TOELICHTING
Algemeen deel
1. Inleiding
De Subsidieregeling Demonstratie Klimaattechnologieën en -innovaties in transport
(hierna: regeling DKTI) geeft een kader voor het verstrekken van subsidies ter bevordering
van de totstandkoming van klimaattechnologieën en -innovaties in de sector transport.
Met het programma wordt de transitie naar innovatieve en duurzame energiedragers gestimuleerd.
Hierbij richt het programma zich op ontwikkeling van vervoersmiddelen en bijbehorende
tank- en laadinfrastructuur in een pre-commerciële fase.
Jaarlijks worden de technologie- en innovatieopgaven opnieuw geprioriteerd. In het
klimaatakkoord wordt beschreven dat de bestaande regeling DKTI kan worden aangewend
voor onder meer:
-
• Bussen, doelgroepenvervoer, reinigingsvoertuigen;
-
• Nieuwe concepten voor stadslogistiek, zoals Light Electric Vehicles en cargobikes
en
-
• Het bevorderen van de ontwikkeling en het aanbod van zero-emissie voertuigen en schepen.
Met deze regeling wordt de derde tranche van de Subsidieregeling Demonstratie Klimaattechnologieën
en -innovaties in transport (hierna: wijzigingsregeling DKTI) vastgesteld en opengesteld.
Deze toelichting beschrijft de wijzigingen ten opzichte van de tweede tranche van
de regeling DKTI en geeft hiervoor de argumentatie.
2. Hoofdlijnen wijziging
Ten opzichte van 2019 wordt de regeling DKTI uitgebreid met een nieuwe categorie,
genoemd ‘learning by using’. Het doel van learning bij using is het opdoen en delen
van ervaring met grootschalige aanschaf en gebruik van zero-emissie voertuigen in
het goederenvervoer om hierdoor kennis over een effectieve en efficiënte inzetbaarheid
(bijvoorbeeld in verband met de actieradius, de laadduur of meer in algemene zin de
operationele kosten) van deze voertuigen verder te verhogen. Concreet betreft dit
zero-emissie voertuigen in de categorieën N2 vanaf een maximumgewicht van 4.250 kg
en N3. Projecten betreffende het rijden op biobrandstoffen worden niet ondersteund
vanuit learning by using.
Verwacht wordt dat ondernemingen in lbu-samenwerkingsverbanden investeren in voertuigen
en – indien nodig – voor het project relevante tank- of laadinfrastructuur. De wijzigingsregeling
DKTI voorziet erin dat niet alleen de gesteunde bedrijven zelf waardevolle informatie
inwinnen over de mogelijkheden om zero-emissie vervoermiddelen grootschalig in te
zetten in hun dagelijkse logistieke processen. Projecten voorzien er ook in dat opgedane
ervaringen worden gedeeld met de sector als geheel waardoor ook de onzekerheden van
potentiele toekomstige gebruikers over het gebruik van zero-emissie toepassingen kunnen
worden verkleind. Tenslotte kunnen aan de aanbodkant gedeelde kennis en ervaringen
dienen als input voor verdere aanpassing van zero-emissie-voertuigen aan de behoeften
van grootschalige inzet.
Afgezien van deze toevoeging blijft de regeling DKTI op hoofdlijnen ongewijzigd. Evenals
in voorgaande jaren zal de regeling DKTI bijdragen aan de ontwikkeling en demonstratie
van nieuwe emissiearme oplossingen via de projectsoorten ‘experimentele ontwikkeling’
en ‘proeftuin’. Deze projectsoorten zullen zich blijven richten op dezelfde voertuigtypen
als in 2019, te weten voertuigen voor goederenvervoer over de weg, bussen, twee- en
driewielers, mobiele machines, en vaartuigen. Ter verduidelijking van het toepassingsgebied
van de regeling DKTI is de bestaande voertuigcategorie grondgebonden voertuigen op
luchthavens herbenoemd naar emissiearme mobiele machine op luchthaventerreinen. Dit
voertuigtype komt enkel voor de projectsoort ‘experimentele ontwikkeling’ in aanmerking.
De steunmogelijkheden voor mobiele machines (buiten luchthaventerreinen) zijn aangepast
aan de vereisten van de structurele aanpak van de stikstofproblematiek. Binnen deze
categorie komen enkel zero-emissie mobiele machines in aanmerking voor steun. Om het
gebruik van zero-emissie mobiele machines bij woningbouw te stimuleren krijgen projecten
proeftuin bij de beoordeling een bonus van tien punten als de machine wordt gebruikt
voor woningbouw. Voorwaarde is wel dat de adviescommissie aan een dergelijk project
70 punten of meer heeft toegekend.
De projectsoorten ‘cofinanciering’, innovatieclusters en haalbaarheidsstudies blijven
eveneens bestaan. Haalbaarheidsstudies mogen vanaf dit jaar ook betrekking hebben
op emissiearme vliegtuigen (om mede invulling te geven aan het Ontwerpakkoord Duurzame
Luchtvaart).
Om de DKTI regeling in overeenstemming te brengen met het Bestuursakkoord Zero Emissie
Bus (BAZEB) is steun aan projecten met betrekking tot bussen vanaf 2021 enkel nog
mogelijk voor voertuigen met een OV- toepassing en worden bus projecten betreffende
het rijden op biobrandstoffen niet langer ondersteund.
DKTI steun aan projecten met betrekking tot twee- en driewielers (categorie L1 of
L2) is vanaf 2021 enkel nog mogelijk voor voertuigen met een toepassing in het goederenvervoer.
Dit om nauwer aan te sluiten bij de afspraken die zijn gemaakt in het klimaatakkoord
ten aanzien van de verdere verduurzaming in logistiek.
Staatssteun
In deze wijzigingsregeling wordt gebruikgemaakt van de algemene groepsvrijstellingsverordening,
waardoor er bij subsidieverlening op basis van deze regeling sprake is van geoorloofde
vorm van staatssteun. Het gaat om Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van
17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108
van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (‘de algemene groepsvrijstellingsverordening‘)
(PbEU 2014, L 187), die voor het laatst is gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 2017/1084.
Voor de nieuwe categorie learning by using zal in ieder geval gebruik worden gemaakt
van artikel 25 (onderzoek en ontwikkeling) gecombineerd met artikel 36 (investering
in milieubescherming) of artikel 25 gecombineerd met artikel 36 (investering in milieubescherming)
en artikel 56 (steun voor lokale infrastructuurvoorzieningen).
Na publicatie zal de Europese Commissie met een kennisgeving op de hoogte worden gesteld
van deze wijzigingsregeling.
3. Regeldruk
De enige wijziging van invloed betreft de uitbreiding van de regeling met de projectcategorie
learning by using. De regeldruk voor de aanvragers van een project learning by using
bestaat uit het kennisnemen van de regeling, het opstellen van het projectplan inclusief
een plan van aanpak voor de gegevensverzameling en -verwerking en het indienen van
de aanvraag. Voor het aanvraagproces zijn de kosten voor een samenwerkingsverband
van twee partijen in een project learning by using geschat op 1.500 Euro. Na verlening
dient jaarlijks een voortgangsrapportage ingediend te worden, inclusief financiële
projectadministratie. Na afloop van het project dient de eindrapportage te worden
ingediend, inclusief de financiële verantwoording. De lasten verbonden aan de uitvoering
van een project learning by using worden geschat op 500 euro per jaar, voor de duur
van het project.
4. Uitvoering
De regeling DKTI wordt uitgevoerd door RVO, onderdeel van het Ministerie van Economische
Zaken en Klimaat. Mandaat en machtiging daartoe is verleend in het Besluit mandaat,
volmacht en machtiging algemeen directeur Rijksdienst voor Ondernemend Nederland op
het terrein van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu 2015. RVO is betrokken
geweest bij het opstellen van de wijzigingsregeling DKTI en heeft een uitvoerbaarheidstoets
uitgevoerd. Uit die toets zijn geen problemen in de uitvoerbaarheid naar voren gekomen.
5. Consultatie
Deze regeling heeft van 8 oktober tot en met 5 november 2020 open gestaan voor openbare
internetconsultatie. In totaal zijn 56 reacties ontvangen, waarvan 28 openbaar. Indieners
zijn met name bedrijven en instellingen die gebruik willen maken van de regeling,
organisaties en adviseurs die hun belangen behartigen en enkele overheidsorganisaties.
Gelet op het aantal ontvangen reacties is het niet mogelijk om in deze toelichting
inhoudelijk in te gaan op alle individuele inspraakreacties, maar wordt op hoofdlijnen
weergegeven wat de aard van de reacties was en in hoeverre deze tot aanpassingen van
de regeling hebben geleid.
Aanvullende wijzigingen naar aanleiding van de consultatie
De consultatie heeft geleid tot een vijftal aanpassingen van de regeling met betrekking
tot de nieuwe projectcategorie learning by using. Dit betreft in eerste instantie
het in artikel 19 opgenomen steunpercentage voor investeringen milieubescherming.
De vraag of een lager steunpercentage voldoende is voor investeringen milieubescherming
en om een project learning by using aan te kunnen gaan werd beantwoord in ongeveer
de helft van alle ontvangen reacties en het antwoord op deze vraag was unaniem negatief.
Daarom wordt het hogere steunpercentage opgenomen in artikel 19. Met betrekking tot
het steunpercentage gaf tevens circa een kwart van de respondenten aan dat niet alle
projecten in aanmerking komen voor aanvullende steun van 12% op grond van de MIA/Vamil.
In enkele reacties werd daarom gevraagd om een nog hoger steunpercentage voor de DKTI
dan de voorgestelde keuzes. Aan dit verzoek wordt niet tegemoetgekomen. Ook al varieert
het MIA\Vamil voordeel per casus, een voordeel van 12% kan als een redelijk gemiddelde
worden beschouwd voor de relevante projecten.
Aanleiding voor een tweede aanpassing naar aanleiding van de consultatie was dat een
groot deel van de respondenten aangaf, dat de voorziene selectieprocedure voor learning
by using projecten onvoldoende waarborgen biedt met betrekking tot de impact en kwaliteit
van projecten. Daarom wordt de beoordeling van learning by using projecten op volgorde
van binnenkomst aangevuld met een toets die extra waarborgen biedt, waarbij kwalitatief
ontoereikende voorstellen worden afgewezen. De mogelijkheid tot aanvullende toetsing
wordt gerealiseerd door een aanpassing van artikel 8a, die nader omschrijft wat de
relevante aandachtpunten zijn bij de beoordeling van de kwaliteit van voorstellen.
Om in het kader van deze toets beter te kunnen beoordelen of projecten bijdragen aan
de ontwikkeling en verspreiding van relevante kennis, zal het plan van aanpak omtrent
de wijze van gegevensverzameling, -verwerking en kennisverspreiding onderdeel gaan
uitmaken van de in artikel 15 omschreven aanvraagvereisten. In artikel 15 wordt tevens
verduidelijkt dat dit ‘leerplan’ betrekking moet hebben op de kosten, de actieradius
en overige aspecten die cruciaal zijn voor de inzetbaarheid van de ondersteunde zero
emissievoertuigen.
Ook wordt er een aanpassing doorgevoerd om tegemoet te komen aan de wens van circa
een kwart van de aanvragers om kennisinstellingen een grotere rol te laten innemen
in projecten learning by using. Om die reden wordt in artikel 14 opgenomen dat kennisinstellingen
onderdeel uit mogen maken van het samenwerkingsverband. Door deze mogelijkheid worden
projecten nog beter in staat gesteld om kwalitatief hoogwaardige projecten in te dienen
en uit te voeren.
Tenslotte zijn de administratieve lasten verbonden aan een project(aanvraag) learning
by using op ambtelijk advies van het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) nader
verduidelijkt in de alinea ‘Regeldruk’ van de algemene toelichting op de DKTI-wijzigingsregeling.
De ATR heeft de DKTI-wijzigingsregeling niet geselecteerd voor een formeel advies
omdat er geen omvangrijke regeldrukeffecten aan de orde zijn als gevolg van het voorstel.
Toelichting op de overige reacties op de consultatie
Beschikbare middelen DKTI learning by using
Ongeveer een kwart van de respondenten geeft aan de voor de nieuwe projectcategorie
learning by using beschikbare middelen ontoereikend te vinden of heeft vraagtekens
bij de omvang van het budget in verhouding tot het in het Klimaatakkoord voor 2025
verwachte aantal zero emissie vrachtauto’s. De omvang van de voor de DKTI beschikbare
middelen past bij de middelen die bij de afspraken uit het Klimaatakkoord voor dit
doel meerjarig beschikbaar zijn op de beleidsbegroting van het Ministerie van Infrastructuur
en Waterstaat.
Het is hierbij niet de verwachting dat de DKTI learning by using meteen grote aantallen
voertuigen gaat realiseren. Hiervoor is de markt nog onvoldoende rijp, want los van
de op dit moment nog aanzienlijke kostenverschillen tussen conventionele en zero-emissievrachtwagens,
is er tot nu toe nog heel beperkt ervaring opgedaan met de grootschalige inzet van
zero-emissievrachtwagens in de dagelijkse logistieke processen van gebruikers. De
introductie van learning by using ziet erop toe dat er meer ervaring wordt opgedaan
met de grootschalige inzet van zero-emissievrachtwagens, dat procesinnovatie wordt
bevorderd en deze kennis met relevante partijen wordt gedeeld. Hierdoor kunnen onnodige
onzekerheden bij gebruikers weggenomen worden en kan de total cost of ownership van
voertuigen door procesinnovaties sneller worden verlaagd. Dit is een noodzakelijke
stap in de transitie naar zero emissievrachtauto’s.
Lucht- en scheepvaart
Met betrekking tot de beschikbare middelen voor de overige projectcategorieën hebben
vertegenwoordigers van de lucht- en scheepvaartsector aangegeven teleurgesteld te
zijn over de omvang en de mogelijkheden die worden geboden voor de voor hun relevante
projecten. Vertegenwoordigers van de luchtvaartsector vragen tevens om een eigen,
omvangrijk luchtvaartprogramma. Met het oog op de beperkt beschikbare middelen op
de beleidsbegroting van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, worden de
mogelijkheden voor de lucht- en scheepvaart nu niet uitgebreid. De opmerkingen ten
aanzien van de geschiktheid en de omvang van de regeling worden meegenomen in de bredere
discussie rondom het benodigd en passend financieel instrumentarium voor de verduurzaming
van de luchtvaart en de scheepvaart.
Reikwijdte DKTI-regeling
Een aantal indieners had verder graag een uitbreiding gezien van zowel de projectcategorie
learning by using als ook de categorieën experimentele ontwikkeling en proeftuinen.
Concreet betrof dit de mogelijkheid om diverse andere voertuigcategorieën en doelgroepen
toe te voegen aan deze projectsoorten. Met het oog op de beperkt beschikbare middelen
is de reikwijdte van de DKTI-regeling ook in dit opzicht niet verder uitgebreid.
Mobiele machines
De DKTI- wijzigingsregeling biedt steunmogelijkheden voor enerzijds zero-emissie mobiele
machines en hieraan aanvullend in beperkte omvang emissiearme mobiele machines die
alleen op luchthaventerreinen worden gebruikt. De steunmogelijkheden voor zero-emissie
mobiele machines zijn aangepast in de DKTI-wijzigingsregeling aan de vereisten van
de structurele aanpak van de stikstofproblematiek. Hierover zijn diverse vragen gesteld
in de consultatie. Concreet betreft dit het verzoek om de reikwijdte van deze categorie
(‘bouwwerkzaamheden’) nader te verduidelijken en/of te verbreden. Ook werd door verschillende
partijen verzocht om de mogelijkheid om 10 extra punten toe te kennen in de beoordeling
ook toe te passen op projecten in de grond-, weg- en waterbouw (GWW). Daarnaast wordt
gevraagd naar de relatie van de DKTI tot het bredere kabinetsbeleid omtrent de Aanpak
Stikstof.
DKTI-steun aan zero-emissie mobiele machines richt zich op de implementatie van de
Aanpak Stikstof zoals door het kabinet uiteengezet in haar brief van 24 april 2020.
Overeenkomstig de brief ondersteunt de DKTI in de betreffende categorie enkel projecten
die betrekking hebben op ‘bouwwerkzaamheden’. Bouwwerkzaamheden worden hierbij breed
geïnterpreteerd als alle werkzaamheden die nodig zijn in de aanleg, bouw, onderhoud
en sloop van onder andere woningen, utiliteit, energieprojecten en activiteiten in
de grond, weg- en waterbouw. Alle activiteiten op de bouwlocatie vallen hieronder.
Omdat er een voorkeur uitgaat naar woningbouwprojecten kunnen deze in de beoordeling
maximaal 10 extra punten ontvangen. De reden dat deze mogelijkheid niet wordt geboden
voor de GWW- en utiliteitsbouw is dat hiervoor binnen de Rijksdiensten al aanvullende
pilotprojecten georganiseerd worden. Op 13 oktober 2020 heeft het kabinet bekendgemaakt1 500 miljoen euro extra in te zetten in de komende jaren voor kosteneffectieve stikstof
reducerende maatregelen binnen de bouwsector. Over de precieze inzet dient nog een
besluit te worden genomen. Het kabinet betrekt daarbij de suggestie dat het concept
van learning by using een belangrijke rol kan spelen in de verduurzaming van mobiele
werktuigen.
Biobrandstoffen
Verder is in een aantal reacties voorgesteld om de steunmogelijkheden voor biobrandstofprojecten
verder te beperken. Dit is al het geval in de wijzigingsregeling omdat biobrandstofprojecten
niet langer ondersteund worden in de categorie zero-emissie mobiele machines. Ook
in de nieuwe categorie learning by using hebben biobrandstofprojecten geen plaats.
In de overige projectcategorieën komen biobrandstofprojecten daarnaast enkel in aanmerking
voor steun als zij behoren tot de kwalitatief best ingediende projecten. Een verdere
aanscherping van de voorwaarden voor biobrandstoffen is daarom nu niet aan de orde
maar de noodzaak hiertoe zal nader worden onderzocht in het kader van de evaluatie
van de DKTI in 2021.
6. Inwerkingtreding
De wijzigingsregeling DKTI treedt in werking met ingang van de dag na de datum van
uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Hiermee wordt afgeweken
van de in artikel 4.17, tweede lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving voor ministeriële
regelingen genoemde vaste verandermomenten en van de ingevolge het vierde lid van
dat artikel in dit geval geldende minimuminvoeringstermijn van twee maanden. Hiermee
worden ongewenste publieke nadelen voorkomen als bedoeld in artikel 4.17, vijfde lid,
onder a. Het later in werking laten treden van deze regeling zou ertoe leiden dat
de termijn waarin aanvragen kunnen worden ingediend korter wordt of, indien de termijn
gehandhaafd blijft, ertoe leiden dat de subsidiebeschikkingen pas later beschikt kunnen
worden. Omdat er in de aanloop naar de totstandkoming van deze regeling een internetconsultatie
is geweest, is de doelgroep op de hoogte van de regeling.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel I
Onderdeel A
Hieronder worden de belangrijkste nieuwe begrippen en gewijzigde begrippen nader toegelicht.
Met de wijzigingsregeling DKTI wordt het mogelijk gemaakt om voor nieuwe projecten,
genaamd ‘learning by using’, subsidie aan te vragen. In dit artikel wordt de begripsomschrijving
van het project learning by using opgenomen. Subsidie voor projecten learning by using
mogen alleen aangevraagd worden door een samenwerkingsverband dat bestaat uit ten
minste twee ondernemingen die niet in een groep met elkaar verbonden zijn. Om die
reden wordt in dit artikel een begripsomschrijving opgenomen van ‘lbu-samenwerkingsverband’
en van ‘groep’.
Om het verschil tussen een project proeftuin en een project learning by using aan
te geven is de definitie van project proeftuin aangepast. Door te benadrukken dat
het in een project proeftuin gaat om de ontwikkeling van een nieuw of verbeterd product
of dienst, wordt duidelijk waarin een project proeftuin verschilt van een project
learning by using. Het doel van projecten learning by using is om lbu-samenwerkingsverbanden
in staat te stellen op projectbasis grotere aantallen zero-emissie voertuigen voor
het goederenvervoer over de weg aan te schaffen en te onderzoeken hoe deze in het
logistieke proces ingebed kunnen worden, rekening houdend met onder andere de actieradius
en de laadduur van deze voertuigen. In de definitie van het project learning by using
wordt daarom benadrukt dat het voor wat betreft de experimentele ontwikkeling moet
gaan om het ontwikkelen van een nieuw of verbeterd procedé. Een procedé is een logistiek
proces bij transportondernemingen dat (anders) moet worden ingericht door de inzet
van zero-emissie vervoermiddelen.
Personenbussen met voertuigkwalificatie M komen alleen voor subsidie in aanmerking
als deze worden ingezet voor het openbaar vervoer. De begripsomschrijving wordt hierop
aangepast.
De begripsomschrijving van onderzoeksorganisatie wordt ingeperkt om te verduidelijken
dat alleen organisaties die algemeen wetenschappelijk en technisch onderzoek verrichten
voor subsidie in aanmerking komen.
Met de wijzigingsregeling DKTI wordt ook een nieuwe categorie van vervoermiddelen
toegevoegd die in aanmerking kan komen voor subsidie. Het gaat om emissiearme vliegtuigen.
Deze vliegtuigen moeten beschikken over een volledig elektrische aandrijflijn of hybride
aandrijflijn of geschikt zijn voor een brandstofmengsel dat voor ten minste 30 procent
bestaat uit een alternatieve brandstof die volledig is gemaakt met behulp van hernieuwbare
energiebronnen en worden ingezet voor bemande goederen- of personenvervoer in de burgerluchtvaart.
Het gaat dan om vliegtuigen of subsystemen daarvoor die aan bovenstaande criteria
voldoen voor alle vluchtfasen of delen daarvan zoals taxiën, opstijgen, klimmen, dalen
of landen. Voorbeelden van subsystemen zijn electromotoren en -generatoren, brandstofcellen,
tanks voor de opslag van waterstof, batterijen en batterijmanagement systemen.
Verder wordt de begripsbepaling van emissiearme mobiele machines gewijzigd en beperkt
tot het gebruik van deze mobiele machines op luchthaventerreinen.
Daarnaast komen, met uitzondering van mobiele machines op luchthaventerreinen, alleen
nog mobiele machines die geen CO2-uitstoot hebben in aanmerking voor subsidie op grond van deze regeling. Om die reden
wordt er een begripsomschrijving van een zero-emissie mobiele machine toegevoegd.
Tenslotte worden de begripsbepalingen betreffende de richtlijn hernieuwbare energie
aangepast omdat deze richtlijn is gewijzigd.
Onderdeel B
In het Kaderbesluit is een begripsomschrijving van samenwerkingsverband opgenomen.
Deze begripsomschrijving sluit echter niet aan bij het soort samenwerkingsverband
dat voor de projecten learning by using wordt gevraagd. Daarom is ervoor gekozen om
in deze regeling een begripsomschrijving van lbu-samenwerkingsverband op te nemen.
Omdat hierdoor wordt afgeweken van het Kaderbesluit betekent dit dat artikel 26 van
het Kaderbesluit dat over samenwerkingsverbanden gaat niet van toepassing is op lbu-samenwerkingsverbanden.
Om artikel 26 toch van toepassing te verklaren op dergelijke samenwerkingsverbanden
wordt dit geregeld in artikel 2, tweede lid.
Onderdeel C
Het doel van de regeling DKTI is aangepast vanwege de behoefte om ook kennisontwikkeling
te stimuleren en de regeling beter bij de bouwsector te laten aansluiten. Door de
introductie van de nieuwe projectsoort learning by using en de aangepaste definitie
van zero emissie mobiele machines zijn deze aspecten in de regeling doorgevoerd.
Onderdelen D en F
Deze artikelen worden gewijzigd omdat vervoer over de weg van personen en goederen
opgesplitst wordt. Voertuigen met voertuigkwalificaties N en L komen in aanmerking
voor subsidie bij vervoer over de weg van goederen. Voertuigen met voertuigkwalificatie
M komen in aanmerking voor subsidie bij vervoer over de weg van personen. Verder komen
geen emissiearme mobiele machines meer in aanmerking voor subsidie, maar alleen nog
zero-emissie mobiele machines. Emissiearme mobiele machines voor gebruik op luchthaventerreinen
komen alleen voor subsidie in aanmerking op grond van artikel 6, verstrekken van subsidie
voor een project experimentele ontwikkeling.
Onderdeel E
De categorie emissiearme vliegtuigen komt in aanmerking voor een subsidie die betrekking
heeft op een project haalbaarheidsstudie. Om die reden wordt onderdeel b gewijzigd.
Onderdeel G
De vereisten waaraan een project learning by using moet voldoen worden opgenomen in
artikel 8a (nieuw). Een project learning by using is een combinatie van een project
experimentele ontwikkeling met een investering milieubescherming of een combinatie
van een project experimentele ontwikkeling met een investering milieubescherming en
een investering lokale infrastructuur.
De combinatie van verschillende projectsoorten (experimentele ontwikkeling met een
investering) maakt dat er verschillende eisen van toepassing zijn op verschillende
delen van de aanvraag en de uitvoering van het project. Indien niet aan die eisen
wordt voldaan, kan er geen subsidie worden verstrekt. Voor de subsidieaanvrager en
-ontvanger kan dit betekenen dat er voor de projectonderdelen afzonderlijke gegevens
moeten worden aangeleverd of gerapporteerd.
Een project learning by using bevat in ieder geval voor alle in artikel 8a opgenomen
categorieën van emissiearme vervoermiddelen een onderdeel experimentele ontwikkeling
en een onderdeel investering milieubescherming. De eisen hiervoor zijn opgenomen in
het eerste lid, onderdelen f en g.
In artikel 8a, eerste lid, onderdeel d, is opgenomen hoeveel voertuigen er minimaal
per categorie emissiearme vervoermiddelen moeten worden aangeschaft om voor subsidie
in aanmerking te komen. Voldoende is dat er voor één categorie het minimum aantal
voertuigen wordt aangeschaft. Als de aanvrager voor een andere categorie ook emissiearme
voertuigen wil aanschaffen maar minder voertuigen dan is aangegeven in onderdeel c
dan komen die ook voor subsidie in aanmerking.
Onderdeel H
In artikel 10 zijn de voorwaarden opgenomen waaraan een subsidie voor een investering
milieubescherming moet voldoen. Dit artikel is gewijzigd zodat ook projecten learning
by using hieraan moeten voldoen.
Onderdeel I
De maximale projectduur van een project learning by using is drie jaar. Dit is toegevoegd
aan artikel 11.
Onderdeel J
In artikel 12, eerste en tweede lid, krijgen de projecten cofinanciering en innovatiecluster
een nieuw subsidieplafond.
Voor emissiearme mobiele machines voor gebruik op luchthaventerreinen kan er alleen
nog subsidie worden aangevraagd voor projecten experimentele ontwikkeling. Om die
reden wordt hiervoor een apart subsidieplafond opgenomen in artikel 12, derde lid
(nieuw).
In het vierde lid (nieuw) krijgen de projecten experimentele ontwikkeling en proeftuinen
een nieuw subsidieplafond per categorie emissiearme vervoermiddelen, met uitzondering
van de emissiearme mobiele machines voor gebruik op luchthaventerreinen waarvoor een
apart subsidieplafond is opgenomen in het derde lid (nieuw).
In het vijfde lid (nieuw) waren drie aparte subsidieplafonds ingesteld voor projecten
haalbaarheidsstudies, namelijk voor de alternatieve brandstoffen waterstof, biobrandstof
en elektriciteit. Voor deze openstellingsperiode is ervoor gekozen om voor projecten
haalbaarheidsstudies een subsidieplafond op te nemen voor de projecten gericht op
de ontwikkeling van emissiearme vervoermiddelen en een subsidieplafond voor de projecten
gericht op de ontwikkeling van emissiearme vliegtuigen.
In het zesde lid (nieuw) is het subsidieplafond opgenomen voor projecten learning
by using.
Onderdeel K
Subsidieaanvragen kunnen van 23 maart 2021 tot en met 6 april 2021 17.00 uur worden
ingediend.
De projecten haalbaarheidsstudies, cofinanciering en learning by using worden op volgorde
van binnenkomst beoordeeld, en indien het betreffende subsidieplafond eerder wordt
bereikt, zal de mogelijkheid tot het indienen van die projecten worden gesloten.
Onderdeel L
Een aanvraag voor een project learning by using moet worden ingediend door een lbu-samenwerkingsverband
van ten minste twee ondernemingen. Omdat gegevensverzameling en -verwerking en het
verspreiden van kennis belangrijke aspecten zijn van de projecten learning by using
is in artikel 14, zesde lid, de mogelijkheid opgenomen dat een samenwerkingsverband,
naast ten minste twee ondernemingen, ook kan bestaan uit maximaal één onderzoeksorganisatie.
Voor alle projectsoorten geldt dat een onderneming de penvoerder is. Zie artikel 14,
derde en vierde lid.
Onderdeel M
Als extra aanvraagvereisten is in artikel 15, onderdeel f (nieuw), opgenomen dat de
aanvraag een samenwerkingsovereenkomst van het lbu-samenwerkingsverband moet bevatten,
een offerte of offertes van de aanschaf van de emissiearme vervoermiddelen en de offerte
of offertes van referentievoertuigen. Ook moet uit de aanvraag blijken dat de voertuigen
nog niet zijn aangeschaft. Indien er al een schriftelijk overeenkomst tot koop is
gesloten dan mag die overeenkomst geen onherroepelijke verplichtingen bevatten. Ten
slotte is het verspreiden van kennis een essentieel aspect van de projecten learning
by using. Daarom moet bij de aanvraag een plan van aanpak worden ingediend dat de
wijze van de gegevensverzameling en -verwerking en kennisverspreiding omschrijft (artikel
15, onder f, onderdeel 4°).
Onderdeel e wordt verletterd tot onderdeel h en hierin is bepaald dat als er een aanvraag
door een samenwerkingsverband of een lbu-samenwerkingsverband namens zijn deelnemers
wordt ingediend die aanvraag een onderbouwing bevat van de wijze waarop het aandeel
in de projectkosten per deelnemer wordt gefinancierd. In onderdeel g (nieuw) is een
soortgelijke bepaling opgenomen in het geval dat een aanvraag door één onderneming
wordt ingediend. Bij het beoordelen van de aanvraag is het van belang dat ook dan
de financiering van het eigen aandeel in de projectkosten van die onderneming inzichtelijk
is.
Onderdelen N en O
Voor projecten learning by using wordt ervoor gekozen om deze te behandelen op volgorde
van binnenkomst. Er zal getoetst gaan worden aan de doelstelling van de regeling,
de weigeringsgronden uit het Kaderbesluit subsidies IenM, en die uit artikel 18 van
de regeling.
Een project proeftuin dat betrekking heeft op de inzet van zero-emissie mobiele machines
voor de woningbouw krijgt een bonus van 10 punten als de adviescommissie een dergelijk
project 70 punten of meer heeft toegekend. Vanwege de stikstofproblematiek is ervoor
gekozen om deze projecten extra te stimuleren.
Onderdeel P
Abusievelijk was bij de wijziging van de regeling in 2019 in artikel 19, eerste lid,
onder c, onderdeel 3°, voertuigen voor gebruik op luchthaventerreinen opgenomen, terwijl
emissiearme mobiele machines wordt bedoeld. Om deze reden wordt in dit onderdeel voertuigen
vervangen door emissiearme mobiele machines.
Artikel 19, eerste lid, onderdeel d, wordt gesplitst in twee categorieën. Voor een
project haalbaarheidsstudie bedraagt de subsidie voor de categorie emissiearme vervoermiddelen
maximaal € 50.000,– en voor de categorie emissiearme vliegtuigen maximaal € 80.000,–.
Verder wordt in het eerste lid, onder d, onderdeel 3°, bepaald dat bij een project
haalbaarheidsstudie een of meerdere ondernemingen in een samenwerkingsverband met
een onderzoeksorganisatie minimaal 20% van de subsidieverlening ontvangt.
Artikel 19, eerste lid, onder e, onder 1°, onderdeel ii wordt gewijzigd, omdat de
maximale steunintensiteit voor een project dat mede inhoudt een investering milieubescherming
wordt verminderd met 12% en dus verlaagd naar 28% voor grote ondernemingen, 38% voor
middelgrote ondernemen en 48% voor kleine ondernemingen. Voor die 12% kan steun worden
gevraagd op grond van de Aanwijzingsregeling willekeurige afschrijving en investeringsaftrek
milieu-investeringen 2009. In het eerste lid onder f, onderdeel 2° (nieuw) worden
deze percentages ook opgenomen.
Aan artikel 19, eerste lid, wordt een onderdeel toegevoegd (onderdeel f) waarin voor
het project learning by using maximale bedragen en steunintensiteiten zijn opgenomen.
Ook voor deze projectensoort en vervoermiddelen wordt bij het bepalen van de maximale
steunintensiteit en de maximum bedragen aangesloten bij de algemene groepsvrijstellingsverordening
en de nationale beleidswensen.
Onderdeel Q
De nieuwe onderdelen i, j en k, in het eerste lid van artikel 20 bevatten de subsidiabele
kosten voor de projecten learning by using die gebaseerd zijn op de kosten die beschreven
worden in de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Onderdeel R
Teneinde duidelijke regels te stellen over de wijze van bevoorschotting van de projecten,
is ervoor gekozen om artikel 23a toe te voegen aan de regeling waarin deze regels
staan omschreven.
Onderdeel S
Er wordt een nieuw derde en vierde lid aan artikel 24 toegevoegd.
In het derde lid worden extra verplichtingen opgenomen voor het project learning by
using. Om aan de voorwaarde uit de algemene groepsvrijstellingsverordening te voldoen
dat er sprake is van een stimulerend effect van deze subsidie, is in onderdeel a de
verplichting opgenomen dat de subsidieontvanger aantoont dat de eerste inschrijving
en tenaamstelling van de emissiearme vervoermiddelen plaatsvindt na de datum van indiening
van de aanvraag. Samen met het aanvraagvereiste dat als er een overeenkomst tot koop
is gesloten deze geen onherroepelijke verplichtingen mag bevatten moet worden voorkomen
dat een aanvrager de emissiearme vervoermiddelen al heeft besteld of op zijn naam
heeft staan voordat de aanvraag is ingediend.
Om procesinnovatie te kunnen doorvoeren in de logistiek is het van belang dat de ondernemingen
in het lbu-samenwerkingsverband minimaal twee jaar met deze voertuigen gaan rijden.
Om die reden moeten de ondernemingen er zorg voor dragen dat de voertuigen gedurende
twee jaar vanaf de datum van de eerste inschrijving en tenaamstelling ononderbroken
op naam van de betreffende onderneming zijn gesteld. Als de voertuigen worden geleast
via een leasemaatschappij en op naam van de leasemaatschappij blijven staan dan moeten
de voertuigen gedurende twee jaar ononderbroken op naam van de leasemaatschappij zijn
gesteld, waarbij de onderneming die het voertuig least deze ononderbroken voor een
periode van twee jaar least. Deze verplichting is opgenomen in artikel 24, derde lid,
onderdeel b.
Een belangrijk onderdeel van het project learning by using is de subsidie die wordt
verleend per aangeschaft emissiearm vervoermiddel. In artikel 24, derde lid, onderdeel
c, is bepaald dat als na de verlening blijkt dat er minder voertuigen worden aangeschaft
dan waarvoor subsidie is verleend dit onverwijld gemeld moet worden.
Het vierde lid regelt dat de eis van het ononderbroken op eenzelfde naam staan van
een voertuig niet geldt indien het betreffende voertuig binnen twee jaar wordt vervangen
door een ander subsidiabel voertuig op naam van de ontvanger en voor de resterende
termijn op diezelfde naam blijft staan.
Onderdeel T
Wanneer blijkt dat niet aan de subsidieverplichtingen wordt voldaan kan de subsidie
lager worden vastgesteld en teruggevorderd. Op grond van artikel 4:50 van de Algemene
wet bestuursrecht kan de Minister de subsidieverlening intrekken of wijzigen ten nadele
van de ontvanger. Op grond van art 4:57, eerste lid, van deze wet kan de Minister
onverschuldigd betaalde subsidiebedragen terugvorderen. Voor de projecten learning
by using is in dit artikel aangegeven hoe er omgegaan wordt met de omstandigheid dat
de subsidieontvanger minder voertuigen aanschaft dan waarvoor subsidie is verleend.
In artikel 24a, eerste lid, is bepaald dat als de subsidieontvanger minder voertuigen
aanschaft dan waarvoor subsidie is verleend en er wordt nog steeds voldaan aan het
vereiste dat er voor een categorie een minimaal aantal voertuigen is aangeschaft als
bedoeld in artikel 8a, eerste lid, onderdeel d, dan wordt het verleende subsidiebedrag
naar rato verlaagd. Voldoet de subsidieontvanger daardoor niet meer aan artikel 8a,
eerste lid, onderdeel d, dan is in het tweede lid bepaald dat naast de verlaging van
het subsidiebedrag naar rato het totale verleende subsidiebedrag met 10% extra wordt
verlaagd.
In het derde lid staat beschreven op welke wijze de verlening van de subsidie wordt
gewijzigd en wordt verlaagd wanneer niet aan de verplichting wordt voldaan dat een
emissiearm vervoermiddel gedurende twee jaar vanaf de datum van eerste inschrijving
en tenaamstelling en gedurende de looptijd van het project op naam van de betreffende
onderneming of betreffende leasemaatschappij staat. In artikel 24, vierde lid, geldt
hiervoor een uitzondering als de subsidieontvanger een andere emissiearm vervoermiddel
koopt dat op grond van deze regeling ook voor subsidie in aanmerking zou zijn gekomen.
In dat geval dient dit andere emissiearme vervoermiddel echter wel de resterende termijn
op naam van de subsidieontvanger te blijven staan.
Onderdeel U
Hoewel de aanvragen van projecten learning by using zullen worden behandeld op volgorde
van binnenkomst is ervoor gekozen om deze aanvragen voor te leggen aan de adviescommissie.
De adviescommissie zal gevraagd worden om de aanvragen te toetsen aan de artikelen
8a en 18 en daarover een advies uit te brengen. De adviescommissie zal de aanvragen
niet gaan rangschikken.
Onderdeel V
Artikel 26 wordt aangepast om RVO in staat te stellen om alle aanvragen na afloop
van de aanvraagperiode af te handelen.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
S. van Veldhoven-van der Meer