Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 12 april 2021, nr. WJZ/21076966 , houdende regels ter voorkoming van specifieke besmettelijke dierziekten of zoönosen (Regeling veterinaire maatregelen specifieke dierziekten of zoönosen)

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, handelende in overeenstemming met de de Minister voor Medische Zorg, Welzijn en Sport;

Gelet op artikel 5.1, eerste lid, in samenhang met artikel 5.4 en 5.10, en op artikel 5.7 van de Wet dieren;

Besluit:

HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze regeling wordt verstaan onder:

    minister:

    Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

    verordening (EU) nr. 2016/429:

    verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (‘diergezondheidswetgeving’) (PbEU 2016, L 84);

    wet:

    Wet dieren.

  • 2. De begripsbepalingen van artikel 4 van verordening (EU) nr. 2016/429 zijn van toepassing.

HOOFDSTUK 2. PREVENTIEVE MAATREGELEN AFRIKAANSE VARKENSPEST

Artikel 2.1 Grondslag

Dit hoofdstuk berust op verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (‘diergezondheidswetgeving’) (PbEU 2016, L 84) en op de artikelen 5.1, eerste lid, in samenhang met artikel 5.4, eerste lid, in samenhang met het vierde lid, onderdeel d, en op artikel 5.7 van de Wet dieren.

Artikel 2.2 Afwijking verbod drijfmethode bij doden wilde zwijnen

  • 1. In afwijking van artikel 3.33, eerste lid, van de Wet natuurbescherming is het degenen die wilde zwijnen doden op grond van een vrijstelling of ontheffing als bedoeld in artikel 3.10, tweede lid, in samenhang met artikel 3.8, eerste of tweede lid, een ontheffing als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, aanhef in samenhang met onderdeel c, of een opdracht als bedoeld in artikel 3.18, eerste lid, van de Wet natuurbescherming, toegestaan daarbij tussen zonsopgang en zonsondergang een methode toe te passen waarbij hoogstens zes personen, in aanwezigheid van ten hoogste drie aangelijnde honden, voor wilde zwijnen hoorbaar in het gebied aanwezig zijn zonder deze opzettelijk te verontrusten, met het oogmerk om deze dieren binnen het schootsveld van hoogstens zes geweerdragers te bewegen, opdat zij deze dieren kunnen doden.

  • 2. Het eerste lid is alleen van toepassing in het grondgebied van de provincies:

    • a. Gelderland, met uitzondering van het gebied, aangeduid op kaart 1 in de bijlage;

    • b. Limburg, met uitzondering van de gebieden, aangeduid op kaart 2 in de bijlage;

    • c. Noord-Brabant; en

    • d. Overijssel.

HOOFDSTUK 3. PREVENTIEVE MAATREGELEN AVIAIRE INFLUENZA

§ 3.1 Algemeen

Artikel 3.1 Grondslag

Dit hoofdstuk berust op:

  • verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (‘diergezondheidswetgeving’) (PbEU 2016, L 84); en

  • de artikelen 5.1, eerste lid, in samenhang met de artikelen 5.4, 5.5 en 5.6 van de Wet dieren;

  • artikel 1.31 van het Besluit houders van dieren.

Artikel 3.2 Begripsbepalingen
  • 1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    commercieel gehouden vogels:

    pluimvee of in gevangenschap levende vogels die worden gekweekt of gehouden met de bedoeling geld te verdienen;

    hygiëneprotocol:

    set praktische hygiëneregels ter bevordering van de bioveiligheid in een specifieke situatie, zoals bekendgemaakt op de website van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit;

    loopvogels:

    Struthioniformes (struisvogels), Rheiformes (nandoes), Casuariiformes (kasuarissen en emoes) en Apterygiformes (kiwi's);

    risicovogels:

    hoenderachtigen, watervogels of loopvogels, in gevangenschap gefokt of gehouden;

    vervoer:

    vervoer over de openbare weg, met of zonder vervoermiddel;

    vogelverblijfplaats:

    kooi, volière, terrein of gebouw met uitzondering van woonruimte, waar risicovogels aanwezig zijn of gewoonlijk worden gehouden en aanverwante ruimtes waar materiaal ten behoeve van risicovogels is opgeslagen of gewoonlijk wordt opgeslagen;

    watervogels:

    zwanen, ganzen, eenden, duikers, aalscholvers, reigers, ooievaars, ibissen, flamingo’s, futen, kraanvogels, rallen, steltlopers, meeuwen en sterns.

  • 2. Onder vervoer wordt mede verstaan: aanvoer en afvoer.

Artikel 3.3

De artikelen 3.6, 3.7, 3.8, 3.10 en 3.11 zijn niet van toepassing op slachthuizen, vervoermiddelen, quarantainevoorzieningen, quarantainestations, grenscontroleposten en laboratoria die met officiële toestemming aviaire influenzavirussen bewaren.

§ 3.2 Algemene maatregelen

Artikel 3.4 Ophokplicht vogels
  • 1. Een exploitant van commercieel gehouden vogels of een exploitant van risicovogels neemt passende maatregelen om zo veel mogelijk te voorkomen dat de vogels in contact komt met in het wild levende dieren of hun uitwerpselen.

  • 2. Een passende maatregel als bedoeld in het eerste lid is voor een exploitant van commercieel gehouden vogels, met uitzondering van vogels, behorende tot de fazanten (Phasianidae) of de loopvogels, ten minste het binnen een gebouw brengen en daar houden van de vogels.

Artikel 3.5 Verbod wedstrijden en tentoonstellingen met vogels

Jaarbeurzen, markten, wedvluchten, culturele evenementen, tentoonstellingen, keuringen of andere tijdelijke verzamelingen zijn verboden, wanneer daar risicovogels op een plaats worden verzameld.

§ 3.3 Maatregelen strooisel eenden

Artikel 3.6 Afdekken strooisel eenden

Een exploitant van commercieel gehouden eenden dekt de op zijn inrichting aanwezige voorraad strooisel ten behoeve van de bodembedekking van vogelverblijfplaatsen af.

Artikel 3.7 Aanbrengen strooisel eenden
  • 1. Het is verboden strooisel in vogelverblijfplaatsen aan te brengen op een inrichting met commercieel gehouden eenden.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het aanbrengen van strooisel overeenkomstig een hygiëneprotocol plaatsvindt.

§ 3.4 Maatregelen bezoek

Artikel 3.8 Bezoekverbod vogelverblijfplaatsen
  • 1. Het is bezoekers verboden een vogelverblijfplaats of een niet deugdelijk fysiek van die verblijfplaats afgescheiden woonruimte of een ander deel van een inrichting te betreden.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is het toegestaan een vogelverblijfplaats te betreden, indien:

    • a. het bezoek noodzakelijk is voor de volksgezondheid, de diergezondheid, het dierenwelzijn of de gezondheid van in de stal aanwezige personen;

    • b. wanneer de vogelverblijfplaats onderdeel is van een inrichting met commercieel gehouden vogels, het bezoek plaatsvindt overeenkomstig een hygiëneprotocol; en

    • c. de bezoeker het bezoek registreert.

  • 3. In afwijking van het tweede lid zijn de onderdelen b en c van dat lid niet van toepassing, indien een acute noodsituatie zich tegen toepassing van die onderdelen verzet.

  • 4. In afwijking van het eerste lid is het toegestaan een vogelverblijfplaats te betreden, indien:

    • a. de bezoeker onderdeel uitmaakt van het personeel van de inrichting waarvan de vogelverblijfplaats onderdeel uitmaakt;

    • b. wanneer de vogelverblijfplaats onderdeel is van een inrichting met commercieel gehouden gevogelte, het bezoek plaatsvindt overeenkomstig een hygiëneprotocol; en

    • c. de bezoeker in de 72 uren voorafgaand aan het bezoek geen andere inrichting met commercieel gehouden vogels heeft bezocht.

  • 5. Het is een exploitant van vogels verboden om een bezoeker toe te laten tot de in het eerste lid bedoelde ruimtes.

  • 6. Het vijfde lid is niet van toepassing indien het bezoek op grond van het tweede, derde of vierde lid is toegestaan.

  • 7. Het eerste tot en met zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing op het vervoermiddel van een bezoeker.

Artikel 3.9 Afwijking bezoekverbod dierentuinen

In afwijking van artikel 3.8 is het toegestaan een vogelverblijfplaats van een dierentuin waar risicovogels aanwezig zijn of gewoonlijk worden gehouden te betreden, indien:

  • a. risicovogels aanwezig zijn of gewoonlijk worden gehouden in een overkapte doorloopvolière; en

  • b. de dierentuin is erkend als geconsigneerde inrichting op grond van artikel 95 van verordening (EU) nr. 2016/429.

Artikel 3.10 Bezoekverbod commerciële inrichting
  • 1. Onverminderd artikel 3.8 is het bezoekers verboden een inrichting te betreden waar vogels commercieel worden gehouden.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is het betreden van een inrichting als bedoeld in het eerste lid toegestaan, indien:

    • a. het bezoek plaatsvindt overeenkomstig een hygiëneprotocol; en

    • b. de bezoeker het bezoek registreert.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op het vervoermiddel van de bezoeker.

  • 4. Een exploitant van commercieel gehouden vogels brengt duidelijk zichtbare afscheidingen aan langs de grenzen van de inrichting.

Artikel 3.11 Registratieplicht

Een exploitant van vogels houdt een register bij van bezoeken aan een vogelverblijfplaats, niet deugdelijk fysiek van die verblijfplaats afgescheiden woonruimte of ander deel van een inrichting, waarin ten minste zijn opgenomen:

  • a. de naam, het adres de en woonplaats van de bezoeker;

  • b. wanneer de bezoeker een vervoermiddel heeft gebruikt, de soort en het kenteken van het vervoermiddel;

  • c. de reden van het bezoek; en

  • d. de datum en het tijdstip van aankomst en vertrek van de bezoeker.

§ 3.5 Maatregelen vervoer

Artikel 3.12 Vervoer van commercieel gehouden hoenderachtigen, ganzen of eenden
  • 1. Het is verboden hoenderachtigen, ganzen of eenden, met uitzondering van eendagskuikens, te vervoeren tussen inrichtingen waar deze vogels commercieel worden gehouden.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is het vervoer toegestaan indien:

    • a. het vervoer rechtstreeks plaatsvindt;

    • b. het vervoer plaatsvindt overeenkomstig een hygiëneprotocol; en

    • c. de vogels vergezeld gaan van een verklaring die minder dan 24 uur oud is, van een dierenarts dat de vogels die worden gehouden in de inrichting waarvandaan het vervoer plaatsvindt, op basis van een klinische inspectie geen ziekteverschijnselen vertonen.

  • 3. De verklaring, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, bevat in elk geval:

    • a. de datum en het tijdstip van de klinische inspectie;

    • b. de contactgegevens en het subregistratienummer, bedoeld in artikel 5a.1, derde lid, van de Regeling houders van dieren, van de inrichting waarvandaan het vervoer plaatsvindt;

    • c. de bevindingen van de klinische inspectie; en

    • d. de naam en de handtekening van de dierenarts.

  • 4. De exploitant van de inrichting waar de vogels, bedoeld in het eerste lid, onder toepassing van het tweede lid worden afgeleverd, bewaart de in het tweede lid, onderdeel c, bedoelde verklaring gedurende zes maanden.

Artikel 3.13 Vervoer van eenden en kalkoenen naar een slachterij
  • 1. Het is verboden eenden of kalkoenen te vervoeren tussen een inrichting waar eenden of kalkoenen commercieel worden gehouden en een slachterij.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is het vervoer toegestaan indien:

    • a. het vervoer rechtstreeks plaatsvindt;

    • b. het vervoer plaatsvindt overeenkomstig een hygiëneprotocol; en

    • c. de eenden of kalkoenen vergezeld gaan van een verklaring die minder dan 24 uur oud is, van een dierenarts dat de eenden of kalkoenen die worden gehouden in de inrichting waarvandaan het vervoer plaatsvindt, op basis van een klinische inspectie geen ziekteverschijnselen vertonen.

  • 3. De verklaring, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, bevat in elk geval:

    • a. de datum en het tijdstip van de klinische inspectie;

    • b. de contactgegevens en het subregistratienummer, bedoeld in artikel 5a.1, derde lid, van de Regeling houders van dieren van de inrichting waarvandaan het vervoer plaatsvindt;

    • c. de bevindingen van de klinische inspectie; en

    • d. de naam en de handtekening van de dierenarts.

  • 4. De exploitant van de slachterij waar de eenden of kalkoenen onder toepassing van het tweede lid worden afgeleverd, bewaart de in het tweede lid, onderdeel c, bedoelde verklaring gedurende zes maanden.

Artikel 3.14 Vervoeren naar inrichting eenden of kalkoenen
  • 1. Het is verboden herkauwers, eenhoevigen of varkens, eendagskuikens, mest, eieren, diervoeders, melk of strooisel van of naar een inrichting met commercieel gehouden eenden of kalkoenen te vervoeren.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is het vervoer toegestaan indien:

    • a. per door de vervoerder af te leggen route maximaal één inrichting met commercieel gehouden vogels wordt bezocht;

    • b. het vervoer plaatsvindt overeenkomstig een hygiëneprotocol.

§ 3.6 Maatregelen meldingsplicht

Artikel 3.15 Meldingsplicht verschijnselen aviaire influenza eendenhouderijen

Een exploitant van een inrichting waar eenden worden gehouden meldt vanaf de zevende dag na de dag van opzet, onverwijld aan de minister elke verhoogde sterfte bij zijn eenden, in de volgende gevallen:

  • a. 0,15% of meer uitval per dag gedurende twee opeenvolgende dagen; of

  • b. 0,5% of meer uitval op een dag en gelijktijdig een voeropname daling van 5%.

Artikel 3.16 Meldingsplicht verschijnselen aviaire influenza leghennen, vermeerderingsdieren of vleeskuikens

Een exploitant van een inrichting waar leghennen, vermeerderingsdieren of vleeskuikens worden gehouden, meldt, wanneer die dieren ouder zijn dan 10 dagen, onverwijld aan de minister elke verhoogde sterfte van zijn leghennen, vermeerderingsdieren of vleeskuikens, indien het aantal dieren van de onderscheiden categorieën dat sterft gedurende twee achtereenvolgende dagen groter is dan drie maal het gemiddelde sterftecijfer van het desbetreffende koppel in de week voorafgaand aan de sterfte.

HOOFDSTUK 4. PREVENTIEVE MAATREGELEN SARS-COV-2 NERTSEN

Artikel 4.1 Grondslag

Dit hoofdstuk berust op:

  • verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers (PB L 325); en

  • artikel 5.1, eerste lid, in samenhang met artikel 5.10, eerste lid, onderdeel b, in samenhang met tweede lid, onderdeel d, en derde lid, onderdelen d en e, van de Wet dieren.

Artikel 4.2 In Nederland brengen van nertsen

Het is verboden nertsen in Nederland te brengen.

Artikel 4.3 In Nederland brengen van kadavers van nertsen of nertsenpelzen

Het is verboden kadavers van nertsen, gepelsde kadavers van nertsen of onbewerkte pelzen van nertsen in Nederland te brengen.

HOOFDSTUK 5. VERPLAATSINGEN VAN SALAMANDERS

Artikel 5.1 Grondslag

Dit hoofdstuk berust op:

  • uitvoeringsbesluit (EU) 2021/361 van de Commissie van 22 februari 2021 tot vaststelling van noodmaatregelen voor verplaatsingen tussen lidstaten en de binnenkomst in de Unie van zendingen salamanders in verband met infectie met Batrachochytrium salamandrivorans (PbEU L 69);

  • artikel 5.1, eerste lid, in samenhang met artikel 5.10, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, onderdeel d, van de Wet dieren.

Artikel 5.2 Begripsbepalingen

  • 1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder uitvoeringsbesluit nr. (EU) 2021/361: uitvoeringsbesluit (EU) 2021/361 van de Commissie van 22 februari 2021 tot vaststelling van noodmaatregelen voor verplaatsingen tussen lidstaten en de binnenkomst in de Unie van zendingen salamanders in verband met infectie met Batrachochytrium salamandrivorans (PbEU L 69).

  • 2. De begripsbepalingen van artikel 2 van uitvoeringsbesluit nr. (EU) 2021/361 zijn van toepassing op dit hoofdstuk.

Artikel 5.3 Verboden op binnen en buiten Nederland brengen vanuit en naar een lidstaat

  • 1. Het is verboden een zending salamanders vanuit een lidstaat binnen Nederland te brengen.

  • 2. Het is verboden een zending salamanders buiten Nederland te brengen naar een lidstaat.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien is voldaan aan artikel 3, onderdelen a, b, c en d, van uitvoeringsbesluit nr. (EU) 2021/361.

  • 4. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op het niet-commerciële verkeer van als gezelschapsdier gehouden salamanders.

Artikel 5.4 Verplichtingen exploitant

De exploitant die voor een zending salamanders verantwoordelijk is, voldoet aan de in artikel 5 van uitvoeringsbesluit nr. (EU) 2021/361 gestelde voorschriften over een schriftelijke verklaring en aan artikel 6, onderdeel a, van uitvoeringsbesluit nr. (EU) 2021/361.

HOOFDSTUK 6

(Gereserveerd)

HOOFDSTUK 7

(Gereserveerd)

HOOFDSTUK 8

(Gereserveerd)

HOOFDSTUK 9

(Gereserveerd)

HOOFDSTUK 10

(Gereserveerd)

HOOFDSTUK 11. SLOTBEPALINGEN

Artikel 11.1

Deze regeling treedt in werking met ingang van 21 april 2021.

Artikel 11.2

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling veterinaire maatregelen specifieke dierziekten of zoönosen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 12 april 2021

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

BIJLAGE, BEHORENDE BIJ ARTIKEL 2.2, TWEEDE LID

Gebieden als bedoeld in artikel 2.2, tweede lid

1. Leefgebied Wild zwijn Veluwe

Het leefgebied is in donkergroen aangeduid.

2. Leefgebied De Meinweg, Leefgebied Meerlebroek

TOELICHTING

1. Inleiding

Op 21 april 2021 is verordening (EU) nr. 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (‘diergezondheidswetgeving’) (PbEU 2016, L 84) van toepassing (hierna: diergezondheidsverordening). Vanaf die datum vormt deze verordening, samen met verscheidene gedelegeerde en uitvoeringsverordeningen van de Europese Commissie, de rechtstreekse bron van regels in het belang van de diergezondheid. Sommige onderdelen van de verordening worden bij nationale regelgeving uitgevoerd, en bovendien staat de verordening het lidstaten toe om onder voorwaarden aanvullende regels te stellen. De nieuwe Europese regelgeving, de uitvoerende en de aanvullende nationale regelgeving over diergezondheid worden uitgevoerd op grond van de Wet dieren. Dat wettelijke bepalingen van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren op grond waarvan tot dusverre regels over diergezondheid waren gesteld, zijn vervallen.

Vanwege de overgang van de diergezondheidsregelgeving van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren naar de Wet dieren is het nodig de regels van tijdelijke aard te continueren die zijn getroffen ter voorkoming van de verspreiding van specifieke besmettelijke dierziekten of zoönosen te continueren. Het gaat om regels over aviaire influenza bij vogels, Sars-CoV-2 bij nertsen en de Afrikaanse varkenspest bij wilde zwijnen. Onderhavige regeling voorziet hierin.

De inhoud van de regels over aviaire influenza en Afrikaanse varkenspest is gelijk gebleven; wel is de terminologie bij de regels over aviaire influenza aangepast op die van de diergezondheidsverordening.

Ten opzichte van de oorspronkelijke regels over Sars-CoV-2 bij nertsen is een groot aantal bepalingen geschrapt omdat die uitgewerkt zijn, aangezien het verboden is om in Nederland nertsen te houden. Uit preventief oogpunt blijven enkele bepalingen evenwel nodig.

Verder is van de gelegenheid is gebruik gemaakt om uitvoering te geven aan een nieuw besluit van de Europese Commissie ter uitvoering van de diergezondheidsverordening over de verplaatsing van salamanders.

Het is de bedoeling om in het onverhoopte geval dat ter preventie van andere dierziekten of zoönosen regels nodig zijn, deze op te nemen in de onderhavige regeling. Daarom is een aantal hoofdstukken van deze regeling gereserveerd voor opname van nieuwe regels. Bovendien is, anders dan gebruikelijk, in elk hoofdstuk expliciet opgenomen wat de nationale en in voorkomend geval Europeesrechtelijke grondslag is van de regels, in plaats van in de aanhef van de regeling. Dit omdat de grondslag voor elke later op te nemen bepalingen weer anders kan zijn.

Om onduidelijkheid te voorkomen stel ik voor de huidige passage aan te vullen met de Dienstenrichtlijn en verder op te merken dat notificatie van de regeling niet aan de orde is in plaats van dat de regeling niet is genotificeerd.

Omdat het hier gaat om continuering van bestaande crisisregelgeving en om regels ter uitvoering van Europese verplichtingen, is notificatie van het ontwerp van de regeling bij de Europese Commissie als technisch voorschrift als bedoeld in richtlijn 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (codificatie) (PbEU 2015, L 241), niet aan de orde. Datzelfde geldt voor notificatie ter uitvoering van de Dienstenrichtlijn (richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt, PB L 376). Om dezelfde reden is niet voorzien in een consultatie van het ontwerp en een beschrijving van de regeldruk.

Deze regeling treedt in werking met ingang van 21 april 2021. Hiermee wordt afgeweken van de vaste verandermomenten, zoals opgenomen in het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten (Kamerstukken II 2009/10, 29 515, nr. 309). Het kabinetsbeleid biedt de mogelijkheid af te wijken van vaste verandermomenten indien nodig voor de implementatie van Europese regelgeving. Deze regeling is nodig vanwege de nieuwe diergezondheidsverordening.

2. Afrikaanse varkenspest

In diverse lidstaten van de Europese Unie zijn uitbraken van Afrikaanse varkenspest (AVP) vastgesteld bij wilde zwijnen en bij gehouden varkens. Het is van groot belang dat in Nederland preventieve maatregelen worden getroffen om de kans op introductie zo klein mogelijk te maken en om goed voorbereid te zijn op de bestrijding ingeval van een uitbraak bij wilde zwijnen of gehouden varkens.

Een belangrijk onderdeel van de preventieve maatregelen is het beheer van de wilde-zwijnenpopulaties door faunabeheereenheden, waarvoor de provincies op grond van de Wet natuurbescherming ontheffing verlenen van het verbod op het doden van in het wild levende dieren, of daartoe een opdracht geven.

Uit het advies van de deskundigengroep dierziekten blijkt dat een verlaging van het aantal wilde zwijnen voor een verminderde kans op introductie van AVP zorgt, omdat de kans dat een wild zwijn in contact komt met door de mens achtergelaten besmette voedselresten (swill) afneemt als er minder zwijnen zijn. Het is dus zaak in gebieden de wilde zwijnendichtheid te verlagen en laag te houden.

Uit overleg met provincies en belangenorganisaties was in het najaar van 2018 naar voren gekomen dat meer methoden nodig zijn om wilde zwijnen te doden om de aantallen te verlagen. Toepassing van de zogeheten ‘bewegingsmethode’ kan een waardevolle aanvulling zijn. Bij deze methode is een beperkte groep mensen personen met aangelijnde honden actief om de zwijnen in beweging te brengen zonder deze te verontrusten. Hierbij is de aanwezigheid van de mensen en honden op een normaal gespreksvolume voor de zwijnen merkbaar. De wilde zwijnen zullen contact willen vermijden en rustig, zonder te rennen, de mensen en honden proberen te ontwijken. De zwijnen worden zodoende in de richting van de jagers bewogen. Voor een jager, al dan niet gezeten in een hoogzit, is het vervolgens mogelijk om een dier dat binnen gezichtsveld is, goed te beoordelen. Dat verkleint het risico van een ongericht schot. Doordat de dieren rustig in beweging zijn en er voldoende jagers rondom zitten kan een aanzienlijk deel van de populatie in het betreffende gebied worden geschoten. Met deze methode wordt voorkomen dat er in het gebied grote onrust ontstaat bij dieren en dat het welzijn wordt geschaad. Dat maakt dat deze methode effectief is in het reduceren van grotere aantallen dan wat nu haalbaar is.

Omdat de wilde zwijnen bij deze methode worden bewogen in de richtlijn van jagers, is zij semantisch aan te merken als een vorm van drijven. Op grond van artikel 3.33, eerste lid, van de Wet natuurbescherming is het doden van dieren door middel van ten algemene drijven verboden. Dit omdat het drijven zonder nadere beperkingen verstorend werkt, een niet-selectieve werking en een aanmerkelijke kans op verwonding geeft (Kamerstukken II 2011/12, 33 348, nr. 3, blz. 274).

De bewegingsmethode, die in België en Duitsland is toegestaan, is te beschouwen als een methode waarbij de genoemde bezwaren die er zijn tegen de methode van drijven in het algemeen, zijn weggenomen.

Gegeven het belang van een effectieve preventie van de overbrenging van Afrikaanse varkenspest is in oktober 2018 op grond van het toenmalige artikel 32 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren in het kader van preventie en bestrijding van besmettelijke dierziekten afgeweken van de Wet natuurbescherming en de bewegingsmethode toegestaan (toenmalige Regeling preventieve maatregelen Afrikaanse varkenspest 2018). Aangezien deze maatregel nog steeds nodig is met het oog op preventie, wordt zij onder de Wet dieren gecontinueerd. Artikel 5.7 van de Wet dieren maakt het mogelijk om afwijkingen toe te staan van de Wet natuurbescherming. Hoofdstuk 2 van deze regeling voorziet hierin.

Met het oog op de beheersbaarheid en het voorkomen van verontrusting is het maximaal aantal deelnemers gesteld op zes mensen in het veld en zes jagers, en mogen er maximaal drie aangelijnde honden worden ingezet. De voorziening geldt voor de vier provincies met substantiële aantallen wilde zwijnen buiten de leefgebieden (zie bijlage) en blijft van kracht zolang de methode nodig is ter preventie van verspreiding van Afrikaanse varkenspest.

3. Aviaire influenza

Sinds 22 oktober 2020 zijn een aantal keer preventieve maatregelen getroffen om de verspreiding van vogelgriep te voorkomen (toenmalige Regeling maatregelen preventie vogelgriep 2020). Aangezien de dreiging van dit virus nog steeds aanwezig is, worden de eerder getroffen maatregelen nu op grond van de Wet dieren gecontinueerd. Hoofdstuk 3 van deze regeling voorziet hierin.

In de eerste plaats gaat het om de landelijke ophokplicht voor inrichtingen waar pluimvee wordt gehouden of andere in gevangenschap levende vogels, die worden gehouden of gekweekt om er geld mee te verdienen (artikel 3.4 van deze regeling).

Ook geldt een verzamelverbod ingesteld voor risicosoorten (hoenderachtigen, watervogels en loopvogels). Het verzamelingsverbod (artikel 3.5 van deze regeling) houdt in dat alle tentoonstellingen waarbij risicovogels bijeengebracht worden, verboden zijn in geheel Nederland.

Omdat de specifieke werkwijze op inrichtingen waar eenden worden gehouden een risico op verspreiding vormt, gelden er regels over het strooisel op die inrichtingen (artikelen 3.6 en 3.7 van deze regeling). Met het regelmatig aanbrengen van strooisel, dat op het erf wordt opgeslagen, kan het vogelgriepvirus de vogelverblijfplaatsen in worden gebracht. Extra hygiënevereisten zijn daarom noodzakelijk. Voor deze inrichtingen geldt daarom de verplichting dat strooisel dat ligt opgeslagen wordt afgedekt en de verplichting dat bij het binnenbrengen van het strooisel in de stal een hygiëneprotocol wordt nageleefd. Het schoonmaken van het materieel dat hiervoor wordt gebruikt maakt hier onderdeel van uit.

Verder geldt de bezoekersregeling (artikel 3.8 tot en met 3.11 van deze regeling). Die houdt in dat de toegang tot inrichtingen waar vogels aanwezig zijn of normaliter worden gehouden voor bezoekers verboden is. Dit met uitzondering van het woonhuis of een boerderijwinkel of -camping of andere agrarische nevenactiviteit (zogenoemde andere bedrijfsgedeelten), als die fysiek afgescheiden zijn van de vogelverblijfplaatsen.

Een deugdelijke fysieke afscheiding betekent de aanwezigheid van een muur of een met platen opgetrokken wand en dergelijke. Afscheiding door middel van een lint of vergelijkbaar materiaal voldoet niet. Bepaalde categorieën bezoekers (zoals politie of medische hulpverleners) hebben onder omstandigheden wel toegang tot de vogelverblijfplaatsen, voor zover dit noodzakelijk is in het kader van volksgezondheid, diergezondheid, dierenwelzijn of gezondheid van aanwezige personen in de stal. Een dierenarts mag bijvoorbeeld wel de stal in als er sprake is van ziek pluimvee, maar een adviseur van de veevoerindustrie mag niet de stal in om te beoordelen of de kippen goed groeien. Dit laatste is niet noodzakelijk voor diergezondheid of dierenwelzijn. Ten aanzien van het personeel van de bedrijven geldt ook dat zij het bedrijf slechts mogen betreden als zij aan een aantal voorwaarden voldoen. Daarnaast geldt dat de houder van vogels een register bij moet houden van degenen die zijn inrichting hebben bezocht. Naast hygiëneregels voor bezoekers aan stallen gelden er ook maartregelen voor erfbetreders. Exploitanten van inrichtingen waar vogels worden gehouden zijn in verband hiermee verplicht de erfgrenzen duidelijk zichtbaar te markeren. Bezoekers kunnen alleen het erf van de inrichting betreden indien zij voldoen aan een daartoe opgesteld hygiëneprotocol en indien zij hun bezoek registreren.

Voor dierentuinen met doorloopvolières met daarin ook risicogevogelte, geldt een uitzondering op het bezoekverbod (artikel 3.9). Een aantal dierentuinen hebben een overkapte doorloopvolière met risicovogels. Dit betekent dat de vogels die worden gehouden in de overkapte doorloopvolières niet uit de volière kunnen vliegen en dat wilde vogels de volière niet binnen kunnen komen. Het risico dat in de volière aanwezige risicovogels worden besmet door bezoekers of wilde vogels is dus zeer gering. Bovendien gelden voor dierentuinen die zijn erkend als geconsigneerde inrichting op grond van artikel 95 van de diergezondheidsverordening voorschriften over monitoring van dieren en het voorkomen van de insleep van besmettelijke dierziekte (voorheen artikel 13 van richtlijn 92/65/EEG).

Voor het vervoer van pluimvee gelden beperkingen (artikel 3.12). Een transport tussen inrichtingen waar pluimvee wordt gehouden is alleen toegestaan indien dit rechtstreeks plaatsvindt, indien wordt voldaan aan een daartoe opgesteld hygiëneprotocol en indien wordt beschikt over een positieve verklaring van de dierenarts. Deze verklaring heeft betrekking op al het pluimvee dat wordt gehouden op het bedrijf waarvandaan het transport plaatsvindt, is gebaseerd op een klinische inspectie en is ten tijde van de aankomst van het transport niet ouder dan 24 uur. De vervoerder dient de verklaring bij zich te hebben en bij aflevering van het pluimvee over te dragen aan de ontvangende partij. Deze dient de verklaring gedurende zes maanden te bewaren met het oog op controle vanuit een oogpunt van bioveiligheid.

Voor de afvoer van eenden en kalkoenen naar de slacht is een klinische inspectie door een dierenarts vereist (artikel 3.13). Afvoer naar de slacht mag alleen plaats vinden met een verklaring dat dit bedrijf klinisch is geïnspecteerd door een dierenarts, binnen 24 uur voor de afvoer. Dit geldt ook bij export. Indien de export plaatsvindt binnen 24 uur na de afgifte van het exportcertificaat, kan het exportcertificaat dienen als eerder genoemde verklaring. Daarnaast geldt voor alle transporten van en naar deze bedrijven dat deze rechtstreeks moeten plaatsvinden met inachtneming van een hygiëneprotocol.

Met het oog op preventie geldt voor exploitanten die eenden houden specifieke verplichtingen om ziekteverschijnselen snel te melden bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (artikel 3.15). Het is bekend dat eenden vaak minder specifieke verschijnselen laten zien bij hoogpathogene aviaire influenza (HPAI) dan kippen. Eenden worden in de regel minder ziek en eendenhouders zullen daardoor minder snel aan HPAI denken. Het is evenwel van groot belang dat een besmetting bij deze bedrijven tijdig wordt gedetecteerd. De reguliere procedure (artikel 3a.2 van de Regeling houders van dieren_ is in de huidige situatie voor de eendenhouderij te traag voor een effectieve bestrijding van besmettingen. Met het oog daarop is, zolang dat onder de huidige omstandigheden nodig is, de verplichting tot het melden van ziekteverschijnselen die verband kunnen houden met besmetting van HPAI bij bedrijfsmatig gehouden eenden, aangescherpt. Deze aanscherpte meldingsplicht geldt vanaf de zevende dag na de dag van opzet van eenden. De eerste week van opzet geldt de reguliere bepaling.

Ook voor exploitanten die leghennen, vermeerderingsdieren of vleeskuikens houden geldt een specifieke meldingsverplichting bij verhoogde sterfte bij koppels (artikel 3.16). Bij dieren die ouder zijn dan 10 dagen moet verhoogde sterfte worden gemeld als er op twee achtereenvolgende dagen telkens sprake is van een hogere sterfte dan het weekgemiddelde. Het gemiddelde sterftecijfer wordt berekend door het aantal gestorven kippen in een week te delen door zeven dagen.

4. Sars-CoV-2 bij nertsen

Sinds 20 mei 2020 zijn op grond van de toenmalige Gezondheids- en welzijnswet voor dieren diverse maatregelen getroffen ter voorkoming van de verspreiding van Sars-CoV-2 bij nertsen (toenmalige Regeling maatregelen Sars-CoV-2 bij nertsen).

In Nederland mogen sinds 8 januari 2021 geen nertsen meer worden gehouden. Dit op grond van de vervroegde invoering van het wettelijk verbod op de pelsdierhouderij. Dit verbod is mede ingegeven vanwege de mogelijke reservoirvorming van SARS-CoV-2 in de nertsenhouderij. Dit kan een volksgezondheidsrisico met zich brengen. Door een houdverbod wordt dit risico gecoupeerd. Vanwege dit houdverbod hoeven de meeste verboden en verplichtingen van de toenmalige Regeling maatregelen Sars-CoV-2 bij nertsen niet onder de Wet dieren te worden gecontinueerd, zoals de bezoekersverboden, de onderzoeksverplichtingen en het verbod op het vervoer van nertsenmest.

Voor twee verboden is continuering wel nodig. Door het verbod op het vervoer van levende nertsen, kadavers van nertsen en pelzen van nertsen in de aangehaalde toenmalige regeling was het ook niet toegestaan om deze dieren en producten vanuit het buitenland in Nederland te brengen. Dat mag, met het oog op de bescherming van de volksgezondheid, nog steeds niet zijn toegestaan in Nederland. Er zijn in de Europese Unie immers nog verschillende lidstaten met nertsenhouderijen. Er geldt wel een meldplicht voor SARS-CoV-2 besmettingen in de EU en de Europese Commissie heeft een verplicht monitoringprogramma aangekondigd. Deze Europese maatregelen leiden er evenwel niet toe dat de status van de houderijen in de EU exact bekend is. Het vervoer van nertsen uit andere lidstaten vormt daarom een zeker risico als zij besmet zijn. Deskundigen hebben geadviseerd dit niet toe te staan in Nederland. Daarom blijft het binnen Nederland brengen van nertsen verboden (artikel 4.2).

Hetzelfde geldt voor het binnen Nederland brengen van kadavers van nertsen en van onbewerkte pelzen van nertsen, de zogeheten ‘natte vellen’. De herkomst is daarvan is weliswaar wel bekend, maar niet uitgesloten kan worden dat de desbetreffende nertsen voordat ze zijn gedood besmet zijn geraakt, maar waarbij dat nog niet was gedetecteerd. Daarom blijft het verboden kadavers van nertsen en onbewerkte huiden van nertsen in Nederland te brengen.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om in artikel 4.1 te verduidelijken dat deze maatregelen mede zijn getroffen ter uitvoering van verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers (PB L 325). Op grond van die verordening treffen lidstaten adequate en doeltreffende maatregelen voor de detectie en de bestrijding van zoönoseverwekkers in alle stadia van productie, verwerking en distributie, teneinde de prevalentie ervan en het risico voor de volksgezondheid te verminderen (artikel 1, eerste en vierde lid, van die verordening).

5. Verplaatsingen van salamanders

Op grond van artikel 3 van het uitvoeringsbesluit (EU) 2021/361 van de Commissie van 22 februari 2021 tot vaststelling van noodmaatregelen voor verplaatsingen tussen lidstaten en de binnenkomst in de Unie van zendingen salamanders in verband met infectie met Batrachochytrium salamandrivorans (PbEU L 69) moeten lidstaten het verzenden van een zending salamanders naar een andere lidstaat verbieden, tenzij die zending aan de in voornoemd artikel opgenomen diergezondheidvoorschriften voldoet. Ook is in artikel 5 van het uitvoeringsbesluit voorzien in de opdracht aan lidstaten om nadere regels te stellen voor exploitanten van inrichting van bestemming.

Aangezien dit uitvoeringsbesluit geen rechtstreekse werking heeft voor burgers en bedrijven, is het zaak dat dit verbod en deze verplichting in de nationale regelgeving worden opgenomen. Hoofdstuk 5 voorziet hierin.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

Naar boven