Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 29 april 2021, nr. 2021-0000071603, tot eenmalige verstrekking van subsidies aan regionale opleidingscentra met inburgeringslessen in verband met covid-19 en wijziging van het Besluit mandaat, volmacht en machtiging Dienst Uitvoering Onderwijs Wet- en regelgeving inburgering 2014 (Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van inburgeringslessen aan inburgeringsplichtigen)

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Financiën en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, en 8, eerste lid, van de Kaderwet SZW-subsidies en de artikelen 10:3 en 10:4 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepaling

In deze regeling wordt verstaan onder:

cursusinstelling:

een instelling als bedoeld in artikel 1.3.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, voor zover die activiteiten verricht gericht op het toeleiden van inburgeringsplichtigen naar het inburgeringsexamen en die in het bezit is van een keurmerk als bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Wet inburgering;

DUO:

Dienst Uitvoering Onderwijs;

minister:

de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

omzet:

de omzet, bedoeld in artikel 6, eerste lid;

omzetdaling:

een daling van de omzet, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

Artikel 2. Toepassing Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS

Op subsidies die zijn verstrekt op grond van deze regeling zijn de artikelen 1.5 en 7.1 tot en met 7.8 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS niet van toepassing.

Artikel 3. Doel van de regeling

Het doel van deze regeling is te bewerkstelligen dat cursusinstellingen de activiteiten gericht op het toeleiden van inburgeringsplichtigen naar het inburgeringsexamen zoveel mogelijk kunnen voortzetten, ondanks dat sprake is geweest van een acute terugval in de omzet vanwege een periode waarin geen of slechts gedeeltelijk inburgeringslessen aangeboden konden worden vanwege de epidemie van covid-19 en daartoe de instellingen eenmalig te subsidiëren.

Artikel 4. Voorwaarden voor het verstrekken van subsidie

De minister verstrekt eenmalig een subsidie op grond van deze regeling aan een cursusinstelling, die:

  • a. gedurende de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 september 2020 geconfronteerd is met een omzetdaling van ten minste 20% ten opzichte van de omzet in de referentieperiode, bedoeld in artikel 6, derde lid;

  • b. inburgeringslessen verzorgt op het moment van indiening van de subsidieaanvraag; en

  • c. geen subsidie heeft of zal ontvangen op grond van de Eerste of Tweede tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid.

Artikel 5. Weigeringsgronden

De subsidie wordt geweigerd, indien:

  • a. aan de cursusinstelling subsidie is of wordt verleend op basis van de Eerste of Tweede Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid;

  • b. de cursusinstelling geen inburgeringslessen meer verzorgt op het moment van indiening van de subsidieaanvraag;

  • c. niet of onvoldoende aannemelijk is dat de omzetdaling van de betreffende cursusinstelling in de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 september 2020 ten minste 20% is;

  • d. de subsidieaanvraag niet is ingediend binnen het tijdvak, bedoeld in artikel 8, eerste lid; of

  • e. de aanvraag anderszins niet voldoet aan de in deze regeling gestelde eisen.

Artikel 6. Omzet, referentieperiode en omzetdaling

  • 1. Onder omzet wordt in deze regeling begrepen het totaalbedrag gemoeid met de door de cursusinstelling ingediende facturen met een factuurdatum die valt in de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 september 2020, die ten laste worden gebracht van een lening als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Wet inburgering en die uiterlijk op 31 december 2020 door de minister zijn betaald.

  • 2. Onder factuurdatum wordt in deze regeling begrepen de op een factuur opgenomen datum als bedoeld in artikel 4.2, tweede lid, onderdeel e, van de Regeling inburgering;

  • 3. De referentieperiode is de periode 1 maart 2019 tot en met 30 september 2019.

  • 4. De omzetdaling wordt vastgesteld door het verschil tussen de omzet in de referentieperiode, bedoeld in het tweede lid, en de omzet, bedoeld in het eerste lid, te delen door de omzet in de referentieperiode. De uitkomst van deze berekening wordt naar boven afgerond en uitgedrukt in hele procenten.

Artikel 7. Hoogte van de subsidie

De hoogte van de subsidie is de uitkomst van:

((Qt-1 * L) – (Qt * L)) * 0,9

indien ((Qt-1 * L) – (Qt * L))/(Qt-1 * L) gelijk of groter is aan 0,2.

Hierbij staat:

L: voor het vastgesteld percentage van 76%, dat wordt gehanteerd bij het bepalen van het aandeel van de looncomponent in de omzet;

Qt-1: voor de omzet in de referentieperiode, bedoeld in artikel 6, tweede lid;

Qt: voor de omzet, bedoeld in artikel 6, eerste lid.

Artikel 8. Subsidieaanvraag en subsidievaststelling

  • 1. Een aanvraag tot subsidievaststelling kan worden ingediend van 15 mei 2021 tot en met 14 juli 2021, door middel van een door de minister vast te stellen formulier.

  • 2. De subsidie wordt vastgesteld aan de hand van de berekeningswijze, bedoeld in artikel 7, zonder voorafgaande verlening.

  • 3. De voor de subsidievaststelling benodigde gegevens worden door de minister niet verkregen van de cursusinstelling voor zover zij verkregen kunnen worden uit de onder de verantwoordelijkheid van DUO gevoerde administraties, met dien verstande dat de tot natuurlijke personen herleidbare gegevens, eerst op instellingsniveau worden geaggregeerd alvorens ze voor de uitvoering van deze regeling worden verwerkt.

Artikel 9. Wijziging vaststelling subsidie

De minister kan de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de cursusinstelling wijzigen, indien de cursusinstelling door zijn handelen of nalaten tijdens de periode waarover hij subsidie heeft ontvangen geacht wordt niet te hebben voldaan aan de eisen of het doel van deze regeling.

Artikel 10. Financiering en verantwoording DUO

  • 1. De middelen tot dekking van de uitgaven verbonden aan deze regeling worden gefinancierd uit de begroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

  • 2. DUO beheert afzonderlijk de middelen, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. DUO brengt uiterlijk zes weken na het vervallen van deze regeling aan de minister inhoudelijk verslag uit over de uitvoering van deze regeling.

  • 4. De Auditdienst Rijk, genoemd in artikel 1.1 van de Comptabiliteitswet 2016, controleert de besteding van de middelen, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 11 Mandaat, volmacht en machtiging DUO

  • 1. Aan de Directeur-Generaal van de Dienst Uitvoering Onderwijs wordt mandaat, volmacht en machtiging verleend om de bevoegdheden uit te oefenen ter uitvoering van deze regeling.

  • 2. Aan de Directeur-Generaal van de Dienst Uitvoering Onderwijs wordt mandaat en machtiging verleend met betrekking tot het nemen van besluiten op bezwaar, het voeren van gerechtelijke procedures en het behandelen van klachten voor zover deze verband houden met de uitoefening van de bevoegdheden, genoemd in deze regeling, en met dien verstande dat hij geen besluit op bezwaar neemt met betrekking tot een bezwaarschrift tegen een besluit dat hij in mandaat heeft genomen.

  • 3. De Directeur-Generaal van de Dienst Uitvoering Onderwijs kan met betrekking tot zijn bevoegdheden, genoemd in het eerste en tweede lid, ondermandaat of machtiging in een door hem te bepalen omvang verlenen aan onder hem ressorterende functionarissen, met dien verstande dat hij geen ondermandaat verleent aan de functionaris aan wie door hem ondermandaat tot het nemen van het besluit waartegen het bezwaar zich richt is verleend.

Artikel 12. Wijziging Besluit mandaat, volmacht en machtiging Dienst Uitvoering Onderwijs Wet- en regelgeving inburgering 2014

Artikel 1 van het Besluit mandaat, volmacht en machtiging Dienst Uitvoering Onderwijs Wet- en regelgeving inburgering 2014 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel k wordt ‘artikelen 30, 31 of 33’ vervangen door ‘artikelen 28, 30, 31 of 33’.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel v door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • w. het stellen van een nieuwe termijn voor het Participatieverklaringstraject op grond van artikel 29 van de Wet inburgering.

Artikel 13. Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Deze regeling vervalt op 1 januari 2022, met dien verstande dat de regeling zoals die luidde voorafgaand aan de datum met ingang waarvan deze regeling vervalt van toepassing blijft op de dan lopende afwikkeling van besluiten en ingestelde gerechtelijke procedures op grond van deze regeling.

Artikel 14. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van inburgeringslessen aan inburgeringsplichtigen.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 29 april 2021

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Cursusinstellingen hebben gedurende een zekere periode, vanaf 15 maart 2020, geen klassikale inburgeringslessen kunnen verzorgen aan inburgeringsplichtigen door de beperkende maatregelen van het kabinet vanwege de Covid-19 pandemie. Om verspreiding van het coronavirus zoveel mogelijk te voorkomen moesten zij, net als andere onderwijsinstellingen, hun deuren een aantal maanden sluiten. De cursusinstellingen hebben na deze sluiting sinds het midden van maart 2020 voorbereidingen getroffen voor onderwijs op afstand. Vanaf juni 2020 tot half december 2020 was het weer mogelijk om geleidelijk aan klassikale inburgeringslessen te verzorgen aan inburgeringsplichtigen. Door de aanvankelijke sluiting van de scholen, gevolgd door hybride leren (klassikaal onderwijs en leren op afstand) met inachtneming van de anderhalve meter economie, is de omzet van cursusinstellingen gedurende de periode 1 maart 2020 tot en met 30 september 2020 gedaald ten opzichte van dezelfde periode een jaar geleden. Het omzetverlies verschilt per cursusinstelling

Door de overheid zijn naar aanleiding van de epidemie van covid-19 diverse maatregelen getroffen om bedrijven financieel te ondersteunen. Een belangrijke maatregel is de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW). Van deze noodmaatregel (die driemaal is verlengd; NOW 1.0, NOW 2.0, NOW 3.0 en NOW 4.0) wordt op grote schaal gebruik gemaakt.

De cursusinstellingen die inburgeringslessen voor inburgeringsplichtigen verzorgen kunnen geen aanspraak maken op deze tijdelijke noodmaatregel, omdat zij doorgaans geen eigen rechtspersoonlijkheid hebben maar onderdeel uitmaken van een stichting als bedoeld in artikel 1.3.1. van de Wet educatie en beroepsonderwijs, waardoor niet voldaan wordt aan de voorwaarden van de NOW. Dit heeft tot gevolg dat deze cursusinstellingen door de totale gezamenlijke economische eenheid niet voldoen aan de eis van de NOW van een omzetdaling van 20% of meer in de periode maart 2020 tot en met september 2020. Hierdoor zijn deze cursusinstellingen door de covid-19-crisis financieel zwaarder getroffen dan de overige private taalscholen die wel gebruik hebben kunnen maken van de NOW.

Het is voor cursusinstellingen niet mogelijk om het omzetverlies te compenseren met de publieke middelen die zij hebben ontvangen voor de uitvoering van de bekostigde wettelijke taak. Het inburgeringsonderwijs maakt immers geen deel uit van die bekostigde wettelijke taak, en wordt aangemerkt als een private activiteit. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen heeft onlangs de beleidsregel ‘investeren met publieke middelen in private activiteiten’ vastgesteld ( Stcrt. 2021, 18237). Cursusinstellingen die ná inwerkingtreding van deze beleidsregel met publieke middelen investeren in private activiteiten, kunnen achteraf een eventueel negatief financieel resultaat ten laste brengen van het publieke deel van het eigen vermogen, zij het onder strikte voorwaarden die onder meer tot doel hebben oneerlijke concurrentie te voorkomen. Aangezien de subsidieregeling beoogt om het omzetverlies zoals dat in 2020 is opgetreden gedeeltelijk te compenseren, biedt deze aanpassing van de regelgeving door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen geen oplossing voor de terugloop in omzet van 2020.

Ten gevolge van de coronacrisis zijn er verliezen geleden en staan inburgeringslessen onder druk. De Tweede Kamerleden Segers, Van Meenen, Van den Berge, Peters en Stoffer hebben op 29 juni 2020 een motie ingediend.1 In deze motie wordt het kabinet gevraagd om in gesprek te gaan met de betrokken cursusinstellingen en de MBO-Raad en te borgen dat goed, toegankelijk en betrouwbare inburgeringslessen mogelijk blijven. Voor het huidige en nieuwe inburgeringsstelsel is het van belang dat de cursusinstellingen inburgeringslessen aan inburgeringsplichtigen blijven aanbieden. Als zij hiermee stoppen wordt het lastiger om in het nieuwe inburgeringsstelsel met de onderwijsroute aansluiting tussen inburgeringslessen en vervolgopleidingen te organiseren. Dit geldt ook voor de B1-route waar de cursusinstellingen combinaties met praktijkonderwijs mogelijk kunnen maken.

Naar aanleiding van de aangenomen motie van de leden Segers c.s., is onderzoek gedaan naar cursusinstellingen die verlies lijden door de coronacrisis. Gekeken is op welke wijze deze instellingen (financieel) geholpen kunnen worden, zodat zij inburgeringsonderwijs kunnen blijven aanbieden. Dit heeft geleid tot deze subsidieregeling: ‘Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van inburgeringslessen aan inburgeringsplichtigen’. Deze tijdelijke noodmaatregel geldt uitsluitend voor cursusinstellingen met een keurmerk als bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Wet inburgering en die inburgeringslessen verzorgen voor inburgeringsplichtigen met een DUO-lening en geen subsidie hebben ontvangen via de NOW.

De subsidieregeling wordt uitgevoerd door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO).

2. Hoogte subsidie

Voor cursusinstellingen die vanwege hun juridische structuur niet in aanmerking komen voor de NOW, is ervoor gekozen het maximale bedrag op grond van deze subsidieregeling zoveel mogelijk vergelijkbaar te laten zijn met wat private taalscholen hebben ontvangen op grond van de NOW. Dit betekent dat voor de cursusinstellingen die inburgeringslessen verzorgen maximaal 90% van de looncomponent wordt gecompenseerd; het daadwerkelijke percentage is afhankelijk van het omzetverlies. Het gaat hierbij om de niet uit inkomsten gedekte looncomponent voor (uitsluitend) inburgeringslessen. Het looncomponent van deze cursusinstellingen voor uitvoering van publieke activiteiten vallen dus buiten de subsidieregeling (scheiding publieke en private activiteiten).

De hoogte van de subsidie aan de cursusinstellingen is afhankelijk van het percentage terugval in de omzet op basis van de DUO facturatie. De omzetdaling wordt vastgesteld door het verschil tussen de referentieomzet en de omzet die gerealiseerd is op grond van de ingediende facturen die een factuurdatum hebben binnen de periode 1 maart 2020 en 30 september 2020 te delen door de omzet in de referentieperiode (1 maart 2019 tot en met 30 september 2019). Onder omzet wordt verstaan het totaal van ontvangsten op basis van de facturen, die DUO betaalt aan de cursusinstelling uit de lening van de inburgeraar, waarvan de factuurdatum in de (referentie-) periode valt en waarvan de factuur uiterlijk op 31 december 2020 door DUO is uitbetaald.

De subsidie bedraagt maximaal 90% van de (forfaitaire) looncomponent. Voor de looncomponent wordt in deze regeling uitgegaan dat deze 76% bedraagt van de omzet (oftewel de gerealiseerde omzet op basis van de ingediende facturen). Zoals eerder gemeld gaat het hierbij om de niet uit inkomsten gedekte kosten voor (uitsluitend) inburgeringslessen (scheiding publieke en private activiteiten).

De regeling werkt zo dat hoe groter de terugval in de omzet van de cursusinstelling op basis van de DUO facturatie, hoe hoger de subsidie. Bijvoorbeeld:

  • indien 50% van de omzet op basis van de DUO facturatie wegvalt, bedraagt de subsidie 45% van de looncomponent voor inburgeringslessen;

  • indien 25% van de omzet op basis van de DUO facturatie wegvalt, bedraagt de subsidie 22,5% van de looncomponent voor inburgeringslessen.

Voorwaarde voor het recht op de subsidie is dat de omzetdaling ten minste 20% moet zijn (vgl. artikel 4). Een voorbeeldberekening van hoe de omzetdaling wordt berekend en de hoogte van de subsidie, is uitgewerkt bij de artikelsgewijze toelichting bij artikel 7.

3. Aanvragers van de subsidie

De subsidie kan worden aangevraagd door de cursusinstellingen die op moment van indiening van de aanvraag nog inburgeringslessen voor inburgeringsplichtigen met een DUO-lening verzorgen en die geen aanspraak kunnen maken of hebben gemaakt op de NOW omdat de ondernemingsactiviteiten niet worden verricht vanuit een zelfstandige rechtspersoon/entiteit. Het doel van deze subsidieregeling is om de infrastructuur van deze cursusinstellingen overeind te houden. Vandaar dat voorwaarde voor subsidie is dat de cursusinstelling ten tijde van de subsidieaanvraag nog inburgeringscursussen verzorgt (vgl. artikel 4).

4. Misbruik, oneigenlijk gebruik en handhaving

De kans op misbruik en oneigenlijk gebruik van deze subsidieregeling is zeer laag. Het is bekend welke cursusinstellingen voor de subsidieregeling in aanmerking kunnen komen. Het gaat om een duidelijk afgebakende groep. Voor die groep instellingen geldt dat de subsidieregeling eenvoudig en goed controleerbaar is doordat de basis van de subsidieberekening, de gefactureerde bedragen, al bekend zijn bij DUO. Daarmee is het voor de instellingen niet mogelijk via berekend declaratiegedrag de hoogte van de subsidie te beïnvloeden. Omdat het gaat om een subsidie zonder meetbare prestatie-eenheden en informatie van de aanvrager voor de berekening van het subsidiebedrag niet van belang is (alle gegevens zijn immers aanwezig bij DUO) kunnen de administratieve lasten voor de aanvrager overigens ook laag worden gehouden. Tot slot geldt voor deze instellingen strenge regelgeving inzake scheiding van publieke en private taken en de handhaving van de regelgeving op dit onderscheid door de Inspectie van het Onderwijs.

5. Financiering

De kosten van de regeling worden gefinancierd uit de begroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

6. Uitvoeringskosten

Vanwege het beperkt aantal cursusinstellingen die een beroep kunnen doen op deze subsidieregeling, brengt DUO geen uitvoeringskosten in rekening.

7. Staatsteun

Bij deze regeling is geen sprake van staatssteun. Weliswaar is er sprake van een selectieve regeling, nu deze regeling is gericht op een zeer specifieke doelgroep, maar er is geen sprake van staatssteun, nu de handel tussen de lidstaten door de subsidieverstrekking niet kan worden beïnvloed. Immers: cursusinstellingen hebben een regionale functie. Cursusinstellingen en hun inburgeringslessen hebben slechts aantrekkingskracht in een bepaalde geografische regio en de aangeboden diensten door deze cursusinstellingen hebben een lokaal karakter. De cursusinstellingen die inburgeringslessen verzorgen, organiseren een inburgeringscursus Nederlands, en richten zich enkel op Nederlandse inburgeringsplichtigen. Er is geen belemmering voor de vestiging van taalscholen vanuit andere lidstaten. Bovendien is er geen effect op de markten en consumenten uit aangrenzende lidstaten. Deze maatregel zal daarom niet leiden tot (potentiële) vervalsing van de mededinging en tot een ongunstige beïnvloeding van de handel tussen lidstaten.

8. Toetsing

Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR)

ATR heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het beperkt gevolgen voor de regeldruk heeft.

Uitvoeringstoets DUO

Met in achtneming van het uitgangspunt dat sprake is van een eenmalig karakter van deze subsidieregeling, heeft DUO in de uitvoeringstoets aangegeven dat de regeling uitvoerbaar is. De regeling vergt geen ICT aanpassingen en de benodigde personele capaciteit is naar verwachting (vergaand) op te vangen binnen de huidige afspraken die tussen het Ministerie van SZW en DUO zijn gemaakt.

Artikelsgewijs

Algemeen

Deze subsidieregeling is gebaseerd op de Kaderwet SZW-subsidies. Dit betekent dat ook de op die wet gebaseerde Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS (hierna: Kaderregeling), voor zover niet uitgezonderd in deze regeling, van toepassing is. Dit betekent dat een aantal zaken niet in deze subsidieregeling is opgenomen, omdat dat te vinden is in de Kaderregeling. Zo is bijvoorbeeld de Minister van SZW bevoegd om bij terugvordering van ten onrechte betaalde subsidies gemaakte kosten en verschuldigde wettelijke rente in rekening te brengen (artikel 1.8 van de Kaderregeling). Waar de Algemene wet bestuursrecht (Awb) regels stelt, gelden die regels en vullen de in deze regeling opgenomen bepalingen die regels aan.

Artikel 1. Begripsbepalingen

Artikel 1 bevat de begripsbepalingen.

Onder een cursusinstelling wordt een Regionale Opleidingscentrum begrepen (zie artikel 1.3.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB)), voor zover die inburgeringslessen verzorgt, gericht op het toeleiden van inburgeringsplichtigen naar het inburgeringsexamen. Deze inburgeringslessen zijn contractactiviteiten in de zin van artikel 1.7.1 WEB.

Een cursusinstelling moet in het bezit zijn van een keurmerk als bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Wet inburgering om voor deze regeling in aanmerking te komen.

Artikel 2. Toepassing Kaderregeling

Op de subsidieverstrekking op grond van deze regeling, is de Kaderregeling van toepassing. Artikel 2 geeft enkele uitzonderingen hierop. Op deze regeling zijn de artikelen 1.5 en 7.1 tot en met 7.8 van de Kaderregeling niet van toepassing. Deze artikelen voorzien in arrangementen die niet aansluiten bij de wensen voor deze subsidieregeling, omdat er bij deze regeling gebruik wordt gemaakt van een andere verantwoordingssystematiek dan in de Kaderregeling. Vanuit de gedachte achter het uniforme subsidiekader dat de administratieve lasten die gepaard gaan met de subsidie voor zowel de overheid als de ontvanger zo laag mogelijk moeten zijn, is bij deze subsidieregeling gekozen voor het laagste arrangement (subsidies tot 25.000 euro). De Aanwijzingen voor subsidieverstrekking (Stcrt. 2009, nr. 20306) maken het mogelijk dit lage arrangement toe te passen op subsidies van meer dan 25.000 euro, mits dit op grond van de risicoanalyse mogelijk wordt geacht. De uitkomst van de risicoanalyse bij deze regeling is dat het lagere arrangement kan worden toegepast (zie ook paragraaf 4 van de algemene toelichting). Voor het overige zijn de bepalingen van de Kaderregeling onverkort van toepassing.

Artikel 3. Doel van de regeling

In artikel 3 is het doel van de subsidie geformuleerd. Het doel is om inburgeringslessen aan inburgeringsplichtigen bij cursusinstellingen zoveel mogelijk te kunnen doen voorzetten, ondanks dat deze cursusinstelling zijn geconfronteerd met een omzetdaling ten gevolge van de epidemie van covid-19. Cursusinstellingen zijn namelijk essentieel voor de infrastructuur van het inburgeringsonderwijs. Dit geldt zowel voor het huidige inburgeringsstelsel als voor het nieuwe inburgeringsstelsel (dat van toepassing zal zijn op het moment dat Wet inburgering 2021 in werking treedt).

Om dit doel te bereiken voorziet deze subsidieregeling in een tegemoetkoming van de looncomponent (fictief) die gemoeid is met het aanbieden van inburgeringslessen aan inburgeringsplichtigen. Voor de looncomponent wordt uitgegaan van 76% van de omzet. Dit percentage wordt door het Ministerie van OCW gehanteerd als loongevoelig bij de correctie van de begroting voor loonbijstellingen. In deze subsidieregeling is er daarom voor gekozen om bij de berekening van de hoogte van de subsidie ook van dit percentage van 76% uit te gaan bij het bepalen van het deel van de omzet van inburgeringslessen dat is toe te schrijven aan loon.

Het doel van de regeling wordt nader in paragraaf 1 van de algemene toelichting toegelicht.

Artikel 4. Voorwaarden voor het verstrekken van subsidie

In artikel 4 zijn drie cumulatieve voorwaarden opgenomen waar een cursusinstelling aan moet voldoen om voor subsidie in aanmerking te komen.

De cursusinstelling heeft de mogelijkheid om subsidie te ontvangen voor het omzetverlies in de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 september 2020. Voorwaarde daarbij is wel dat de omzetdaling in voornoemde periode tenminste 20% is.

Daarnaast wordt als tweede voorwaarde gesteld dat de cursusinstelling op het moment van indiening van de subsidieaanvraag inburgeringslessen verzorgt. Deze voorwaarde ziet op de verwezenlijking van het doel van de subsidie, namelijk het continueren van inburgeringslessen aan inburgeringsplichtigen bij cursusinstellingen.

De derde voorwaarde is dat een cursusinstelling geen subsidie heeft of zal ontvangen op grond van de Eerste of Tweede Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid. Het gaat hier niet om de Derde en Vierde Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid, omdat deze regelingen niet zien op de periode 1 maart 2020 tot en met 30 september 2020.

Artikel 5. Weigeringsgronden

Artikel 4:43 in samenhang met artikel 4:35, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht geeft een aantal gronden waarop subsidie in elk geval kan worden geweigerd. Dat geldt onder andere als in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens worden verstrekt.

In deze regeling is een aantal aanvullende weigeringsgronden opgenomen.

Ten eerste wordt de subsidie geweigerd indien blijkt dat een cursusinstelling subsidie is toegekend op basis van de Eerste of Tweede tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW 1.0 en NOW 2.0).

Ten tweede wordt de subsidie geweigerd indien blijkt dat de cursusinstelling ten tijde van de aanvraag geen inburgeringslessen meer verzorgt aan inburgeringsplichtigen.

Ten derde wordt de subsidie geweigerd voor zover niet of onvoldoende aannemelijk is dat de omzetdaling van de betreffende cursusinstelling in de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 september 2020 ten minste 20% is.

Ten vierde wordt de subsidie geweigerd voor zover de subsidieaanvraag niet is ingediend tijdens de opening van het aanvraagtijdvak; de periode 15 mei 2021 tot en met 14 juli 2021 (vgl. artikel 8, eerste lid).

Artikel 6. Omzet, referentieperiode en omzetdaling

Wat onder omzet wordt verstaan, is vastgelegd in het eerste lid. Als omzet wordt aangemerkt de door de cursusinstellingen ingediende facturen bij DUO met een factuurdatum die valt in de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 september 2020 en die uiterlijk op 31 december 2020 door DUO zijn betaald. Omdat DUO de door de cursusinstellingen ingediende facturen voor gegeven inburgeringslessen aan inburgeringsplichtigen met recht op een sociale lening, uitbetaalt, zijn de facturatiegegevens reeds bij DUO bekend. Deze facturatiegegevens worden door DUO gebruikt om de omzet(daling) en het uiteindelijke subsidiebedrag vast te stellen.

Opgemerkt zij dat de cursusinstellingen voor het geven van inburgeringsonderwijs vrijgesteld zijn van Bruto Toegevoegde Waarde (BTW) (Stcrt. 2014, 22389) en dit blijft dan ook buiten beschouwing bij de vaststelling van de omzet(daling) en de subsidieberekening.

Het derde lid regelt dat met referentieperiode wordt gedoeld op de periode 1 maart 2019 tot en met 30 september 2019.

De omzetdaling wordt in het vierde lid bepaald. De omzetdaling wordt vastgesteld door het verschil tussen omzet in de referentieperiode en de omzet in de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 september 2020, te delen door de omzet in de referentieperiode. De uitkomst van deze berekening wordt uitgedrukt, in hele procenten en naar boven afgerond.

Artikel 7. Hoogte van de subsidie

Voor de looncomponent wordt uitgegaan van 76% van de omzet. Dit percentage wordt door het Ministerie van OCW gehanteerd als loongevoelig bij de correctie van de begroting voor loonbijstellingen. In deze subsidieregeling is er daarom voor gekozen om ook van dit percentage van 76% uit te gaan voor het aandeel van de loonkosten in de omzet die wordt behaald met het verzorgen van inburgeringslessen. Dit vaste percentage is in de berekening weergegeven met L.

De maximale hoogte van de subsidie is bij een omzetdaling van 100% in totaal 90% van de looncomponent. Voor vaststelling van de subsidie geldt derhalve:

((Qt-1 * L) – (Qt * L)) * 0,9

In deze formule staat de variabele Qt-1 voor de omzet in de referentieperiode en de variabele Qt voor de omzet in de periode 1 maart 2020 tot en met 30 september 2020.

Deze formule sluit aan bij de NOW 1, waarbij, afhankelijk van het omzetverlies, maximaal 90% van de looncomponent wordt vergoed.

Voorbeeldberekening

ROC X heeft in de periode 1 maart 2019 tot en met 30 september 2019 een omzet van € 450.000 behaald met het geven van inburgeringslessen. Vanwege de (gedeeltelijke) sluiting van de school in de periode maart 2020 tot en met september 2020, is de omzet in deze periode teruggelopen tot € 80.188. Dit is een omzetverlies van afgerond 82 procent (berekening: 450.000 - 80.188/450.000 * 100%). ROC X voldoet hiermee aan de vereiste van minimaal 20% omzetverlies (vgl. artikel 4, onderdeel a).

Vervolgens wordt gekeken wat de looncomponent is van de omzet. Gerekend wordt met een geabstraheerd percentrage van 76%. Wanneer dit percentage vermenigvuldigd wordt met zowel de omzet in 2019 als de omzet in 2020, blijkt dat in 2019 dit aandeel € 342.000 was en in 2020 € 60.942. Deze bedragen worden vervolgens van elkaar afgetrokken en daarna vermenigvuldigd met 90%.

Toegepast in de formule ziet dit er als volgt uit:

((450.000 * 0,76) – (80.188 * 0,76)) * 0,9 = € 252.951,41

In deze casus bedraagt de subsidie 73,8% van de looncomponent voor inburgeringslessen omdat in dit voorbeeld 82% van de omzet op basis van de DUO facturatie is weggevallen.

Artikel 8. Subsidieaanvraag en subsidievaststelling

Het eerste lid bevat het aanvraagtijdvak. Subsidieaanvragen kunnen worden ingediend vanaf zaterdag 15 mei 2021. De laatste dag waarop subsidieaanvragen kunnen worden ingediend is woensdag 14 juli 2021. Daarna ingediende subsidieaanvragen worden niet in behandeling genomen (vgl. artikel 5, onderdeel d). De cursusinstellingen die in aanmerking voor de subsidie komen, krijgen een formulier door DUO toegestuurd waarmee de subsidie kan worden aangevraagd. Uit dit formulier blijkt of de cursusinstelling op het moment van aanvraag nog inburgeringlessen verzorgt en al dan niet subsidie heeft of zal ontvangen op grond van de Eerste en Tweede Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid. Tevens blijkt uit het formulier het rekeningnummer van de aanvrager.

De minister stelt de subsidie vast zonder voorafgaande verlening (vgl. artikel 4:43 van de Awb). De subsidievaststelling na een volledige aanvraag zal enkele weken in beslag nemen. In elk geval zal de subsidievaststelling binnen de termijn van 13 weken plaatsvinden (vgl. aanwijzing 17 van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking). De subsidie wordt in één keer aan de subsidieaanvrager verstrekt.

Vanuit het principe van eenmalige gegevensverstrekking worden de voor de aanvraag tot subsidievaststelling benodigde gegevens niet door de minister verkregen van de cursusinstelling voor zover zij verkregen kunnen worden uit de onder de verantwoordelijkheid van DUO gevoerde administraties. De facturatiegegevens zijn reeds bij DUO aanwezig. De factuurgegevens worden eerst geaggregeerd op instellingsniveau, zodat de factuurgegevens AVG-conform gebruikt kunnen worden voor het vaststellen van het subsidiebedrag. De verwerker die de bevoegdheid heeft de facturen te verwerken draagt zorg voor deze aggregatie. Op deze wijze kunnen de factuurgegevens gebruikt worden, zonder dat deze gegevens bevatten die tot natuurlijke personen herleidbaar zijn.

Artikel 9. Wijziging vaststelling subsidie

Het onderhavige artikel vindt, in aanvulling op artikel 4:49 van de Awb, toepassing als duidelijk is dat door het handelen van de cursusinstelling er subsidie is verstrekt voor een doel dat niet overeenkomt met de doelstelling van deze regeling, zoals die is verwoord in artikel 3, samengevat: door middel van subsidie de werkzaamheden gericht op het toeleiden van inburgeringsplichtigen naar het inburgeringsexamen kunnen blijven uitvoeren. Alsdan wordt de subsidie geheel of gedeeltelijk teruggevorderd (zie artikel 4:57 van de Awb). De kosten hiervan zijn voor rekening van de subsidieontvanger. Ook kan wettelijke rente in rekening worden gebracht over het terug te betalen bedrag (vgl. artikel 1.8 van de Kaderregeling).

Artikel 10. Financiering en verantwoording DUO

DUO ontvangt een aparte opdrachtbrief van het Ministerie van SZW voor de uitvoering van deze subsidieregeling. In deze opdrachtbrief wordt opgenomen op welke wijze DUO rapporteert over de uitvoering van deze regeling. Daarbij wordt aangesloten bij de vaste rapportage systematiek die gehanteerd wordt voor de uitvoering van de overige taken die DUO uitvoert voor het Ministerie van SZW in het kader van de inburgering. Het inhoudelijke verslag over de uitvoering van deze regeling zal uiterlijk zes weken na het vervallen van de regeling plaatsvinden. In dit verslag wordt in ieder geval aangegeven aan welke cursusinstellingen subsidie is verstrekt en de hoogte van de verstrekte subsidie. Ook zal in het verslag worden aangegeven op welke wijze de correcte vaststelling van het subsidiebedrag is geborgd. De accountantscontrole op de financiële verantwoording van de besteding van de middelen door DUO zal plaatsvinden door de auditdienst van het Rijk. De middelen voor deze regeling worden in één keer voorafgaand aan de uitvoering van de regeling aan DUO overgemaakt.

Artikel 11 Mandaat, volmacht en machtiging DUO

Deze regeling is gebaseerd op de Kaderwet SZW-subsidies. Die wet heeft betrekking op subsidieverlening door de Minister van SZW. Het eerste lid voorziet in mandaatverlening aan de Directeur-Generaal van DUO. De Directeur-Generaal van DUO zal deze regeling namens de Minister van SZW uitvoeren. Het tweede en derde lid betreffen de uitvoering van de regeling alle taken die aan de Minister van SZW zijn opgedragen. Dit betreft onder meer het gehele proces van aanvraag, beslissing en de behandeling van bezwaar- en beroepschriften tegen besluiten die zijn genomen op grond van deze regeling. Op grond van het derde lid kan de Directeur-Generaal van DUO op zijn beurt ondermandaat verlenen aan functionarissen die werkzaam zijn bij DUO.

DUO beschikt over de expertise die nodig is voor het uitvoeren van deze regeling en heeft de regeling beoordeeld op uitvoerbaarheid.

Artikel 12. Wijziging Besluit mandaat, volmacht en machtiging Dienst Uitvoering Onderwijs Wet- en regelgeving inburgering 2014

Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om een omissie in het Besluit mandaat, volmacht en machtiging Dienst Uitvoering Onderwijs Wet- en regelgeving inburgering 2014 (‘het mandaatbesluit’) te herstellen. De bevoegdheden tot het opleggen van een boete na het verwijtbaar niet afronden van het traject binnen de initiële termijn en tot vaststelling van een nieuwe termijn voor het Participatieverklaringstraject waren abusievelijk niet gemandateerd aan DUO. Met de onderhavige wijziging van het mandaatbesluit wordt deze bevoegdheid alsnog gemandateerd.

Artikel 13. Inwerkingtreding en vervaldatum

Deze regeling treedt in werking de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt 1 januari 2022. Om te voorkomen dat bij een late afwikkeling van de subsidie de bepalingen in de regeling inzake de vaststelling niet meer gelden, is in het tweede lid bepaald dat de regeling van toepassing blijft op de afwikkeling van subsidieaanvragen op grond van deze regeling.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees


X Noot
1

Kamerstukken II 2019/20, 35 483, nr. 48.

Naar boven