De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat;
Gelet op de artikelen 9, vijfde lid en 24, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000,
de artikelen 1.17, onderdeel a en 3.42, eerste lid, onderdeel e, van het Vreemdelingenbesluit
2000 en artikel 1o, eerste lid, onderdeel b, tweede en derde lid, van het Besluit
uitvoering Wet arbeid vreemdelingen;
Besluit:
ARTIKEL I
Het Voorschrift Vreemdelingen 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1.5, onderdeel i, wordt ‘redelijk vermoeden van misbruik of misstanden’
vervangen door ‘redelijk vermoeden van onregelmatigheden, misstanden of misbruik’.
B
Na artikel 3.20d wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 3.20e
-
1. Onder geldige medewerkersparticipatie als bedoeld in artikel 1o, eerste lid, onderdeel
b, van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen wordt verstaan:
-
a. aandelen in het bedrijf ter grootte van minimaal 1% van de onderneming bij sluiten
van de overeenkomst;
-
b. certificaten van aandelen ter grootte van minimaal 1% in de onderneming bij sluiten
van de overeenkomst;
-
c. aandelenopties die recht geven om tegen een vooraf bij tekenen van de arbeidsovereenkomst
bepaalde prijs aandelen ter grootte van minimaal 1% van de onderneming op het moment
van sluiten van de overeenkomst, te verkrijgen.
-
2. Aan het recht om het minimale percentage aan aandelen, bedoeld in het eerste lid,
te verkrijgen of wanneer deze onvoorwaardelijk worden, mogen geen individuele prestatievoorwaarden
verbonden zijn.
-
3. De eventueel overeengekomen periode waarin de medewerkersparticipatie onvoorwaardelijk
wordt, valt binnen de termijn van drie jaar nadat de arbeidsovereenkomst in werking
is getreden.
-
4. Onze Minister van Justitie en Veiligheid beoordeelt of een onderneming startend en
innovatief is met schaalbare bedrijfsactiviteiten aan de hand van het toetsingskader,
bedoeld in artikel 1o, tweede lid, van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen
dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 8c. Voor deze beoordeling
wordt advies gevraagd aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.
C
Artikel 3.23 komt te luiden:
Artikel 3.23
Als buitenlandse onderwijsinstelling, bedoeld in artikel 3.42, eerste lid, onderdeel
e, van het Besluit, zijn aangewezen de onderwijsinstellingen die in de top 200 van
ten minste twee van afzonderlijke uitgevers afkomstige algemene ranglijsten of beschikbare
ranglijsten per faculteit en vakgebied vermeld staan van:
-
a. de Times Higher Education World University Rankings;
-
b. de QS World University Rankings;
-
c. de Academic Ranking of World Universities.
D
In de tabel in artikel 3.34a komt rij l te luiden:
l. minderjarig kind dat een aanvraag indient voor ‘verblijf als familie- of gezinslid’
bij een vreemdeling die verblijf heeft gekregen of heeft aangevraagd voor het verblijfsdoel
‘tijdelijke humanitaire gronden’, tenzij die verblijfsvergunning is verleend op grond
van artikel 3.48, tweede lid, onder a, van het Besluit
|
€ 0
|
€ 0
|
E
In artikel 3.34c, tweede lid, wordt ‘artikel 3.50, eerste lid, of artikel 3.51, eerste
lid, aanhef en ander a, ten eerste, van het Besluit’ vervangen door ‘artikel 3.50,
eerste lid, of artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder a, ten eerste, of artikel
3.51, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit’.
F
Bijlage 7f, behorend bij artikel 3.3, eerste lid, onderdeel a, komt te luiden als
aangegeven in de bijlage 7f behorend bij deze regeling.
G
Bijlage 7f2, behorend bij de artikelen 3.3, eerste lid, onderdelen b, d en g, 3.5,
onderdeel a en 3.6, onderdeel b, komt te luiden als aangegeven in de bijlage 7f2 behorend
bij deze regeling.
H
Na bijlage 8b wordt een bijlage toegevoegd als aangegeven in de bijlage 8c behorend
bij deze regeling.
ARTIKEL II
Artikel 3.20e en de daarbij behorende bijlage 8c, zoals die luidden op 31 mei 2025,
blijven tot en met 31 mei 2026 van toepassing met betrekking tot de vreemdeling die
op basis van artikel 1o van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen en artikel
3.31, zesde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 werkzaamheden verricht.
ARTIKEL III
-
1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juni 2021, met uitzondering van
artikel I, onderdeel C, dat in werking treedt met ingang van 1 juli 2021.
-
2. Artikel 3.20e en de daarbij behorende bijlage 8c vervallen met ingang van 1 juni
2025.
TOELICHTING
Algemeen
Deze regeling tot wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 bevat onder andere
een aanpassing van het zoekjaar hoogopgeleiden, de introductie van een tijdelijke
verblijfsregeling voor essentieel personeel van startende, innovatieve ondernemingen,
twee aanpassingen van legestarieven en de opname van nieuwe modellen van verblijfsdocumenten.
Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel A (artikel 1.5, onderdeel i)
In artikel 1.5 is de invulling van de zorgplicht voor de erkende referent van een
vreemdeling die als au pair in Nederland verblijft of wil verblijven opgenomen. In
onderdeel i is geregeld dat de erkende referent bij kennis of een redelijk vermoeden
van misbruik of misstanden en bij meldingen hiervan passende maatregelen treft. Volgens
artikel 4.19, eerste lid, onderdeel j, geldt voorts in dergelijke gevallen een informatieplicht.
In lijn met deze informatieplicht wordt met deze wijziging ook in gevallen waarin
sprake is van kennis of een redelijk vermoeden van onregelmatigheden de zorgplicht
van toepassing. Daarmee is de redactie van artikel 1.5, onderdeel i en artikel 4.19,
eerste lid, onderdeel j, op dit punt hetzelfde.
Onderdelen B en H (artikel 3.20e en bijlage 8c, behorend bij artikel 3.20e)
Het besluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen en het
Vreemdelingenbesluit 2000 in verband met een tijdelijke vrijstelling voor startende
innovatieve ondernemingen introduceert een tijdelijke verblijfsregeling voor essentieel
personeel van startende, innovatieve ondernemingen. Door middel van het toevoegen
van artikel 1o aan het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen (hierna: BuWav)
is daartoe een tijdelijke vrijstelling van de tewerkstellingsvergunningsplicht voor
essentieel personeel van startende innovatieve ondernemingen gecreëerd. Daarnaast
is een corresponderende tijdelijke grondslag in het Vreemdelingenbesluit 2000 (artikel
3.31, zesde lid) opgenomen voor de verlening van een verblijfsvergunning aan vreemdelingen
die voldoen aan de voorwaarden voor de verblijfsregeling. Zij krijgen de verblijfsvergunning
regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid in loondienst’.
In artikel 1o, eerste lid, onderdeel b, tweede en derde lid, van het voornoemde besluit
is bepaald dat bij ministeriële regeling het toetsingskader wordt opgenomen aan de
hand waarvan wordt bepaald of er sprake is van een onderneming die startend en innovatief
is met schaalbare bedrijfsactiviteiten alsmede dat er nadere regels worden gesteld
over de medewerkersparticipatie en de hoogte van het vereiste percentage daarvan,
aan de hand waarvan wordt beoordeeld of de vreemdeling in kwestie een essentieel personeelslid
van deze onderneming is. Deze wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 strekt
daartoe.
artikel 3.20e
In het eerste lid worden nadere regels vastgelegd over de medewerkersparticipatie
zoals benoemd in artikel 1o, eerste lid onder b, en derde lid, van het BuWav. Om in
aanmerking te komen voor de vrijstelling van de tewerkstellingsvergunningplicht zoals
in bepaald in artikel 1o van het BuWav, wordt aan een startende innovatieve onderneming
de voorwaarde gesteld dat de vreemdeling een vorm van medewerkersparticipatie ontvangt.
De hoogte van de medewerkersparticipatie wordt in onderhavige regeling vastgesteld
op minimaal 1%. De vormen van medewerkersparticipatie worden beperkt tot de volgende
drie vormen omdat deze het meest in de praktijk voorkomen en binnen de doelstelling
van de regeling vallen. Het gaat daarbij om: aandelen in het bedrijf ter grootte van
minimaal 1% van de onderneming bij sluiten van de overeenkomst, certificaten van aandelen
ter grootte van minimaal 1% in de onderneming bij sluiten van de overeenkomst, aandelenopties
die recht geven om tegen een vooraf bij tekenen van de arbeidsovereenkomst bepaalde
prijs aandelen ter grootte van minimaal 1% van de onderneming op het moment van sluiten
van de overeenkomst, te verkrijgen.
Aangezien de medewerkersparticipatie een belangrijke indicator is waarom het personeelslid
essentieel is voor (het doorgroeien) van de startende innovatieve onderneming met
schaalbare bedrijfsactiviteiten, mag dit geen lege huls zijn. Het moet gaan om een
werkelijk aandeel van minimaal 1% van het bedrijf. Uit gesprekken met belanghebbenden
uit de sector, waaronder TechLeap (het voormalige StartupDelta), en analyses is namelijk
naar voren gekomen dat bij de drie genoemde vormen van medewerkersparticipatie bij
1% al sprake is van een significante deelname in de onderneming. Door dit percentage
te hanteren, wordt dus gewaarborgd dat het inderdaad gaat om een personeelslid dat
van groot belang is voor de onderneming. Aan het verkrijgen van dit minimale percentage
van de onderneming mogen geen individuele prestatievoorwaarden gesteld worden (tweede
lid). Ook moet de eventueel overeengekomen periode waarin de medewerkersparticipatie
onvoorwaardelijk wordt vallen binnen de termijn van drie jaar nadat de arbeidsovereenkomst
in werking is getreden (derde lid). Dit geldt voornamelijk voor de aandelenopties,
omdat in dat geval afspraken gemaakt worden overeen toekomstige gebeurtenis. Aan de
mogelijkheid om aandelenopties te verzilveren kunnen voorwaarden worden verbonden.
Een voorbeeld is een ‘inverdienperiode’. Op het moment dat aan deze voorwaarden is
voldaan, kan de werknemer de optie verzilveren en wordt de medewerkersparticipatie
onvoorwaardelijk. Op deze manier is het mogelijk voor de werknemer om ook op een later
moment zijn aandelenopties te verzilveren
Onze Minister van Justitie en Veiligheid beoordeelt of een onderneming startend en
innovatief is met schaalbare bedrijfsactiviteiten aan de hand van het toetsingskader,
bedoeld in artikel 1o, tweede lid, van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen
dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 8c. Voor deze beoordeling
wordt advies gevraagd aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.
De Immigratie- en Naturalisatiedienst vraagt een advies aan de Rijksdienst voor Ondernemend
Nederland over de status van de onderneming waarvoor een verblijfsvergunning voor
het essentieel personeelslid als bedoeld in artikel 3.31, zesde lid, van het Vreemdelingenbesluit
2000 wordt aangevraagd. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland beoordeelt of sprake
is van een startende innovatieve onderneming met schaalbare bedrijfsactiviteiten.
Daarbij wordt de onderneming getoetst op de organisatorische aspecten, innovatief
vermogen, schaalbaarheid van bedrijfsactiviteiten, de rol van het essentieel personeel
voor de startup, de financiële positie van de onderneming en de overeenkomst tussen
de onderneming en het personeelslid. Als de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
negatief oordeelt, wordt de aanvraag met inachtneming van artikel 3:49 van de Algemene
wet bestuursrecht door de IND afgewezen.
bijlage 8c
Op basis van het in bijlage 8c, behorend bij artikel 3.20, vierde lid, opgenomen toetsingskader
beoordeelt de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland de onderneming op innovatief
vermogen en schaalbaarheid van bedrijfsactiviteiten, de financiële positie, draagkracht
en structuur van de startende onderneming ten behoeve van het advies aan de IND. Ook
toetst de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland de overeenkomst tussen de onderneming
en het personeelslid. In het toetsingskader zijn tevens een toelichting en voorbeelden
van bewijsstukken opgenomen waarmee kan worden aangetoond dat de onderneming in aanmerking
komt voor de verblijfsregeling.
Onderdeel C (artikel 3.23)
Bij brief van 17 mei 2021 is de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2020/21, 30 573, nr. 183) geïnformeerd over de aanpassing van de regels omtrent het zoekjaar hoogopgeleiden.
Het zoekjaar is vastgelegd in artikel 3.42 van het Vreemdelingenbesluit 2000 en betreft
een verblijfsvergunning met de duur van één jaar. Het zoekjaar staat onder andere
open voor vreemdelingen die in de drie jaar direct voorafgaand aan de aanvraag aan
een buitenlandse onderwijsinstelling met goed gevolg een masteropleiding of een postdoctorale
opleiding van ten minste twaalf maanden hebben afgerond of zijn gepromoveerd. Voor
de buitenlandse onderwijsinstellingen geldt op grond van artikel 3.23 dat zij opgenomen
dienen te zijn in de top 200 van de algemene ranglijsten of de beschikbare ranglijsten
per faculteit en vakgebied, zoals gepubliceerd door een drietal uitgevers: ShanghaiRanking
Consultancy, Quacquarelli Symonds en Times Higher Education.
De wijziging beoogt een evenwichtiger zoekjaarbeleid tot stand te brengen door de
discrepantie tussen lijsten van de afzonderlijke uitgevers te overbruggen. Uit het
gewijzigde artikel 3.23 blijkt dat buitenlandse onderwijsinstellingen voortaan in
minstens twee beschikbare lijsten (algemeen, facultair of vakgebiedspecifiek) opgenomen
dienen te zijn. Ranglijsten die door dezelfde uitgever zijn uitgebracht tellen daarbij
als één. Dit betekent dat afgestudeerden of gepromoveerden niet langer in aanmerking
zullen komen voor het zoekjaar, indien hun onderwijsinstelling slechts op een van
de lijsten voorkomt.
Onderdeel D (artikel 3.34a, onderdeel l)
Minderjarige kinderen van slachtoffers van mensenhandel zijn geen leges verschuldigd
wanneer zij een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde
tijd in het kader van verblijf als familie- of gezinslid indienen. Omdat arbeidsuitbuiting
ook een vorm van mensenhandel is ligt het in de rede om ook voor deze aanvragen geen
leges te heffen.
Onderdeel E (artikel 3.34c, tweede lid)
Artikel 3.51, eerste lid, onderdeel c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 voorziet
in de mogelijkheid om een aanvraag om een (zelfstandige) verblijfsvergunning regulier
verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden aan te vragen indien de relatie
tussen de vreemdeling en de referent door het overlijden van de referent is verbroken.
Aangezien deze verblijfsvergunning is gebaseerd op de gezinsherenigingsrichtlijn is
het legestarief van € 192 voor meerderjarigen van toepassing. Voor minderjarigen geldt
op grond van artikel 3.34jb een legestarief van € 64.
Onderdelen F en G (bijlage 7f, behorend bij artikel 3.3, eerste lid, onderdeel a en
bijlage 7f2, behorend bij de artikelen 3.3, eerste lid, onderdelen b, d en g, 3.5,
onderdeel a en 3.6, onderdeel b)
De Immigratie- en Naturalisatiedienst heeft nieuwe documenten voor het zogenaamde
W-document en W2-document in gebruik genomen. De bijbehorende voorbeelden van deze
nieuwe documenten zijn als bijlagen opgenomen.
Artikelen II en III
Artikel 1o van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen vervalt na vier jaar,
daarom vervalt ook deze regeling vier jaar na inwerkingtreding. Voor het overgangsrecht
wordt aangesloten bij het overgangsrecht van artikel III van het besluit tot wijziging
van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen en het Vreemdelingenbesluit 2000
in verband met een tijdelijke vrijstelling voor startende innovatieve ondernemingen.
Artikel 3.20e en de daarbij behorende bijlage 8c, zoals die luidden op 31 mei 2025,
blijven tot en met 31 mei 2026 van toepassing met betrekking tot de vreemdeling die
op basis van artikel 1o van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen en artikel
3.31, zesde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 werkzaamheden verricht.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
A. Broekers-Knol