TOELICHTING
ALGEMEEN DEEL
Aanleiding
De coronacrisis heeft grote gevolgen voor de samenleving en economie. Onderzoeken
en actuele cijfers geven aan dat jongeren kwetsbaar zijn op de huidige arbeidsmarkt
en dat de jeugdwerkloosheid de afgelopen periode snel is opgelopen. Het kabinet zet
daarom een breed steunpakket aan maatregelen in om jeugdwerkloosheid tegen te gaan.1 Het kabinet maakt hier ongeveer € 350 miljoen voor vrij.
Het steunpakket voorziet onder andere in de begeleiding van kwetsbare schoolverlaters
naar vervolgonderwijs en werk, waardoor jongeren langer op school blijven en de baan(vind)kansen
worden vergroot. Zo krijgen onderwijsinstellingen extra financiering om laatstejaars
studenten te begeleiden om verder door te leren of de overgang naar werk te maken
in afstemming met de gemeente. Ook krijgen zij middelen om samen met de gemeente invulling
te geven aan nazorg, zodat kwetsbare schoolverlaters zonder baan naar de juiste instantie
doorverwezen kunnen worden voor ondersteuning terug naar school of werk. Gemeenten
krijgen extra middelen om kwetsbare schoolverlaters te begeleiden naar werk. Hierbij
is in het bijzonder aandacht voor voortijdig schoolverlaters (vsv’ers).2
Vsv’ers hebben een bovengemiddelde kans om de komende tijd werkloos te worden. Het
gaat hierbij zowel om jongeren die recent zijn uitgevallen (‘nieuwe vsv’ers’) als
jongeren die al eerder zijn uitgevallen (‘oud-vsv’ers’). Het is van groot belang dat
iedereen mee kan doen in onze samenleving. Binnen het steunpakket aan maatregelen
stelt het Kabinet daarom in totaal € 8 miljoen beschikbaar aan gemeenten om de regionale
meld- en coördinatiefunctie (RMC-taken) te versterken (zie verder onder ‘Verhouding
tot wettelijke taken van gemeenten’).
Via deze ministeriële regeling wordt middels een eenmalige specifieke uitkering € 8
miljoen extra aan RMC-regio’s verstrekt via de RMC-contactgemeenten. Daarnaast worden
via deze ministeriële regeling de nadere voorschriften omtrent deze eenmalige specifieke
uitkering vastgelegd.
Probleemstelling
De arbeidsmarktgevolgen van de coronacrisis zijn voor jongeren relatief groot. Werkloosheid
onder jongeren is na het eerste kwartaal van 2020 sterk toegenomen. Het werkloosheidspercentage
onder jongeren van 15 tot 25 jaar was in maart 2020 6,3% en is in juli 2020 gestegen
naar 11%.3 Ook het aantal WW-uitkeringen is gedurende de coronacrisis sterk toegenomen.4 Arbeidsparticipatie van jongeren (het aandeel werkzaam in de bevolking) is gedaald
tot ongeveer 60%.5 Het Centraal Planbureau (CPB) laat in een recente studie zien dat jongeren een van
de risicogroepen zijn van de coronacrisis. Jongeren hebben vaker een flexibele en
daarmee onzekere arbeidsrelatie en werken daarnaast relatief vaker in sectoren die
hard zijn getroffen door de crisis, zoals in de horeca.6
Vsv’ers zijn in het bijzonder kwetsbaar. Nieuwe vsv’ers hebben gedurende een recessie
een lage kans om een baan te vinden, doordat zij geen startkwalificatie en (weinig)
werkervaring hebben en zijn aangewezen op vrijkomende of nieuwe banen. Het is daarom
van groot belang dat zij, indien mogelijk, terug naar het onderwijs worden begeleid
of hulp krijgen bij het vinden van werk, waar nodig in combinatie met zorg. Een deel
van de oud-vsv’ers, heeft na uitval werk gevonden. Een aantal van deze jongeren is
door de coronacrisis echter werkloos geworden of loopt een hoger risico om in de nabije
toekomst alsnog werkloos te worden, aangezien jongeren zonder een startkwalificatie
vaak als eerste worden ontslagen tijdens een crisis. Ook voor deze jongeren is daarom
begeleiding noodzakelijk, zo mogelijk in combinatie met bij- of omscholing ter verbetering
van hun inzetbaarheid op de arbeidsmarkt.
Voorkomen jeugdwerkloosheid bij voortijdig schoolverlaters
RMC-contactgemeenten ontvangen als onderdeel van het steunpakket aan maatregelen om
jeugdwerkloosheid tegen te gaan eenmalig extra financiële middelen. Deze middelen
kunnen worden ingezet voor de uitvoering van de bestaande wettelijke RMC-taken als
bedoeld in de artikelen 118h, eerste tot en met derde lid, van de Wet op het voortgezet
onderwijs (hierna: ‘WVO’), 162b, eerste tot en met derde lid, van de Wet op de expertisecentra
(hierna: ‘WEC’), en 8.3.2, eerste tot en met derde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs
(hierna: ‘WEB’).
De bestaande wettelijke RMC-taken houden in dat de RMC-contactgemeenten deelname aan
onderwijs en arbeidsmarkt van jongeren tot 23 jaar zonder startkwalificatie monitoren.
Bij uitval van jongeren dragen RMC-contactgemeenten zorg voor een systeem van doorverwijzing
naar onderwijs of arbeidsmarkt, zodat deze jongeren worden begeleid naar school, werk,
zorg of een combinatie daarvan. De RMC-contactgemeente kan vsv’ers zelf naar werk
begeleiden of warm overdragen naar de afdeling Werk & Inkomen van de gemeente of een
andere daarvoor aangewezen partij. Ook hebben de RMC-contactgemeenten de coördinerende
verantwoordelijkheid voor het maken van regionale afspraken over de bestrijding van
voortijdig schoolverlaten binnen de RMC-regio en over de begeleiding van jongeren
in een kwetsbare positie.
Deze wettelijke RMC-taken hebben ook betrekking op de doelgroep oud-vsv’ers. Bij inzet
op oud-vsv’ers kan prioriteit worden gegeven aan jongeren met geen inkomen of een
laag inkomen.
Zoals eerder aangegeven bestaat het steunpakket aan maatregelen om jeugdwerkloosheid
tegen te gaan ook uit middelen voor onderwijsinstellingen en gemeenten om kwetsbare
schoolverlaters naar vervolgonderwijs en werk te begeleiden. RMC-contactgemeenten
worden gevraagd om bij de planvorming voor inzet van deze eenmalige specifieke uitkering
de samenwerking te zoeken met onderwijsinstellingen en gemeenten om samen heldere
afspraken te maken over de warme overdracht van studenten in de laatste fase van hun
opleiding naar de arbeidsmarkt, aan nazorg van jongeren die de school hebben verlaten
en voor begeleiding naar werk van vsv’ers. Ieder vanuit zijn eigen rol en verantwoordelijkheid,
maar met een sluitende aanpak in de overgang van school naar werk voor ogen. Deze
integrale aanpak borduurt voort op vorige crisesaanpakken ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid
en is in lijn met (de – breed gedragen – kabinetsreactie op) het Interdepartementaal
Beleidsonderzoek Jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt. Dit IBO is gestart
na afloop van de vorige aanpak jeugdwerkloosheid toen de ministeries van SZW en OCW
samen met gemeenten, scholen en werkgevers een aantal fundamentele knelpunten constateerden
die de arbeidsparticipatie van jongeren in de weg staan en in crisistijd de jeugdwerkloosheid
doen oplopen. Voor de middelen voor onderwijsinstellingen en gemeenten in de arbeidsmarktregio
worden aparte regelingen uitgewerkt.
Verhouding tot bestaande wettelijke RMC-taken van gemeenten
Deze eenmalige specifieke uitkering voor RMC-contactgemeenten komt bovenop de reguliere
specifieke uitkering die RMC-contactgemeenten al ontvangen voor de uitvoering van
de bestaande wettelijke RMC-taken. RMC-contactgemeenten ontvangen hiervoor jaarlijks
in 2020 en 2021 in totaal € 56.151.000,–.7 Het is de bedoeling dat de RMC-contactgemeente met de eenmalige specifieke uitkering
extra inzet bekostigt, die zij niet kan bekostigen met alleen de reguliere specifieke
uitkering. In de paragraaf ‘Voorkomen jeugdwerkloosheid bij voortijdig schoolverlaters’
is beschreven wat de bestaande wettelijke RMC-taken inhouden.
In verband met het tijdpad was het niet haalbaar om de eenmalige extra financiële
middelen toe te voegen aan de reguliere specifieke uitkering voor 2020. De beschikkingen
voor 2020 zijn namelijk al eind 2019 genomen. Om de eenmalige extra financiële middelen
alsnog in 2020 te kunnen verstrekken, is gekozen voor een eenmalige specifieke uitkering
op basis van een separate regeling, gebaseerd op artikel 17, vijfde lid, van de Financiële
verhoudingswet. Wel sluit deze regeling zoveel mogelijk aan op de wet- en regelgeving
zoals die vanaf 2021 geldt voor de reguliere specifieke uitkering.8 Zo is voor de verdeling van het totaalbedrag van € 8.000.000,– één van de verdeelsleutels
uit het Besluit regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten gebruikt.9 Het bedrag per RMC-contactgemeente dat hieruit voortvloeit, is opgenomen in de bijlage
bij deze regeling. Ook voor de monitoring en verantwoording geldt dat de voorschriften
voor de eenmalige specifieke uitkeringen zoveel mogelijk aansluiten bij die voor de
reguliere specifieke uitkering (onder ‘Monitoring en verantwoording’).
Tot slot: naast de RMC-taken voeren gemeenten, instellingen en scholen gezamenlijk
het regionaal programma vsv uit, waarin zij regionale maatregelen nemen om vsv tegen
te gaan.10 De eenmalige specifieke uitkering die RMC-contactgemeenten met deze regeling ontvangen,
is echter niet bedoeld voor uitvoering van het regionaal programma vsv maar alléén
voor de RMC-taken. De maatregelen in het kader van het regionaal programma vsv zijn
namelijk aanvullend op de bestaande wettelijke RMC-taken van de RMC-contactgemeenten.
Privacy
Bij de uitvoering van deze regeling wordt geen gebruik gemaakt van persoonsgegevens.
Voor deze regeling is daarom geen Privacy Impact Assessment (PIA, gegevens-effect-beoordeling)
uitgevoerd.
Caribisch Nederland
De regeling geldt niet voor Caribisch Nederland. Er worden geen additionele middelen
ingezet in het kader van jeugdwerkloosheid voor de doelgroep voortijdig schoolverlaters
in Caribisch Nederland.
Monitoring en verantwoording
RMC-contactgemeenten leggen financiële en beleidsmatige verantwoording af over de
besteding van de eenmalige specifieke uitkering. De financiële verantwoording geschiedt
per kalenderjaar via het SiSa-systeem. RMC-contactgemeenten verantwoorden al op deze
manier voor de reguliere specifieke uitkering voor uitvoering van de RMC-taken. Er
moet apart worden verantwoord over de middelen van de eenmalige specifieke uitkering
en de middelen voor de reguliere specifieke uitkering. Er worden geen regels gesteld
over welke specifieke uitkering als eerste moet zijn besteed. Eventuele niet bestede
middelen van beide specifieke uitkeringen worden na 2024 teruggevorderd (zie onder
‘Financiële gevolgen’).
De beleidsmatige verantwoording geschiedt grotendeels via de effectrapportages. RMC-contactgemeenten
zijn voor de reguliere specifieke uitkering reeds wettelijk verplicht om per studiejaar
een effectrapportage op te stellen.11 De voorschriften voor de inrichting van de effectrapportage zijn vastgelegd in de
Regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten 2020–2024. De effectrapportage
bestaat onder andere uit de beantwoording van een aantal vragen. Hier worden op grond
van artikel 6, tweede lid, van deze regeling twee vragen aan toegevoegd om ook de
resultaten te monitoren van de eenmalige specifieke uitkering. Er is voor inbedding
van deze vragen in de effectrapportage gekozen, omdat dit naar verwachting minder
administratieve lasten voor de RMC-contactgemeenten met zich meebrengt dan het vereisen
van een nieuw, separaat verantwoordingsdocument. Het betreft de volgende aanvullende
vragen:
-
– Is dit studiejaar gebruik gemaakt van de extra financiële middelen uit de specifieke
uitkering op grond van de Regeling specifieke uitkering extra financiële middelen
RMC-functie?
-
– Zo ja, welke extra activiteiten heeft de regio hiervan ondernomen en welke resultaten
zijn hiermee bereikt?
Voor studiejaar 2024–2025 geldt echter het volgende. De Regeling regionale aanpak
voortijdig schoolverlaten 2020–2024 heeft betrekking op de studiejaren 2020–2021 tot
en met 2023–2024 en schrijft dus ook slechts voor die studiejaren een effectrapportage
voor. De eenmalige specifieke uitkering kan uiterlijk op 31 december 2024 worden besteed
en die datum valt in studiejaar 2024–2025. Omdat voor studiejaar 2024–2025 (nog) geen
effectrapportage is voorgeschreven, moet de beantwoording van de twee vragen in artikel
6, derde lid, van deze regeling voor dat studiejaar separaat – dus zonder te zijn
ingebed in een effectrapportage – bij de minister worden ingediend. Indien er een
vervolg komt op de Regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten 2020–2024 en
daarbij wederom een effectrapportage wordt voorgeschreven, zal voor studiejaar 2024–2025
worden bekeken of de separate beantwoording van de twee vragen alsnog in de effectrapportage
over dat studiejaar kan worden opgenomen. Om deze reden is ook vooralsnog voor indiening
van de beantwoording van de twee vragen op uiterlijk 1 april 2026 gekozen.
De beleidsmatige verantwoording verloopt dus als volgt:
-
– Voor studiejaar 2020–2021: beantwoording twee extra vragen in de effectrapportage
over dat studiejaar (in te dienen op uiterlijk 1 april 2022);
-
– Voor studiejaar 2021–2022: beantwoording twee extra vragen in de effectrapportage
over dat studiejaar (in te dienen op uiterlijk 1 april 2023);
-
– Voor studiejaar 2022–2023: beantwoording twee extra vragen in de effectrapportage
over dat studiejaar (in te dienen op uiterlijk 1 april 2024);
-
– Voor studiejaar 2023–2024: beantwoording twee extra vragen in de effectrapportage
over dat studiejaar (in te dienen op uiterlijk 1 april 2025);
-
– Voor studiejaar 2024–2025, waarbinnen de middelen uiterlijk op 31 december 2024 dienen
te zijn besteed: separate beantwoording twee vragen (in te dienen op uiterlijk 1 april
2026).
Regeldruk
Gemeenten kennen reeds de wettelijke verplichting om een effectrapportage op te stellen.
Met deze regeling wordt aan gemeenten gevraagd om beleidsmatig te verantwoorden over
de additionele middelen door twee extra vragen te beantwoorden in de effectrapportage.
Ook moeten gemeenten verantwoorden over besteding van de additionele middelen via
het SiSa-systeem. Deze verantwoording vindt plaats bovenop de verantwoording via het
SiSa-systeem over besteding van de reguliere middelen voor de RMC-taken.
Deze regeling leidt daarmee tot een lichte stijging van de administratieve lasten
en regeldruk voor gemeenten. Het besluit is voor advies voorgelegd aan het Adviescollege
toetsing regeldruk (ATR). Het dossier is ambtelijk afgehandeld en ATR heeft geen advies
uitgebracht, omdat het uitsluitend gaat om toegenomen lasten voor gemeenten.
Uitvoering, toezicht en handhaving
DUO acht de regeling uitvoerbaar.
Financiële gevolgen
Met deze regeling ontvangen RMC-contactgemeenten eenmalig € 8.000.000,– extra via
een eenmalige specifieke uitkering voor extra inzet op het voorkomen van uitval en
werkloosheid onder vsv’ers. Deze specifieke uitkering wordt in twee gelijke delen
op twee momenten uitbetaald. Het eerste deel van € 4.000.000,– wordt uitbetaald op
uiterlijk 31 december 2020 en het tweede deel van € 4.000.000,– wordt uitbetaald op
uiterlijk 28 februari 2021. Het gaat om extra financiële middelen, die RMC-contactgemeenten
ontvangen naast de reguliere middelen voor het uitvoeren van de RMC-taken en voor
het uitvoeren van maatregelen uit het regionaalprogramma.
Het bestedings- en verantwoordingsregime van de eenmalige specifieke uitkering sluit
aan bij dat van de reguliere specifieke uitkering. De eenmalige specifieke uitkering
mag tot kalenderjaar 2024 worden doorgeschoven en moet uiterlijk op 31 december 2024
zijn besteed. Niet bestede middelen worden na 2024 teruggevorderd. Dit regime geldt
ook voor de reguliere specifieke uitkering.12
Zoals gezegd moet de RMC-contactgemeente zich in het SiSa-systeem apart verantwoorden
over de besteding van de eenmalige specifieke uitkering en de besteding van de reguliere
specifieke uitkering. Daarbij worden er geen regels gesteld over welke specifieke
uitkering als eerste moet zijn besteed, omdat beide specifieke uitkeringen betrekking
hebben op dezelfde taken en de niet bestede middelen van beide specifieke uitkeringen
na 2024 worden teruggevorderd. Hier is voor gekozen om de administratieve lasten van
gemeenten te beperken en de besteding van deze eenmalige specifieke uitkering uitvoerbaar
te houden. Wel kan de accountant controleren of voor beide specifieke uitkeringen
geen groter bedrag wordt verantwoord dan van het Rijk is ontvangen. Met andere woorden:
op de reguliere specifieke uitkering kan geen groter bedrag worden geboekt dan als
reguliere specifieke uitkering is ontvangen en op de eenmalige specifieke uitkering
kan eveneens geen groter bedrag worden geboekt dan als eenmalige specifieke uitkering
is ontvangen. Ook kan de accountant controleren of de eenmalige specifieke uitkering
niet is besteed aan het regionaal programma vsv.
De volgende situaties kunnen zich na 2024 voordoen:
-
– De reguliere specifieke uitkering is geheel besteed, de eenmalige specifieke uitkering
niet. De niet bestede middelen van de eenmalige specifieke uitkering worden teruggevorderd;
-
– De eenmalige specifieke uitkering is besteed, de reguliere specifieke uitkering niet.
De niet bestede middelen van de reguliere specifieke uitkering worden teruggevorderd;
-
– De reguliere en eenmalige specifieke uitkering zijn beide geheel besteed. Er wordt
niets teruggevorderd;
-
– De reguliere specifieke uitkering en eenmalige specifieke uitkering zijn beide niet
geheel besteed. De niet bestede middelen van beide specifieke uitkeringen worden teruggevorderd.
Beide specifieke uitkeringen zullen na 2024 met inachtneming van bovenstaande worden
vastgesteld. Tot die tijd betreffen de specifieke uitkeringen een voorschot.
Advies en consultatie
De regeling is niet opengesteld voor internetconsultatie, omdat de additionele middelen
met spoed moeten worden verstrekt aan de RMC-regio’s. Gemeenten zijn via VNG en Ingrado
informeel geconsulteerd over deze regeling.
ARTIKELSGEWIJZE DEEL
Artikel 1
Voor de begrippen is zoveel mogelijk aangesloten bij en verwezen naar de wet- en regelgeving
zoals die vanaf 1 januari 2021 luidt voor de reguliere specifieke uitkering voor de
RMC-taken en de uitvoering van het regionaal programma vsv.
Tot en met 2020 zijn er op grond van bijlage C bij de Regeling regionale aanpak voortijdig
schoolverlaten 2017 in totaal 39 RMC-regio’s vastgesteld, met elk een RMC-contactgemeente.
Vanaf 1 januari 2021 zijn er op grond van bijlage 2 van de Regeling regionale aanpak
voortijdig schoolverlaten 2020–2024 echter in totaal 40 RMC-regio’s vastgesteld, met
elk een RMC-contactgemeente. Er is voor gekozen om uit te gaan van de situatie in
2021, omdat de beschikkingen tot het verstrekken van deze eenmalige specifieke uitkering
pas eind 2020 worden genomen.
Artikel 2
Deze eenmalige specifieke uitkering is bedoeld voor het uitvoeren van de RMC-taken
zoals omschreven in de artikelen 118h, eerste tot en met derde lid, van de WVO, 162b,
eerste tot en met derde lid, van de WEC en 8.3.2, eerste tot en met derde lid, van
de WEB.
Artikel 3
Het totale budget dat de minister voor deze eenmalige specifieke uitkering ter beschikking
heeft voor alle RMC-contactgemeenten is in totaal ten hoogste € 8.000.000,–. Dit wordt
over de RMC-contactgemeenten verdeeld conform de bijlage bij deze regeling. Voor de
berekening hiervan is gebruik gemaakt van de verdeelsleutel, opgenomen in artikel
4, tweede lid, van het Besluit regionale meld- en coördinatiefunctie, welke ook voor
de reguliere specifieke uitkering wordt gebruikt. Die verdeelsleutel steunt op verschillende
percentages en berekeningsmaatstaven, waaronder het aantal volwassen inwoners in een
RMC-regio, hun opleidingsniveau en etnische achtergrond. Hier levert het Centraal
Bureau voor de Statistiek de gegevens voor aan. Voor deze regeling zijn dezelfde percentages
en berekeningsmaatstaven alsmede dezelfde gegevens van het Centraal Bureau voor de
Statistiek gebruikt.
De peildatum voor de gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek is 1 januari
2019. Artikel 4, tweede lid, van het Besluit regionale meld- en coördinatiefunctie
gaat namelijk uit van de datum van ‘1 januari van het jaar voorafgaande aan het jaar
van de specifieke uitkering’. Aangezien de beschikkingen tot het verstrekken van deze
eenmalige specifieke uitkering in 2020 worden genomen, is dat 1 januari 2019.13
Artikel 4
De beschikkingen tot het verstrekken van deze eenmalige specifieke uitkeringen aan
de RMC-contactgemeenten worden in 2020 namens de minister door DUO genomen. DUO betaalt
het bedrag vervolgens in twee gelijke delen, waarvan het eerste deel uiterlijk op
31 december 2020 en het tweede deel uiterlijk op 28 februari 2021.
Artikel 5
De specifieke uitkering dient uiterlijk op 31 december 2024 te zijn besteed. Dit geldt
dus zowel voor het deel van de specifieke uitkering dat in 2020 is betaald als het
deel dat in 2021 is betaald. Als er na 2024 nog middelen resteren, vordert de minister
deze terug.
Dit is in overeenstemming met de bestedingstermijn voor de reguliere specifieke uitkering
zoals die volgt uit artikel 4.3 van de Regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten
2020–2024. Het maakt dus niet uit welke specifieke uitkering als eerste wordt besteed,
want beide specifieke uitkeringen hebben betrekking op de RMC-taken en voor beide
specifieke uitkeringen geldt dat de eventuele niet bestede middelen na 2024 worden
teruggevorderd. De financiële verantwoording over de twee specifieke uitkeringen verloopt
separaat en de RMC-contactgemeente dient in de effectrapportage inhoudelijk inzichtelijk
te maken welke extra inspanningen met de eenmalige specifieke uitkering zijn verricht
(zie ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel 6).
Artikel 6
De financiële verantwoording van de eenmalige specifieke uitkering loopt via de reguliere
weg, namelijk per kalenderjaar middels de SiSa-verantwoording door gemeenten. Dit
geldt gedurende de hele bestedingstermijn voor de eenmalige specifieke uitkering,
dus voor de SiSa-verantwoording over de jaren 2020 tot en met 2024. Als de eenmalige
specifieke uitkering in enig jaar geheel besteed is, kan de RMC-contactgemeente voor
de resterende jaren volstaan met die informatie. Een voorbeeld: een RMC-contactgemeente
die de specifieke uitkering reeds in 2022 geheel heeft besteed, hoeft in 2023 en 2024
in de SiSa-verantwoording slechts aan te geven dat de specifieke uitkering al in 2022
volledig is besteed. De voorschriften voor de financiële verantwoording via de SiSa-systematiek
volgen uit artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet. Dit is voor de duidelijkheid
nog eens herhaald in het eerste lid van dit artikel.
De beleidsmatige verantwoording van de eenmalige specifieke uitkering is geregeld
in het tweede en derde lid van dit artikel en loopt grotendeels via de effectrapportages.
Het opstellen van een effectrapportage is een reeds bestaande verplichting voor de
verantwoording van de reguliere specifieke uitkering en is gebaseerd op artikel 5.1,
tweede lid, van de Regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten 2020–2024.
RMC-contactgemeenten moeten deze jaarlijks indienen om – kort gezegd – inzichtelijk
te maken wat de effecten van hun RMC-maatregelen zijn. De onderwijsinstellingen in
de RMC-regio werken mee aan de effectrapportage en de effectrapportages volgen ook
het ritme van studie- in plaats van kalenderjaren. Een studiejaar vangt aan op 1 augustus
en eindigt op 31 juli van het daaropvolgende jaar.
De RMC-contactgemeenten dienen op grond van het tweede lid twee aanvullende vragen
te beantwoorden in de effectrapportage over de studiejaren 2020–2021 tot en met 2023–2024.
De Regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten 2020–2024 heeft namelijk betrekking
op die studiejaren en schrijft dus ook slechts voor die studiejaren een effectrapportage
voor. De eenmalige specifieke uitkering kan uiterlijk op 31 december 2024 worden besteed
en die datum valt in studiejaar 2024–2025. Omdat voor studiejaar 2024–2025 (nog) geen
effectrapportage is voorgeschreven, moet de beantwoording van de twee vragen voor
dat studiejaar op grond van het derde lid separaat – dus zonder te zijn ingebed in
een effectrapportage – bij de minister worden ingediend (zie ook de algemene toelichting
onder Monitoring en verantwoording).
Als de extra specifieke uitkering in enig studiejaar geheel besteed is, kan de RMC-contactgemeente
voor de resterende studiejaren volstaan met een korte beantwoording van de twee vragen.
Een voorbeeld: een gemeente die de specifieke uitkering reeds in studiejaar 2023/2024
geheel heeft besteed, hoeft in studiejaar 2024/2025 alleen aan te geven dat dat studiejaar
geen gebruik is gemaakt van de eenmalige specifieke uitkering.
Artikel 7
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Hiermee wordt afgeweken van de vaste
verandermomenten om DUO voldoende tijd te geven om de beschikkingen tot het verlenen
van de specifieke uitkeringen te nemen en tijdig de eerste betaling aan de RMC-contactgemeenten
te kunnen doen. RMC-contactgemeenten hoeven hier ook geen aanvraag voor te doen, dus
voor hen heeft afwijking van de vaste verandermomenten geen gevolgen.
Verder vervalt deze regeling met ingang van 1 mei 2026. De beleidsmatige verantwoording
over studiejaar 2024/2025 (waarbinnen de middelen uiterlijk op 31 december 2024 te
zijn dienen te zijn besteed) moet namelijk uiterlijk op 1 april 2026 worden ingediend.
Daarna kan deze regeling komen te vervallen. Er is desondanks voor een vervaldatum
van 1 mei 2026 gekozen, omdat het niet gebruikelijk is om een regeling te laten vervallen
in de loop van een maand.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven