Besluit van de Minister van Buitenlandse Zaken van 23 maart 2021, nr. Min-Buza.2021.7678-22, houdende instelling van de Commissie van onderzoek inzake het Non Lethal Assistance (NLA) programma dat de Nederlandse regering van 2015 tot 2018 in Syrië heeft uitgevoerd (Instellingsbesluit Commissie van onderzoek NLA-programma in Syrië)

De Minister van Buitenlandse Zaken;

Gelet op artikel 2, eerste lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. minister:

Minister van Buitenlandse Zaken;

b. commissie:

commissie, bedoeld in artikel 2.

Artikel 2. Instelling en taak

  • 1. Er is een Commissie van onderzoek naar het Non Lethal Assistance (NLA) programma, dat de Nederlandse regering van 2015 tot 2018 in Syrië heeft uitgevoerd (Commissie van onderzoek NLA-programma in Syrië).

  • 2. De commissie heeft tot taak:

    • a. onafhankelijk en naar eigen inzicht onderzoek te doen naar het in lid 1 van dit artikel genoemde NLA-programma;

    • b. in ieder geval de volgende aspecten mee te nemen in het onderzoek:

      • I. het ambtelijke en politieke besluitvormingsproces;

      • II. de juridische risico’s;

      • III. de mate waarin de door de regering aan de steun gestelde voorwaarden zijn nagekomen;

      • IV. de informatievoorziening aan de Kamer; en

    • c. uit het onderzoek lessen te trekken voor de toekomst.

Artikel 3. Samenstelling, benoeming, ontslag

  • 1. De commissie bestaat uit vier leden, waaronder een voorzitter.

  • 2. De leden hebben zitting op persoonlijke titel en oefenen hun functie onafhankelijk en onpartijdig uit.

  • 3. De voorzitter wordt door de minister benoemd, de andere leden worden op voordracht van de voorzitter door de minister benoemd.

  • 4. De benoeming geschiedt voor de duur van de commissie.

  • 5. De voorzitter en overige leden kunnen (op eigen verzoek of wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid of op andere zwaarwegende gronden) worden geschorst en ontslagen door de minister.

Artikel 4. Leden

Tot lid van de commissie worden benoemd:

  • a. P.C. (Patrick) Cammaert, Generaal-majoor der mariniers (b.d.), tevens voorzitter;

  • b. Prof. Dr. R.M. (Rianne) Letschert, Rector magnificus Universiteit van Maastricht;

  • c. Drs. M.J.A. (Marcia) Luyten, Journalist / Schrijver; en

  • d. Prof. Dr. U.Ü. (Uğur) Üngör, Hoogleraar Universiteit van Amsterdam.

Artikel 5. Instellingsduur

  • 1. De commissie wordt ingesteld met ingang van 1 april 2021 en wordt opgeheven per 1 oktober 2022.

  • 2. De commissie brengt uiterlijk 1 oktober 2022, en zoveel eerder als mogelijk, haar eindrapport uit aan de minister.

  • 3. Indien onvoorziene omstandigheden naar het oordeel van de commissie in de weg staan aan het tijdig afronden van het onderzoek, dan stelt zij de minister daarvan onverwijld op de hoogte.

  • 4. De minister beslist over de eventuele verlenging van de termijn, bedoeld in het eerste lid, en brengt de commissie daarvan schriftelijk op de hoogte.

Artikel 6. Secretariaat

  • 1. De commissie wordt bij haar werkzaamheden ondersteund door een (extern) secretariaat, inclusief onderzoekers, met aan het hoofd de secretaris van de commissie.

  • 2. De voorzitter van de commissie benoemt de secretaris en de leden van het secretariaat.

  • 3. De secretaris en de overige leden van het secretariaat zijn voor de uitvoering van hun taak uitsluitend verantwoording schuldig aan de voorzitter van de commissie.

  • 4. De minister draagt, na overleg met de voorzitter, zorg voor de nodige voorzieningen ten behoeve van de werkzaamheden van de commissie.

  • 5. De secretaris en de medewerkers van het secretariaat zijn geen lid van de commissie.

Artikel 7. Werkwijze

  • 1. De commissie stelt een protocol vast over de wijze waarop zij het onderzoek uitvoert, waaronder in ieder geval over de wijze waarop zij personen hoort en daarvan verslag doet en op welke wijze de vertrouwelijkheid van informatie geborgd wordt.

  • 2. De commissie draagt zorg voor naleving van de AVG.

  • 3. De commissie kan zich door andere personen doen bijstaan voor zover dat voor de vervulling van haar taak nodig is.

Artikel 8. Inwinnen van inlichtingen

  • 1. De commissie is bevoegd zich voor het inwinnen van inlichtingen rechtstreeks te wenden tot personen en instellingen en hen te verzoeken die medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van het onderzoek.

  • 2. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken verleent de commissie de verlangde medewerking en toegang tot alle informatie die zij nodig heeft met inachtneming van het in artikel 7 bedoelde protocol.

  • 3. Ambtenaren van het Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn verplicht om de leden van de commissie de verlangde medewerking te verlenen, voor zover deze samenhangt met hun ambtelijke taak.

  • 4. De commissie is gerechtigd in het kader van haar onderzoek kennis te nemen van gegevens die berusten bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken, ongeacht de merking of rubricering. Een geheimhoudingsplicht ter zake, rustend op personen in dienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, vindt in dat geval ten overstaan van de commissie geen toepassing.

  • 5. Op de leden van de commissie, de secretaris, de overige leden van het onderzoeksteam en de andere personen die de commissie bijstaan, rust een geheimhoudingsplicht met betrekking tot gemerkte en gerubriceerde gegevens als bedoeld in het vierde lid.

Artikel 9. Vergoeding

De voorzitter en de andere leden voor zover niet vallend onder de uitzondering van artikel 2, derde lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies, ontvangen een vaste vergoeding per maand, gebaseerd op salarisschaal 18, trede 10, van bijlage I-B van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 2018–2020. De arbeidsduurfactor voor de voorzitter is 16/36 en voor de andere leden 8/36.

Artikel 10. Kosten

  • 1. De kosten van de commissie komen, voor zover op basis van een goedgekeurde begroting, voor rekening van de minister. Onder kosten worden in ieder geval verstaan:

    • a. de kosten voor huisvesting, de faciliteiten van vergaderingen en voor het secretariaat;

    • b. de kosten voor het inschakelen van externe deskundigheid en het laten verrichten van onderzoek;

    • c. de kosten voor oplevering van het rapport;

    • d. de reiskosten voor binnenlandse reizen die worden vergoed op basis van voor werknemers in de sector Rijk geldende vergoedingsregelingen; en

    • e. internationale reis- en verblijfkosten, indien die voor het onderzoek noodzakelijk zijn, conform de voor werknemers in de sector Rijk geldende vergoedingsregelingen.

  • 2. De commissie biedt zo spoedig mogelijk na haar instelling een begroting aan de minister aan. Deze bevat de kosten van de commissie.

  • 3. De commissie voert een eigen financiële administratie en levert een financieel overzicht op.

  • 4. Bij de beëindiging van haar werkzaamheden legt de commissie over de financiën verantwoording af.

Artikel 11. Eindrapport

  • 1. Bij de beëindiging van haar werkzaamheden brengt de commissie een eindrapport uit aan de minister.

  • 2. Indien de commissie daartoe aanleiding ziet in de bevindingen van het onderzoek, pleegt zij tussentijds overleg met de minister.

Artikel 12. Archiefbescheiden

  • 1. Het archief van de onderzoekscommissie wordt na afloop van de werkzaamheden van de commissie overgebracht naar het archief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Directie Noord-Afrika en Midden-Oosten (DAM), afdeling Team 1, cluster Mashreq.

  • 2. Het beheer vindt plaats met inachtneming van de vigerende archiefwet en -regelgeving en de door de onderzoekscommissie in haar protocol aangegeven vertrouwelijkheid, waarover de onderzoekscommissie nadere afspraken maakt met het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Directie Bedrijfsvoering (DBV), cluster Informatiemanagement (DBV/IM).

  • 3. De verplichtingen inzake opslag, verwerking en vernietiging van gerubriceerde of gemerkte informatie worden in een separaat protocol vastgelegd.

Artikel 13. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 april 2021.

Artikel 14. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Instellingsbesluit Commissie van onderzoek NLA-programma in Syrië.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst en in afschrift worden gezonden aan betrokkenen.

De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok

TOELICHTING

Van 2015 tot 2018 heeft de Nederlandse regering in Syrië het Non Lethal Assistance (NLA) programma uitgevoerd, ter ondersteuning van de gematigde gewapende oppositie. De belangrijkste doelen van het programma waren het bieden van een alternatief voor extremistische groeperingen en het voorkomen dat de gematigde oppositie in verdrukking zou raken tussen extremistische groeperingen en het Assad-regime. Hiermee werd zorg gedragen voor enige voet aan de grond voor de oppositie ter ondersteuning van het politiek proces onder leiding van de VN. Het NLA-programma was onderdeel van het bredere Nederlandse Syrië-beleid, dat zich richtte op vijf elkaar versterkende sporen: politiek, militair, humanitair, stabilisatie en accountability.

Op 2 oktober 2018 heeft het Tweede Kamerlid Omtzigt c.s. een motie ingediend die constateert dat bij de levering van niet-letale steun in Syrië sprake was van een nieuwe vorm van hulp, waarbij de regering steun verleende aan gewapende groeperingen die geen onderdeel zijn van reguliere strijdkrachten (TK 32 623, nr. 231). De motie verzoekt de Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken (CAVV) en de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) gezamenlijk een advies uit te brengen over een toetsingskader voor het leveren en financieren van niet-letale steun aan niet-statelijke, gewapende groepen in het buitenland. Daarnaast verzoekt de motie de CAVV en AIV om onder andere als basis hiervoor onderzoek te doen naar het NLA-programma in Syrië en de feiten en bevindingen van dit onderzoek te betrekken bij het toetsingskader. Voorts verzoekt de motie de CAVV en AIV om daarbij ook de rol van volkenrechtelijk advies, de openbaarheid daarvan en de mogelijkheden van tegenspraak daarop te betrekken. De motie verzoekt de regering haar volledige medewerking te verlenen door inzage te geven in stukken en mee te werken aan gesprekken. De motie is op 9 oktober 2018 aangenomen.

Op 11 november 2020 heeft het Tweede Kamerlid Van Helvert c.s. een motie ingediend (TK 32 623, nr. 307), die constateert dat de CAVV en de AIV naar aanleiding van de motie Omtzigt c.s. (TK 32 623, nr. 231) advies hebben uitgebracht over het leveren en financieren van niet-letale steun aan niet-statelijke, gewapende groepen in het buitenland en daarin elementen hebben aangedragen voor een toetsingskader.

De motie van het Lid Van Helvert c.s. constateert voorts dat de motie-Omtzigt c.s. de CAVV en AIV verzocht onder andere als basis voor hun advies onderzoek te doen naar het NLA-programma in Syrië en de feiten en bevindingen van dit onderzoek te betrekken bij het toetsingskader. De motie constateert dat de motie-Omtzigt c.s. op dit laatste punt nog niet is uitgevoerd.

De motie Van Helvert c.s. overweegt dat het NLA-programma nog steeds veel vragen oproept, zoals over het ambtelijke en politieke besluitvormingsproces, de juridische risico’s, de mate waarin de door de regering aan de steun gestelde voorwaarden zijn nagekomen, alsmede de informatievoorziening aan de Kamer. Voorts overweegt de motie dat nader onderzoek naar het NLA-programma van belang is, onder meer naar bovengenoemde aspecten, om lessen te trekken voor de toekomst.

De motie Van Helvert c.s verzoekt de regering een externe en onafhankelijke commissie in te stellen, die onderzoek gaat doen naar het NLA-programma en het onderzoek naar eigen inzicht inricht. Voorts verzoekt de motie de regering volledige medewerking te verlenen aan dit onderzoek door mee te werken aan gesprekken en inzage te geven in alle informatie die de commissie nodig acht om kennis van te nemen, waaronder staatsgeheime informatie.

Op 26 januari 2021 heeft de Tweede Kamer de motie van het Lid Van Helvert c.s. aangenomen (TK 32 623, nr. 307). Het lid Van Helvert heeft het kabinet diezelfde dag verzocht een Kamerbrief te sturen over de procedure over de instelling van een commissie voor extern, onafhankelijk onderzoek naar het NLA-programma.

Per brief van 5 februari 2021 (TK 32 623, nr. 315) heb ik de Tweede Kamer toegezegd dat het kabinet de motie zal uitvoeren en hierbij als uitgangspunten zal hanteren dat de commissie van onderzoek naar het NLA-programma zo onafhankelijk mogelijk moet kunnen opereren en de onderzoeksopdracht naar eigen inzicht moet kunnen invullen. Hierbij wordt de volledige medewerking toegezegd. In deze brief heb ik de Tweede Kamer tevens geïnformeerd zo spoedig mogelijk, maar na zorgvuldige overweging, een voorzitter voor de commissie te selecteren.

Per brief van 26 februari 2021 (TK 32 623, nr. 316) is de Tweede Kamer geïnformeerd dat de heer Patrick Cammaert, generaal-majoor der mariniers b.d., bereid is gevonden op te treden als voorzitter van de onderzoekscommissie NLA-programma. De heer Cammaert heeft uitgebreide buitenlandervaring, diepgaande kennis van de situatie in conflictgebieden en onderzoekservaring. Hij heeft leiding gegeven aan verschillende internationale onderzoeken en vredesmissies, onder andere in de Democratische Republiek Congo, Gaza, Zuid-Soedan en Jemen. De brief geeft aan dat de heer Cammaert een commissie zal samenstellen en dat de Tweede Kamer over het instellingsbesluit ervan wordt geïnformeerd zodra de commissie is gevormd. Het besluit wordt ook gepubliceerd in de Staatscourant.

De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok

Naar boven