Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 12 januari 2021, MBO/26089099, houdende regels voor subsidieverstrekking aan mbo-instellingen voor extra begeleiding van en nazorg aan jongeren met een grote kans op jeugdwerkloosheid (Subsidieregeling extra begeleiding en nazorg mbo 2021/2022)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op de artikelen 4 en 5 van de Wet overige OCW-subsidies en de artikelen 1.3 en 2.1 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

bevoegd gezag:

bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel w, subonderdeel 2, van de WEB of artikel 1.1.1 van de WEB BES;

centrumgemeente:

centrumgemeente van een arbeidsmarktregio als bedoeld in artikel 8 van de Regeling SUWI;

DUS-I:

Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen;

extra begeleiding:

extra begeleiding als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a;

gediplomeerde schoolverlaters:

schoolverlaters die een mbo-diploma hebben gehaald en vallen onder de doelgroep, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b;

instelling:

instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onder b, van de WEB of Scholengemeenschap Bonaire, voor zover die bekostigde beroepsopleidingen verzorgt als bedoeld in artikel 2.1.1 van de WEB BES;

Kaderregeling:

Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;

minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

nazorg:

nazorg als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b;

RMC-contactgemeente:

contactgemeente als bedoeld in artikel 8.3.2, derde lid, van de WEB van een RMC-regio als bedoeld in artikel 8.3.2, tweede lid, van de WEB;

studenten:

studenten als bedoeld in artikel 1.1.1, onder n2, van de WEB, die vallen onder de doelgroep, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a, of studenten als bedoeld in artikel 1.1.1 van de WEB BES, die vallen onder de doelgroep, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a;

WEB:

Wet educatie en beroepsonderwijs;

WEB BES:

Wet educatie en beroepsonderwijs BES.

Artikel 2. Toepassing Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS

Deze regeling geldt in aanvulling op de Kaderregeling.

Artikel 3. Te subsidiëren activiteiten

  • 1. De minister kan op aanvraag van het bevoegd gezag van een instelling subsidie verstrekken voor de volgende activiteiten, te verrichten in de jaren 2021 en 2022:

    • a. het bieden van extra begeleiding aan laatstejaars studenten tot 27 jaar met een grote kans op jeugdwerkloosheid, gericht op de overstap naar een vervolgopleiding of bij het vinden van werk en die in ieder geval mede bestaat uit feitelijk contact tussen de student en de instelling; en

    • b. het bieden van nazorg aan gediplomeerde schoolverlaters tot 27 jaar met een grote kans op jeugdwerkloosheid, gericht op de overstap naar een vervolgopleiding, bij het vinden van werk of bestaande uit doorgeleiding naar de instanties die hen kunnen begeleiden naar werk en die in ieder geval mede bestaat uit feitelijk contact tussen de gediplomeerde schoolverlater en de instelling.

  • 2. Op grond van deze regeling wordt geen subsidie verstrekt voor:

    • a. activiteiten die reeds worden bekostigd uit de rijksbijdrage;

    • b. activiteiten waarvoor de aanvrager reeds een andere subsidie of een andere financiële bijdrage van de minister of een of meer andere bestuursorganen ontvangt of zal ontvangen; of

    • c. activiteiten die voor het tijdstip van het indienen van de aanvraag hebben plaatsgevonden.

  • 3. Het bevoegd gezag kan geen subsidie aanvragen voor alleen extra begeleiding of alleen nazorg.

Artikel 4. Subsidieaanvraag

  • 1. Voor de aanvraag van subsidie als bedoeld in artikel 3 wordt een door de minister vastgesteld modelformulier gebruikt dat is bekendgemaakt op de website https://www.dus-i.nl/subsidies/extra-begeleiding-en-nazorg-mbo.

  • 2. Een aanvraag wordt van 22 januari 2021 tot en met 22 februari 2021 ingediend.

  • 3. De minister wijst de aanvragen die zijn ingediend buiten de periode, bedoeld in het tweede lid, af.

  • 4. Een bevoegd gezag dat meerdere instellingen in stand houdt, dient voor elke instelling een separate aanvraag in.

  • 5. De aanvraag bevat een activiteitenplan als bedoeld in artikel 3.4 van de Kaderregeling dat in ieder geval bevat:

    • a. een beschrijving van de te bieden extra begeleiding, waaronder een beschrijving van op welke wijze dit een toevoeging is op de taken waarvoor de instelling reeds bekostiging ontvangt;

    • b. een beschrijving van de te bieden nazorg;

    • c. een prognose van het aantal studenten dat van de extra begeleiding en het aantal gediplomeerde schoolverlaters dat van de nazorg gebruik zal maken;

    • d. een beschrijving van de wijze waarop met de relevante partners van de instelling zal worden samengewerkt, waaronder in ieder geval de RMC-contactgemeente of -gemeenten en centrumgemeente of -gemeenten waaronder de instelling valt, andere instanties die jongeren begeleiden naar werk en werkgevers, of, voor Scholengemeenschap Bonaire, in ieder geval het openbaar lichaam Bonaire en werkgevers.

  • 6. De aanvraag bevat een begroting als bedoeld in artikel 3.5 van de Kaderregeling.

  • 7. Bij de begroting hanteert het bevoegd gezag een vast uurtarief voor de loonkosten van ten hoogste € 80,– exclusief BTW.

  • 8. Op subsidieverstrekking aan het bevoegd gezag van Scholengemeenschap Bonaire is titel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5. Weigeringsgronden

De subsidieverstrekking kan worden geweigerd, indien de kosten niet in redelijke verhouding staan tot de beoogde resultaten.

Artikel 6. Subsidieplafond

Voor de subsidieverstrekking op grond van deze regeling is ten hoogste een bedrag van € 24.500.000,– beschikbaar.

Artikel 7. Subsidiebedrag per instelling

  • 1. Onverminderd het tweede lid, wordt het subsidiebedrag bepaald aan de hand van het door het bevoegd gezag begrote totaalbedrag in de begroting als bedoeld in artikel 4, zesde lid.

  • 2. Voor elk bevoegd gezag is een maximaal subsidiebedrag per instelling beschikbaar dat is opgenomen in de bijlage bij deze regeling.

  • 3. Het subsidiebedrag voor Scholengemeenschap Bonaire wordt omgerekend in dollars tegen de vastgestelde wisselkoers.

Artikel 8. Subsidieverplichtingen

  • 1. De activiteiten zijn uiterlijk afgerond op 31 december 2022.

  • 2. Het bevoegd gezag spant zich er aantoonbaar voor in dat het aantal geprognosticeerde studenten en gediplomeerde schoolverlaters, bedoeld in artikel 4, vijfde lid, onder c, ook daadwerkelijk van de extra begeleiding en nazorg gebruik maakt.

  • 3. Onverminderd de verplichtingen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Kaderregeling, voert het bevoegd gezag een overzichtelijke, controleerbare en doelmatige administratie die zo is ingericht dat daaruit te allen tijde kan worden afgeleid hoeveel studenten van de extra begeleiding en hoeveel gediplomeerde schoolverlaters van de nazorg gebruik hebben gemaakt.

  • 4. Aan de studenten en gediplomeerde schoolverlaters of hun ouders of verzorgers wordt geen vergoeding voor de extra begeleiding respectievelijk nazorg gevraagd.

  • 5. Indien de activiteiten geheel of gedeeltelijk door een derde partij worden uitgevoerd, bedingt de subsidieontvanger bij deze partij dat zij meewerkt aan de evaluatie als bedoeld in artikel 10.

  • 6. Na afronding van de activiteiten meldt het bevoegd gezag uiterlijk op 28 februari 2023 aan DUS-I:

    • a. hoeveel studenten van de extra begeleiding en hoeveel gediplomeerde schoolverlaters van de nazorg gebruik hebben gemaakt;

    • b. hoe invulling is gegeven aan de in het activiteitenplan beschreven samenwerking met de partners als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, onder d; en

    • c. hoe het bevoegd gezag heeft voldaan aan de inspanningsverplichting, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 9. Subsidievaststelling, betaling en verantwoording

  • 1. De subsidie wordt direct vastgesteld op uiterlijk 31 maart 2021.

  • 2. De minister betaalt het subsidiebedrag in een keer.

  • 3. De verantwoording van de subsidie geschiedt overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs of, voor Scholengemeenschap Bonaire, de Regeling jaarverslaglegging onderwijs BES in de jaarverslaggeving met model G, onderdeel 1.

  • 4. Het bevoegd gezag toont op verzoek van de minister aan dat:

    • a. de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt, zijn verricht; en

    • b. is voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie zijn verbonden.

  • 5. Indien de activiteiten volledig zijn uitgevoerd en aan alle verplichtingen is voldaan, kan het eventueel niet aangewende deel van de subsidie worden besteed aan andere activiteiten waarvoor bekostiging wordt verstrekt.

Artikel 10. Evaluatie

De minister evalueert de subsidieregeling uiterlijk in 2023.

Artikel 11. Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2024.

Artikel 12. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling extra begeleiding en nazorg mbo 2021/2022.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

BIJLAGE BEHOREND BIJ DE SUBSIDIEREGELING EXTRA BEGELEIDING EN NAZORG MBO 2021/2022

Instelling

Totaalbedrag

Aeres (V) MBO

€ 133.913

Albeda

€ 1.607.519

Alfa-college

€ 597.094

AOC West Brabant

€ 40.316

C I B A P

€ 49.182

CITAVERDE College

€ 46.933

Clusius College

€ 66.886

Curio

€ 634.989

Deltion College

€ 591.010

Grafisch Lyceum Rotterdam

€ 225.653

Grafisch Lyceum Utrecht

€ 86.889

Helicon

€ 165.594

Hoornbeeck College

€ 158.798

Hout- en Meubileringscollege

€ 196.902

Koning Willem I College

€ 470.277

Landstede

€ 440.528

Leidse Instrumentmakers School

€ 9.154

Lentiz

€ 93.089

MBO Amersfoort

€ 308.408

MBO Utrecht

€ 229.902

mboRijnland

€ 826.497

Mediacollege Amsterdam

€ 133.374

Nimeto

€ 66.477

Noorderpoort

€ 598.019

Nordwin College

€ 60.332

Regio College

€ 258.395

Rijn IJssel

€ 684.289

ROC A12

€ 293.644

ROC AVENTUS

€ 428.429

ROC Da Vinci College

€ 398.589

ROC de Leijgraaf

€ 163.317

ROC Drenthe College

€ 269.881

ROC Friese Poort

€ 518.489

ROC Friesland College

€ 317.494

ROC Gilde Opleidingen

€ 419.310

ROC Graafschap College

€ 314.642

ROC Horizon College

€ 470.981

ROC Kop van Noord-Holland

€ 136.079

ROC Menso Alting

€ 24.202

ROC Midden Nederland

€ 857.367

ROC Mondriaan

€ 1.402.748

ROC Nijmegen eo

€ 513.494

ROC Nova College

€ 459.977

ROC Rivor

€ 73.279

ROC Ter AA

€ 156.619

ROC Tilburg

€ 396.059

ROC TOP

€ 339.085

ROC van Amsterdam

€ 2.353.278

ROC van Flevoland

€ 428.414

ROC van Twente

€ 1.015.410

Scalda

€ 366.728

Scholengemeenschap Bonaire

€ 59.515

SG De Rooi Pannen

€ 299.089

SiNTLUCAS

€ 98.694

SOMA College

€ 7.552

STC

€ 237.069

Summa College

€ 673.416

SVO

€ 4.952

Terra

€ 81.946

VISTA College

€ 541.366

Wellantcollege

€ 135.141

Zadkine

€ 1.318.975

Zone.college

€ 144.352

TOELICHTING

Algemeen deel

Aanleiding

De coronacrisis heeft grote gevolgen voor de samenleving en economie. Onderzoeken en actuele cijfers geven aan dat jongeren kwetsbaar zijn op de huidige arbeidsmarkt en dat de jeugdwerkloosheid de afgelopen periode snel is opgelopen. Het kabinet zet daarom een breed steunpakket aan maatregelen in om jeugdwerkloosheid tegen te gaan.1 Het kabinet maakt hiervoor ongeveer € 350 mln. vrij voor scholen en gemeenten.

Met het steunpakket wil het kabinet onder andere bereiken dat jongeren langer op school blijven en de baan(vind)kansen worden vergroot. Zo krijgen bekostigde mbo-instellingen (hierna: instellingen) middelen om laatstejaars mbo-studenten (hierna: studenten) extra te begeleiden om verder door te leren of de overgang naar werk te maken in afstemming met de gemeente. Ook krijgen zij middelen om samen met gemeenten invulling te geven aan nazorg, zodat mbo-gediplomeerden (hierna: gediplomeerde schoolverlaters) kunnen worden begeleid naar een vervolgopleiding of werk of hiertoe naar de juiste instantie kunnen worden doorverwezen. Via deze subsidieregeling wordt hiervoor € 24,5 mln. beschikbaar gesteld.

Probleemstelling

De arbeidsmarktgevolgen van de coronacrisis zijn voor jongeren relatief groot. Werkloosheid onder jongeren is na het eerste kwartaal van 2020 sterk toegenomen. Het werkloosheidspercentage onder jongeren van 15 tot 25 jaar was in het eerste kwartaal 2020 6,8% en is in het derde kwartaal 2020 gestegen naar 10,8%.2 Ook het aantal WW-uitkeringen is gedurende de coronacrisis sterk toegenomen.3 Arbeidsparticipatie van jongeren (het aandeel werkzaam in de bevolking) is gedaald tot ongeveer 60%.4 Het Centraal Planbureau (CPB) laat in een recente studie zien dat jongeren een van de risicogroepen zijn van de coronacrisis. Jongeren hebben vaker een flexibele en daarmee onzekere arbeidsrelatie en werken daarnaast relatief vaker in sectoren die hard zijn getroffen door de crisis, zoals in de horeca.5

Jongeren met een migratieachtergrond of met een opleiding in de beroepsopleidende leerweg (bol) op niveau 2 hebben een bijzonder hoge kans op werkloosheid. Vóór de coronacrisis was het zo dat jongeren met een niet-westerse migratieachtergrond twee- tot driemaal minder kans hebben op het vinden van een baan dan jongeren zonder migratieachtergrond.6 Ook jongeren met een bol niveau 2 opleiding hebben meer dan twee keer zoveel kans op werkloosheid als jongeren met een niveau 3 of 4 opleiding.7 Andere jongeren hebben ook een verhoogde kans op werkloosheid, zoals jongeren met een opleiding in een sector waar vanwege de coronacrisis de baankansen zijn geslonken.

Voorkomen jeugdwerkloosheid bij laatstejaars studenten en gediplomeerde schoolverlaters met grote kans op werkloosheid

Om te helpen voorkomen dat deze groep jongeren werkloos raakt, is het nodig dat instellingen in staat worden gesteld om extra inzet voor laatstejaars studenten en gediplomeerde schoolverlaters te plegen. Via deze regeling kunnen instellingen hiervoor subsidie krijgen. De middelen uit deze subsidieregeling zijn bedoeld om twee maatregelen te treffen die in elkaars verlengde liggen en aanvullend zijn op de reguliere taak die uit de Rijksbijdrage wordt bekostigd:

  • 1. het bieden van extra begeleiding aan laatstejaars studenten tot 27 jaar met een grote kans op jeugdwerkloosheid, gericht op de overstap naar een vervolgopleiding of bij het vinden van werk; en

  • 2. het bieden van nazorg aan gediplomeerde schoolverlaters tot 27 jaar met een grote kans op jeugdwerkloosheid, gericht op de overstap naar een vervolgopleiding, bij het vinden van werk of bestaande uit doorgeleiding naar de instanties die hen kunnen begeleiden naar werk.

Om in aanmerking voor subsidie te komen, moeten instellingen inzet plegen op beide maatregelen. Wel kunnen zij zelf die inzet bepalen. Instellingen kunnen bepalen hoe zij de extra middelen verdelen over de twee maatregelen, welke inhoudelijke invulling zij aan de maatregelen geven en op wie zij zich precies richten in hun aanbod. De twee maatregelen, extra begeleiding en nazorg, kunnen namelijk worden ingezet om éénzelfde doel te bereiken en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Hieronder wordt beschreven wat er onder extra begeleiding en nazorg kan worden verstaan en wie er tot de doelgroep kan worden gerekend met een grote kans op jeugdwerkloosheid.

Extra begeleiding aan laatstejaars studenten met grote kans op werkloosheid

Ten eerste kunnen instellingen met de subsidie op basis van deze regeling extra begeleiding geven aan studenten met een grote kans op werkloosheid die in het laatste jaar van hun beroepsopleiding zitten. De begeleiding moet gericht zijn op het helpen van deze studenten in de keuze om verder door te studeren om zo hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten, of om stappen te zetten in de overgang naar werk. Ook moet de extra begeleiding in ieder geval bestaan uit feitelijk contact tussen de student en instelling. Met feitelijk contact wordt bedoeld dat er sprake is van interactie tussen de student en de instelling (zie ook de artikelsgewijze toelichting).

De extra begeleiding zal het meest effectief zijn wanneer die gericht is op de factoren die de kans op werk door de student vergroten. Zo kan de begeleiding gericht zijn op het vinden van een opleiding of baan in een sector waar de kans op werk groter is. Ook minder effectief zoekgedrag en discriminatie bij de zoektocht naar werk kunnen een belemmering zijn bij het vinden van werk. Om dit tegen te gaan zou de begeleiding van de student bijvoorbeeld gericht kunnen zijn op het verbeteren van vaardigheden voor het zoeken en vinden van werk, het verbeteren van het gebruik van het netwerk van de student, het ondersteunen van objectieve selectie van de student door werkgevers, het toeleiden naar (leer)banen in kansrijke beroepen en het verbeteren van (persoonlijke) omstandigheden die in de weg staan aan het maken van een goede stap naar de arbeidsmarkt.

Bij het vormgeven van deze maatregel kunnen instellingen kiezen voor een intensivering van of een aanvulling op de loopbaanoriëntatie- en begeleidingslessen die instellingen al in het reguliere onderwijsprogramma verzorgen, door deze lessen bijvoorbeeld kleinschaliger en daardoor intensiever te maken. Ook kan de instelling ervoor kiezen om aan te sluiten bij bestaande vormen van coaching, bijvoorbeeld gericht op empowerment of self efficacy. Daarnaast kan de instelling met deze extra begeleiding studenten directer naar werk begeleiden. Zo kan de instelling helpen bij matching op werk of stage, mogelijkheden verkennen om een stage of leerbaan direct na het afstuderen om te zetten in een baan bij het betreffende (leer)bedrijf en zorgen voor een ‘warme overdracht’ naar werk, waarbij naast werkgevers ook gemeenten betrokken kunnen zijn.

Nazorg aan gediplomeerde schoolverlaters met grote kans op werkloosheid

Ten tweede kunnen instellingen met de subsidie op basis van deze regeling nazorg bieden aan gediplomeerde schoolverlaters met een grote kans op werkloosheid. Het doel hiervan is om deze schoolverlaters ook nadat ze gediplomeerd zijn te kunnen ondersteunen naar werk of naar een vervolgopleiding.

Instellingen hebben momenteel geen wettelijke taak om nazorg te bieden, maar er zijn wel instellingen en gemeenten die hiermee reeds experimenteren. Daarbij is onder andere het verkennen van de verdeling van rollen tussen het mbo en gemeenten een van de vraagstukken. Een voordeel van een rol van het mbo in de nazorg, is dat het mbo deze gediplomeerde schoolverlater als oud-student al goed kent en er vaak al een vertrouwensband tussen begeleider en de oud-student bestaat. Instellingen en gemeenten kunnen afspreken wanneer de instelling de gediplomeerde schoolverlaters ‘loslaat’ en de gemeente deze ‘overneemt’, zodat er een sluitend vangnet is.

Het begrip nazorg is om deze reden nog niet nauw ingekaderd. In het Interdepartementaal Beleidsonderzoek naar jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt worden wel een aantal voorbeelden genoemd waaraan kan worden gedacht bij het inrichten van nazorg, mede naar aanleiding van ervaringen met nazorg in het praktijk- en het voortgezet speciaal onderwijs8:

  • het voeren van een exitgesprek na diplomering.

  • het ondersteunen bij het vinden van werk.

  • het met toestemming van de gediplomeerde schoolverlater contact opnemen met de gemeente. De gemeente kan hem/haar verder helpen door in gesprek te gaan over de ondersteuningsbehoefte, bij voorkeur met de gediplomeerde schoolverlater zelf.

  • voor een periode van een (aantal) jaar beschikbaar blijven voor vragen, zowel van de gediplomeerde schoolverlater als van de gemeente en werkgever, zodat gediplomeerde schoolverlaters kunnen terugvallen op een vertrouwd persoon.

  • met gemeenten goede afspraken maken over rollen en verantwoordelijkheden ten aanzien van de (na)zorg.

Ook kunnen instellingen ervoor kiezen om bepaalde vormen van extra begeleiding aan laatstejaars studenten na diplomering als nazorg aan gediplomeerde schoolverlaters voort te zetten.

De instellingen en gemeenten die momenteel experimenteren met nazorg, doen dit in pilots ter uitvoering van de motie van de Tweede Kamerleden Kwint/Özdil. De lessen uit deze pilots zijn inmiddels door Ingrado in een online toegankelijke brochure weergegeven, zodat instellingen deze bij het indienen van een aanvraag voor subsidie op basis van deze regeling kunnen meenemen bij het bepalen van hun inzet.9

Vanwege het feit dat nazorg voor veel instellingen een nieuwe activiteit is, krijgen zij met de voorwaarden in deze subsidieregeling de ruimte om zelf hun inzet hierop te bepalen. Daarbij kunnen zij hun inzet afstemmen op de bestaande infrastructuur, de mogelijkheden in de regio en de omvang van het bedrag dat voor de instelling beschikbaar wordt gesteld. Wel geldt voor deze maatregel net als voor de extra begeleiding dat feitelijk contact tussen de gediplomeerde schoolverlater en instelling in ieder geval onderdeel moet zijn van de geboden nazorg.

Beoogde doelgroep: jongeren met grote kans op werkloosheid

Het is aan de instelling om te bepalen op welke laatstejaars studenten en gediplomeerde schoolverlaters zij zich precies richt met de maatregelen uit deze regeling. Instellingen hebben immers zelf het beste zicht op hun populatie. Daarbij is het de bedoeling dat de instelling zich richt op jongeren met een grote kans op werkloosheid. Ter indicatie is eerder in deze regeling aangegeven dat jongeren met een migratieachtergrond of gediplomeerde schoolverlaters met een opleiding in de bol op niveau 2 een bijzonder hoge kans hebben op werkloosheid. Daarnaast wordt de (kans op) werkloosheid beïnvloed door bijvoorbeeld de specifieke regionale werkgelegenheid per sector. Die is door de coronacrisis in sommige sectoren stevig geslonken. Voor het identificeren van vraag en aanbod, kan gebruik worden gemaakt van informatie over stageplekken, leerbanen en banen op bijvoorbeeld sbbhelpt.nl en kiesmbo.nl. Ook persoonlijke omstandigheden kunnen een belemmering vormen voor een soepele start op de arbeidsmarkt.

Samenwerking met partners

Het is van belang dat instellingen samenwerken met hun relevante partners in de regio, vooral in de ‘warme overdracht’ van instelling naar werk en in de nazorg. Zo ligt het in de rede dat instellingen de samenwerking zoeken met werkgevers alsmede de centrumgemeente(n) en RMC-contactgemeente(n) van de arbeidsmarkt- en RMC-regio(‘s). Ook deze partijen hebben een belangrijke rol in het tegengaan van jeugdwerkloosheid. Net als de instellingen krijgen de gemeenten daarom middelen als onderdeel van het brede steunpakket dat het Kabinet hiervoor inzet: de centrumgemeenten krijgen via een decentralisatie-uitkering extra middelen om kwetsbare schoolverlaters te begeleiden naar werk en de RMC-contactgemeenten krijgen een extra specifieke uitkering om de regionale meld- en coördinatiefunctie (RMC-taken) te versterken.10 De verwachting is dat de instellingen en gemeenten de inzet van de beschikbare middelen op elkaar afstemmen, om te kijken waar men elkaar kan versterken en om onnodige overlap in de inzet te voorkomen.

Instellingen en hun partners bepalen zelf hoe zij samenwerken om jeugdwerkloosheid tegen te gaan. Zo kunnen instellingen bij het extra begeleiden van laatstejaars studenten vroeg afstemming met de gemeente en werkgevers zoeken. In samenwerking met bedrijven en de gemeente kan bijvoorbeeld onderzocht worden of een stage van een laatstejaars student na diplomering kan worden omgezet in een (leer)baan en hoe in de stageperiode kan worden geanticipeerd op het verkrijgen van een baan in een kansrijk beroep. Ook bij het organiseren van nazorg voor gediplomeerde schoolverlaters ligt samenwerking voor de hand. Naast samenwerking die nodig is om een ‘warme overdracht’ naar werk of de gemeentelijke dienstverlening naar werk te realiseren, is het van belang dat de instelling en de centrumgemeente(n) en RMC-contactgemeente(n) afstemmen wie zich op welke doelgroep richt. Dit is extra van belang voor de doelgroep van gediplomeerde schoolverlaters afkomstig uit de entreeopleiding, voor wie de middelen uit deze regeling ook ingezet kunnen worden. Dit zijn namelijk voortijdig schoolverlaters die onder de RMC-taken van de gemeenten vallen.

In de subsidieaanvraag moet het bevoegd gezag van de instelling aangeven hoe deze samenwerking wordt ingericht om de inzet op de verschillende onderdelen van de aanpak jeugdwerkloosheid op elkaar af te stemmen. Daarbij is geen formele instemming van partners nodig op de aanvraag.

Indienen van subsidieaanvraag

Om aanspraak te maken op subsidie op basis van deze subsidieregeling moet het bevoegd gezag van de instelling een subsidieaanvraag indienen. Hiervoor gelden de voorwaarden die zijn neergelegd in de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS (hierna: Kaderregeling) en artikel 4 van deze regeling. Dat wil zeggen dat instellingen voor een subsidieaanvraag een activiteitenplan en een begroting moeten opstellen. In aanvulling op de eisen die hieraan worden gesteld in de Kaderregeling moet het activiteitenplan drie zaken bevatten:

  • 1. een beschrijving van de te bieden extra begeleiding en nazorg, waarbij voor de extra begeleiding moet worden beschreven welke wijze dit een toevoeging is op de taken waarvoor de instelling reeds bekostiging ontvangt;

  • 2. een prognose van het aantal studenten dat van de extra begeleiding en het aantal gediplomeerde schoolverlaters dat van de nazorg gebruik zal maken; en

  • 3. een beschrijving van de wijze waarop de instelling met zijn relevante partners zal samenwerken bij deze maatregelen.

Per bevoegd gezag wordt op basis van een verdeelsleutel een bedrag per instelling ter beschikking gesteld waarvoor zij maximaal een subsidieaanvraag kan indienen (zie ‘Subsidiebedrag per bevoegd gezag’ en de artikelsgewijze toelichting). Het bevoegd gezag bepaalt zelf hoe de inzet over de twee maatregelen uit deze subsidieregeling wordt verdeeld.

De bevoegde gezagsorganen van de instellingen hebben van 22 januari tot en met 22 februari 2021 om hun aanvraag in te dienen. De beschikking op de subsidieaanvraag vindt zo snel mogelijk na indiening plaats, met als uiterlijke datum 31 maart 2021.

Verantwoording

De verantwoording van de subsidie uit deze regeling geschiedt in de jaarverslaggeving met model G, onderdeel 1. Deze keuze is gemaakt, zodat instellingen eventuele resterende middelen vrij mogen besteden aan activiteiten waarvoor bekostiging wordt verstrekt, mits de gesubsidieerde activiteiten volledig zijn verricht en aan alle subsidieverplichtingen is voldaan.

Subsidiebedrag per instelling

De middelen die beschikbaar zijn op basis van deze subsidieregeling worden over de instellingen verdeeld op basis van het aantal studenten met een grote kans op werkloosheid dat aan de instelling studeert. 80 procent van de middelen wordt toegekend aan instellingen naar rato van het aantal laatstejaars studenten jonger dan 27 jaar dat een bol niveau 2 opleiding volgt of een bol niveau 3 of 4 opleiding volgt en in een armoedeprobleemcumulatiegebied woont.11 De overige 20 procent van de middelen wordt toegekend aan instellingen naar rato van het overige aantal studenten jonger dan 27 jaar dat aan de instelling studeert. Voor de berekening van deze aantallen zijn de studentenaantallen van de telling van 1 oktober 2019 gebruikt.

Verhouding tot bestaande wettelijke taken van instellingen

Instellingen ontvangen reeds bekostiging om loopbaanoriëntatie en -begeleiding te geven. De activiteiten waarvoor instellingen op basis van deze regeling subsidie kunnen krijgen, zijn bedoeld als toevoeging op de activiteiten waarvoor instellingen reeds bekostiging ontvangen. Bij het indienen van de aanvraag moeten instellingen daarom aangeven hoe de extra begeleiding die zij met deze subsidie aanbieden een toevoeging is op de taken die zij al in het kader van hun bekostigde taak uitvoeren. Zie ‘Extra begeleiding aan laatstejaars studenten met grote kans op werkloosheid’ voor voorbeelden van extra begeleiding.

Het bieden van nazorg is geen wettelijke taak van instellingen.

Privacy

Uit deze regeling vloeit geen directe verplichting tot grootschalige verwerkingen of stelselmatige monitoring van persoonsgegevens voort. Wel kan het zo zijn dat de wijze waarop een instelling invulling aan de subsidieverplichtingen geeft, met zich meebrengt dat daarvoor een verwerking van persoonsgegevens noodzakelijk is. Het is aan de instellingen om zich hierbij te houden aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming.

Caribisch Nederland

De regeling is ook bedoeld voor studenten van de Scholengemeenschap Bonaire. Dit is de enige bekostigde instelling die mbo als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs BES (hierna: WEB BES) verzorgt. Ook is dit de enige instelling op Bonaire, Sint Eustatius en Saba met voldoende studenten om daadwerkelijk te kunnen profiteren van een subsidieaanvraag. De scholen op Sint Eustatius en Saba verzorgen onderwijs conform de CXC-systematiek.

Regeldruk

Op meerdere manieren is ervoor gezorgd dat deze regeling werkbaar is voor instellingen. Voor instellingen is het van belang dat de middelen uit deze regeling tijdig ingezet kunnen worden om de gevolgen van de coronacrisis effectief te kunnen tegengaan. Ook is het van belang dat in het bepalen van de aanvraag-, uitvoerings- en verantwoordingslast rekening wordt gehouden met het feit dat instellingen vanwege de coronacrisis zwaarder belast zijn dan gewoonlijk.

Om de aanvraag- en uitvoeringslast te beperken is ervoor gekozen om instellingen veel ruimte te geven in het vormgeven van hun inzet op de twee maatregelen uit deze regeling. Zij kunnen zo de extra begeleiding en nazorg laten aansluiten op vergelijkbare voorzieningen die de instelling reeds heeft. Ook kunnen instellingen bepalen hoe zij hun inzet verdelen over de te bieden extra begeleiding en nazorg. Daarnaast is de aanvraaglast beperkt door geen formele instemming van regionale partners als voorwaarde te stellen. Hierdoor zijn de aanvraageisen beperkt en meer procesmatig dan inhoudelijk van aard.

Om de verantwoordingslast te beperken is er tevens gekozen voor een inspanningsverplichting in plaats van een resultaatsverplichting. Om te voldoen aan de verplichtingen uit deze subsidieregeling moeten instellingen extra begeleiding en nazorg aanbieden en zich ervoor inspannen dat de door henzelf bepaalde prognose van deelname behaald wordt. Op deze manier hoeft tegenvallend gebruik van de aangeboden voorzieningen niet per se gevolgen te hebben voor het voldoen aan de subsidieverplichtingen.

Daarnaast wordt de verantwoordingslast beperkt door het feit dat instellingen eventuele resterende middelen vrij mogen besteden aan activiteiten waarvoor bekostiging wordt verstrekt, mits de gesubsidieerde activiteiten volledig zijn verricht en aan alle subsidieverplichtingen is voldaan. Hierdoor kan de verantwoording van de subsidie geschieden in de jaarverslaglegging met het administratief lichtere model G, onderdeel 1.

Om een indruk te geven van de verwachte regeldrukkosten is in onderstaande tabel een schatting weergegeven. Daarbij is uitgegaan van een aanvraaglast van gemiddeld 16 uur per instelling. Voor de verantwoording, die administratief vrij licht is, wordt uitgegaan van een gemiddelde van 4 uur per instelling. Tot slot is uitgegaan van gemiddeld 4 uur per instelling om te besteden aan de inhoudelijke naleving van de subsidieverplichtingen. Daarbij kan gedacht worden aan het bijhouden van een overzichtelijke, controleerbare, doelmatige administratie of het meewerken aan de evaluatie van de subsidieregeling. Bij de berekening is uitgegaan van een uurtarief van € 50,–.

Type administratieve handeling

Aantal uur

Kosten (aantal uur * € 50)

Invullen aanvraagformulier

960 uur (60 instellingen * 16 uur)

€ 48.000,–

Verantwoording

240 uur (60 instellingen * 4 uur)

€ 12.000,–

Inhoudelijke nalevingskosten

240 uur (60 instellingen * 4 uur)

€ 12.000,–

Totaal

1440 uur

€ 72.000,–

Deze regeling is ter advisering voorgelegd aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk. Het college is akkoord gegaan met ambtelijke afhandeling van deze adviesvraag. De ambtelijke suggesties aangaande de regeldrukparaaf zijn overgenomen en verwerkt in deze toelichting.

Uitvoering, toezicht en handhaving

Deze regeling is aan de Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (DUS-I) voorgelegd ter uitvoeringstoets. DUS-I acht de regeling uitvoerbaar. Ook is deze regeling voor een procedure verkorte uitvoeringstoets voorgelegd aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Ook DUO acht de regeling uitvoerbaar.

Advies en consultatie

De regeling is niet opengesteld voor internetconsultatie, omdat de subsidie met spoed moeten kunnen worden verstrekt aan de instellingen. Instellingen zijn via de MBO Raad informeel geconsulteerd voor deze regeling.

Financiële gevolgen

Voor het programmadeel van deze subsidieregeling is eenmalig voor 2021 een bedrag van € 24.500.000,– beschikbaar gesteld. Voor de uitvoering van de regeling door de DUS-I is eenmalig voor 2021 een bedrag van € 500.000,– beschikbaar gesteld. Tot slot is om de gevolgen van deze regeling voor de mbo-bekostiging, studiefinanciering en praktijkleren op te vangen, is op de aanvullende post bij het Ministerie van Financiën voor de periode 2021–2024 € 263 mln. gereserveerd. Hierbij gaat het om de verwachting dat studenten als gevolg van deze regeling meer en langer in het mbo zullen studeren.

Artikelsgewijs deel

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit artikel is een aantal begrippen gedefinieerd. Zowel bevoegde gezagsorganen van bekostigde instellingen als bedoeld in de WEB als de WEB BES kunnen subsidie aanvragen, maar in Caribisch Nederland is momenteel maar één bekostigde instelling die mbo verzorgt als bedoeld in de WEB BES: Scholengemeenschap Bonaire. Daarom wordt Scholengemeenschap Bonaire voor de duidelijkheid bij naam genoemd. Scholengemeenschap Bonaire verzorgt overigens ook voortgezet onderwijs, maar deze subsidieregeling is alleen voor het mbo bedoeld.

Verder wordt voor de bekostigde instellingen als bedoeld in de WEB verwezen naar artikel 1.1.1, onderdeel w, subonderdeel 2, van de WEB, omdat er alleen bekostigde bijzondere instellingen zijn.

Artikel 2. Toepassing Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS

De Kaderregeling is op de subsidies als bedoeld in deze regeling van toepassing. Deze regeling is een aanvulling op de Kaderregeling.

Artikel 3. Te subsidiëren activiteiten

In dit artikel is geregeld voor welke activiteiten het bevoegd gezag van een instelling (geen) subsidie kan aanvragen. Uit het eerste lid volgt dat de minister op aanvraag van het bevoegd gezag subsidie verstrekt voor het bieden van extra begeleiding en nazorg. De aanvraag moet betrekking hebben op beide activiteiten, dus het is niet mogelijk om subsidie voor alleen extra begeleiding of alleen subsidie voor nazorg aan te vragen. Dit is nog eens verduidelijkt in het derde lid. De instelling mag overigens wel zelf bepalen hoeveel zij inzet op elke taak: dit kan bijvoorbeeld iets meer zijn op de extra begeleiding en iets minder op de nazorg, of andersom.

De doelgroep van de extra begeleiding betreft laatstejaars studenten tot 27 jaar met een grote kans op jeugdwerkloosheid. De instelling is vrij om zelf te bepalen voor welke studenten dit geldt, op welke doelgroep(en) zij haar aanbod gaat richten en hoe dat aanbod eruit ziet, maar daarbij geldt wel de eis dat de extra begeleiding in ieder geval mede uit persoonlijk contact bestaat. Persoonlijk contact kan zowel uit fysieke als digitale contactmomenten bestaan, zolang er maar sprake is van real time interactie tussen de student en het personeel dat de extra begeleiding verzorgt. Het personeel moet dus direct kunnen toezien op de activiteiten van de student. Corresponderen per e-mail of een digitale module die de student zelfstandig volgt, vallen hier bijvoorbeeld niet onder. De extra begeleiding hoeft niet geheel uit persoonlijk contact te bestaan, maar wel ten minste voor een deel. De instelling kan naar eigen inzicht voor een combinatie van persoonlijke contactmomenten en andere werkvormen kiezen.

De doelgroep van de nazorg betreft gediplomeerde schoolverlaters tot 27 jaar met een grote kans op jeugdwerkloosheid. Ook hier is de instelling vrij om zelf te bepalen voor welke gediplomeerde schoolverlaters dit geldt, op welke doelgroep(en) zij haar aanbod gaat richten en hoe dat aanbod eruit ziet, zolang de nazorg in ieder geval mede uit persoonlijk contact bestaat. Onder gediplomeerde schoolverlaters worden in deze regeling schoolverlaters die een mbo-diploma hebben gehaald verstaan. Er is bewust voor gekozen om schoolverlaters die géén mbo-diploma hebben gehaald niet onder de regeling te laten vallen, omdat dit vaak ook voortijdig schoolverlaters zijn12 die onder de RMC-taken van de gemeenten vallen. Alleen voor gediplomeerde schoolverlaters met een entreediploma geldt dat zij zowel onder de doelgroep van deze regeling als onder de RMC-taken van de gemeenten zullen vallen. Daarom wordt de instelling gevraagd om bij de aanvraag aan te geven hoe de samenwerking met de RMC-contactgemeente(n) van de instelling eruit ziet. Op die manier kan overlap tussen de activiteiten van instellingen en gemeenten worden voorkomen.

In het derde lid is geregeld voor welke activiteiten de minister geen subsidie verstrekt. Dit geldt ten eerste voor activiteiten waarvoor de instelling reeds bekostiging uit ’s Rijks kas ontvangt. Voor de extra begeleiding betekent dit bijvoorbeeld dat de instelling daadwerkelijk extra inspanningen moet leveren bovenop haar reguliere, bekostigde activiteiten rondom loopbaanoriëntatie en -begeleiding. Ook activiteiten waarvoor de aanvrager reeds een andere subsidie of een andere financiële bijdrage van de overheid ontvangt, komen niet in aanmerking voor subsidie om dubbele financiering te voorkomen. Tot slot komen activiteiten die zijn gestart vóór de aanvraag niet in aanmerking voor subsidie. Er mag eventueel al wel met de activiteiten worden gestart nadat de aanvraag is ingediend, maar totdat de subsidie is toegekend is dit op eigen risico. Het kan immers gebeuren dat de aanvraag wordt afgewezen.

Artikel 4. Subsidieaanvraag

De aanvragen moeten via de website https://www.dus-i.nl/subsidies/extra-begeleiding-en-nazorg-mbo worden ingediend. Dit is in afwijking van artikel 3.1 van de Kaderregeling, waarin is bepaald dat subsidieaanvragen moeten worden ingediend via de website www.rijksoverheid.nl.

Instellingen kunnen van 22 januari 2021 tot en met 22 februari 2021 subsidie aanvragen. Op grond van artikel 1.10 van de Kaderregeling geldt ook voor Scholengemeenschap Bonaire hierbij de Europees Nederlandse tijd. De minister wijst de aanvragen die zijn ingediend buiten de periode van 22 januari 2021 tot en met 22 februari 2021, af. Wanneer een aanvraag onvolledig of onvolkomen is, wordt de aanvrager eenmalig in de gelegenheid gesteld de aanvraag te herstellen op grond van artikel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

De meeste bevoegde gezagsorganen in het mbo houden momenteel slechts één instelling in stand. Voor bevoegde gezagsorganen die meerdere instellingen in stand houden en ook voor meerdere instellingen subsidie willen aanvragen, geldt dat zij dit ingevolge het vierde lid middels separate aanvragen moeten doen. Wegens het korte tijdsbestek rondom de totstandkoming van deze regeling is het subsidieformulier namelijk ingericht op subsidieaanvragen voor één instelling. Voor de bevoegde gezagsorganen die meerdere hierdoor meerdere aanvragen zullen moeten doen, zal dit naar verwachting weinig extra lasten opleveren. Het aanvraagformulier is namelijk zo basaal mogelijk ingericht.

De instellingen dienen bij de aanvraag een activiteitenplan als bedoeld in 3.4 van de Kaderregeling mee te zenden. In aanvulling op artikel 3.4 van de Kaderregeling moet het activiteitenplan in ieder geval een beschrijving van de te bieden extra begeleiding en nazorg bevatten. Voor de extra begeleiding geldt daarbij dat moet worden beschreven op welke wijze dit een toevoeging is op de taken waarvoor de instelling reeds bekostiging ontvangt. Verder dient het activiteitenplan een prognose te geven van het aantal studenten en gediplomeerde schoolverlaters waaraan de instelling verwacht extra begeleiding en nazorg te kunnen bieden. Het is van belang dat de instelling hier een realistische inschatting van maakt, aangezien zij een inspanningsverplichting heeft om dit aantal studenten en gediplomeerde schoolverlaters ook daadwerkelijk te halen.

Ook dient het activiteitenplan een beschrijving van de wijze waarop met de relevante partners van de instelling zal worden samengewerkt te bevatten. Hieronder vallen in ieder geval de RMC-contactgemeente(n) van de RMC-regio(‘s) en de centrumgemeente(n) van de arbeidsmarktregio(‘s) waar de instelling mee te maken heeft. Afspraken met de RMC-contactgemeente(n) en centrumgemeente(n) kunnen er bijvoorbeeld voor zorgen dat de activiteiten van de instelling niet onnodig overlappen met de taken die de gemeenten reeds vervullen. Ook andere instanties die jongeren begeleiden naar werk en werkgevers vallen onder relevante partners.13 Het is aan de instelling zelf om te bepalen hoe (uitgebreid) zij invulling geeft aan de afspraken met deze partners. Het verzamelen van handtekeningen van de partners is in ieder geval niet nodig.

Op grond van het zesde lid dient de aanvraag voorts een begroting als bedoeld in artikel 3.5 van de Kaderregeling te bevatten. De posten op de begroting kunnen bestaan uit personeelskosten, kosten voor externe inhuur en materiële kosten. Voor de personeelskosten en kosten voor externe inhuur is in het zevende lid een maximumtarief gesteld van € 80,– per uur exclusief BTW. Met andere woorden: dit tarief geldt zowel voor personeel dat in dienst van de instelling is als personeel dat extern wordt ingehuurd. Het tarief is gebaseerd op schaal 13 als bedoeld in de Handleiding overheidstarieven van 2021. Hier is voor gekozen vanuit het oogpunt van doelmatigheid.

In het achtste lid is tot slot geregeld dat titel 4.1 van de Awb van toepassing is op subsidieverstrekking aan Scholengemeenschap Bonaire. In artikel 1.9 van de Kaderregeling is dit reeds geregeld voor titel 4.2 van de Awb, dat bepalingen bevat over subsidies. In titel 4.1 van de Awb staan echter ook nog bepalingen over het indienen en behandelen van een aanvraag in het algemeen. Ook daarvoor geldt dat het nuttig is om deze van toepassing op de subsidieverstrekking aan Scholengemeenschap Bonaire te verklaren.

Artikel 5. Weigeringsgronden

De subsidieaanvraag kan worden geweigerd indien deze niet aan de vereisten voldoet of indien er een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat het bevoegd gezag niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. Zo kan de aanvraag worden afgewezen indien de maximumtarieven voor de personeelskosten en kosten voor externe inhuur worden overschreden. In aanvulling op voorgaande is in dit artikel expliciet geregeld dat de aanvraag kan worden afgewezen indien de kosten niet in redelijke verhouding staan tot de beoogde resultaten. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om onredelijk hoge materiële kosten of personeelskosten die weliswaar passen binnen de maximumtarieven, maar afgezet tegen het aantal te helpen studenten en gediplomeerde schoolverlaters alsnog onredelijk hoog zijn.

Artikel 6. Subsidieplafond

In dit artikel is vastgelegd wat het subsidieplafond is, namelijk € 24.500.000,–. Er kan geen sprake zijn van overschrijding van het subsidieplafond, aangezien het subsidiebedrag per instelling met artikel 6 is gemaximeerd.

Artikel 7. Subsidiebedrag per instelling

Voor elk bevoegd gezag is een maximaal subsidiebedrag per instelling beschikbaar, volgend uit de bijlage bij deze regeling. Deze is berekend op basis van de volgende verdeelsleutel:

  • 80% van het totaal beschikbare subsidiebedrag is verdeeld aan de hand van het aantal bekostigde en op teldatum 1 oktober 2019 aan elke instelling ingeschreven bol-studenten jonger dan 27 jaar, die in het laatste jaar van hun mbo niveau 2-opleiding zitten of die in het laatste jaar van hun mbo niveau 3- of 4-opleiding14 opleiding zitten en woonachtig zijn in een armoedeprobleemcumulatiegebied15, naar rato van het totaal van deze studenten aan alle instellingen;

  • 20% van het totaal beschikbare subsidiebedrag is verdeeld aan de hand van het totaal aantal bekostigde en op teldatum 1 oktober 2019 aan elke instelling ingeschreven overige studenten jonger dan 27 jaar, naar rato van het totaal aantal van deze studenten aan alle instellingen.

De hoogte van het subsidiebedrag per instelling wordt bepaald aan de hand van de door het bevoegd gezag bij de aanvraag ingediende begroting. Daarbij geldt een maximumbedrag voor die instelling zoals opgenomen in de bijlage bij deze regeling. Het bevoegd gezag hoeft dus niet per se het maximale subsidiebedrag voor die instelling aan te vragen en bepaalt zelf haar ambitieniveau. Zoals gezegd is het van belang dat het ambitieniveau realistisch is, aangezien het bevoegd gezag een inspanningsverplichting heeft om het aantal bij de aanvraag geprognosticeerde studenten en gediplomeerde schoolverlaters ook daadwerkelijk te halen. Voorts is het bevoegd gezag op grond van artikel 5.1 van de Kaderregeling verplicht de subsidiemiddelen op doelmatige wijze te gebruiken.

Artikel 8. Subsidieverplichtingen

In dit artikel zijn de subsidieverplichtingen vastgelegd.

Ten eerste moeten alle activiteiten uiterlijk op 31 december 2022 zijn afgerond. Dit geldt dus zowel voor de extra begeleiding als de nazorg. De bedoeling van deze regeling is om instellingen in staat te stellen om vanaf (ongeveer) april 2021 nog een aantal maanden extra begeleiding te kunnen geven aan de studenten die in studiejaar 2020/2021 in het laatste jaar van hun opleiding zitten. Ook de nazorg aan de gediplomeerde schoolverlaters kan vanaf dat moment starten. Aangezien de effecten van de coronacrisis naar verwachting ook daarna nog merkbaar zijn, kan hier in studiejaar 2021/2022 mee worden doorgegaan. Om instellingen vervolgens nog wat uitloop te geven, is gekozen voor de uiterste datum van 31 december 2022 waarop de activiteiten moeten zijn verricht. Op die manier kunnen ook de schoolverlaters die in studiejaar 2021/2022 hun diploma hebben gehaald nog een aantal maanden nazorg krijgen.

Het bevoegd gezag heeft op grond van het tweede lid een inspanningsverplichting om ervoor te zorgen dat het aantal geprognosticeerde studenten en gediplomeerde schoolverlaters ook daadwerkelijk van de extra begeleiding en nazorg gebruik maakt. Of een student of gediplomeerde schoolverlater daarvan gebruik heeft gemaakt, is ter beoordeling aan en onderbouwing door het bevoegd gezag zelf. De studenten en gediplomeerde schoolverlaters hoeven dus niet per se 100% van de aan hen geboden uren te hebben gevolgd. Ook hoeft het bevoegd gezag dus niet per se 100% van het aantal geprognosticeerde studenten en gediplomeerde schoolverlaters te halen, maar er wordt wel van het bevoegd gezag verwacht dat zij doet wat redelijkerwijs in haar vermogen ligt om de extra begeleiding en nazorg ten goede te laten komen aan zoveel mogelijk van de geprognosticeerde studenten en gediplomeerde schoolverlaters.

Voorts dient het bevoegd gezag op grond van het derde lid een administratie bij te houden die zo is ingericht dat daaruit kan worden afgeleid hoeveel studenten van de extra begeleiding en hoeveel gediplomeerde schoolverlaters van de nazorg gebruik hebben gemaakt. Op grond van het zesde lid moet dit na afloop van de activiteiten en uiterlijk op 28 februari 2023 worden gemeld aan DUS-I. Tevens moet daarbij aan DUS-I worden gemeld hoe uiteindelijk invulling is gegeven aan de samenwerking met de relevante partners zoals beschreven in het bij de aanvraag ingediende activiteitenplan. Tot slot moet aan DUS-I worden gemeld op welke wijze de instelling heeft voldaan aan de inspanningsverplichting om ervoor te zorgen dat de prognose van het aantal studenten en gediplomeerde schoolverlaters dat van de extra begeleiding en nazorg gebruik maakt ook daadwerkelijk te halen. Als een groot aantal van deze studenten en gediplomeerde schoolverlaters uiteindelijk géén gebruik van de extra begeleiding en nazorg heeft gemaakt, dient de instelling dus te beschrijven in welke mate zij zich daar (desondanks wel) voor heeft ingespannen.

De informatie die het bevoegd gezag aan DUS-I moet melden, wordt in eerste instantie gebruikt als beleidsinformatie. De inhoud kan echter ook aanleiding geven om nog eens nader naar de verantwoordingsinformatie als bedoeld in artikel 9 te kijken.

Artikel 9. Subsidievaststelling, betaling en verantwoording

Uiterlijk op 31 maart 2021 ontvangen de instellingen een beschikking op hun aanvraag. Dit is dus een afwijking van de beslistermijn zoals opgenomen in artikel 4.1, eerste lid, van de Kaderregeling. Bij een positieve beschikking op de aanvraag wordt de subsidie ook direct vastgesteld. De betaling volgt zo snel mogelijk daarna en vindt in één keer plaats.

De subsidie moet worden besteed aan het bieden van extra begeleiding aan studenten en nazorg aan gediplomeerde schoolverlaters. Als het bevoegd gezag deze activiteiten heeft verricht en aan de subsidieverplichtingen heeft voldaan, kunnen de eventueel nog resterende middelen worden besteed aan activiteiten waarvoor de instelling reguliere bekostiging ontvangt. De verantwoording geschiedt in de jaarverslaggeving met model G, onderdeel 1. Er hoeft dus geen activiteitenverslag te worden ingediend. De verantwoording in de jaarverslaggeving laat onverlet dat de instelling op grond van artikel 8, zesde lid, van de regeling verplicht is genoemde beleidsinformatie aan DUS-I te verstrekken. Zoals gezegd staat dit los van de verantwoordingsinformatie, maar kan de inhoud van de beleidsinformatie wel aanleiding geven om nog eens nader naar de verantwoordingsinformatie te kijken.

Artikel 10. Evaluatie

De minister evalueert de subsidieregeling uiterlijk in 2023. De instellingen die subsidie hebben ontvangen, zijn op grond van artikel 5.4 van de Kaderregeling verplicht om mee te werken aan dit onderzoek.

Artikel 11. Inwerkingtreding en vervaldatum

Deze regeling treedt de dag na plaatsing in de Staatscourant in werking. Hiermee wordt afgeweken van de vaste verandermomenten en de minimale invoeringstermijn van twee maanden. Dit is niet bezwaarlijk, aangezien de instellingen er baat bij hebben om zo snel mogelijk subsidie te kunnen aanvragen en ontvangen. Zoals toegelicht bij artikel 8, is de bedoeling van deze regeling namelijk dat instellingen dit studiejaar, studiejaar 2021/2022, nog met de activiteiten kunnen beginnen en zo de studenten waarvoor dat studiejaar het laatste jaar is nog te kunnen begeleiden. De regeling vervalt met ingang van 1 januari 2024.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven


X Noot
1

Kamerstukken II, 2019 – 2020, 35 420, nr. M.

X Noot
3

Het aantal jongeren tussen 15 en 25 jaar met een WW-uitkering is in drie maanden tijd bijna verdrievoudigd. Eind februari 2020 verstrekte UWV 10.800 WW-uitkeringen aan jongeren. Eind mei 2020 was dat 31.100 WW-uitkeringen. UWV, 2020. (https://www.uwv.nl/overuwv/pers/persberichten/2020/vooral-jongeren-komen-sinds-maart-in-ww.aspx)

X Noot
4

In januari 2020 was de arbeidsparticipatie van jongeren 66%. CBS, 2020. (https://www.cbs.nl/nl-nl/dossier/cbs-cijfers-coronacrisis/wat-zijn-de-gevolgen-van-corona-voor-arbeid-en-inkomen-)

X Noot
5

Crisis op de arbeidsmarkt: wie zitten er in de gevarenzone? CPB, 2020.

X Noot
8

Interdepartementaal Beleidsonderzoek Jongeren met (risico op) een afstand tot de arbeidsmarkt (2019). Zichtbaar en zelfstandig maken. P. 38

X Noot
11

De indicator armoedeprobleemcumulatiegebied wordt hier gebruikt als benadering voor het aantal studenten met een niet-westerse migratieachtergrond.

X Noot
12

Immers, de meeste studenten die het mbo verlaten zonder mbo-diploma hebben geen startkwalificatie (behalve bijvoorbeeld studenten die een havo-diploma hebben).

X Noot
13

Voor Scholengemeenschap Bonaire zijn in ieder geval het openbaar lichaam Bonaire en werkgevers de relevante partners.

X Noot
14

Dit is berekend door het totaal aantal bol-studenten mbo-3 en -4 door drie te delen.

X Noot
15

De studenten aan Scholengemeenschap Bonaire worden allemaal aangemerkt als zijnde afkomstig uit een armoedeprobleemcumulatiegebied.

Naar boven