speelt of de integriteitsvraag aan de orde zou kunnen zijn.

  • 3. Een benoeming gaat iemand persoonlijk aan, wanneer hij behoort tot de personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt.

  • 4. Een stemming is alleen geldig, indien meer dan de helft van het aantal leden dat zitting heeft en zich niet van deelneming aan de stemming moet onthouden, daaraan heeft deelgenomen.

  • 5. Het vierde lid is niet van toepassing:

    • a. ingeval opnieuw wordt gestemd over een voorstel of over een benoeming, voordracht of aanbeveling van een of meer personen ten aanzien van wie in een vorige vergadering een stemming op grond van dat lid niet geldig was;

    • b. voor zover het betreft onderwerpen die in een daaraan voorafgaande niet geopende vergadering aan de orde waren gesteld.

  • 6. Voor het tot stand komen van een beslissing bij stemming wordt volstrekte meerderheid vereist van hen die een stem hebben uitgebracht, voor zover de regeling niet anders bepaalt.

  • 7. Bij een schriftelijke stemming wordt onder het uitbrengen van een stem verstaan het inleveren van een behoorlijk ingevuld stembriefje.

Artikel 6

  • 1. Aan het algemeen bestuur behoren ter uitvoering van de aan Tresoar toegekende taken alle bevoegdheden die niet aan een ander orgaan zijn opgedragen.

  • 2. Het algemeen bestuur kan de directeur, bedoeld in artikel 29, tot rijksarchivaris in de provincie benoemen, schorsen en ontslaan.

  • 3. Aan de bevoegdheden van het algemeen bestuur worden geen beperkingen opgelegd ingevolge artikel 44 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, mits het totaal van de aangegane verplichtingen binnen de goedgekeurde begroting valt. Voor het aangaan van verplichtingen door het algemeen bestuur buiten de goedgekeurde begroting geldt de procedure van artikel 18, 18a en 19.

  • 4. Het algemeen bestuur besluit slechts tot oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen, indien dat in het bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen belang. Het besluit wordt niet genomen dan nadat de minister, provinciale staten en het stichtingsbestuur in de gelegenheid zijn gesteld hun wensen en bedenkingen ter kennis van het algemeen bestuur te brengen. Het besluit wordt genomen bij unanimiteit.

Artikel 7

Het algemeen bestuur verstrekt zo spoedig mogelijk schriftelijk aan de minister, provinciale staten en het stichtingsbestuur de door hen gevraagde inlichtingen.

Artikel 8

  • 1. Een lid van het algemeen bestuur dat door de minister is aangewezen verstrekt aan de minister zo spoedig mogelijk doch in ieder geval binnen 45 dagen de door de minister gevraagde inlichtingen.

  • 2. Een lid van het algemeen bestuur dat door gedeputeerde staten is aangewezen verstrekt aan gedeputeerde staten en provinciale staten zo spoedig mogelijk doch in ieder geval binnen de termijn genoemd in het reglement van orde van provinciale staten, de door één of meer leden gevraagde inlichtingen.

  • 3. Een lid van het algemeen bestuur dat is aangewezen door het stichtingsbestuur verstrekt aan het stichtingsbestuur zo spoedig mogelijk doch in ieder geval binnen 45 dagen de door een of meer leden gevraagde inlichtingen.

Artikel 9

De minister, gedeputeerde staten en het stichtingsbestuur kunnen een door hen aangewezen lid van het algemeen bestuur, dat hun vertrouwen niet meer geniet, ontslaan.

Artikel 10

  • 1. Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter en twee andere door het algemeen bestuur uit zijn midden aan te wijzen leden, zodanig dat zowel een lid aangewezen door de minister, een lid aangewezen door gedeputeerde staten als een lid aangewezen door het stichtingsbestuur als lid van het dagelijks bestuur worden aangewezen.

  • 2. Het lidmaatschap van het dagelijks bestuur eindigt van rechtswege, zodra men ophoudt lid te zijn van het algemeen bestuur.

  • 3. Artikel 4, achtste lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Elk lid van het dagelijks bestuur heeft één stem. Besluitvorming vindt plaats bij volstrekte meerderheid van stemmen, voor zover niet anders bepaald in de regeling.

  • 5. In de vergadering van het dagelijks bestuur kan slechts worden beraadslaagd of besloten, indien alle zitting hebbende leden tegenwoordig zijn.

  • 6. Indien het vereiste aantal leden niet tegenwoordig is, belegt de voorzitter, onder verwijzing naar dit artikel, opnieuw een vergadering.

Artikel 11

Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls als één of meer leden van het dagelijks bestuur dit nodig oordelen.

Artikel 12

Het dagelijks bestuur stelt regels voor zijn vergaderingen vast.

Artikel 13

Het dagelijks bestuur is in ieder geval belast met:

  • a. het voeren van het dagelijks bestuur van Tresoar;

  • b. beslissingen van het algemeen bestuur voorbereiden en uitvoeren;

  • c. regels vaststellen over de ambtelijke organisatie van Tresoar;

  • d. ambtenaren benoemen, schorsen en ontslaan;

  • e. besluiten tot privaatrechtelijke rechtshandelingen van Tresoar, met uitzondering van privaatrechtelijke rechtshandelingen als bedoeld in artikel 6, vierde lid;

  • f. besluiten namens Tresoar, het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratief beroepsprocedures te voeren of handelingen ter voorbereiding daarop te verrichten, tenzij het algemeen bestuur, voor zover het algemeen bestuur aangaat, in voorkomende gevallen anders beslist;

  • g. het nemen van alle conservatoire maatregelen zowel in als buiten rechte en het doen van alles wat nodig is ter voorkoming van verjaring van recht of bezit;

  • h. het beheer van de activa en passiva van Tresoar, en

  • i. de zorg, voor zover deze van het dagelijks bestuur afhangt, voor de controle op het geldelijk beheer en de boekhouding van Tresoar.

Artikel 14

  • 1. De voorzitter wordt door en uit het algemeen bestuur aangewezen.

  • 2. Uit de overige leden van het dagelijks bestuur, bedoeld in artikel 10, eerste lid, worden een of meer plaatsvervangend voorzitters aangewezen.

  • 3. De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur.

  • 4. De voorzitter tekent de stukken die van het algemeen bestuur of het dagelijks bestuur uitgaan, tenzij hij aan de directeur het tekenen van bepaalde stukken heeft opgedragen.

  • 5. De voorzitter vertegenwoordigt Tresoar in en buiten rechte. De vertegenwoordiging kan hij opdragen aan een door hem aan te wijzen gevolmachtigde.

Artikel 15

  • 1. Het algemeen bestuur kan besluiten dat de leden van het algemeen of dagelijks bestuur, voor zover zij niet de functie vervullen van gedeputeerde, commissaris van de Koning, of als ambtenaar in dienst van het Rijk of de provincie werkzaam zijn, een vergoeding ontvangen voor hun werkzaamheden ten behoeve van Tresoar.

  • 2. De leden van de besturen, bedoeld in het eerste lid, ontvangen een tegemoetkoming in de kosten, waartoe worden gerekend reis- en verblijfkosten ten behoeve van het bijwonen van de vergaderingen van het algemeen bestuur.

  • 3. De in de voorgaande leden bedoelde vergoeding en tegemoetkoming worden door het algemeen bestuur vastgesteld en opgenomen in de jaarlijkse begroting.

Artikel 16

  • 1. De voor de uitvoering van deze regeling ter beschikking te stellen middelen worden verschaft door de minister en de provincie, door het verstrekken van jaarlijkse bijdragen, op basis van de begroting.

  • 2. De minister en gedeputeerde staten dragen er zorg voor dat het openbaar lichaam te allen tijde beschikt over voldoende middelen om zijn verplichtingen te voldoen.

  • 3. De bijdrage van de minister kan jaarlijks worden aangepast in verband met de ontwikkeling van lonen of prijzen met een percentage, zoals dit in voorkomend geval door de minister in de loop van het begrotingsjaar voor het geheel van zijn bijdrage wordt vastgesteld. De provincie volgt in deze de minister in de aanpassing van zijn bijdrage.

  • 4. Het algemeen bestuur van Tresoar kan bij de vaststelling van de begroting een percentage opnemen als voorlopige raming van het vast te stellen percentage als bedoeld in het derde lid.

  • 5. Indien de minister of de provincie een bijzondere taak opdraagt als bedoeld in het vierde lid van artikel 2b waarvan de kosten niet zijn op te vangen in de begroting, wordt daarvoor door de minister of de provincie in aanvulling op de jaarlijkse bijdrage een tevoren overeengekomen vergoeding betaald.

  • 6. Indien het toetreden tot deze regeling van andere bestuursorganen of het sluiten van samenwerkingsovereenkomsten met derden, er toe leidt dat een deel van de lasten voortvloeiende uit de investeringen als bedoeld in de investerings- en exploitatiebegroting, door deze bestuursorganen en/ of derden worden gedragen, kunnen de financiële voordelen die daardoor ontstaan op door de minister en de provincie verschuldigde jaarlijkse bijdrage naar rato in mindering worden gebracht.

Artikel 17

  • 1. Het dagelijks bestuur stelt eenmaal per vier jaar een vierjarig beleidsplan en een meerjarenraming op.

  • 2. Het vierjarig beleidsplan bevat een schets van de beleids- en trendmatige ontwikkelingen op het terrein van het collectie- en archiefbeheer in ruime zin, het ontsluiten van het daarin opgenomen erfgoed en het (Friestalige) literaire klimaat in Fryslân.

  • 3. Een periode van vier jaren als bedoeld in het eerste lid valt samen met de periode van een cultuurnota als bedoeld in artikel 3 van de Wet op het specifiek cultuurbeleid.

  • 4. Het dagelijks bestuur zendt het ontwerpbeleidsplan en de ontwerpmeerjarenraming aan het algemeen bestuur. Het algemeen bestuur stelt ze vast. Uiterlijk 15 april van het jaar voorafgaand aan de periode waarop het vierjarig beleidsplan en de meerjarenraming betrekking hebben, worden deze toegezonden aan de minister, provinciale staten en het stichtingsbestuur.

Artikel 18

  • 1. Het dagelijks bestuur zendt uiterlijk 15 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, de algemene financiële en beleidsmatige kaders aan de minister, provinciale staten en het stichtingsbestuur.

  • 2. Het dagelijks bestuur biedt jaarlijks, ten minste acht weken voor de in artikel 18a, eerste lid, bedoelde vaststelling, de minister, provinciale staten en het stichtingsbestuur, een ontwerp aan voor de begroting met toelichting van Tresoar en een meerjarenraming met toelichting voor ten minste drie op het begrotingsjaar volgende jaren.

  • 3. Bij het opstellen van het ontwerp voor de begroting, bedoeld in het eerste lid, neemt het dagelijks bestuur de door of ten behoeve van de minister, de provincie en de stichting vastgestelde beleidskaders en overige instructies in acht, evenals de algemene aanwijzingen, bedoeld in artikel 2, derde lid en daarnaast het vierjarig beleidsplan, bedoeld in artikel 17.

  • 4. In de toelichting op de ontwerpbegroting worden de aard en de omvang van de voorgenomen activiteiten beschreven. Daarbij wordt aangegeven welke belangen en resultaten Tresoar met de activiteiten nastreeft, op welke wijze de activiteiten zullen worden uitgevoerd en voor welke doelgroepen zij zijn bestemd.

  • 5. De ontwerpbegroting wordt door de zorg van gedeputeerde staten en de minister voor een ieder ter inzage gelegd en tegen betaling van kosten algemeen verkrijgbaar gesteld. De terinzagelegging en de verkrijgbaarstelling geschiedt bij openbare kennisgeving.

  • 6. De minister en provinciale staten kunnen bij het dagelijks bestuur hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de ontwerpbegroting, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

Artikel 18a:

  • 1. Het algemeen bestuur stelt de begroting vast in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient.

  • 2. Nadat deze is vastgesteld, zendt het algemeen bestuur, zo nodig, de begroting aan de minister en provinciale staten die ter zake bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hun zienswijze naar voren kunnen brengen.

  • 3. Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 1 augustus van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel 19

  • 1. Besluiten tot wijziging van de begroting kunnen tot uiterlijk het eind van het desbetreffende begrotingsjaar worden genomen.

  • 2. De artikelen 18 en 18a, eerste en tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van die wijzigingen waarbij geen verandering wordt gebracht in de bijdragen, bedoeld in artikel 16, eerste lid.

  • 3. Het dagelijks bestuur zendt de begrotingswijziging binnen vier weken na de vaststelling aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel 20

  • 1. De minister en de provincie voldoen de verschuldigde bijdrage bij wijze van voorschot in twaalf maandelijkse termijnen.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kunnen de minister, de provincie en de stichting de bijdragen bij wijze van voorschot voldoen in nader te bepalen termijnen.

Artikel 21

  • 1. Het algemeen bestuur stelt de jaarrekening vast in het jaar volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft.

  • 2. Het dagelijks bestuur zendt voor 15 april van het jaar na het jaar waarvoor de jaarrekening dient, een voorlopige jaarrekening aan de minister, provinciale staten en het stichtingsbestuur. De jaarrekening gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid en de rechtmatigheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 3. Het dagelijks bestuur draagt er zorg voor dat medewerking wordt verleend aan door of namens de accountant(s) van de minister, de provincie in te stellen onderzoeken naar de door de accountant, bedoeld in het eerste lid, verrichte (controle)werkzaamheden.

  • 4. Het dagelijks bestuur brengt jaarlijks aan de minister, provinciale staten en het stichtingsbestuur voor 15 april een inhoudelijk verslag uit van de werkzaamheden, het gevoerde beleid in het algemeen en de doelmatigheid en doeltreffendheid van zijn werkzaamheden en werkwijze in het bijzonder in het afgelopen kalenderjaar.

  • 5. Het dagelijks bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 juli van het jaar volgende op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de minister, provinciale staten en het stichtingsbestuur.

  • 6. Het dagelijks bestuur stelt de in het eerste en derde lid bedoelde stukken algemeen verkrijgbaar.

Artikel 22

  • 1. Een batig saldo kan worden bestemd voor vorming van of toevoeging aan de reserve, of kan worden uitbetaald. De hoogte van deze reserve wordt bepaald door het algemeen bestuur, gehoord de minister en provinciale staten. Voor zover een batig saldo niet wordt aangewend voor de reserve wordt het saldo naar rato van de jaarlijkse bijdrage uitgekeerd aan de minister en de provincie.

  • 2. De algemene reserve in enig jaar bedraagt niet meer dan tien procent van de totale bijdrage van de deelnemers aan de regeling van dat jaar.

Artikel 23

Bij de jaarrekening stelt het algemeen bestuur de definitieve bijdragen van de minister en de provincie vast.

Artikel 24

  • 1. Het algemeen bestuur stelt regels vast met betrekking tot de organisatie van de financiële administratie en van het kasbeheer en de boekhouding van Tresoar. Bij deze regels wordt bepaald welke ambtenaren van Tresoar met het doen van ontvangsten en betalingen worden belast.

  • 2. Het algemeen bestuur stelt regels vast met betrekking tot de controle op de financiële administratie en het kasbeheer.

  • 3. Het algemeen bestuur neemt de besluiten, bedoeld in het eerste en tweede lid, met een meerderheid van twee derde van de uitgebrachte stemmen.

Artikel 25

De minister en de provincie kunnen, binnen het kader van de onderhavige regeling, gezamenlijk nadere regels stellen over het financieel en materieel beheer, over de inrichting van de begroting, het financieel verslag, jaarverslag en aandachtspunten voor de accountantscontrole.

Artikel 26

  • 1. Overeenkomstig door het algemeen bestuur met inachtneming van de Archiefwet 1995 vast te stellen regels, die aan gedeputeerde staten van de provincie worden medegedeeld, draagt het dagelijks bestuur zorg voor de archiefbescheiden van de gemeenschappelijke regeling Tresoar.

  • 2. De archiefbescheiden van de gemeenschappelijke regeling Tresoar die op grond van de Archiefwet 1995 moeten worden overgebracht, komen te berusten in de rijksarchiefbewaarplaats in de provincie.

Artikel 27

  • 1. Het bestuur van Tresoar verstrekt desgevraagd aan de minister, gedeputeerde staten en het stichtingsbestuur de voor de uitoefening van hun taak benodigde inlichtingen. De minister, gedeputeerde staten en het stichtingsbestuur kunnen inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijs nodig is.

  • 2. Het bestuur van Tresoar stelt de minister te allen tijde in de gelegenheid toezicht te houden op het bepaalde bij of krachtens de Archiefwet 1995 ten aanzien van de archiefbescheiden die berusten in de rijksarchiefbewaarplaats in de provincie.

Artikel 28

  • 1. De minister, gedeputeerde staten en het stichtingsbestuur doen het dagelijks bestuur mededeling van de bij hen in voorbereiding zijnde maatregelen en plannen die voor de behartiging van de belangen, bedoeld in artikel 2, voor Tresoar van belang zijn.

  • 2. De minister, gedeputeerde staten en het stichtingsbestuur kunnen bij de in het eerste lid bedoelde mededeling, het gevoelen vragen van het dagelijks bestuur. Ook ongevraagd kan het dagelijks bestuur zijn zienswijze daaromtrent aan de minister, gedeputeerde staten en het stichtingsbestuur kenbaar maken.

Artikel 29

Het dagelijks bestuur beslist omtrent benoeming, schorsing en ontslag van de directeur van Tresoar

Artikel 30

  • 1. Het dagelijks bestuur stelt voor de directeur een instructie vast.

  • 2. Het dagelijks bestuur regelt de vervanging van de directeur.

Artikel 31

  • 1. De directeur staat het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter bij de uitoefening van hun taak terzijde. Hij is in de vergadering van het algemeen en dagelijks bestuur aanwezig en heeft daarin een adviserende stem.

  • 2. Met inachtneming van artikel 14, vierde lid, worden alle stukken, die van het algemeen of het dagelijks bestuur uitgaan door de directeur mede ondertekend.

Artikel 32

Het overige personeel wordt in dienst genomen, geschorst of ontslagen door het dagelijks bestuur.

Artikel 33

  • 1. Het dagelijks bestuur draagt zorg voor de totstandkoming van de arbeidsvoorwaarden.

  • 2. Het dagelijks bestuur volgt zoveel mogelijk de arbeidsvoorwaarden van de provincie.

  • 3. Een regeling die afwijkt van de in het tweede lid bedoelde regeling, behoeft de instemming van de regionale vakbondsbestuurders.

Artikel 34

Toetreding tot de regeling geschiedt bij daartoe strekkende besluiten van de minister, gedeputeerde staten na verkregen toestemming van provinciale staten, en het stichtingsbestuur, alsmede de toe te treden bestuursorganen of rechtspersonen.

Artikel 35

  • 1. Uittreding uit de regeling geschiedt door toezending van een daartoe strekkend besluit van de minister, gedeputeerde staten of het stichtingsbestuur. Gedeputeerde staten overleggen daarbij ook het besluit tot toestemming van provinciale staten.

  • 2. Het algemeen bestuur regelt de gevolgen van de uittreding. De uittreding gaat in op de eerste dag van het jaar volgend op dat waarin door de zorg van het dagelijks bestuur de bekendmaking van de uittreding in de Nederlandse Staatscourant is geschied.

  • 3. De kosten van uittreding komen bij uittreding van de minister, gedeputeerde staten of het stichtingsbestuur voor rekening van de Staat, de provincie, respectievelijk de stichting.

Artikel 36

  • 1. Deze regeling kan worden gewijzigd bij gezamenlijk besluit van de minister, gedeputeerde staten en het stichtingsbestuur.

  • 2. Gedeputeerde staten hebben voor het besluit tot wijziging van de regeling de toestemming van de provinciale staten nodig.

Artikel 37

Deze regeling kan worden opgeheven bij besluit van de minister, gedeputeerde staten en het stichtingsbestuur. Het algemeen bestuur stelt een liquidatieplan op dat voorziet in de verplichting van de Staat, de provincie en de stichting om alle rechten en plichten van het openbaar lichaam over de Staat, de provincie en de stichting te verdelen op een in het plan te bepalen wijze.

Artikel 38

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag van de kalendermaand, volgend op de bekendmaking in de Staatscourant door de minister.

  • 2. Gedeputeerde staten zenden de regeling aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel 39

Deze regeling wordt aangehaald als: Gemeenschappelijke regeling Tresoar.

Artikel 40

  • 1. De gemeenschappelijke regeling Letterhoeke, gepubliceerd als bijlage bij het besluit van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 4 juni 2002 (Staatscourant 2002, 163) wordt ingetrokken.

  • 2. De rechten en verplichtingen van de Regeling Letterhoeke, zoals die bestonden op het moment vóór de inwerkingtreding van deze regeling blijven in stand na de inwerkingtreding van deze regeling.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob

Gedeputeerde staten van Fryslân, De voorzitter A.A.M. Brok

De secretaris R.E. Bouius-Riemersma

Bestuur van de Stichting Frysk Letterkundich Museum en Dokumintaasjesintrum; De voorzitter W. Verf

De secretaris P. de Groot

MIENSKIPLIKE REGELING TRESOAR

De Minister foar Basis- en Fuortset Underwiis en Media, it kolleezje fan deputearre steaten fan Fryslân en it bestjoer fan de Stichting Frysk Letterkundich Museum en Dokumintaasjesintrum;

Mei it each op haadstik II en IX fan de Wet gemeenschappelijke regelingen;

Beslute:

ta de neikommende mienskiplike regeling te kommen ta it ynstellen fan in iepenbier lichem dat de argyfbeskieden en kolleksjes beheart dy’t berêste yn it ryksargyfbewarplak yn de provinsje Fryslân, de Provinciale en Buma Bibliotheek yn Ljouwert en it Frysk Letterkundich Museum en Dokumintaasjesintrum yn Ljouwert.

Kêst 1

Yn dizze mienskiplike regeling wurdt ferstien ûnder:

1. de minister:

de Minister foar Underwiis, Kultuer en Wittenskip;

2. de provinsje:

de provinsje Fryslân;

3. de stichting:

de stichting Frysk Letterkundich Museum en Dokumintaasjesintrum;

4. argyfbeskieden:

argyfbeskieden as bedoeld yn kêst 1, ûnderdiel c, fan de Archiefwet 1995;

5. kolleksjes:

de samling histoaryske foarwerpen, boeken en oare skriftlike en elektroanyske beskieden yn de meast romme sin fan it wurd, dy’t gjin argyfstikken binne, yn eigendom fan of behear by de minister, de provinsje en de stichting foar safier’t it giet om foarwerpen, boeken of beskieden by it ryksargyfbewarplak yn de provinsje, de eardere Provinciale en Buma Bibliotheek yn Ljouwert en it Frysk Letterkundich Museum en Dokumintaasjesintrum yn Ljouwert;

6. deputearre steaten:

deputearre steaten fan de provinsje;

7. provinsjale steaten:

provinsjale steaten fan de provinsje, en

8. stichtingsbestjoer:

it bestjoer fan de stichting.

Kêst 2

  • 1. It doel om te kommen ta dizze regeling is de belangen te behertigjen fan de minister, deputearre steaten en it stichtingsbestjoer, oangeande de kolleksjes en argyfstikken, dy’t berêste yn it ryksargyfbewarplak yn de provinsje, de kolleksje fan de eardere Provinciale en Buma Bibliotheek en de kolleksjes fan de stichting dy’t oant 2002 ûnder it behear fan de stichting berêste.

  • 2. De minister, de provinsje en de stichting kinne mei-inoar algemiene oanwizings jaan oangeande de wize wêrop’t Tresoar de belangen, bedoeld yn it earste lid, behertiget.

Kêst 2a

  • 1. Der is in iepenbier lichem neamd ‘Tresoar’.

  • 2. Tresoar is fêstige yn Ljouwert.

Kêst 2b

  • 1. It bestjoer fan Tresoar fiert foar minister it neikommende wurk, de taken en foegen út:

    • a. de beheartaken, te ûnderskieden yn it behâlden, bewurkjen en benuttigjen fan de argyfstikken dy’t yn it ryksbewarplak berêste.

    • b. de taken en foegen, bedoeld yn de kêsten 15, tredde lid, 16, twadde lid, 17, 18, 19 en 20, fan de Archiefwet 1995;

    • c. it foech fan de minister om op grûn fan de kêsten 25 en 26, twadde lid, fan de Archiefwet 1995 de ryksargivaris yn de provinsje te beneamen, tydlik út syn amt te setten en te ûntslaan;

  • 2. it advisearjen en it dwaan fan útstellen oan de minister oer de taken en foegen, dy’t troch de minister of deputearre steaten útfierd wurde, nei oanlieding fan de kêsten 5, 6, 7, 8, 12, 13 en 15, earste en twadde lid, fan de Archiefwet 1995.

  • 3. It bestjoer fan Tresoar fiert foar deputearre steaten de neikommende taken út:

    • a. it behear, de útwreiding en it publyk tagonklik meitsjen fan de kolleksjes fan de eardere Provinciale en Buma Bibliotheek, en

    • b. it befoarderjen fan de Fryske literatuer en de ûntwikkeling dêrfan, troch it Fryske literêre klimaat te ferbreedzjen yn de meast romme sin.

  • 4. It bestjoer fan Tresoar fiert foar it stichtingsbestjoer de neikommende taken út:

    it behear, de útwreiding en it publyk tagonklik meitsjen fan de kolleksjes fan de stichting.

  • 5. Oan it bestjoer fan Tresoar kinne troch de minister, deputearre steaten en de stichting oare taken dy’t ferbân hâlde mei it behertigjen fan de belangen, bedoeld yn kêst 2, opdroegen wurde.

  • 6. De taken as bedoeld yn it earste, twadde en tredde lid wurde útfierd mei achtslaan fan de troch of foar de minister, de provinsje en de stichting fêststelde beliedsramten, beliedsregels en oare ynstruksjes.

Kêst 3

It algemien bestjoer stelt de regels oangeande de kosten, bedoeld yn kêst 14 en 18, seisde lid, fan de Archiefwet 1995, fêst by unanimiteit en folget dêrby safolle mooglik de regels dy’t de minister op grûn fan kêst 19 fan de Archiefwet 1995 foar de argyfbeskieden fan it Ryk fêststeld hat.

Kêst 3a

  • 1. It algemien bestjoer stelt de regels oangeande it brûken fan de Fryske taal yn en troch Tresoar en har meiwurkers yn in Taalstatút fêst. Dat bart by unanimiteit.

  • 2. It by de oprjochting fan Letterhoeke (Tresoar) fêststelde Taalstatút jildt daliks nei it fêststellen fan de nije regeling, en kin troch it bestjoer fan Tresoar letter as dat nedich is wizige wurde, mits mei unanimiteit. Ek in mooglik wizige Taalstatút befettet ôfspraken dy’t it brûken fan it Frysk en it Nederlânsk troch Tresoar en har meiwurkers foarskriuwe en mooglik meitsje.

Kêst 4

  • 1. It algemien bestjoer bestiet út sân leden.

  • 2. De minister wiist trije leden oan.

  • 3. Deputearre steaten wize trije leden út harren midden oan.

  • 4. It stichtingsbestjoer wiist ien lid út syn midden oan.

  • 5. De minister, deputearre steaten en it stichtingsbestjoer kinne foar elk lid ek ien plakferfangend lid, foar deputearre steaten en de stichting út syn midden, oanwize, dat it lid by behindering of ôfwêzigens ferfangt. Itjinge yn dizze regeling oangeande in lid fan it algemien bestjoer fêststeld is, is fan soartgelikense tapassing op it plakferfangende lid, of it moat wêze dat de regeling oars foarskriuwt.

  • 6. It lidmaatskip fan it algemien bestjoer einiget fan rjochtswegen op it stuit dat de sittingsperioade fan deputearre steaten ôfrint. It lidmaatskip einiget ek as it oanbelangjende lid ophâldt lid of foarsitter fan deputearre steaten te wêzen.

  • 7. In persoan dêr’t it lidmaatskip nei oanlieding fan it seisde lid fan einige is, kin op ‘en nij oanwiisd wurde.

  • 8. As tuskentiden in sit fan in lid fan it algemien bestjoer fakant komt, wize de minister, deputearre steaten of it stichtingsbestjoer sa gau as mooglik in nij lid oan.

  • 9. De minister, de provinsje of de stichting kinne it lidmaatskip fan in troch harren oanwiisd lid beëinigje, as dat lid net mear harren betrouwen hat.

  • 10. In lid fan it algemien bestjoer dat syn lidmaatskip ta beskikking steld hat, bliuwt yn funksje oant in nij lid oanwiisd is.

Kêst 4a

  • 1. It algemien bestjoer komt op syn minst twa ris jiers byinoar en fierder sa faak as de foarsitter of it deistich bestjoer dat nedich achtsje, of op syn minst in fiifde fan it tal leden dat, ûnder opjefte fan redenen, skriftlik freget.

  • 2. De gearkomsten fan it algemien bestjoer binne iepenbier. As de foarsitter of in fiifde part fan de oanwêzige leden dat nedich achtsje, moat it algemien bestjoer beslute oft de gearkomste mei sletten doarren wêze sil.

  • 3. It algemien bestjoer stelt in reglemint fan oarder foar syn gearkomsten en oare wurk fêst.

  • 4. De foarsitter ropt de leden skriftlik ta de gearkomste op.

  • 5. Tagelyk mei de opropping makket de foarsitter dei, tiid en plak fan de gearkomste iepenbier bekend. De wurklist en de útstellen dy’t dêrby hearre, mei útsûndering fan de yn kêst 23, twadde lid, fan de Wet gemeenschappelijke regelingen bedoelde stikken wurde tagelyk mei de opropping en op in by de iepenbiere meidieling oanjûne wize op besjen lein.

  • 6. De gearkomste wurdt net iepene eardat, sa’t út ‘e presinsjelist bliken docht, mear as de helte fan it tal leden dat sitting hat oanwêzich is en ek alle dielnimmers oanwêzich binne.

  • 7. As nei oanlieding fan it seisde lid de gearkomste net iepene wurde kin, beleit de foarsitter, ûnder ferwizing nei dit kêst, op ‘en nij in gearkomste op in stuit dat op syn minst fjouwerentweintich oeren nei it besoargjen fan de opropping leit.

  • 8. Op de gearkomste, bedoeld yn it sânde lid, is it seisde lid net fan tapassing. It algemien bestjoer kin lykwols oer oare oangelegenheden as dy dêr’t de as gefolch fan it seisde lid net iepene gearkomste foar belein wie allinne mei-inoar rieplachtsje of beslute, as út de presinsjelist bliken docht dat mear as de helte fan it tal leden dat sitting hat oanwêzich is en ek alle dielnimmers oanwêzich binne.

  • 9. Oare persoanen kinne útnûge wurde om as adviseur in beskate gearkomste fan it algemien bestjoer by te wenjen.

Kêst 5

  • 1. Elk lid fan it algemien bestjoer hat ien stim.

  • 2. In lid fan it algemien bestjoer nimt net diel oan de stimming oer in oangelegenheid dy’t him streekrjocht of midlik persoanlik oangiet of wêrby’t hy as fertsjintwurdiger yn in oare eigenskip ek behelle is en wêrby’t spanning fan belangen spilet of de yntegriteitsfraach oan ‘e oarder wêze kinne soe.

  • 3. In beneaming giet immen persoanlik oan, wannear’t hy heart by de persoanen dêr’t de kar troch in foardracht of by in werstimming ta beheind is.

  • 4. In stimming is allinne jildich, as mear as de helte fan it tal leden dat sitting hat en him net fan dielnimming oan de stimming ûnthâlde moat, dêroan dielnommen hat.

  • 5. It fjirde lid is net fan tapassing:

    • a. as op ‘en nij stimd wurdt oer in útstel of oer in beneaming, foardracht of oanrekommandaasje fan ien of mear persoanen oangeande wa’t yn in eardere gearkomste in stimming op grûn fan dat lid net jildich wie;

    • b. foar safier’t it ûnderwerpen oanbelanget dy’t yn in dêroan foarôfgeande net iepene gearkomste oan ‘e oarder steld wiene.

  • 6. Foar it ta stân kommen fan in beslissing by stimming wurdt absolute mearderheid easke fan harren dy’t in stim útbrocht hawwe, foar safier’t de regeling net oars foarskriuwt.

  • 7. By in skriftlike stimming wurdt ûnder it útbringen fan in stim ferstien it ynleverjen fan in behoarlik ynfolle stimbriefke.

Kêst 6

  • 1. It algemien bestjoer hat om alle oan Tresoar takende taken útfiere te kinnen alle foech dat net oan in oar orgaan opdroegen is.

  • 2. It algemien bestjoer kin de direkteur, bedoeld yn kêst 29, ta ryksargivaris yn de provinsje beneame, tydlik út syn amt sette en ûntslaan.

  • 3. Oan de foegen fan it algemien bestjoer wurde gjin beheinings oplein as gefolch fan kêst 44 fan de Wet gemeenschappelijke regelingen, mits it totaal fan de ferplichtings dy’t oangien wurde binnen de goedkarde begrutting falt. Foar it oangean fan ferplichtings troch it algemien bestjoer bûten de goedkarde begrutting jildt de proseduere fan kêst 18, 18a en 19.

  • 4. It algemien bestjoer beslút allinne dan ta it oprjochtsjen fan en it dielnimmen yn stichtings, maatskippen, fennoatskippen, ferienings, koöperaasjes en ûnderlinge boarchmaatskippijen, as dat yn it bysûnder oanwiisd achte wurde moat foar it behertigjen fan it dêrmei te tsjinjen belang. It beslút wurdt net nommen dan neidat de minister, provinsjale steaten en it stichtingsbestjoer yn de gelegenheid steld binne om it algemien bestjoer fan harren winsken en betinkings op ‘e hichte te bringen. It beslút wurdt nommen by unanimiteit.

Kêst 7

It algemien bestjoer stelt sa gau as mooglik skriftlik oan de minister, provinsjale steaten en it stichtingsbestjoer de troch harren frege ynljochtings beskikber.

Kêst 8

  • 1. In lid fan it algemien bestjoer dat troch de minister oanwiisd is jout de minister sa gau mooglik mar yn alle gefallen binnen 45 dagen de troch de minister frege ynljochtings.

  • 2. In lid fan it algemien bestjoer dat troch deputearre steaten oanwiisd is jout oan deputearre steaten en provinsjale steaten sa gau mooglik mar yn alle gefallen binnen de termyn neamd yn it reglemint fan oarder fan provinsjale steaten, de troch ien of mear leden frege ynljochtings.

  • 3. In lid fan it algemien bestjoer dat troch it stichtingsbestjoer oanwiisd is, jout oan it stichtingsbestjoer sa gau mooglik mar yn alle gefallen binnen 45 dagen de troch ien of mear leden frege ynljochtings.

Kêst 9

De minister, deputearre steaten en it stichtingsbestjoer kinne in troch harren oanwiisd lid fan it algemien bestjoer, dat net mear harren betrouwen hat, ûntslaan.

Kêst 10

  • 1. It deistich bestjoer bestiet út de foarsitter en twa oare troch it algemien bestjoer út syn midden oan te wizen leden, sa dat sawol in lid oanwiisd troch de minister, in lid oanwiisd troch deputearre steaten as in lid oanwiisd troch it stichtingsbestjoer as lid fan it deistich bestjoer oanwiisd wurde.

  • 2. It lidmaatskip fan it deistich bestjoer einiget fan rjochtswegen, sadree’t ien ophâldt lid te wêzen fan it algemien bestjoer.

  • 3. Kêst 4, achtste lid, is op deselde wize fan tapassing.

  • 4. Alle leden fan it deistich bestjoer hawwe ien stim. Beslútfoarming bart by absolute mearderheid fan stimmen, foar safier’t net oars yn de regeling fêstlein is.

  • 5. Yn ‘e gearkomste fan it deistich bestjoer kin allinne dan rieplachte of besletten wurde, as alle sitting hawwende leden oanwêzich binne.

  • 6. As it easke tal leden net oanwêzich is, beleit de foarsitter, ûnder ferwizing nei dit kêst, op ‘en nij in gearkomste.

Kêst 11

It deistich bestjoer komt sa faak gear as ien of mear leden fan it deistich bestjoer soks nedich achtsje.

Kêst 12

It deistich bestjoer stelt regels foar syn gearkomsten fêst.

Kêst 13

It deistich bestjoer hat yn alle gefallen op ‘e noed:

  • a. it fieren fan it deistich bestjoer fan Tresoar;

  • b. besluten fan it algemien bestjoer tariede en útfiere;

  • c. regels fêststelle oer de amtlike organisaasje fan Tresoar;

  • d. amtners beneame, tydlik út it amt sette en ûntslaan;

  • e. besluten ta privaatrjochtlike rjochtshannelings fan Tresoar, útsein privaatrjochtlike rjochtshannelingen as bedoeld yn kêst 6, fjirde lid;

  • f. besluten út namme fan Tresoar, it deistich bestjoer of it algemien bestjoer om prosessen, beswierprosedueren of administratyf beropsprosedueren te fieren of hannelings as tarieding dêrop te ferrjochtsjen, of it moat wêze dat it algemien bestjoer, foar safier’t it it algemien bestjoer oangiet, yn foarkommende gefallen oars beslút;

  • g. it nimmen fan alle konservatoare maatregels sawol mei rjocht en bûten it rjocht en it dwaan fan alles dat nedich is om ferjierring fan rjocht of besit foar te kommen;

  • h. it behear fan de aktiva en passiva fan Tresoar, en

  • i. de soarch, foar safier’t it deistich bestjoer dêrfoar stean moat, foar de kontrôle op it jildlik behear en de boekhâlding fan Tresoar.

Kêst 14

  • 1. De foarsitter wurdt troch en út it algemien bestjoer oanwiisd.

  • 2. Ut de oare leden fan it deistich bestjoer, bedoeld yn kêst 10, earste lid, wurde ien of mear plakferfangend foarsitters oanwiisd.

  • 3. De foarsitter hat de lieding fan de gearkomsten fan it algemien bestjoer en it deistich bestjoer op ‘e noed.

  • 4. De foarsitter tekenet de stikken dy’t it algemien bestjoer of it deistich bestjoer útgean lit, of it moat wêze dat hy it tekenjen fan guon stikken oan de direkteur opdroegen hat.

  • 5. De foarsitter fertsjintwurdiget Tresoar mei rjocht en bûten it rjocht. Hy kin de fertsjintwurdiging opdrage oan immen oars, dy’t fan him dêrta machtige is.

Kêst 15

  • 1. It algemien bestjoer kin beslute dat de leden fan it algemien of deistich bestjoer, foar safier’t hja net de funksje ferfolje fan deputearre, kommissaris fan de Kening, of as amtner yn tsjinst fan it Ryk of de provinsje wurkje, in fergoeding foar harren wurk foar Tresoar krije.

  • 2. De leden fan de bestjoeren, bedoeld yn it earste lid, krije in temjittekomming yn de kosten. Reis- en ferbliuwskosten foar it bywenjen fan de gearkomsten fan it algemien bestjoer hearre dêr ek by.

  • 3. De yn de foargeande leden bedoelde fergoeding en temjittekomming wurde troch it algemien bestjoer fêststeld en yn de jierlikse begrutting opnommen.

Kêst 16

  • 1. De foar de útfiering fan dizze regeling beskikber te stellen middels wurde troch de minister en de provinsje levere, troch it jaan fan jierlikse bydragen, op basis fan de begrutting.

  • 2. De minister en deputearre steaten soargje derfoar dat it iepenbier lichem altyd oer foldwaande middels beskikt om syn ferplichtings te foldwaan.

  • 3. De bydrage fan de minister kin alle jierren yn ferbân mei de ûntwikkeling fan leanen of prizen mei in persintaazje oanpast wurde, lykas dat yn foarkommend gefal troch de minister yn de rin fan it begruttingsjier foar syn hiele bydrage fêststeld wurdt. De provinsje folget yn dizze de minister yn de oanpassing fan syn bydrage.

  • 4. It algemien bestjoer fan Tresoar kin by de fêststelling fan de begrutting in persintaazje opnimme as foarriedige rûzing fan it fêst te stellen persintaazje as bedoeld yn it tredde lid.

  • 5. As de minister of de provinsje in bysûndere taak opdraacht as bedoeld yn it fjirde lid fan kêst 2b, wêrfan’t de kosten net yn de begrutting op te fangen binne, wurdt dêrfoar troch de minister of de provinsje yn oanfolling op de jierlikse bydragen in yn it foar oerienkommen fergoeding betelle.

  • 6. As it oansluten by dizze regeling fan oare bestjoersorganen of it sluten fan gearwurkingsoerienkomsten mei tredden, derta liedt dat in part fan de lêsten dy’t folgje út de ynvestearrings as bedoeld yn de ynvestearrings- en eksploitaasjebegrutting, troch dy bestjoersorganen en/of tredden droegen wurde, kinne de finansjele foardielen dy’t dêrtroch ûntsteane op de jierlikse bydrage de minister en de provinsje nei rato yn mindering brocht wurde.

Kêst 17

  • 1. It deistich bestjoer stelt ienris yn ‘e fjouwer jier in fjouwerjierrich beliedsplan en in mearjierrerûzing op.

  • 2. It fjouwerjierrich beliedsplan befettet in skets fan de belieds- en trendmjittige ûntwikkelings op it mêd fan it kolleksje- en argyfbehear yn romme sin, it ûntsluten fan it dêryn opnommen erfgoed en it (Frysktalige) literêre klimaat yn Fryslân.

  • 3. In perioade fan fjouwer jier dêr’t yn lid 1 op doeld wurdt, falt gear mei de perioade fan in kultuernota lykas bedoeld yn kêst 3 fan de Wet op het specifiekcultuurbeleid.

  • 4. It deistich bestjoer stjoert it ûntwerp-beliedsplan en de ûntwerp-mearjierrerûzing oan it algemien bestjoer. It algemien bestjoer stelt se fêst. Uterlik 15 april fan it jier dat foarôf giet oan de perioade dêr’t it fjouwerjierrich beliedsplan en de mearjierrerûzing op slagge, wurde dy tastjoerd oan de minister, provinsjale steaten en it stichtingsbestjoer.

Kêst 18

  • 1. It deistich bestjoer stjoert uterlik 15 april fan it jier dat foarôf giet oan dat dêr’t de begrutting foar ornearre is, de algemiene finansjele en beliedsmjittige ramten oan de minister, provinsjale steaten en it stichtingsbestjoer.

  • 2. It deistich bestjoer biedt alle jierren, op syn minst acht wike foar de yn kêst 18a, earste lid, bedoelde fêststelling, de minister, provinsjale steaten en it stichtingsbestjoer, in ûntwerp oan foar de begrutting mei taljochting fan Tresoar en in mearjierrerûzing mei taljochting foar op syn minst trije op it begruttingsjier folgjende jierren.

  • 3. By it opstellen fan it ûntwerp foar de begrutting, bedoeld yn it earste lid, nimt it deistich bestjoer de troch of foar de minister, de provinsje en de stichting fêststelde beliedsramten en oare ynstruksjes yn acht, krekt as de algemiene oanwizings, bedoeld yn kêst 2, tredde lid en dêrneist it fjouwerjierrich beliedsplan, bedoeld yn kêst 17.

  • 4. Yn de taljochting op de ûntwerpbegrutting wurde de aard en de omfang fan de foarnommen aktiviteiten beskreaun. Dêrby wurdt oanjûn hokker belangen en resultaten Tresoar mei de aktiviteiten neistribbet, op hokker wize de aktiviteiten útfierd wurde sille en foar hokker doelgroepen dy bedoeld binne.

  • 5. De minister en deputearre steaten soargje derfoar, dat de ûntwerpbegrutting foar elkenien op besjen lein wurdt en algemien te krijen is tsjin betelling fan kosten. Fan it op besjen lizzen en de mooglikheid om de stikken te krijen wurdt yn it iepenbier kundskip jûn.

  • 6. De minister en provinsjale steaten kinne harren sjenswize oer de ûntwerpbegrutting by it deistich bestjoer nei foaren bringen. It deistich bestjoer docht de kommentaren dêr’t dy sjenswize yn stiet by de ûntwerpbegrutting, sa’t dy oan it algemien bestjoer oanbean wurdt.

Kêst 18a:

  • 1. It algemien bestjoer stelt de begrutting fêst yn it jier dat foarôf giet oan dat, dêr’t de begrutting foar ornearre is.

  • 2. Nei’t dy fêststeld is, stjoert it algemien bestjoer, as dat nedich is, de begrutting oan de minister en provinsjale steaten dy’t dêroer by de Minister fan Ynlânske Saken en Keninkryksrelaasjes harren sjenswize nei foaren bringe kinne.

  • 3. It deistich bestjoer stjoert de begrutting binnen twa wike nei it fêststellen, mar yn alle alle gefallen fóár 1 augustus fan it jier dat foarôf giet oan dat dêr’t de begrutting foar ornearre is, oan de Minister fan Ynlânske Saken en Keninkryksrelaasjes.

Kêst 19

  • 1. Besluten ta it wizigjen fan de begrutting kinne oant uterlik de ein fan it oanbelangjende begruttingsjier nommen wurde.

  • 2. De kêsten 18 en 18a, earste en twadde lid, bin fan soartgelikense tapassing, útsein dy wizigings wêrby’t gjin feroaring yn de bydragen oanbrocht wurdt, bedoeld yn kêst 16, earste lid,

  • 3. It deistich bestjoer stjoert de begruttingswiziging binnen fjouwer wike nei it fêststellen oan de Minister fan Ynlânske Saken en Keninkryksrelaasjes.

Kêst 20

  • 1. De minister en de provinsje foldogge de bydrage dy’t se betelje moatte by wize fan foarskot yn tolve terminen jiers.

  • 2. Ofwikend fan it earste lid kinne de minister, de provinsje en de stichting de bydragen by wize fan foarskot yn neier fêst te stellen terminen foldwaan.

Kêst 21

  • 1. It algemien bestjoer stelt de jierrekken fêst yn it jier dat folget op it jier dêr’t dy jierrekken op slacht.

  • 2. It deistich bestjoer stjoert foar 15 april fan it jier nei it jier dêr’t de jierrekken foar ornearre is, in foarriedige jierrekken nei de minister, provinsjale steaten en it stichtingsbestjoer. By de jierrekken is in ferklearring oangeande sekuerens en rjochtmjittigens, ôfjûn troch in akkountant as bedoeld yn kêst 393 fan Boek 2 fan it Burgerlijk Wetboek.

  • 3. It deistich bestjoer stiet der noed fan dat meiwurking jûn wurdt oan troch of út namme fan de akkountant(s) fan de minister, de provinsje yn te stellen ûndersiken nei it troch de akkountant, bedoeld yn it earste lid, útfierde (kontrôle)wurk.

  • 4. It deistich bestjoer bringt alle jierren oan de minister, provinsjale steaten en it stichtingsbestjoer foar 15 april in ynhâldlik ferslach út fan it wurk, it fierde belied yn it algemien en de doelmjittigens en effektiviteit fan syn wurk en wurkwize yn it bysûnder yn it ôfrûne kalinderjier.

  • 5. It deistich bestjoer stjoert de jierrekken binnen twa wike nei de fêststelling, mar yn alle gefallen fóár 15 july fan it jier dat folget op it jier dêr’t de jierrekken op slacht, oan de Minister fan Ynlânske Saken en Keninkryksrelaasjes, de minister, provinsjale steaten en it stichtingsbestjoer.

  • 6. It deistich bestjoer soarget derfoar dat de yn it earste en tredde lid bedoelde stikken algemien te krijen binne.

Kêst 22

  • 1. In posityf saldo kin ornearre wurde foar it foarmjen fan of tafoegjen oan de reserve, of kin útbetelle wurde. De hichte fan dy reserve wurdt troch it algemien bestjoer fêststeld, neidat de minister en provinsjale steaten dêroer heard binne. Foar safier’t in posityf saldo net brûkt wurdt foar de reserve, sil it saldo nei rato fan de jierlikse bydrage oan de minister en de provinsje útkeard wurde.

  • 2. De algemiene reserve yn in jier mei net mear wêze as tsien prosint fan de bydrage fan de dielnimmers mei-inoar oan de regeling fan dat jier.

Kêst 23

By de jierrekken stelt it algemien bestjoer de definitive bydragen fan de minister en de provinsje fêst.

Kêst 24

  • 1. It algemien bestjoer stelt regels fêst oangeande de organisaasje fan de finansjele administraasje en fan it kasbehear en de boekhâlding fan Tresoar. By dy regels wurdt fêstlein hokker amtners fan Tresoar it dwaan fan betellings op ‘e noed hawwe en hokker amtners jild ynkassearje meie.

  • 2. It algemien bestjoer stelt regels fêst oangeande de kontrôle op de finansjele administraasje en it kasbehear.

  • 3. It algemien bestjoer nimt de besluten, bedoeld yn it earste en twadde lid, mei in mearderheid fan twa tredde fan de útbrochte stimmen.

Kêst 25

De minister en de provinsje kinne, yn it ramt fan de oanbelangjende regeling, mei-inoar fierdere regels stelle oer it finansjeel en materieel behear, oer de ynrjochting fan de begrutting, it finansjeel ferslach, jierferslach en punten fan omtinken foar de akkountantskontrôle.

Kêst 26

  • 1. Neffens troch it algemien bestjoer, mei achtslaan fan de Archiefwet 1995, fêst te stellen regels, dy’t oan deputearre steaten fan de provinsje meidield wurde, stiet it deistich bestjoer noed fan de argyfbeskieden fan de mienskiplike regeling Tresoar.

  • 2. De argyfbeskieden fan de mienskiplike regeling Tresoar, dy’t op grûn fan de Archiefwet 1995 oerbrocht wurde moatte, komme te berêsten yn it ryksarbyfbewarplak yn de provinsje.

Kêst 27

  • 1. It bestjoer fan Tresoar jout as dêr om frege wurdt oan de minister, deputearre steaten en it stichtingsbestjoer de ynljochtings dy’t foar it útoefenjen fan harren taak nedich binne. De minister, deputearre steaten en it stichtingsbestjoer kinne it ynsjen fan saaklike gegevens en beskieden easkje, foar safier’t dat foar it ferfoljen fan harren taak reedlikerwize nedich is.

  • 2. It bestjoer fan Tresoar stelt de minister altyd yn de gelegenheid tafersjoch te hâlden op it bepaalde by of neffens de Archiefwet 1995 oangeande de argyfbeskieden dy’t yn it ryksargyfbewarplak yn de provinsje berêste.

Kêst 28

  • 1. De minister, deputearre steaten en it stichtingsbestjoer dogge it deistich bestjoer meidieling fan de maatregels dy’t by harren yn tarieding binne en plannen dy’t foar it behertigjen fan de belangen, bedoeld yn kêst 2, foar Tresoar fan belang binne.

  • 2. De minister, deputearre steaten en it stichtingsbestjoer kinne by de yn it earste lid bedoelde meidieling, de miening fan it deistich bestjoer freegje. Ek sûnder te freegjen kin it deistich bestjoer syn miening dêroer oan de minister, deputearre steaten en it stichtingsbestjoer kenber meitsje.

Kêst 29

It deistich bestjoer beslút oer beneaming, tydlik út it amt sette en ûntslach fan de direkteur fan Tresoar.

Kêst 30

  • 1. It deistich bestjoer stelt in ynstruksje foar de direkteur fêst.

  • 2. It deistich bestjoer regelet de ferfanging fan de direkteur.

Kêst 31

  • 1. De direkteur stipet it algemien bestjoer, it deistich bestjoer en de foarsitter by it útoefenjen fan harren taak. Hy is yn de gearkomste fan it algemien en deistich bestjoer oanwêzich en hat dêr in advisearjende stim yn.

  • 2. Mei achtslaan fan kêst 14, fjirde lid, wurde alle stikken, dy’t fan it algemien of deistich bestjoer útgeane troch de direkteur mei ûndertekene.

Kêst 32

It fierdere personiel wurdt yn tsjinst nommen, tydlik út it amt set of ûntslein troch it deistich bestjoer.

Kêst 33

  • 1. It deistich bestjoer stiet noed fan it ta stân kommen fan de arbeidsbetingsten.

  • 2. It deistich bestjoer folget safolle mooglik de arbeidsbetingsten fan de provinsje.

  • 3. In regeling dy’t ôfwykt fan de yn it twadde lid bedoelde regeling, moat de ynstimming fan de regionale fakbûnsbestjoerders hawwe.

Kêst 34

It is mooglik en slút by de regeling oan troch besluten dêrfoar fan de minister, deputearre staten nei it krijen fan tastimming fan provinsjale steaten, en it stichtingsbestjoer, en ek de bestjoersorganen of rjochtspersoanen, dy’t oanslute wolle.

Kêst 35

  • 1. It is mooglik en stap út de regeling nei it tastjoeren fan in beslút dêrfoar fan de minister, deputearre steaten of it stichtingsbestjoer. Deputearre steaten leit dêrby ek it beslút ta tastimming fan provinsjale steaten oer.

  • 2. It algemien bestjoer regelet de gefolgen fan it opstappen. It opstappen giet yn op de earste dei fan it jier dat folget op dat, wêryn’t troch de soarch fan it deistich bestjoer it opstappen yn de NederlandseStaatscourant bekend makke is.

  • 3. De kosten fan opstappen komme by opstappen fan de minister, deputearre steaten of it stichtingsbestjoer foar rekken fan de Steat, de provinsje, respektivelik de stichting.

Kêst 36

  • 1. Dizze regeling kin wizige wurde by ienriedich beslút fan de minister, deputearre steaten en it stichtingsbestjoer.

  • 2. Deputearre steaten binne foar it beslút ta it wizigjen fan de regeling de tastimming fan de provinsjale steaten nedich.

Kêst 37

Oan dizze regeling kin in ein makke wurde by beslút fan de minister, deputearre steaten en it stichtingsbestjoer. It algemien bestjoer stelt in likwidaasjeplan op dat foarsjocht yn de ferplichting fan de Steat, de provinsje en de stichting om alle rjochten en plichten fan it iepenbier lichem oer de Steat, de provinsje en de stichting te ferpartsjen op in yn it plan fêstleine wize.

Kêst 38

  • 1. Dizze regeling giet yn op de earste dei fan de kalindermoanne dy’t folget op it bekend meitsjen yn de Staatscourant troch de minister.

  • 2. Deputearre steaten stjoere de regeling oan de Minister fan Ynlânske Saken en Keninkryksrelaasjes.

Kêst 39

Dizze regeling wurdt oanhelle as: Mienskiplike regeling Tresoar.

Kêst 40

  • 1. De mienskiplike regeling Letterhoeke, publisearre as taheakke by it beslút fan de steatssekretaris fan Underwiis, Kultuer en Wittenskippen fan 4 juny 2002 (Staatscourant 2002, 163) wurdt ynlutsen.

  • 2. De rjochten en ferplichtings fan de Regeling Letterhoeke, lykas dy bestiene op it stuit foar it yngean fan dizze regeling bliuwe yn stân nei it yngean fan dizze regeling.

De Minister foar Basis- en Fuortset Underwiis en Media,

A. Slob

Deputearre steaten fan Fryslân,

De foarsitter

A.A.M. Brok

de sekretaris

R.E. Bouius-Riemersma

Bestjoer fan de Stichting Frysk Letterkundich Museum en Dokumintaasjesintrum;

De foarsitter

W. Verf

de sekretaris

P. de Groot

Taljochting

Algemien

Ut de wiziging fan de Wet gemeenschappelijke regelingen (fierder: Wgr) mei yngong fan 1 jannewaris 2015 folgje foar alle gearwurkingsferbannen op basis fan de Wgr ferplichte wizigings. De mienskiplike regeling Tresoar wurdt dêrop oanpast. De wizigings dy’t folgje út de oanpaste Wgr binne benammen technysk fan aard. It giet ûnder oare om de terminen dy’t jilde foar de proseduere foar sjenswizen by begrutting en jierrekken, it ferplicht stellen fan in ramtnota en konsept jierrekken dy’t oan de dielnimmers stjoerd wurde en it eksplisyt mooglik meitsjen fan it oprjochtsjen fan in privaatrjochtlik rjochtspersoan troch it Regionaal HistorischCentrum (hjirnei: RHC) nei de sjenswizeproseduere by de dielnimmers en oanpassings oangeande it bekend meitsjen.

As lêste is der in technyske oanpassing dy’t wis wol grûnstofliker gefolgen hat. Dat giet om de oanpaste bepalings oangeande de fraach hokker bestjoersorganen dielnimme en yn relaasje dêrmei de bestjoersgearstalling. It is in regeling dêr’t de kêsten 96 en 97 fan de Wgr op fan tapassing binne, fanwegen it dielnimmen fan it Ryk, de provinsje en de stichting. Op grûn fan kêst 98 Wgr is haadstik II fan de Wgr fan soartgelikense tapassing no’t in provinsjebestjoer de mienskiplike regeling (mei) oangiet.

Dizze mienskiplike regeling wie in saneamde mingde regeling, omdat fan de kant fan it provinsjebestjoer provinsjale steaten en deputearre steaten beide dielnamen. Op grûn fan kêst 40 lid 1 Wgr kinne provinsjale steaten, deputearre steaten en de kommissarissen fan de Kening in mienskiplike regeling oangean elk foar safier’t sy foar de eigen provinsje it foech hawwe. Hokker orgaan it foech hat om diel te nimmen is ôfhinklik fan de oer te dragen foegen. Allinne dielnimmende bestjoersorganen meie ommers harren foegen oerdrage (kêst 30, earste lid Wgr). By dizze regeling drage de minister, deputearre steaten en de stichting útfierende taken en foegen op (kêst 2b GR). Dat betsjut dat mei it each op de systematyk fan de Wgr provinsjale steaten yn de mienskiplike regeling gjin dielnimmer hearre te wêzen. Dat is oanpast. Provinsjale steaten binne opstapt en dêrmei is it in kolleezjeregeling wurden. De stjoeringsrelaasjes, lykas bedoeld yn de âlde regeling, bliuwe bestean.

As lêste binne bepalings oangeande de bestjoersgearstalling oanpast. It bestjoer fan Tresoar bestiet út it algemien bestjoer, it deistich bestjoer en de foarsitter, neffens kêst 12, earste lid Wgr. Yn de eardere mienskiplike regeling siet in technyske omisje foar wat de beneaming fan de foarsitter oanbelange. De foarsitter is in bestjoersorgaan en moat troch en út it algemien bestjoer oanwiisd wurde (kêst 13, njoggende lid Wgr). Fierders is de foarsitter tagelyk foarsitter en lid fan it deistich bestjoer (kêst 12, tredde lid en kêst 14, earste lid Wgr). Dat is ferdútst. It algemien bestjoer bestiet yn foargeande likegoed as hjoeddeistige fersy út sân leden (kêst 4, earste lid GR). No’t de mienskiplike regeling nei in kolleezjeregeling omset is, moatte deputearre steaten de leden fan it algemien bestjoer út harren midden oanwize (kêst 13, seisde lid Wgr). Der is dan dus gjin plak mear foar leden fan de provinsjale steaten. Dat betsjut dat trije leden fan deputearre steaten oanwiisd wurde yn it algemien bestjoer. Foar it deistich bestjoer betsjut dat dat sy mei it each op de omfang fan it algemien bestjoer fan sân bestean sil út trije leden dy’t troch it algemien bestjoer út syn midden oanwiisd wurde.

Kêst foar kêst

Oanhef

As gefolch fan de wiziging binne it, mei it each op kêst 40, earste lid fan de Wgr, deputearre steaten dy’t taken oan it bestjoer fan de mienskiplike regeling opdroegen hawwe en net mear de provinsjale steaten.

Kêst 1

Yn kêst 1 waard ûnder e. kolleksjes, de formulearring yn ‘eigendom of behear’ brûkt. Dat is korrizjearre, de kolleksjes binne eigendom fan de dielnimmers. Der binne gjin kolleksjes dy’t ien fan de dielnimmers allinne yn behear hawwe soe.

Artikel 2

It âlde kêst 2 is splitst yn in kêst oer it belang (kêst 2), oer de rjochtsfoarm (kêst 2a) en oer de taken en foegen (kêst 2b).

It behertigjen fan de belangen bedoeld yn kêst 2 hat mei ta doel it yn de kolleksjes en argiven ûnderbrochte kultureel erfgoed op aktive wize tagonklik te meitsjen en te hâlden foar en yn omtinken te bringen fan in breed publyk. As lêste wurdt it literêre klimaat yn Fryslân en yn it bysûnder de Fryske literatuer, yn de meast romme sin befoardere.

Kêst 3

It foech neamd yn kêst 19 fan de Archiefwet 1995 is oan it algemien bestjoer oerdroegen. Fangefolgen stelt it algemien bestjoer de regels fêst. Om te soargjen foar uniformiteit wurde binnen alle RHC’s dy’t ryksargyfbewarplak binne, de regels dy’t de minister foar de argyfbeskieden fan it ryk fêststelt, folge.

Kêst 3a

Dit kêst is tafoege om it mooglik te meitsjen dat it bestjoer regels fêststelle kin oer it brûken fan de Fryske taal troch Tresoar.

Kêst 4

Omdat de regeling no in kolleezjeregeling is, binne it net langer provinsjale steaten, mar deputearre steaten dy’t de leden fan de provinsje oanwize (kêst 41, earste lid, en dêrmei ferbûn 13, seisde lid Wgr). De regeling is dêrop oanpast.

It âlde fjirtjinde lid strykt net mei kêst 22, earste lid Wgr en dêrmei ferbûn de Provinciewet. As der net genôch leden oanwêzich binne, is der gjin kwoarum en kin der dus net besletten wurde. It fjirtjinde lid is dêrom ferfallen.

Nei kêst 4 is in kêst 4a ynfoege dat de gearkomste fan it algemien bestjoer regelet.

Kêst 5

Dúdlik wurdt makke hoefolle stimmen elk lid hat. Foar de folsleinens is ek it rezjym oer belangeferfrisseling opnommen sa’t dat op grûn fan kêst 22, earste lid Wgr en dêrmei ferbûn kêst 28 Provinciewet jildt, krekt as hoe’t beslútfoarming ta stân komt (kêst 22, earste lid Wgr).

Kêst 6

Kêst 31a Wgr skriuwt foar dat it iepenbier lichem beslute kin ta it oprjochtsjen fan of dielnimmen yn privaatrjochtlike rjochtspersoanen as de mienskiplike regeling yn dy mooglikheid foarsjocht. Oant 1 jannewaris 2015 wie dat altyd mooglik, of it moast wêze dat de mienskiplike regeling it beheinde (kêst 31 Wgr). Yn kêst 6, fjirde lid GR wie altyd oanjûn dat der gjin beheinings binne. Om dêryn gjin feroaring te bringen, wurdt de mooglikheid om rjochtspersoanen op te rjochtsjen eksplisyt opnommen (lid 4 nij).

Kêst 7

Dit kêst is oanpast yn ferbân mei definysjebepalings.

Kêst 8 en 9

Dizze hjoeddeistige kêsten befetsje de bepalings fan de âlde kêsten 12, 13, 14 en 15 en binne oanpast yn ferbân mei de definysjebepalings en it omsetten nei in kolleezjeregeling.

Kêst 10

Eksplisyt is makke út hoefolle leden it deistich bestjoer bestiet. Foar de folsleinens binne bepalings opnommen oer de beslútfoarming yn it deistich bestjoer, sa’t dy út de Provinciewet folgje.

Kêst 13

Dit kêst is oanpast oan kêst 33b Wgr.

Kêst 14

Dit kêst regelet de beneaming en de taken fan de foarsitter (fan it iepenbier lichem). It âlde kêst 10, twadde lid, is ferfallen no’t it deistich bestjoer sels in útfierend orgaan is, dat syn eigen besluten útfiere lit. Dat is gjin foech fan de foarsitter.

Kêst 16

Dit kêst is oanpast yn ferbân mei it omsetten nei kolleezjeregeling. It âlde kêst 23, sânde lid, is ferfallen omdat de fêststelling fan bydragen in foech fan it algemien bestjoer is, net fan de minister en it kolleezje.

Kêst 17

Dit kêst is oanpast yn ferbân mei it omsetten nei kolleezjeregeling.

Kêst 18 en 18a

Foar de lêsberens is kêst 18 opsplitst, wêrby’t de systematyk fan de kêsten 34 en 35 Wgr folge is.

Kêst 18 is oanpast oan de nije finansjele bepalings yn kêst 34, 34b en 35 Wgr. Sa is der in ramtnota (de algemiene finansjele en beliedsmjittige ramten) yntrodusearre (lid 1) en is de termyn foar sjenswizen nei acht wike oprutsen (lid 2). Yn it âlde kêst 20, achtste lid, wurdt foarskreaun dat de begrutting foar goedkarren oan de provinsjale steaten en minister oanbean wurdt. Dat is yn striid mei kêst 10:26 Awb. It algemien bestjoer stelt de begrutting fêst. Goedkarren is yn striid mei it systeem fan Wgr. Fierder moat de begrutting oanbean wurde oan de Minister fan Ynlânske Saken en Keninkryksrelaasje as finansjeel tafersjochhâlder (kêst 34, twadde lid Wgr).

Kêst 19

It twadde lid fan dit kêst wie te ûnbegrinzge troch ‘safolle mooglik’. Der moat eksplisyt fêstlein wurde wannear’t de kêsten 18 en 18a wol en wannear net fan soartgelikense tapassing binne. Dat is no oanpast.

Kêst 21

Dit kêst is oanpast oan de nije finansjele bepalings yn kêst 34, 34b en 35 Wgr. Sa is in foarriedige jierrekken yntrodusearre (lid 1).

Kêst 22

It twadde lid skriuwt foar dat it persintaazje reservearring op syn meast 10% is. Allinne foar it wizigjen fan taken en foegen is feroaring bûten de offisjele wizigingsproseduere mooglik (sjoch kêst 10, twadde lid Wgr). It feroarjen fan it persintaazje kin dus net oan de minister en provinsje oerlitten wurde, lykas yn de âlde regeling it gefal wie. Sadwaande is dy sin derút helle.

Kêst 23

De fêststelling fan de definitive bydragen is in foech fan it algemien bestjoer. Dy bydrage wurdt yn de begrutting fêststeld. Neffens kêst 34, earste lid, fan de Wgr is dat in foech fan it algemien bestjoer. De yn de begrutting opnommen bedraggen foarmje in ferplichte útjefte foar de dielnimmers.

Kêst 24

Yn it âlde kêst 25, earste lid stiet dat goedkarring fan de minister en deputearre steaten in eask is. Dat is yn striid mei kêst 10:26 Awb. It algemien bestjoer stelt de regels fêst.

Kêst 27

Dit kêst is oanpast om dúdlik te meitsjen wa’t easkje kin om de stikken yn te sjen.

Kêst 28

Dit kêst is oanpast oan it feit dat dit in kolleezjeregeling is. Yn de âlde regeling waard dizze ferplichting ek oan provinsjale steaten oplein. Dat is korrizjearre.

Kêst 29

De beneaming, it tydlik út it amt setten en it ûntslach fan de direkteur is in foech fan it deistich bestjoer (kêst 33b, earste lid ûnder d Wgr).

Kêst 30

No’t beneaming fan de direkteur troch it deistich bestjoer dien wurde moat leit it yn ‘e reden ek de ferfanging en ynstruksje troch it deistich bestjoer regelje te litten.

Kêst 31

De ferwizing yn it twadde lid is oanpast.

Kêst 32

De twadde folsin oer mandaat kin ferfalle, no’t dat foech eks kêst 10:3, earste lid Awb altyd bestiet.

Kêst 33

De bepaling is ferdútst oangeande hokker regeling fan tapassing is, en dat it in foech fan it deistich bestjoer is om de regels fêst te stellen.

Kêst 34 tot en met 37

Dizze kêsten binne oanpast yn ferbân mei it omsetten nei kolleezjeregeling.

Kêst 38

Dit kêst is oanpast oan it nije kêst 42 Wgr.

Kêst 39

De namme fan it iepenbier lichem wie Letterhoeke. Dy namme is nea brûkt. It iepenbier lichem stiet bekend ûnder de namme Tresoar, dy’t no ek yn dizze regeling fêstlein wurdt.

De Minister foar Basis- en Fuortset Underwiis en Media, A. Slob

Deputearre steaten fan Fryslân, De foarsitter A.A.M. Brok de sekretaris R.E. Bouius-Riemersma

Bestjoer fan de Stichting Frysk Letterkundich Museum en Dokumintaasjesintrum; De foarsitter W. Verf de sekretaris P. de Groot

Deputearre steaten fan de provinsje Fryslân, De foarsitter De sekretaris

De Stichting Frysk Letterkundich Museum en Dokumintaasjesintrum, De foarsitter De sekretaris

TOELICHTING

Algemeen

Uit de wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen (verder: Wgr) per 1 januari 2015 volgen voor alle samenwerkingsverbanden op basis van de Wgr verplichte wijzigingen. De gemeenschappelijke regeling Tresoar wordt hierop aangepast. De wijzigingen die volgen uit de aangepaste Wgr zijn vooral technisch van aard. Het betreft onder meer de termijnen die gelden voor de zienswijzeprocedure bij begroting en jaarrekening, het verplicht stellen van een kadernota en concept jaarrekening die aan de deelnemers worden gezonden en het expliciet mogelijk maken van het oprichten van een privaatrechtelijke rechtspersoon door het Regionaal Historisch Centrum (hierna: RHC) na de zienswijzeprocedure bij de deelnemers en aanpassingen rondom bekendmaking.

Ten slotte is er een technische aanpassing die wel degelijk grondstoffelijker gevolgen heeft. Dit betreffen de aangepaste bepalingen rondom de vraag welke bestuursorganen deelnemen en in relatie daarmee de bestuurssamenstelling. Dit is een regeling waarop de artikelen 96 en 97 van de Wgr van toepassing zijn, vanwege de deelname van het Rijk, de provincie en de stichting. Krachtens artikel 98 Wgr is hoofdstuk II van de Wgr van overeenkomstige toepassing nu een provinciebestuur de gemeenschappelijke regeling (mede) aangaat.

Deze gemeenschappelijke regeling was een zogenoemde gemengde regeling, omdat vanuit het provinciebestuur zowel provinciale staten als gedeputeerde staten deelnamen. Op grond van artikel 40 lid 1 Wgr kunnen provinciale staten, gedeputeerde staten en de commissarissen van de Koning een gemeenschappelijke regeling treffen ieder voor zover zij voor de eigen provincie bevoegd zijn. Welk orgaan bevoegd is tot deelneming is afhankelijk van de over te dragen bevoegdheden. Slechts deelnemende bestuursorganen mogen immers hun bevoegdheden overdragen (art. 30, eerste lid Wgr). Bij deze regeling dragen de Minister, gedeputeerde staten en de stichting uitvoerende taken en bevoegdheden op (art. 2b GR). Dat betekent dat gelet op de systematiek van de Wgr provinciale staten geen deelnemer horen te zijn in de gemeenschappelijke regeling. Dit is aangepast. Provinciale staten zijn uitgetreden en het is daarmee een collegeregeling geworden. De sturingsrelaties zoals bedoeld in de oude regeling, blijft gehandhaafd.

Ten slotte zijn bepalingen aangepast rondom de bestuurssamenstelling. Het bestuur van Tresoar bestaat uit het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter, overeenkomstig artikel 12, eerste lid Wgr. In de vorige gemeenschappelijke regeling zat een technische omissie waar het de benoeming van de voorzitter betreft. De voorzitter is een bestuursorgaan en moet worden aangewezen door en uit het algemeen bestuur (art. 13, negende lid Wgr). Vervolgens is de voorzitter tevens voorzitter en lid van het dagelijks bestuur (art. 12, derde lid en art 14, eerste lid Wgr). Dit is verduidelijkt. Het algemeen bestuur bestaat zowel in voorgaande als huidige versie ten slotte uit zeven leden (art. 4, eerste lid GR). Nu de gemeenschappelijke regeling is omgezet tot een collegeregeling moeten gedeputeerde staten de leden van het algemeen bestuur uit hun midden aanwijzen (art. 13, zesde lid Wgr). Er is dan dus geen plek meer voor leden van de provinciale staten. Dat betekent dat drie leden van gedeputeerde staten worden aangewezen in het algemeen bestuur. Voor het dagelijks bestuur betekent dit dat zij gelet op de omvang van het algemeen bestuur van zeven zal bestaan uit drie leden die door het algemeen bestuur uit zijn midden worden aangewezen

Artikelsgewijs

Aanhef

Als gevolg van de wijziging zijn het, gelet op artikel 40, eerste lid van de Wgr, gedeputeerde staten die taken hebben opgedragen aan het bestuur van de gemeenschappelijke regeling en niet meer de provinciale staten.

Artikel 1

In artikel 1 werd onder e. collecties, de formulering in “eigendom of beheer” gebruikt. Dit is gecorrigeerd, de collecties zijn eigendom van de deelnemers. Er zijn geen collecties die een van de deelnemers alleen in beheer zou hebben.

Artikel 2

Het oude artikel 2 is gesplitst in een artikel over het belang (art. 2), over de rechtsvorm (art. 2a) en over de taken en bevoegdheden (art. 2b).

De behartiging van de belangen bedoeld in artikel 2 heeft mede tot doel het in de collecties en archieven ondergebrachte cultureel erfgoed op actieve wijze toegankelijk te maken en te houden voor en onder de aandacht te brengen van een breed publiek. Ten slotte wordt het literaire klimaat in Fryslân en in het bijzonder de Friese literatuur, in de meest ruime zin bevorderd.

Artikel 3

De bevoegdheid genoemd in artikel 19 van de Archiefwet 1995 is overgedragen aan het algemeen bestuur. Dientengevolge stelt het algemeen bestuur de regels vast. Om te zorgen voor uniformiteit worden binnen alle RHC’s die rijksarchiefbewaarplaats zijn, de regels die de minister voor de archiefbescheiden van het rijk vaststelt, gevolgd.

Artikel 3a

Dit artikel is toegevoegd om het mogelijk te maken dat het bestuur regels kan vaststellen over het gebruik van de Friese taal door Tresoar.

Artikel 4

Omdat de regeling thans een collegeregeling is, zijn het niet langer provinciale staten, maar gedeputeerde staten die de leden vanuit de provincie aanwijzen (art. 41, eerste lid, jo. 13, zesde lid Wgr). De regeling is daarop aangepast.

Het oude veertiende lid is niet in overeenstemming met artikel 22, eerste lid Wgr jo. de Provinciewet. Indien er niet voldoende leden aanwezig zijn, is er geen quorum en kan er dus niet besloten worden. Het veertiende lid is daarom vervallen.

Na artikel 4 is een artikel 4a ingevoegd dat de vergadering van het algemeen bestuur regelt.

Artikel 5

Duidelijk wordt gemaakt hoeveel stemmen ieder lid heeft. Voor de volledigheid is ook het regime over belangenverstrengeling opgenomen zoals dat krachtens artikel 22, eerste lid Wgr jo. art. 28 Provinciewet geldt, net als hoe besluitvorming tot stand komt (art. 22, eerste lid Wgr).

Artikel 6

Artikel 31a Wgr schrijft voor dat het openbaar lichaam kan beslissen tot oprichting van of deelneming in privaatrechtelijke rechtspersonen indien de gemeenschappelijke regeling in die mogelijkheid voorziet. Tot 1 januari 2015 was dit altijd mogelijk, tenzij de gemeenschappelijke regeling het beperkte (art. 31 Wgr). In artikel 6, vierde lid GR was altijd aangegeven dat er geen beperkingen zijn. Om daarin geen verandering te brengen wordt de mogelijkheid om rechtspersonen op te richten expliciet opgenomen (lid 4 nieuw).

Artikel 7

Dit artikel is aangepast i.v.m. definitiebepalingen.

Artikel 8 en 9

Deze huidige artikelen bevatten de bepalingen van de oude artikelen 12, 13, 14 en 15 en zijn aangepast i.v.m. de definitiebepalingen en de omzetting tot collegeregeling.

Artikel 10

Expliciet is gemaakt uit hoeveel leden het dagelijks bestuur bestaat. Voor de volledigheid zijn bepalingen opgenomen over de besluitvorming in het dagelijks bestuur, zoals deze volgen uit de Provinciewet.

Artikel 13

Dit artikel is aangepast aan artikel 33b Wgr.

Artikel 14

Dit artikel regelt de benoeming en de taken van de voorzitter (van het openbaar lichaam). Het oude artikel 10, tweede lid, is vervallen nu het dagelijks bestuur zelf een uitvoerend orgaan is, dat zijn eigen besluiten laat uitvoeren. Dat is geen bevoegdheid van de voorzitter.

Artikel 16

Dit artikel is aangepast in verband met de omzetting tot collegeregeling. Het oude artikel 23, zevende lid, is komen te vervallen omdat de vaststelling van bijdragen een bevoegdheid van het algemeen bestuur is, niet van de minister en het college.

Artikel 17

Dit artikel is aangepast in verband met de omzetting tot collegeregeling.

Artikel 18 en 18a

Voor de leesbaarheid is artikel 18 opgesplitst, waarbij de systematiek van de artikelen 34 en 35 Wgr is gevolgd.

Artikel 18 is aangepast aan de nieuwe financiële bepalingen in artikel 34, 34b en 35 Wgr. Zo is er een kadernota (de algemene financiële en beleidsmatige kaders) geïntroduceerd (lid 1) en is de termijn voor zienswijzen opgerekt naar acht weken (lid 2). In het oude artikel 20, achtste lid, wordt bepaald dat de begroting ter goedkeuring aan provinciale staten en de minister wordt aangeboden. Dat is in strijd met artikel 10:26 Awb. Het algemeen bestuur stelt de begroting vast. Goedkeuring is in strijd met het systeem van de Wgr. Voorts moet de begroting aangeboden worden aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties als financieel toezichthouder (art. 34, tweede lid Wgr).

Artikel 19

Het tweede lid van dit artikel was te onbepaald door “zo veel mogelijk”. Er moet expliciet bepaald worden wanneer de artikelen 18 en 18a wel en wanneer niet van overeenkomstige toepassing zijn. Dat is thans aangepast.

Artikel 21

Dit artikel is aangepast aan de nieuwe financiële bepalingen in artikel 34, 34b en 35 Wgr. Zo is er een voorlopige jaarrekening geïntroduceerd (lid 1).

Artikel 22

Het tweede lid schrijft voor dat het percentage reservering maximaal 10% is. Slechts voor het wijzigen van taken en bevoegdheden is verandering buiten de officiële wijzigingsprocedure mogelijk (zie art. 10, tweede lid Wgr). Het veranderen van het percentage kan dus niet aan de minister en provincie worden overgelaten, zoals in de oude regeling was bepaald. Zodoende is deze zinsnede verwijderd.

Artikel 23

De vaststelling van de definitieve bijdragen is een bevoegdheid van het algemeen bestuur. Deze bijdrage wordt vastgesteld in de begroting. Conform artikel 34, eerste lid, van de Wgr is dit een bevoegdheid van het algemeen bestuur. De in de begroting opgenomen bedragen vormen een verplichte uitgave voor de deelnemers.

Artikel 24

In het oude artikel 25, eerste lid wordt bepaald dat goedkeuring van de minister en gedeputeerde staten vereist is. Dat is in strijd met artikel 10:26 Awb. Het algemeen bestuur stelt de regels vast.

Artikel 27

Dit artikel is aangepast om duidelijk te maken wie inzage kan verlangen.

Artikel 28

Dit artikel is aangepast aan het feit dat dit een collegeregeling is. In de oude regeling werd deze verplichting ook aan provinciale staten opgelegd. Dit is gecorrigeerd.

Artikel 29

De benoeming, schorsing en het ontslag van de directeur is een bevoegdheid van het dagelijks bestuur (art. 33b, eerste lid onder d Wgr).

Artikel 30

Nu benoeming van de directeur door het dagelijks bestuur moet geschieden ligt het voor de hand ook de vervanging en instructie door het dagelijks bestuur te laten regelen.

Artikel 31

De verwijzing in het tweede lid is aangepast

Artikel 32

De tweede volzin over mandaat kan vervallen, nu deze bevoegdheid ex artikel 10:3, eerste lid Awb altijd bestaat.

Artikel 33

De bepaling is verhelderd omtrent welke regeling van toepassing is, en dat het een bevoegdheid van het dagelijks bestuur is om de regels vast te stellen.

Artikel 34 tot en met 37

Deze artikelen zijn aangepast i.v.m. omzetting tot collegeregeling

Artikel 38

Dit artikel is aangepast aan het nieuwe artikel 42 Wgr.

Artikel 39

Het openbaar lichaam was genaamd Letterhoeke. Deze naam is nooit gebruikt. Het openbaar lichaam staat bekend onder de naam Tresoar, die nu ook in deze regeling wordt vastgelegd.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob

Gedeputeerde staten van Fryslân, De voorzitter A.A.M. Brok

De secretaris R.E. Bouius-Riemersma

Bestuur van de Stichting Frysk Letterkundich Museum en Dokumintaasjesintrum; De voorzitter W. Verf

De secretaris P. de Groot

Gedeputeerde staten van de provincie Fryslân, De voorzitter ..................................

De secretaris ..................................

De Stichting Frysk Letterkundich Museum en Dokumintaasjesintrum, De voorzitter ..................................

De secretaris ..................................

Naar boven