TOELICHTING
Algemeen
1. Inleiding
Cursusinstellingen hebben gedurende een zekere periode, vanaf 15 maart 2020, geen
klassikale inburgeringslessen kunnen verzorgen aan inburgeringsplichtigen door de
beperkende maatregelen van het kabinet vanwege de Covid-19 pandemie. Om verspreiding
van het coronavirus zoveel mogelijk te voorkomen moesten zij, net als andere onderwijsinstellingen,
hun deuren een aantal maanden sluiten. De cursusinstellingen hebben na deze sluiting
sinds het midden van maart 2020 voorbereidingen getroffen voor onderwijs op afstand.
Vanaf juni 2020 tot half december 2020 was het weer mogelijk om geleidelijk aan klassikale
inburgeringslessen te verzorgen aan inburgeringsplichtigen. Door de aanvankelijke
sluiting van de scholen, gevolgd door hybride leren (klassikaal onderwijs en leren
op afstand) met inachtneming van de anderhalve meter economie, is de omzet van cursusinstellingen
gedurende de periode 1 maart 2020 tot en met 30 september 2020 gedaald ten opzichte
van dezelfde periode een jaar geleden. Het omzetverlies verschilt per cursusinstelling
Door de overheid zijn naar aanleiding van de epidemie van covid-19 diverse maatregelen
getroffen om bedrijven financieel te ondersteunen. Een belangrijke maatregel is de
Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW). Van deze
noodmaatregel (die driemaal is verlengd; NOW 1.0, NOW 2.0, NOW 3.0 en NOW 4.0) wordt
op grote schaal gebruik gemaakt.
De cursusinstellingen die inburgeringslessen voor inburgeringsplichtigen verzorgen
kunnen geen aanspraak maken op deze tijdelijke noodmaatregel, omdat zij doorgaans
geen eigen rechtspersoonlijkheid hebben maar onderdeel uitmaken van een stichting
als bedoeld in artikel 1.3.1. van de Wet educatie en beroepsonderwijs, waardoor niet
voldaan wordt aan de voorwaarden van de NOW. Dit heeft tot gevolg dat deze cursusinstellingen
door de totale gezamenlijke economische eenheid niet voldoen aan de eis van de NOW
van een omzetdaling van 20% of meer in de periode maart 2020 tot en met september
2020. Hierdoor zijn deze cursusinstellingen door de covid-19-crisis financieel zwaarder
getroffen dan de overige private taalscholen die wel gebruik hebben kunnen maken van
de NOW.
Het is voor cursusinstellingen niet mogelijk om het omzetverlies te compenseren met
de publieke middelen die zij hebben ontvangen voor de uitvoering van de bekostigde
wettelijke taak. Het inburgeringsonderwijs maakt immers geen deel uit van die bekostigde
wettelijke taak, en wordt aangemerkt als een private activiteit. De Minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschappen heeft onlangs de beleidsregel ‘investeren met publieke middelen
in private activiteiten’ vastgesteld (
Stcrt. 2021, 18237). Cursusinstellingen die ná inwerkingtreding van deze beleidsregel met publieke middelen
investeren in private activiteiten, kunnen achteraf een eventueel negatief financieel
resultaat ten laste brengen van het publieke deel van het eigen vermogen, zij het
onder strikte voorwaarden die onder meer tot doel hebben oneerlijke concurrentie te
voorkomen. Aangezien de subsidieregeling beoogt om het omzetverlies zoals dat in 2020
is opgetreden gedeeltelijk te compenseren, biedt deze aanpassing van de regelgeving
door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen geen oplossing voor de terugloop
in omzet van 2020.
Ten gevolge van de coronacrisis zijn er verliezen geleden en staan inburgeringslessen
onder druk. De Tweede Kamerleden Segers, Van Meenen, Van den Berge, Peters en Stoffer
hebben op 29 juni 2020 een motie ingediend.1 In deze motie wordt het kabinet gevraagd om in gesprek te gaan met de betrokken cursusinstellingen
en de MBO-Raad en te borgen dat goed, toegankelijk en betrouwbare inburgeringslessen
mogelijk blijven. Voor het huidige en nieuwe inburgeringsstelsel is het van belang
dat de cursusinstellingen inburgeringslessen aan inburgeringsplichtigen blijven aanbieden.
Als zij hiermee stoppen wordt het lastiger om in het nieuwe inburgeringsstelsel met
de onderwijsroute aansluiting tussen inburgeringslessen en vervolgopleidingen te organiseren.
Dit geldt ook voor de B1-route waar de cursusinstellingen combinaties met praktijkonderwijs
mogelijk kunnen maken.
Naar aanleiding van de aangenomen motie van de leden Segers c.s., is onderzoek gedaan
naar cursusinstellingen die verlies lijden door de coronacrisis. Gekeken is op welke
wijze deze instellingen (financieel) geholpen kunnen worden, zodat zij inburgeringsonderwijs
kunnen blijven aanbieden. Dit heeft geleid tot deze subsidieregeling: ‘Tijdelijke
noodmaatregel overbrugging voor behoud van inburgeringslessen aan inburgeringsplichtigen’.
Deze tijdelijke noodmaatregel geldt uitsluitend voor cursusinstellingen met een keurmerk
als bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Wet inburgering en die inburgeringslessen
verzorgen voor inburgeringsplichtigen met een DUO-lening en geen subsidie hebben ontvangen
via de NOW.
De subsidieregeling wordt uitgevoerd door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO).
2. Hoogte subsidie
Voor cursusinstellingen die vanwege hun juridische structuur niet in aanmerking komen
voor de NOW, is ervoor gekozen het maximale bedrag op grond van deze subsidieregeling
zoveel mogelijk vergelijkbaar te laten zijn met wat private taalscholen hebben ontvangen
op grond van de NOW. Dit betekent dat voor de cursusinstellingen die inburgeringslessen
verzorgen maximaal 90% van de looncomponent wordt gecompenseerd; het daadwerkelijke
percentage is afhankelijk van het omzetverlies. Het gaat hierbij om de niet uit inkomsten
gedekte looncomponent voor (uitsluitend) inburgeringslessen. Het looncomponent van
deze cursusinstellingen voor uitvoering van publieke activiteiten vallen dus buiten
de subsidieregeling (scheiding publieke en private activiteiten).
De hoogte van de subsidie aan de cursusinstellingen is afhankelijk van het percentage
terugval in de omzet op basis van de DUO facturatie. De omzetdaling wordt vastgesteld
door het verschil tussen de referentieomzet en de omzet die gerealiseerd is op grond
van de ingediende facturen die een factuurdatum hebben binnen de periode 1 maart 2020
en 30 september 2020 te delen door de omzet in de referentieperiode (1 maart 2019
tot en met 30 september 2019). Onder omzet wordt verstaan het totaal van ontvangsten
op basis van de facturen, die DUO betaalt aan de cursusinstelling uit de lening van
de inburgeraar, waarvan de factuurdatum in de (referentie-) periode valt en waarvan
de factuur uiterlijk op 31 december 2020 door DUO is uitbetaald.
De subsidie bedraagt maximaal 90% van de (forfaitaire) looncomponent. Voor de looncomponent
wordt in deze regeling uitgegaan dat deze 76% bedraagt van de omzet (oftewel de gerealiseerde
omzet op basis van de ingediende facturen). Zoals eerder gemeld gaat het hierbij om
de niet uit inkomsten gedekte kosten voor (uitsluitend) inburgeringslessen (scheiding
publieke en private activiteiten).
De regeling werkt zo dat hoe groter de terugval in de omzet van de cursusinstelling
op basis van de DUO facturatie, hoe hoger de subsidie. Bijvoorbeeld:
-
• indien 50% van de omzet op basis van de DUO facturatie wegvalt, bedraagt de subsidie
45% van de looncomponent voor inburgeringslessen;
-
• indien 25% van de omzet op basis van de DUO facturatie wegvalt, bedraagt de subsidie
22,5% van de looncomponent voor inburgeringslessen.
Voorwaarde voor het recht op de subsidie is dat de omzetdaling ten minste 20% moet
zijn (vgl. artikel 4). Een voorbeeldberekening van hoe de omzetdaling wordt berekend
en de hoogte van de subsidie, is uitgewerkt bij de artikelsgewijze toelichting bij
artikel 7.
3. Aanvragers van de subsidie
De subsidie kan worden aangevraagd door de cursusinstellingen die op moment van indiening
van de aanvraag nog inburgeringslessen voor inburgeringsplichtigen met een DUO-lening
verzorgen en die geen aanspraak kunnen maken of hebben gemaakt op de NOW omdat de
ondernemingsactiviteiten niet worden verricht vanuit een zelfstandige rechtspersoon/entiteit.
Het doel van deze subsidieregeling is om de infrastructuur van deze cursusinstellingen
overeind te houden. Vandaar dat voorwaarde voor subsidie is dat de cursusinstelling
ten tijde van de subsidieaanvraag nog inburgeringscursussen verzorgt (vgl. artikel
4).
4. Misbruik, oneigenlijk gebruik en handhaving
De kans op misbruik en oneigenlijk gebruik van deze subsidieregeling is zeer laag.
Het is bekend welke cursusinstellingen voor de subsidieregeling in aanmerking kunnen
komen. Het gaat om een duidelijk afgebakende groep. Voor die groep instellingen geldt
dat de subsidieregeling eenvoudig en goed controleerbaar is doordat de basis van de
subsidieberekening, de gefactureerde bedragen, al bekend zijn bij DUO. Daarmee is
het voor de instellingen niet mogelijk via berekend declaratiegedrag de hoogte van
de subsidie te beïnvloeden. Omdat het gaat om een subsidie zonder meetbare prestatie-eenheden
en informatie van de aanvrager voor de berekening van het subsidiebedrag niet van
belang is (alle gegevens zijn immers aanwezig bij DUO) kunnen de administratieve lasten
voor de aanvrager overigens ook laag worden gehouden. Tot slot geldt voor deze instellingen
strenge regelgeving inzake scheiding van publieke en private taken en de handhaving
van de regelgeving op dit onderscheid door de Inspectie van het Onderwijs.
5. Financiering
De kosten van de regeling worden gefinancierd uit de begroting van het Ministerie
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
6. Uitvoeringskosten
Vanwege het beperkt aantal cursusinstellingen die een beroep kunnen doen op deze subsidieregeling,
brengt DUO geen uitvoeringskosten in rekening.
7. Staatsteun
Bij deze regeling is geen sprake van staatssteun. Weliswaar is er sprake van een selectieve
regeling, nu deze regeling is gericht op een zeer specifieke doelgroep, maar er is
geen sprake van staatssteun, nu de handel tussen de lidstaten door de subsidieverstrekking
niet kan worden beïnvloed. Immers: cursusinstellingen hebben een regionale functie.
Cursusinstellingen en hun inburgeringslessen hebben slechts aantrekkingskracht in
een bepaalde geografische regio en de aangeboden diensten door deze cursusinstellingen
hebben een lokaal karakter. De cursusinstellingen die inburgeringslessen verzorgen,
organiseren een inburgeringscursus Nederlands, en richten zich enkel op Nederlandse
inburgeringsplichtigen. Er is geen belemmering voor de vestiging van taalscholen vanuit
andere lidstaten. Bovendien is er geen effect op de markten en consumenten uit aangrenzende
lidstaten. Deze maatregel zal daarom niet leiden tot (potentiële) vervalsing van de
mededinging en tot een ongunstige beïnvloeding van de handel tussen lidstaten.
8. Toetsing
Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR)
ATR heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het beperkt
gevolgen voor de regeldruk heeft.
Uitvoeringstoets DUO
Met in achtneming van het uitgangspunt dat sprake is van een eenmalig karakter van
deze subsidieregeling, heeft DUO in de uitvoeringstoets aangegeven dat de regeling
uitvoerbaar is. De regeling vergt geen ICT aanpassingen en de benodigde personele
capaciteit is naar verwachting (vergaand) op te vangen binnen de huidige afspraken
die tussen het Ministerie van SZW en DUO zijn gemaakt.
Artikelsgewijs
Algemeen
Deze subsidieregeling is gebaseerd op de Kaderwet SZW-subsidies. Dit betekent dat
ook de op die wet gebaseerde Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS (hierna: Kaderregeling),
voor zover niet uitgezonderd in deze regeling, van toepassing is. Dit betekent dat
een aantal zaken niet in deze subsidieregeling is opgenomen, omdat dat te vinden is
in de Kaderregeling. Zo is bijvoorbeeld de Minister van SZW bevoegd om bij terugvordering
van ten onrechte betaalde subsidies gemaakte kosten en verschuldigde wettelijke rente
in rekening te brengen (artikel 1.8 van de Kaderregeling). Waar de Algemene wet bestuursrecht
(Awb) regels stelt, gelden die regels en vullen de in deze regeling opgenomen bepalingen
die regels aan.
Artikel 1. Begripsbepalingen
Artikel 1 bevat de begripsbepalingen.
Onder een cursusinstelling wordt een Regionale Opleidingscentrum begrepen (zie artikel
1.3.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB)), voor zover die inburgeringslessen
verzorgt, gericht op het toeleiden van inburgeringsplichtigen naar het inburgeringsexamen.
Deze inburgeringslessen zijn contractactiviteiten in de zin van artikel 1.7.1 WEB.
Een cursusinstelling moet in het bezit zijn van een keurmerk als bedoeld in artikel
12a, eerste lid, van de Wet inburgering om voor deze regeling in aanmerking te komen.
Artikel 2. Toepassing Kaderregeling
Op de subsidieverstrekking op grond van deze regeling, is de Kaderregeling van toepassing.
Artikel 2 geeft enkele uitzonderingen hierop. Op deze regeling zijn de artikelen 1.5
en 7.1 tot en met 7.8 van de Kaderregeling niet van toepassing. Deze artikelen voorzien
in arrangementen die niet aansluiten bij de wensen voor deze subsidieregeling, omdat
er bij deze regeling gebruik wordt gemaakt van een andere verantwoordingssystematiek
dan in de Kaderregeling. Vanuit de gedachte achter het uniforme subsidiekader dat
de administratieve lasten die gepaard gaan met de subsidie voor zowel de overheid
als de ontvanger zo laag mogelijk moeten zijn, is bij deze subsidieregeling gekozen
voor het laagste arrangement (subsidies tot 25.000 euro). De Aanwijzingen voor subsidieverstrekking
(Stcrt. 2009, nr. 20306) maken het mogelijk dit lage arrangement toe te passen op subsidies van meer dan 25.000
euro, mits dit op grond van de risicoanalyse mogelijk wordt geacht. De uitkomst van
de risicoanalyse bij deze regeling is dat het lagere arrangement kan worden toegepast
(zie ook paragraaf 4 van de algemene toelichting). Voor het overige zijn de bepalingen
van de Kaderregeling onverkort van toepassing.
Artikel 3. Doel van de regeling
In artikel 3 is het doel van de subsidie geformuleerd. Het doel is om inburgeringslessen
aan inburgeringsplichtigen bij cursusinstellingen zoveel mogelijk te kunnen doen voorzetten,
ondanks dat deze cursusinstelling zijn geconfronteerd met een omzetdaling ten gevolge
van de epidemie van covid-19. Cursusinstellingen zijn namelijk essentieel voor de
infrastructuur van het inburgeringsonderwijs. Dit geldt zowel voor het huidige inburgeringsstelsel
als voor het nieuwe inburgeringsstelsel (dat van toepassing zal zijn op het moment
dat Wet inburgering 2021 in werking treedt).
Om dit doel te bereiken voorziet deze subsidieregeling in een tegemoetkoming van de
looncomponent (fictief) die gemoeid is met het aanbieden van inburgeringslessen aan
inburgeringsplichtigen. Voor de looncomponent wordt uitgegaan van 76% van de omzet.
Dit percentage wordt door het Ministerie van OCW gehanteerd als loongevoelig bij de
correctie van de begroting voor loonbijstellingen. In deze subsidieregeling is er
daarom voor gekozen om bij de berekening van de hoogte van de subsidie ook van dit
percentage van 76% uit te gaan bij het bepalen van het deel van de omzet van inburgeringslessen
dat is toe te schrijven aan loon.
Het doel van de regeling wordt nader in paragraaf 1 van de algemene toelichting toegelicht.
Artikel 4. Voorwaarden voor het verstrekken van subsidie
In artikel 4 zijn drie cumulatieve voorwaarden opgenomen waar een cursusinstelling
aan moet voldoen om voor subsidie in aanmerking te komen.
De cursusinstelling heeft de mogelijkheid om subsidie te ontvangen voor het omzetverlies
in de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 september 2020. Voorwaarde daarbij is
wel dat de omzetdaling in voornoemde periode tenminste 20% is.
Daarnaast wordt als tweede voorwaarde gesteld dat de cursusinstelling op het moment
van indiening van de subsidieaanvraag inburgeringslessen verzorgt. Deze voorwaarde
ziet op de verwezenlijking van het doel van de subsidie, namelijk het continueren
van inburgeringslessen aan inburgeringsplichtigen bij cursusinstellingen.
De derde voorwaarde is dat een cursusinstelling geen subsidie heeft of zal ontvangen
op grond van de Eerste of Tweede Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud
van werkgelegenheid. Het gaat hier niet om de Derde en Vierde Tijdelijke noodmaatregel
overbrugging voor behoud van werkgelegenheid, omdat deze regelingen niet zien op de
periode 1 maart 2020 tot en met 30 september 2020.
Artikel 5. Weigeringsgronden
Artikel 4:43 in samenhang met artikel 4:35, tweede en derde lid, van de Algemene wet
bestuursrecht geeft een aantal gronden waarop subsidie in elk geval kan worden geweigerd.
Dat geldt onder andere als in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens
worden verstrekt.
In deze regeling is een aantal aanvullende weigeringsgronden opgenomen.
Ten eerste wordt de subsidie geweigerd indien blijkt dat een cursusinstelling subsidie
is toegekend op basis van de Eerste of Tweede tijdelijke noodmaatregel overbrugging
voor behoud van werkgelegenheid (NOW 1.0 en NOW 2.0).
Ten tweede wordt de subsidie geweigerd indien blijkt dat de cursusinstelling ten tijde
van de aanvraag geen inburgeringslessen meer verzorgt aan inburgeringsplichtigen.
Ten derde wordt de subsidie geweigerd voor zover niet of onvoldoende aannemelijk is
dat de omzetdaling van de betreffende cursusinstelling in de periode van 1 maart 2020
tot en met 30 september 2020 ten minste 20% is.
Ten vierde wordt de subsidie geweigerd voor zover de subsidieaanvraag niet is ingediend
tijdens de opening van het aanvraagtijdvak; de periode 15 mei 2021 tot en met 14 juli
2021 (vgl. artikel 8, eerste lid).
Artikel 6. Omzet, referentieperiode en omzetdaling
Wat onder omzet wordt verstaan, is vastgelegd in het eerste lid. Als omzet wordt aangemerkt
de door de cursusinstellingen ingediende facturen bij DUO met een factuurdatum die
valt in de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 september 2020 en die uiterlijk
op 31 december 2020 door DUO zijn betaald. Omdat DUO de door de cursusinstellingen
ingediende facturen voor gegeven inburgeringslessen aan inburgeringsplichtigen met
recht op een sociale lening, uitbetaalt, zijn de facturatiegegevens reeds bij DUO
bekend. Deze facturatiegegevens worden door DUO gebruikt om de omzet(daling) en het
uiteindelijke subsidiebedrag vast te stellen.
Opgemerkt zij dat de cursusinstellingen voor het geven van inburgeringsonderwijs vrijgesteld
zijn van Bruto Toegevoegde Waarde (BTW) (Stcrt. 2014, 22389) en dit blijft dan ook buiten beschouwing bij de vaststelling van de omzet(daling)
en de subsidieberekening.
Het derde lid regelt dat met referentieperiode wordt gedoeld op de periode 1 maart
2019 tot en met 30 september 2019.
De omzetdaling wordt in het vierde lid bepaald. De omzetdaling wordt vastgesteld door
het verschil tussen omzet in de referentieperiode en de omzet in de periode van 1 maart
2020 tot en met 30 september 2020, te delen door de omzet in de referentieperiode.
De uitkomst van deze berekening wordt uitgedrukt, in hele procenten en naar boven
afgerond.
Artikel 7. Hoogte van de subsidie
Voor de looncomponent wordt uitgegaan van 76% van de omzet. Dit percentage wordt door
het Ministerie van OCW gehanteerd als loongevoelig bij de correctie van de begroting
voor loonbijstellingen. In deze subsidieregeling is er daarom voor gekozen om ook
van dit percentage van 76% uit te gaan voor het aandeel van de loonkosten in de omzet
die wordt behaald met het verzorgen van inburgeringslessen. Dit vaste percentage is
in de berekening weergegeven met L.
De maximale hoogte van de subsidie is bij een omzetdaling van 100% in totaal 90% van
de looncomponent. Voor vaststelling van de subsidie geldt derhalve:
((Qt-1 * L) – (Qt * L)) * 0,9
In deze formule staat de variabele Qt-1 voor de omzet in de referentieperiode en de
variabele Qt voor de omzet in de periode 1 maart 2020 tot en met 30 september 2020.
Deze formule sluit aan bij de NOW 1, waarbij, afhankelijk van het omzetverlies, maximaal
90% van de looncomponent wordt vergoed.
Voorbeeldberekening
ROC X heeft in de periode 1 maart 2019 tot en met 30 september 2019 een omzet van
€ 450.000 behaald met het geven van inburgeringslessen. Vanwege de (gedeeltelijke)
sluiting van de school in de periode maart 2020 tot en met september 2020, is de omzet
in deze periode teruggelopen tot € 80.188. Dit is een omzetverlies van afgerond 82
procent (berekening: 450.000 - 80.188/450.000 * 100%). ROC X voldoet hiermee aan de
vereiste van minimaal 20% omzetverlies (vgl. artikel 4, onderdeel a).
Vervolgens wordt gekeken wat de looncomponent is van de omzet. Gerekend wordt met
een geabstraheerd percentrage van 76%. Wanneer dit percentage vermenigvuldigd wordt
met zowel de omzet in 2019 als de omzet in 2020, blijkt dat in 2019 dit aandeel € 342.000
was en in 2020 € 60.942. Deze bedragen worden vervolgens van elkaar afgetrokken en
daarna vermenigvuldigd met 90%.
Toegepast in de formule ziet dit er als volgt uit:
((450.000 * 0,76) – (80.188 * 0,76)) * 0,9 = € 252.951,41
In deze casus bedraagt de subsidie 73,8% van de looncomponent voor inburgeringslessen
omdat in dit voorbeeld 82% van de omzet op basis van de DUO facturatie is weggevallen.
Artikel 8. Subsidieaanvraag en subsidievaststelling
Het eerste lid bevat het aanvraagtijdvak. Subsidieaanvragen kunnen worden ingediend
vanaf zaterdag 15 mei 2021. De laatste dag waarop subsidieaanvragen kunnen worden
ingediend is woensdag 14 juli 2021. Daarna ingediende subsidieaanvragen worden niet
in behandeling genomen (vgl. artikel 5, onderdeel d). De cursusinstellingen die in
aanmerking voor de subsidie komen, krijgen een formulier door DUO toegestuurd waarmee
de subsidie kan worden aangevraagd. Uit dit formulier blijkt of de cursusinstelling
op het moment van aanvraag nog inburgeringlessen verzorgt en al dan niet subsidie
heeft of zal ontvangen op grond van de Eerste en Tweede Tijdelijke noodmaatregel overbrugging
voor behoud van werkgelegenheid. Tevens blijkt uit het formulier het rekeningnummer
van de aanvrager.
De minister stelt de subsidie vast zonder voorafgaande verlening (vgl. artikel 4:43
van de Awb). De subsidievaststelling na een volledige aanvraag zal enkele weken in
beslag nemen. In elk geval zal de subsidievaststelling binnen de termijn van 13 weken
plaatsvinden (vgl. aanwijzing 17 van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking). De
subsidie wordt in één keer aan de subsidieaanvrager verstrekt.
Vanuit het principe van eenmalige gegevensverstrekking worden de voor de aanvraag
tot subsidievaststelling benodigde gegevens niet door de minister verkregen van de
cursusinstelling voor zover zij verkregen kunnen worden uit de onder de verantwoordelijkheid
van DUO gevoerde administraties. De facturatiegegevens zijn reeds bij DUO aanwezig.
De factuurgegevens worden eerst geaggregeerd op instellingsniveau, zodat de factuurgegevens
AVG-conform gebruikt kunnen worden voor het vaststellen van het subsidiebedrag. De
verwerker die de bevoegdheid heeft de facturen te verwerken draagt zorg voor deze
aggregatie. Op deze wijze kunnen de factuurgegevens gebruikt worden, zonder dat deze
gegevens bevatten die tot natuurlijke personen herleidbaar zijn.
Artikel 9. Wijziging vaststelling subsidie
Het onderhavige artikel vindt, in aanvulling op artikel 4:49 van de Awb, toepassing
als duidelijk is dat door het handelen van de cursusinstelling er subsidie is verstrekt
voor een doel dat niet overeenkomt met de doelstelling van deze regeling, zoals die
is verwoord in artikel 3, samengevat: door middel van subsidie de werkzaamheden gericht
op het toeleiden van inburgeringsplichtigen naar het inburgeringsexamen kunnen blijven
uitvoeren. Alsdan wordt de subsidie geheel of gedeeltelijk teruggevorderd (zie artikel
4:57 van de Awb). De kosten hiervan zijn voor rekening van de subsidieontvanger. Ook
kan wettelijke rente in rekening worden gebracht over het terug te betalen bedrag
(vgl. artikel 1.8 van de Kaderregeling).
Artikel 10. Financiering en verantwoording DUO
DUO ontvangt een aparte opdrachtbrief van het Ministerie van SZW voor de uitvoering
van deze subsidieregeling. In deze opdrachtbrief wordt opgenomen op welke wijze DUO
rapporteert over de uitvoering van deze regeling. Daarbij wordt aangesloten bij de
vaste rapportage systematiek die gehanteerd wordt voor de uitvoering van de overige
taken die DUO uitvoert voor het Ministerie van SZW in het kader van de inburgering.
Het inhoudelijke verslag over de uitvoering van deze regeling zal uiterlijk zes weken
na het vervallen van de regeling plaatsvinden. In dit verslag wordt in ieder geval
aangegeven aan welke cursusinstellingen subsidie is verstrekt en de hoogte van de
verstrekte subsidie. Ook zal in het verslag worden aangegeven op welke wijze de correcte
vaststelling van het subsidiebedrag is geborgd. De accountantscontrole op de financiële
verantwoording van de besteding van de middelen door DUO zal plaatsvinden door de
auditdienst van het Rijk. De middelen voor deze regeling worden in één keer voorafgaand
aan de uitvoering van de regeling aan DUO overgemaakt.
Artikel 11 Mandaat, volmacht en machtiging DUO
Deze regeling is gebaseerd op de Kaderwet SZW-subsidies. Die wet heeft betrekking
op subsidieverlening door de Minister van SZW. Het eerste lid voorziet in mandaatverlening
aan de Directeur-Generaal van DUO. De Directeur-Generaal van DUO zal deze regeling
namens de Minister van SZW uitvoeren. Het tweede en derde lid betreffen de uitvoering
van de regeling alle taken die aan de Minister van SZW zijn opgedragen. Dit betreft
onder meer het gehele proces van aanvraag, beslissing en de behandeling van bezwaar-
en beroepschriften tegen besluiten die zijn genomen op grond van deze regeling. Op
grond van het derde lid kan de Directeur-Generaal van DUO op zijn beurt ondermandaat
verlenen aan functionarissen die werkzaam zijn bij DUO.
DUO beschikt over de expertise die nodig is voor het uitvoeren van deze regeling en
heeft de regeling beoordeeld op uitvoerbaarheid.
Artikel 12. Wijziging Besluit mandaat, volmacht en machtiging Dienst Uitvoering Onderwijs
Wet- en regelgeving inburgering 2014
Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om een omissie in het Besluit mandaat, volmacht
en machtiging Dienst Uitvoering Onderwijs Wet- en regelgeving inburgering 2014 (‘het
mandaatbesluit’) te herstellen. De bevoegdheden tot het opleggen van een boete na
het verwijtbaar niet afronden van het traject binnen de initiële termijn en tot vaststelling
van een nieuwe termijn voor het Participatieverklaringstraject waren abusievelijk
niet gemandateerd aan DUO. Met de onderhavige wijziging van het mandaatbesluit wordt
deze bevoegdheid alsnog gemandateerd.
Artikel 13. Inwerkingtreding en vervaldatum
Deze regeling treedt in werking de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant
waarin zij wordt geplaatst en vervalt 1 januari 2022. Om te voorkomen dat bij een
late afwikkeling van de subsidie de bepalingen in de regeling inzake de vaststelling
niet meer gelden, is in het tweede lid bepaald dat de regeling van toepassing blijft
op de afwikkeling van subsidieaanvragen op grond van deze regeling.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees