Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 10 november 2020, nr. MBO/25458774, houdende de verstrekking van een specifieke uitkering voor extra financiële middelen voor de RMC-functie (Regeling specifieke uitkering extra financiële middelen RMC-functie)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 17, vijfde lid, van de Financiële-verhoudingswet;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

effectrapportage:

rapportage als bedoeld in de artikelen 118h, zevende lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, 162b, zevende lid, van de Wet op de expertisecentra en 8.3.2, zevende lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, die jaarlijks wordt ingediend en ingericht conform artikel 5.1 en bijlage 5 van de Regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten 2020–2024;

Onze Minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

RMC-contactgemeente:

contactgemeente van een RMC-regio als bedoeld in de artikelen 118h, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, 162b, derde lid, van de Wet op de expertisecentra en 8.3.2, derde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs en zoals opgenomen in bijlage 2 van de Regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten 2020–2024;

RMC-regio:

regio als bedoeld in de artikelen artikel 118h, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, 162b, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra en 8.3.2, tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs en zoals vastgesteld in bijlage 2 bij de Regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten 2020–2024;

studiejaar:

tijdvak dat aanvangt op 1 augustus en eindigt op 31 juli van het daaropvolgende jaar.

Artikel 2. Doel specifieke uitkering

Onze Minister verstrekt in 2020 een specifieke uitkering aan de RMC-contactgemeenten voor het in de RMC-regio’s uitvoeren van de taken, bedoeld in de artikelen 118h, eerste tot en met derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, 162b, eerste tot en met derde lid, van de Wet op de expertisecentra en 8.3.2, eerste tot en met derde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

Artikel 3. Hoogte specifieke uitkering

  • 1. Voor de specifieke uitkering, bedoeld in artikel 2, is een bedrag van ten hoogste € 8.000.000,– beschikbaar.

  • 2. Het bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt over de RMC-contactgemeenten verdeeld conform de bijlage bij deze regeling.

Artikel 4. Betaling specifieke uitkering

De specifieke uitkering wordt behoudens de eventueel uit de rijksbegroting voortvloeiende maatregelen betaald in twee gelijke delen. Het eerste deel wordt betaald op uiterlijk 31 december 2020 en het tweede deel op uiterlijk 28 februari 2021.

Artikel 5. Besteding van de specifieke uitkering

  • 1. De specifieke uitkering dient op uiterlijk 31 december 2024 te zijn besteed.

  • 2. Onze minister vordert bedragen die blijkens de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 6 eerste lid, alsdan niet zijn besteed aan het doel waarvoor zij waren bestemd, terug.

Artikel 6. Financiële en beleidsmatige verantwoording

  • 1. Voor de jaren 2020 tot en met 2024 verantwoordt het college van burgemeester en wethouders van de desbetreffende RMC-contactgemeente zich over de besteding van de specifieke uitkering conform artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

  • 2. Voor de studiejaren 2020–2021 tot en met 2023–2024 beantwoordt het college van burgemeester en wethouders van de desbetreffende RMC-contactgemeente naast de vragen als bedoeld in bijlage 5 van de Regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten 2020–2024, onder ‘Toelichting op de cijfers’, de volgende aanvullende vragen in de effectrapportage voor dat studiejaar:

    • a. Is dit studiejaar gebruik gemaakt van de extra financiële middelen uit de specifieke uitkering op grond van de Regeling specifieke uitkering extra financiële middelen RMC-functie?; en

    • b. Zo ja, welke extra activiteiten heeft de regio hiervan ondernomen en welke resultaten zijn hiermee bereikt?

  • 3. Voor studiejaar 2024–2025 beantwoordt het college van burgemeester en wethouders van de desbetreffende RMC-contactgemeente de vragen als bedoeld in het tweede lid, onder a en b, en dient deze beantwoording uiterlijk op 1 april 2026 in bij Onze Minister.

Artikel 7. Inwerkingtreding en vervaldatum

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 mei 2026.

Artikel 8. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling specifieke uitkering extra financiële middelen RMC-functie.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

TOELICHTING

ALGEMEEN DEEL

Aanleiding

De coronacrisis heeft grote gevolgen voor de samenleving en economie. Onderzoeken en actuele cijfers geven aan dat jongeren kwetsbaar zijn op de huidige arbeidsmarkt en dat de jeugdwerkloosheid de afgelopen periode snel is opgelopen. Het kabinet zet daarom een breed steunpakket aan maatregelen in om jeugdwerkloosheid tegen te gaan.1 Het kabinet maakt hier ongeveer € 350 miljoen voor vrij.

Het steunpakket voorziet onder andere in de begeleiding van kwetsbare schoolverlaters naar vervolgonderwijs en werk, waardoor jongeren langer op school blijven en de baan(vind)kansen worden vergroot. Zo krijgen onderwijsinstellingen extra financiering om laatstejaars studenten te begeleiden om verder door te leren of de overgang naar werk te maken in afstemming met de gemeente. Ook krijgen zij middelen om samen met de gemeente invulling te geven aan nazorg, zodat kwetsbare schoolverlaters zonder baan naar de juiste instantie doorverwezen kunnen worden voor ondersteuning terug naar school of werk. Gemeenten krijgen extra middelen om kwetsbare schoolverlaters te begeleiden naar werk. Hierbij is in het bijzonder aandacht voor voortijdig schoolverlaters (vsv’ers).2

Vsv’ers hebben een bovengemiddelde kans om de komende tijd werkloos te worden. Het gaat hierbij zowel om jongeren die recent zijn uitgevallen (‘nieuwe vsv’ers’) als jongeren die al eerder zijn uitgevallen (‘oud-vsv’ers’). Het is van groot belang dat iedereen mee kan doen in onze samenleving. Binnen het steunpakket aan maatregelen stelt het Kabinet daarom in totaal € 8 miljoen beschikbaar aan gemeenten om de regionale meld- en coördinatiefunctie (RMC-taken) te versterken (zie verder onder ‘Verhouding tot wettelijke taken van gemeenten’).

Via deze ministeriële regeling wordt middels een eenmalige specifieke uitkering € 8 miljoen extra aan RMC-regio’s verstrekt via de RMC-contactgemeenten. Daarnaast worden via deze ministeriële regeling de nadere voorschriften omtrent deze eenmalige specifieke uitkering vastgelegd.

Probleemstelling

De arbeidsmarktgevolgen van de coronacrisis zijn voor jongeren relatief groot. Werkloosheid onder jongeren is na het eerste kwartaal van 2020 sterk toegenomen. Het werkloosheidspercentage onder jongeren van 15 tot 25 jaar was in maart 2020 6,3% en is in juli 2020 gestegen naar 11%.3 Ook het aantal WW-uitkeringen is gedurende de coronacrisis sterk toegenomen.4 Arbeidsparticipatie van jongeren (het aandeel werkzaam in de bevolking) is gedaald tot ongeveer 60%.5 Het Centraal Planbureau (CPB) laat in een recente studie zien dat jongeren een van de risicogroepen zijn van de coronacrisis. Jongeren hebben vaker een flexibele en daarmee onzekere arbeidsrelatie en werken daarnaast relatief vaker in sectoren die hard zijn getroffen door de crisis, zoals in de horeca.6

Vsv’ers zijn in het bijzonder kwetsbaar. Nieuwe vsv’ers hebben gedurende een recessie een lage kans om een baan te vinden, doordat zij geen startkwalificatie en (weinig) werkervaring hebben en zijn aangewezen op vrijkomende of nieuwe banen. Het is daarom van groot belang dat zij, indien mogelijk, terug naar het onderwijs worden begeleid of hulp krijgen bij het vinden van werk, waar nodig in combinatie met zorg. Een deel van de oud-vsv’ers, heeft na uitval werk gevonden. Een aantal van deze jongeren is door de coronacrisis echter werkloos geworden of loopt een hoger risico om in de nabije toekomst alsnog werkloos te worden, aangezien jongeren zonder een startkwalificatie vaak als eerste worden ontslagen tijdens een crisis. Ook voor deze jongeren is daarom begeleiding noodzakelijk, zo mogelijk in combinatie met bij- of omscholing ter verbetering van hun inzetbaarheid op de arbeidsmarkt.

Voorkomen jeugdwerkloosheid bij voortijdig schoolverlaters

RMC-contactgemeenten ontvangen als onderdeel van het steunpakket aan maatregelen om jeugdwerkloosheid tegen te gaan eenmalig extra financiële middelen. Deze middelen kunnen worden ingezet voor de uitvoering van de bestaande wettelijke RMC-taken als bedoeld in de artikelen 118h, eerste tot en met derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs (hierna: ‘WVO’), 162b, eerste tot en met derde lid, van de Wet op de expertisecentra (hierna: ‘WEC’), en 8.3.2, eerste tot en met derde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs (hierna: ‘WEB’).

De bestaande wettelijke RMC-taken houden in dat de RMC-contactgemeenten deelname aan onderwijs en arbeidsmarkt van jongeren tot 23 jaar zonder startkwalificatie monitoren. Bij uitval van jongeren dragen RMC-contactgemeenten zorg voor een systeem van doorverwijzing naar onderwijs of arbeidsmarkt, zodat deze jongeren worden begeleid naar school, werk, zorg of een combinatie daarvan. De RMC-contactgemeente kan vsv’ers zelf naar werk begeleiden of warm overdragen naar de afdeling Werk & Inkomen van de gemeente of een andere daarvoor aangewezen partij. Ook hebben de RMC-contactgemeenten de coördinerende verantwoordelijkheid voor het maken van regionale afspraken over de bestrijding van voortijdig schoolverlaten binnen de RMC-regio en over de begeleiding van jongeren in een kwetsbare positie.

Deze wettelijke RMC-taken hebben ook betrekking op de doelgroep oud-vsv’ers. Bij inzet op oud-vsv’ers kan prioriteit worden gegeven aan jongeren met geen inkomen of een laag inkomen.

Zoals eerder aangegeven bestaat het steunpakket aan maatregelen om jeugdwerkloosheid tegen te gaan ook uit middelen voor onderwijsinstellingen en gemeenten om kwetsbare schoolverlaters naar vervolgonderwijs en werk te begeleiden. RMC-contactgemeenten worden gevraagd om bij de planvorming voor inzet van deze eenmalige specifieke uitkering de samenwerking te zoeken met onderwijsinstellingen en gemeenten om samen heldere afspraken te maken over de warme overdracht van studenten in de laatste fase van hun opleiding naar de arbeidsmarkt, aan nazorg van jongeren die de school hebben verlaten en voor begeleiding naar werk van vsv’ers. Ieder vanuit zijn eigen rol en verantwoordelijkheid, maar met een sluitende aanpak in de overgang van school naar werk voor ogen. Deze integrale aanpak borduurt voort op vorige crisesaanpakken ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid en is in lijn met (de – breed gedragen – kabinetsreactie op) het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt. Dit IBO is gestart na afloop van de vorige aanpak jeugdwerkloosheid toen de ministeries van SZW en OCW samen met gemeenten, scholen en werkgevers een aantal fundamentele knelpunten constateerden die de arbeidsparticipatie van jongeren in de weg staan en in crisistijd de jeugdwerkloosheid doen oplopen. Voor de middelen voor onderwijsinstellingen en gemeenten in de arbeidsmarktregio worden aparte regelingen uitgewerkt.

Verhouding tot bestaande wettelijke RMC-taken van gemeenten

Deze eenmalige specifieke uitkering voor RMC-contactgemeenten komt bovenop de reguliere specifieke uitkering die RMC-contactgemeenten al ontvangen voor de uitvoering van de bestaande wettelijke RMC-taken. RMC-contactgemeenten ontvangen hiervoor jaarlijks in 2020 en 2021 in totaal € 56.151.000,–.7 Het is de bedoeling dat de RMC-contactgemeente met de eenmalige specifieke uitkering extra inzet bekostigt, die zij niet kan bekostigen met alleen de reguliere specifieke uitkering. In de paragraaf ‘Voorkomen jeugdwerkloosheid bij voortijdig schoolverlaters’ is beschreven wat de bestaande wettelijke RMC-taken inhouden.

In verband met het tijdpad was het niet haalbaar om de eenmalige extra financiële middelen toe te voegen aan de reguliere specifieke uitkering voor 2020. De beschikkingen voor 2020 zijn namelijk al eind 2019 genomen. Om de eenmalige extra financiële middelen alsnog in 2020 te kunnen verstrekken, is gekozen voor een eenmalige specifieke uitkering op basis van een separate regeling, gebaseerd op artikel 17, vijfde lid, van de Financiële verhoudingswet. Wel sluit deze regeling zoveel mogelijk aan op de wet- en regelgeving zoals die vanaf 2021 geldt voor de reguliere specifieke uitkering.8 Zo is voor de verdeling van het totaalbedrag van € 8.000.000,– één van de verdeelsleutels uit het Besluit regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten gebruikt.9 Het bedrag per RMC-contactgemeente dat hieruit voortvloeit, is opgenomen in de bijlage bij deze regeling. Ook voor de monitoring en verantwoording geldt dat de voorschriften voor de eenmalige specifieke uitkeringen zoveel mogelijk aansluiten bij die voor de reguliere specifieke uitkering (onder ‘Monitoring en verantwoording’).

Tot slot: naast de RMC-taken voeren gemeenten, instellingen en scholen gezamenlijk het regionaal programma vsv uit, waarin zij regionale maatregelen nemen om vsv tegen te gaan.10 De eenmalige specifieke uitkering die RMC-contactgemeenten met deze regeling ontvangen, is echter niet bedoeld voor uitvoering van het regionaal programma vsv maar alléén voor de RMC-taken. De maatregelen in het kader van het regionaal programma vsv zijn namelijk aanvullend op de bestaande wettelijke RMC-taken van de RMC-contactgemeenten.

Privacy

Bij de uitvoering van deze regeling wordt geen gebruik gemaakt van persoonsgegevens. Voor deze regeling is daarom geen Privacy Impact Assessment (PIA, gegevens-effect-beoordeling) uitgevoerd.

Caribisch Nederland

De regeling geldt niet voor Caribisch Nederland. Er worden geen additionele middelen ingezet in het kader van jeugdwerkloosheid voor de doelgroep voortijdig schoolverlaters in Caribisch Nederland.

Monitoring en verantwoording

RMC-contactgemeenten leggen financiële en beleidsmatige verantwoording af over de besteding van de eenmalige specifieke uitkering. De financiële verantwoording geschiedt per kalenderjaar via het SiSa-systeem. RMC-contactgemeenten verantwoorden al op deze manier voor de reguliere specifieke uitkering voor uitvoering van de RMC-taken. Er moet apart worden verantwoord over de middelen van de eenmalige specifieke uitkering en de middelen voor de reguliere specifieke uitkering. Er worden geen regels gesteld over welke specifieke uitkering als eerste moet zijn besteed. Eventuele niet bestede middelen van beide specifieke uitkeringen worden na 2024 teruggevorderd (zie onder ‘Financiële gevolgen’).

De beleidsmatige verantwoording geschiedt grotendeels via de effectrapportages. RMC-contactgemeenten zijn voor de reguliere specifieke uitkering reeds wettelijk verplicht om per studiejaar een effectrapportage op te stellen.11 De voorschriften voor de inrichting van de effectrapportage zijn vastgelegd in de Regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten 2020–2024. De effectrapportage bestaat onder andere uit de beantwoording van een aantal vragen. Hier worden op grond van artikel 6, tweede lid, van deze regeling twee vragen aan toegevoegd om ook de resultaten te monitoren van de eenmalige specifieke uitkering. Er is voor inbedding van deze vragen in de effectrapportage gekozen, omdat dit naar verwachting minder administratieve lasten voor de RMC-contactgemeenten met zich meebrengt dan het vereisen van een nieuw, separaat verantwoordingsdocument. Het betreft de volgende aanvullende vragen:

  • Is dit studiejaar gebruik gemaakt van de extra financiële middelen uit de specifieke uitkering op grond van de Regeling specifieke uitkering extra financiële middelen RMC-functie?

  • Zo ja, welke extra activiteiten heeft de regio hiervan ondernomen en welke resultaten zijn hiermee bereikt?

Voor studiejaar 2024–2025 geldt echter het volgende. De Regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten 2020–2024 heeft betrekking op de studiejaren 2020–2021 tot en met 2023–2024 en schrijft dus ook slechts voor die studiejaren een effectrapportage voor. De eenmalige specifieke uitkering kan uiterlijk op 31 december 2024 worden besteed en die datum valt in studiejaar 2024–2025. Omdat voor studiejaar 2024–2025 (nog) geen effectrapportage is voorgeschreven, moet de beantwoording van de twee vragen in artikel 6, derde lid, van deze regeling voor dat studiejaar separaat – dus zonder te zijn ingebed in een effectrapportage – bij de minister worden ingediend. Indien er een vervolg komt op de Regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten 2020–2024 en daarbij wederom een effectrapportage wordt voorgeschreven, zal voor studiejaar 2024–2025 worden bekeken of de separate beantwoording van de twee vragen alsnog in de effectrapportage over dat studiejaar kan worden opgenomen. Om deze reden is ook vooralsnog voor indiening van de beantwoording van de twee vragen op uiterlijk 1 april 2026 gekozen.

De beleidsmatige verantwoording verloopt dus als volgt:

  • Voor studiejaar 2020–2021: beantwoording twee extra vragen in de effectrapportage over dat studiejaar (in te dienen op uiterlijk 1 april 2022);

  • Voor studiejaar 2021–2022: beantwoording twee extra vragen in de effectrapportage over dat studiejaar (in te dienen op uiterlijk 1 april 2023);

  • Voor studiejaar 2022–2023: beantwoording twee extra vragen in de effectrapportage over dat studiejaar (in te dienen op uiterlijk 1 april 2024);

  • Voor studiejaar 2023–2024: beantwoording twee extra vragen in de effectrapportage over dat studiejaar (in te dienen op uiterlijk 1 april 2025);

  • Voor studiejaar 2024–2025, waarbinnen de middelen uiterlijk op 31 december 2024 dienen te zijn besteed: separate beantwoording twee vragen (in te dienen op uiterlijk 1 april 2026).

Regeldruk

Gemeenten kennen reeds de wettelijke verplichting om een effectrapportage op te stellen. Met deze regeling wordt aan gemeenten gevraagd om beleidsmatig te verantwoorden over de additionele middelen door twee extra vragen te beantwoorden in de effectrapportage.

Ook moeten gemeenten verantwoorden over besteding van de additionele middelen via het SiSa-systeem. Deze verantwoording vindt plaats bovenop de verantwoording via het SiSa-systeem over besteding van de reguliere middelen voor de RMC-taken.

Deze regeling leidt daarmee tot een lichte stijging van de administratieve lasten en regeldruk voor gemeenten. Het besluit is voor advies voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR). Het dossier is ambtelijk afgehandeld en ATR heeft geen advies uitgebracht, omdat het uitsluitend gaat om toegenomen lasten voor gemeenten.

Uitvoering, toezicht en handhaving

DUO acht de regeling uitvoerbaar.

Financiële gevolgen

Met deze regeling ontvangen RMC-contactgemeenten eenmalig € 8.000.000,– extra via een eenmalige specifieke uitkering voor extra inzet op het voorkomen van uitval en werkloosheid onder vsv’ers. Deze specifieke uitkering wordt in twee gelijke delen op twee momenten uitbetaald. Het eerste deel van € 4.000.000,– wordt uitbetaald op uiterlijk 31 december 2020 en het tweede deel van € 4.000.000,– wordt uitbetaald op uiterlijk 28 februari 2021. Het gaat om extra financiële middelen, die RMC-contactgemeenten ontvangen naast de reguliere middelen voor het uitvoeren van de RMC-taken en voor het uitvoeren van maatregelen uit het regionaalprogramma.

Het bestedings- en verantwoordingsregime van de eenmalige specifieke uitkering sluit aan bij dat van de reguliere specifieke uitkering. De eenmalige specifieke uitkering mag tot kalenderjaar 2024 worden doorgeschoven en moet uiterlijk op 31 december 2024 zijn besteed. Niet bestede middelen worden na 2024 teruggevorderd. Dit regime geldt ook voor de reguliere specifieke uitkering.12

Zoals gezegd moet de RMC-contactgemeente zich in het SiSa-systeem apart verantwoorden over de besteding van de eenmalige specifieke uitkering en de besteding van de reguliere specifieke uitkering. Daarbij worden er geen regels gesteld over welke specifieke uitkering als eerste moet zijn besteed, omdat beide specifieke uitkeringen betrekking hebben op dezelfde taken en de niet bestede middelen van beide specifieke uitkeringen na 2024 worden teruggevorderd. Hier is voor gekozen om de administratieve lasten van gemeenten te beperken en de besteding van deze eenmalige specifieke uitkering uitvoerbaar te houden. Wel kan de accountant controleren of voor beide specifieke uitkeringen geen groter bedrag wordt verantwoord dan van het Rijk is ontvangen. Met andere woorden: op de reguliere specifieke uitkering kan geen groter bedrag worden geboekt dan als reguliere specifieke uitkering is ontvangen en op de eenmalige specifieke uitkering kan eveneens geen groter bedrag worden geboekt dan als eenmalige specifieke uitkering is ontvangen. Ook kan de accountant controleren of de eenmalige specifieke uitkering niet is besteed aan het regionaal programma vsv.

De volgende situaties kunnen zich na 2024 voordoen:

  • De reguliere specifieke uitkering is geheel besteed, de eenmalige specifieke uitkering niet. De niet bestede middelen van de eenmalige specifieke uitkering worden teruggevorderd;

  • De eenmalige specifieke uitkering is besteed, de reguliere specifieke uitkering niet. De niet bestede middelen van de reguliere specifieke uitkering worden teruggevorderd;

  • De reguliere en eenmalige specifieke uitkering zijn beide geheel besteed. Er wordt niets teruggevorderd;

  • De reguliere specifieke uitkering en eenmalige specifieke uitkering zijn beide niet geheel besteed. De niet bestede middelen van beide specifieke uitkeringen worden teruggevorderd.

Beide specifieke uitkeringen zullen na 2024 met inachtneming van bovenstaande worden vastgesteld. Tot die tijd betreffen de specifieke uitkeringen een voorschot.

Advies en consultatie

De regeling is niet opengesteld voor internetconsultatie, omdat de additionele middelen met spoed moeten worden verstrekt aan de RMC-regio’s. Gemeenten zijn via VNG en Ingrado informeel geconsulteerd over deze regeling.

ARTIKELSGEWIJZE DEEL

Artikel 1

Voor de begrippen is zoveel mogelijk aangesloten bij en verwezen naar de wet- en regelgeving zoals die vanaf 1 januari 2021 luidt voor de reguliere specifieke uitkering voor de RMC-taken en de uitvoering van het regionaal programma vsv.

Tot en met 2020 zijn er op grond van bijlage C bij de Regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten 2017 in totaal 39 RMC-regio’s vastgesteld, met elk een RMC-contactgemeente. Vanaf 1 januari 2021 zijn er op grond van bijlage 2 van de Regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten 2020–2024 echter in totaal 40 RMC-regio’s vastgesteld, met elk een RMC-contactgemeente. Er is voor gekozen om uit te gaan van de situatie in 2021, omdat de beschikkingen tot het verstrekken van deze eenmalige specifieke uitkering pas eind 2020 worden genomen.

Artikel 2

Deze eenmalige specifieke uitkering is bedoeld voor het uitvoeren van de RMC-taken zoals omschreven in de artikelen 118h, eerste tot en met derde lid, van de WVO, 162b, eerste tot en met derde lid, van de WEC en 8.3.2, eerste tot en met derde lid, van de WEB.

Artikel 3

Het totale budget dat de minister voor deze eenmalige specifieke uitkering ter beschikking heeft voor alle RMC-contactgemeenten is in totaal ten hoogste € 8.000.000,–. Dit wordt over de RMC-contactgemeenten verdeeld conform de bijlage bij deze regeling. Voor de berekening hiervan is gebruik gemaakt van de verdeelsleutel, opgenomen in artikel 4, tweede lid, van het Besluit regionale meld- en coördinatiefunctie, welke ook voor de reguliere specifieke uitkering wordt gebruikt. Die verdeelsleutel steunt op verschillende percentages en berekeningsmaatstaven, waaronder het aantal volwassen inwoners in een RMC-regio, hun opleidingsniveau en etnische achtergrond. Hier levert het Centraal Bureau voor de Statistiek de gegevens voor aan. Voor deze regeling zijn dezelfde percentages en berekeningsmaatstaven alsmede dezelfde gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek gebruikt.

De peildatum voor de gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek is 1 januari 2019. Artikel 4, tweede lid, van het Besluit regionale meld- en coördinatiefunctie gaat namelijk uit van de datum van ‘1 januari van het jaar voorafgaande aan het jaar van de specifieke uitkering’. Aangezien de beschikkingen tot het verstrekken van deze eenmalige specifieke uitkering in 2020 worden genomen, is dat 1 januari 2019.13

Artikel 4

De beschikkingen tot het verstrekken van deze eenmalige specifieke uitkeringen aan de RMC-contactgemeenten worden in 2020 namens de minister door DUO genomen. DUO betaalt het bedrag vervolgens in twee gelijke delen, waarvan het eerste deel uiterlijk op 31 december 2020 en het tweede deel uiterlijk op 28 februari 2021.

Artikel 5

De specifieke uitkering dient uiterlijk op 31 december 2024 te zijn besteed. Dit geldt dus zowel voor het deel van de specifieke uitkering dat in 2020 is betaald als het deel dat in 2021 is betaald. Als er na 2024 nog middelen resteren, vordert de minister deze terug.

Dit is in overeenstemming met de bestedingstermijn voor de reguliere specifieke uitkering zoals die volgt uit artikel 4.3 van de Regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten 2020–2024. Het maakt dus niet uit welke specifieke uitkering als eerste wordt besteed, want beide specifieke uitkeringen hebben betrekking op de RMC-taken en voor beide specifieke uitkeringen geldt dat de eventuele niet bestede middelen na 2024 worden teruggevorderd. De financiële verantwoording over de twee specifieke uitkeringen verloopt separaat en de RMC-contactgemeente dient in de effectrapportage inhoudelijk inzichtelijk te maken welke extra inspanningen met de eenmalige specifieke uitkering zijn verricht (zie ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel 6).

Artikel 6

De financiële verantwoording van de eenmalige specifieke uitkering loopt via de reguliere weg, namelijk per kalenderjaar middels de SiSa-verantwoording door gemeenten. Dit geldt gedurende de hele bestedingstermijn voor de eenmalige specifieke uitkering, dus voor de SiSa-verantwoording over de jaren 2020 tot en met 2024. Als de eenmalige specifieke uitkering in enig jaar geheel besteed is, kan de RMC-contactgemeente voor de resterende jaren volstaan met die informatie. Een voorbeeld: een RMC-contactgemeente die de specifieke uitkering reeds in 2022 geheel heeft besteed, hoeft in 2023 en 2024 in de SiSa-verantwoording slechts aan te geven dat de specifieke uitkering al in 2022 volledig is besteed. De voorschriften voor de financiële verantwoording via de SiSa-systematiek volgen uit artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet. Dit is voor de duidelijkheid nog eens herhaald in het eerste lid van dit artikel.

De beleidsmatige verantwoording van de eenmalige specifieke uitkering is geregeld in het tweede en derde lid van dit artikel en loopt grotendeels via de effectrapportages. Het opstellen van een effectrapportage is een reeds bestaande verplichting voor de verantwoording van de reguliere specifieke uitkering en is gebaseerd op artikel 5.1, tweede lid, van de Regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten 2020–2024. RMC-contactgemeenten moeten deze jaarlijks indienen om – kort gezegd – inzichtelijk te maken wat de effecten van hun RMC-maatregelen zijn. De onderwijsinstellingen in de RMC-regio werken mee aan de effectrapportage en de effectrapportages volgen ook het ritme van studie- in plaats van kalenderjaren. Een studiejaar vangt aan op 1 augustus en eindigt op 31 juli van het daaropvolgende jaar.

De RMC-contactgemeenten dienen op grond van het tweede lid twee aanvullende vragen te beantwoorden in de effectrapportage over de studiejaren 2020–2021 tot en met 2023–2024. De Regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten 2020–2024 heeft namelijk betrekking op die studiejaren en schrijft dus ook slechts voor die studiejaren een effectrapportage voor. De eenmalige specifieke uitkering kan uiterlijk op 31 december 2024 worden besteed en die datum valt in studiejaar 2024–2025. Omdat voor studiejaar 2024–2025 (nog) geen effectrapportage is voorgeschreven, moet de beantwoording van de twee vragen voor dat studiejaar op grond van het derde lid separaat – dus zonder te zijn ingebed in een effectrapportage – bij de minister worden ingediend (zie ook de algemene toelichting onder Monitoring en verantwoording).

Als de extra specifieke uitkering in enig studiejaar geheel besteed is, kan de RMC-contactgemeente voor de resterende studiejaren volstaan met een korte beantwoording van de twee vragen. Een voorbeeld: een gemeente die de specifieke uitkering reeds in studiejaar 2023/2024 geheel heeft besteed, hoeft in studiejaar 2024/2025 alleen aan te geven dat dat studiejaar geen gebruik is gemaakt van de eenmalige specifieke uitkering.

Artikel 7

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Hiermee wordt afgeweken van de vaste verandermomenten om DUO voldoende tijd te geven om de beschikkingen tot het verlenen van de specifieke uitkeringen te nemen en tijdig de eerste betaling aan de RMC-contactgemeenten te kunnen doen. RMC-contactgemeenten hoeven hier ook geen aanvraag voor te doen, dus voor hen heeft afwijking van de vaste verandermomenten geen gevolgen.

Verder vervalt deze regeling met ingang van 1 mei 2026. De beleidsmatige verantwoording over studiejaar 2024/2025 (waarbinnen de middelen uiterlijk op 31 december 2024 te zijn dienen te zijn besteed) moet namelijk uiterlijk op 1 april 2026 worden ingediend. Daarna kan deze regeling komen te vervallen. Er is desondanks voor een vervaldatum van 1 mei 2026 gekozen, omdat het niet gebruikelijk is om een regeling te laten vervallen in de loop van een maand.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

BIJLAGE BIJ DE REGELING SPECIFIEKE UITKERING EXTRA FINANCIËLE MIDDELEN RMC-FUNCTIE

RMC-regio

Naam regio

RMC-contactgemeente

Bedrag per regio

1

Oost-Groningen

Veendam

65.264,75

2

Noord-Groningen-Eemsmond

Delfzijl

42.931,36

3

Centraal en Westelijk Groningen

Groningen

147.175,59

4

Friesland Noord

Leeuwarden

109.377,45

5

Zuid-West Friesland

Sneek

58.480,9

6

De Friese Wouden

Smallingerland

107.431,42

7

Noord- en Midden Drenthe

Assen

69.152,51

8

Zuid-Oost Drenthe

Emmen

81.055,00

9

Zuid-West Drenthe

Hoogeveen

55.449,04

10

IJssel-Vecht

Zwolle

180.512,50

11

Stedendriehoek

Apeldoorn

186.849,57

12

Twente

Enschede

280.712,23

13

Achterhoek

Doetinchem

137.456,62

14

Arnhem

Arnhem

180.123,08

15

Rivierenland

Tiel

118.869,87

16

Eem en Vallei

Amersfoort

261.793,45

17

Noordwest-Veluwe

Harderwijk

86.124,38

18

Flevoland

Almere

197.430,05

19

Utrecht

Utrecht

385.007,34

20

Gooi en Vechtstreek

Hilversum

106.503,32

21

Agglomeratie Amsterdam

Amsterdam

790.430,48

22

West-Friesland

Hoorn

93.538,48

23

Kop van Noord-Holland

Den Helder

70.759,71

24

Noord-Kennemerland

Alkmaar

116.966,58

25

Zuid-Kennemerland en IJmond

Haarlem

167.849,26

26

Zuid-Holland-Noord

Leiden

172.729,93

27

Zuid-Holland-Oost

Gouda

164.685,47

28

Haaglanden

Den Haag

579.379,23

29

Rijnmond

Rotterdam

754.966,35

30

Zuid-Holland-Zuid

Dordrecht

210.429,85

31

Oosterschelde regio

Goes

73.423,07

32

Walcheren

Middelburg

53.240,40

33

Zeeuwsch-Vlaanderen

Terneuzen

48.993,68

34

West-Brabant

Breda

332.600,25

35

Midden-Brabant

Tilburg

194.079,71

36

Noord-Oost-Brabant

Den Bosch

300.144,83

37

Zuidoost-Brabant

Eindhoven

355.957,51

38

Gewest Limburg-Noord

Venlo

245.765,54

39

Gewest Zuid-Limburg

Heerlen

288.428,32

40

Rijk van Nijmegen

Nijmegen

127.930,95


X Noot
1

Kamerstukken II, 2019 – 2020, 35 420, nr. M.

X Noot
2

Voortijdig schoolverlaters zijn jongeren tot 23 jaar die het onderwijs hebben verlaten zonder diploma op minimaal het niveau van een startkwalificatie (een diploma havo, vwo, mbo niveau 2 of hoger). Zie artikel 8.3.1 van de Wet educatie en Beroepsonderwijs voor de volledige definitie.

X Noot
4

Het aantal jongeren tussen 15 en 25 jaar met een WW-uitkering is in drie maanden tijd bijna verdrievoudigd. Eind februari 2020 verstrekte UWV 10.800 WW-uitkeringen aan jongeren. Eind mei 2020 was dat 31.100 WW-uitkeringen. UWV, 2020. (https://www.uwv.nl/overuwv/pers/persberichten/2020/vooral-jongeren-komen-sinds-maart-in-ww.aspx)

X Noot
5

In januari 2020 was de arbeidsparticipatie van jongeren 66%. CBS, 2020. (https://www.cbs.nl/nl-nl/dossier/cbs-cijfers-coronacrisis/wat-zijn-de-gevolgen-van-corona-voor-arbeid-en-inkomen-)

X Noot
6

Crisis op de arbeidsmarkt: wie zitten er in de gevarenzone? CPB, 2020.

X Noot
7

De reguliere specifieke uitkering is gebaseerd op de artikelen 118h, vijfde lid, van de WVO, 162b, vijfde lid, van de WEC en 8.3.2, vijfde lid, van de WEB.

X Noot
8

Naast genoemde artikelen uit de WVO, WEC en WEB gelden het Besluit regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten en de Regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten 2020–2024.

X Noot
9

De verdeling van het totaalbedrag over de RMC-contactgemeenten is gebaseerd op de verdeelsleutel in artikel 4, tweede lid, van het Besluit regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten. Hierbij wordt rekening gehouden met het aantal volwassen inwoners van de RMC-regio, alsmede hun opleidingsniveau en etnische achtergrond, conform de artikelen 118h, vijfde lid, van de WVO, 162b, vijfde lid, van de WEC en 8.3.2, vijfde lid, van de WEB. Zie ook artikel 3 van de artikelsgewijze toelichting.

X Noot
10

Zie ook artikel 118i1 van de WVO, artikel 162c1 van de WEC en artikel 8.3.4 van de WEB.

X Noot
11

Zie artikel 118h, zevende lid, van de WVO, 162b, zevende lid, van de WEC en 8.3.2, zevende lid, van de WEB.

X Noot
12

Zie artikel 4.3 van de Regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten 2020–2024.

X Noot
13

De bedragen worden berekend voor de RMC-regio’s zoals die zijn samengesteld vanaf 1 januari 2021 (zie ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel 1).

Naar boven