Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 22 maart 2021, nummer WBV 2021/4, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf A2/12.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

12.2. Opneming van signaleringen

In ieder geval in de volgende situaties volgt opname van de gegevens van een vreemdeling in het (N)SIS:

  • een derdelander die niet heeft aangetoond over een verblijfsvergunning in een andere lidstaat van de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein of Zwitserland te beschikken en ongewenst is verklaard op grond van artikel 67 Vw;

  • een vreemdeling is een zwaar inreisverbod opgelegd op grond van 66a, zevende lid, Vw;

  • een vreemdeling is een licht inreisverbod opgelegd;

  • een vreemdeling aan wie de toegang tot Nederland is geweigerd in verband met het gebruik van een vals document voor grensoverschrijding of identiteitspapieren. De signaleringsduur is 5 jaar;

  • een vreemdeling aan wie de toegang tot Nederland is geweigerd in verband met een aan drugssmokkel gerelateerd misdrijf. De signaleringsduur is 5 jaar;

  • een vreemdeling bij wie concrete aanwijzingen zijn dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. De signaleringsduur is 10 jaar; en

  • een vreemdeling bij wie concrete aanwijzingen zijn dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde. De signaleringsduur is 2 jaar.

In ieder geval in de volgende situaties volgt opname van de kenmerken van een verblijfsdocument in het (N)SIS:

  • de vreemdeling heeft zich uitgeschreven uit de BRP op grond van emigratie of de vreemdeling is met onbekende bestemming vertrokken en de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning is nog niet verlopen. De duur van de signalering is gelijk aan de nog geldende duur van de verblijfsvergunning.

In ieder geval de volgende categorieën vreemdelingen worden opgenomen in het E&S:

  • een vreemdeling met verblijfsrecht in een lidstaat van de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein of Zwitserland die zich niet gehouden heeft aan de voorwaarden van artikel 12 Vw. De termijn van signalering is maximaal zes maanden;

  • een op grond van artikel 67 Vw ongewenst verklaarde EU-onderdaan;

  • een vreemdeling met verblijfsrecht in een lidstaat van de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein of Zwitserland aan wie een inreisverbod is opgelegd. Als het verblijfgevende land, na de consultatieprocedure van artikel 25 SUO, de verblijfsvergunning intrekt, volgt opname van de signalering in (N)SIS;

  • een mvv-plichtige vreemdeling die niet (langer) voldoet aan de voorwaarden waaronder de mvv is afgegeven. De duur van de signalering wordt gelijk gesteld met de (resterende) duur van de afgegeven mvv.

De signalering van een inreisverbod of ongewenstverklaring wordt beëindigd als de duur van de betreffende maatregel is verstreken of als de maatregel wordt opgeheven.

De IND neemt signaleringen op in het E&S of het (N)SIS:

  • naar aanleiding van een melding in de BVV van een door de politie of KMar opgelegd licht inreisverbod;

  • naar aanleiding van een bekendmaking van een door de IND opgelegd licht of zwaar inreisverbod of een beschikking tot ongewenstverklaring op grond van artikel 67 Vw;

  • naar aanleiding van een door de ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen ingediend verzoek tot signalering;

  • naar aanleiding van een beschikking tot intrekking van een mvv;

  • naar aanleiding van een concrete aanwijzing.

De ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen geeft bij het verzoek tot signalering aan de IND ten minste één van de volgende redenen voor signalering aan:

  • gevaar voor de nationale veiligheid;

  • toegangsweigering: proces-verbaal drugssmokkel gerelateerd misdrijf, (nog) geen veroordeling;

  • toegangsweigering: proces-verbaal gebruik valse/vervalste reis-/identiteitspapieren;

  • verwijdering van een vreemdeling met verblijfsrecht in een lidstaat van de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein of Zwitserland die zich niet gehouden heeft aan de voorwaarden van artikel 12 Vw.

De ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen stuurt met het verzoek om signalering de volgende documenten mee:

  • wanneer aanwezig: kopieën van identiteitsdocumenten van de vreemdeling;

  • het opgemaakte proces-verbaal van het misdrijf dat aanleiding is voor het voorstel tot signalering;

  • het nummer van het proces-verbaal;

  • als er geen sprake is van een proces-verbaal moeten andere bewijsmiddelen die het voorstel tot signalering ondersteunen, worden meegezonden.

De ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdeling draagt er zorg voor dat in het kader van de signalering vingerafdrukken en een foto van de vreemdeling in de BVV voorhanden zijn. Indien dit niet mogelijk is moet de reden hiervan worden vermeld.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen die het voorstel tot signalering doet aan de IND, moet de vreemdeling in ieder geval informeren over:

  • het feit dat de vreemdeling gesignaleerd wordt;

  • de duur van de signalering;

  • het gebied waarvoor de signalering geldt;

  • de wijze waarop de vreemdeling:

    • kan kennisnemen van de signalering;

    • om opheffing kan verzoeken; en

    • bezwaar kan maken tegen de signalering.

Als de identiteit van de vreemdeling niet bekend is en een onderzoek naar de identiteit van de vreemdeling nog niet heeft plaatsgevonden, moet de politie een onderzoek doen naar de identiteit van de vreemdeling op basis van de vingerafdrukken van de vreemdeling. De vreemdeling met verschillende personalia wordt onder de naam zoals deze bij de IND bekend is, gesignaleerd. De andere personalia worden als aliasnaam opgenomen.

B

Paragraaf A2/12.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

12.5. Signaleringen en verblijfstitels/verblijfsaanvragen

Bij iedere beoordeling van een aanvraag tot het verlenen of verlengen van een verblijfsvergunning in Nederland moet de IND nagaan of de vreemdeling is opgenomen in het E&S of (N)SIS.

De volgende categorieën vreemdelingen worden in het kader van signalering in het (N)SIS onderscheiden:

  • a. Een vreemdeling die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning indient en door Nederland in het (N)SIS gesignaleerd staat;

    • de vreemdeling moet bij een beschikking waarbij de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning is afgewezen en waartegen geen rechtsmiddelen meer open staan of niet in Nederland afgewacht mogen worden, Nederland worden uitgezet;

    • Het inreisverbod wordt opgeheven als aan de vreemdeling een verblijfsvergunning wordt verleend. De IND verwijdert de signalering uit het (N)SIS.

  • b. Een vreemdeling die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel of regulier indient of heeft ingediend en in het (N)SIS gesignaleerd staat door een andere signalerende lidstaat;

    • Het Bureau SIRENE van Nederland moet het Bureau SIRENE van de signalerende lidstaat in kennis stellen dat de vreemdeling in Nederland een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel of regulier heeft ingediend;

    • De IND treedt in overleg met de signalerende lidstaat over de aanvraag van de vreemdeling voor een verblijfsvergunning;

    • De IND moet na het indienen van de aanvraag van de vreemdeling voor een verblijfsvergunning, de vreemdeling een verklaring uitreiken waarin is vermeld dat de vreemdeling een aanvraag tot verblijf heeft ingediend terwijl de vreemdeling ter fine van weigering van de toegang gesignaleerd staat. De vreemdeling moet deze verklaring bij zich dragen en op verzoek verstrekken. Het Hoofd van de IND stelt een model voor deze verklaring vast;

    • De vreemdeling moet bij een negatieve beschikking waartegen geen rechtsmiddelen meer open staan of deze niet in Nederland mogen worden afgewacht, worden uitgezet.

    • Als aan de vreemdeling, na consultatie ingevolge artikel 25, eerste lid, SUO, een verblijfsvergunning wordt verleend, wordt de signalerende lidstaat verzocht de signalering uit het SIS te verwijderen.

  • c. Een vreemdeling die in Nederland of in een andere lidstaat van de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein of Zwitserland een geldige verblijfstitel bezit en in het (N)SIS gesignaleerd staat;

    • Het Bureau SIRENE van Nederland moet de IND en het Bureau SIRENE van het andere land in kennis stellen;

    • De IND past de in artikel 25 SUO genoemde consultatieprocedure toe;

    • De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen die de vreemdeling aantreft verricht alle volgende handelingen:

      • melden van de treffer bij bureau SIRENE;

      • inlichten van de IND;

      • bij twijfel over de verblijfsstatus van de vreemdeling nagaan bij de IND of de verblijfsstatus van de vreemdeling geldig is voordat de vreemdeling toegang wordt verleend;

      • als de signalering van de vreemdeling bij afgifte van de verblijfstitel of bij de verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning (nog) niet bekend was bij de IND, een proces-verbaal van bevindingen opmaken;

      • een kopie van alle bewijsmiddelen maken die nog niet bekend waren bij de IND;

      • de vreemdeling toegang of doorreis verlenen naar het verblijfgevende land.

In geval van een vreemdeling die in het bezit is van een voor een andere lidstaat van de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein of Zwitserland geldige verblijfstitel en in het E&S gesignaleerd staat, verricht de ambtenaar belast met de grensbewaking de volgende handelingen:

  • hij weigert de vreemdeling de toegang tot Nederland;

  • hij meldt de treffer bij bureau SIRENE; en

  • hij licht de IND in.

In paragraaf A3/2 Vc wordt de consultatieprocedure met het oog op signalering beschreven in het geval de vreemdeling verblijfsrecht heeft in een andere lidstaat van de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein of Zwitserland.

C

Paragraaf A2/12.7 Vreemdelingencirculaire 2000 vervalt.

D

Paragraaf A2/12.8 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot A2/12.7 Vreemdelingencirculaire 2000 en paragraaf A2/12.7.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

12.7.2 Verzoek opheffing van signalering in het E&S

Een vreemdeling die is geregistreerd in het E&S heeft het recht een verzoek in te dienen om de signalering te verwijderen uit het E&S. Hiertoe moet de vreemdeling een schriftelijk en gemotiveerd verzoek richten aan de DLIO (zie artikel 15 en artikel 16 AVG). De DLIO stuurt het verzoek door aan de IND. De IND beslist schriftelijk binnen vier weken nadat het verzoek door de IND is ontvangen.

Een signalering wordt door de IND uit het E&S verwijderd als de signaleringstermijn is verstreken.

De IND kan een signalering in het E&S opheffen voordat de signaleringstermijn is verstreken als er sprake is van gewijzigde omstandigheden, die nopen tot opheffing.

De IND heft een signalering in het E&S op als de mvv-sticker van de mvv-plichtige vreemdeling die niet (langer) aan de voorwaarden waaronder de mvv is afgegeven voldoet, doorgehaald wordt.

E

Paragraaf A2/12.9 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot A2/12.8 Vreemdelingencirculaire 2000.

F

Paragraaf A3/2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2. Zelfstandig vertrek

De IND, politie, KMar en ZHP starten een terugkeerprocedure op die gericht is op de terugkeer naar het land van herkomst van de vreemdeling, nadat zij de vreemdeling een terugkeerbesluit hebben uitgereikt. De politie, KMar en ZHP kunnen hierbij gebruik maken van model M107-A.

De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen mag de vreemdeling op grond van artikel 4.38 Vb vorderen om te verschijnen om gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de voorbereiding van het vertrek uit Nederland. De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen moet de vreemdeling uitleggen welke gegevens de vreemdeling moet verstrekken om het vertrek van de vreemdeling uit Nederland mogelijk te maken. De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen registreert de vordering tot het verstrekken van gegevens in de vreemdelingenadministratie.

De DT&V kan een vreemdeling bij de feitelijke terugkeer begeleiden. De DT&V kan dit bijvoorbeeld doen bij:

  • een alleenstaande minderjarige vreemdeling; of

  • een vreemdeling waarbij sprake is van een medische overdracht.

Naast deze begeleiding door de DT&V kunnen andere vormen van begeleiding plaatsvinden, zoals begeleiding:

  • door de KMAR in het kader van veiligheid van de vlucht; of

  • door derden, zoals psychiatrisch geschoolde verpleegkundigen, ter vervulling van de reisvoorwaarden opgenomen in het BMA-advies.

Vreemdeling met verblijfsrecht in een andere lidstaat van de Europese Unie (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein en Zwitserland

In het geval de vreemdeling in één van de lidstaten van de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein en Zwitserland verblijf heeft, wordt in de regel geen terugkeerbesluit uitgevaardigd. Ingevolge artikel 62a, derde lid, Vw wordt aan de vreemdeling in beginsel eerst het bevel gegeven zich onmiddellijk naar het grondgebied van de betrokken lidstaat te begeven. Indien dit bevel niet wordt nageleefd of indien om redenen van openbare orde of nationale veiligheid het onmiddellijke vertrek van de vreemdeling is vereist, wordt tegen de vreemdeling wel een terugkeerbesluit uitgevaardigd door de IND, KMAR, politie of ZHP.

Als een vreemdeling met verblijfsrecht in een andere lidstaat een terugkeerbesluit krijgt uitgereikt door de IND dat tevens een zwaar inreisverbod inhoudt, moet de consultatieprocedure, zoals hieronder is beschreven, worden opgestart. Overeenkomstig paragraaf A4/2.2 Vc kan een zwaar inreisverbod worden opgelegd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, Vw, ongeacht of het verblijfsrecht in de andere lidstaat wordt ingetrokken naar aanleiding van de consultatie. Het inreisverbod met de rechtsgevolgen zoals bedoeld in artikel 66a, zevende lid, Vw, kan al worden opgelegd terwijl de consultatieprocedure nog niet volledig is doorlopen. Opname in E&S volgt totdat zekerheid is omtrent de intrekking van het verblijfsrecht in de andere lidstaat; na intrekking van het verblijfsrecht volgt signalering in (N)SIS.

Een licht inreisverbod wordt alleen opgelegd door de IND, KMAR, politie of ZHP als het verblijfsrecht in de andere lidstaat is ingetrokken.

Als een vreemdeling met verblijfsrecht in een andere lidstaat een terugkeerbesluit uitgereikt krijgt dat tevens een licht inreisverbod inhoudt, moet de IND, politie, KMar of ZHP contact opnemen met de lidstaat door wie de verblijfsvergunning is afgegeven om nadere informatie te verkrijgen over de aard van het verblijf in die lidstaat. Dit kan onder meer via Bureau SIRENE; Bureau SIRENE kan daarbij aan de andere lidstaat informatie verstrekken die relevant kan zijn voor de beoordeling van het verblijfsrecht in de andere lidstaat.

Als de lidstaat van de Unie waar de vreemdeling een verblijfsvergunning heeft op basis van de door de ambtenaar verstrekte informatie over gaat tot intrekking van de verblijfsvergunning van de vreemdeling, bestaat aanleiding om overeenkomstig paragraaf A4/2.1 Vc een terugkeerbesluit en een inreisverbod op te leggen en de vreemdeling overeenkomstig paragraaf A2/12.2 Vc in het SIS te signaleren.

Als uit de consultatie van de andere lidstaat blijkt dat het verblijfsrecht niet wordt ingetrokken en overeenkomstig paragraaf A4/2.2 Vc een zwaar inreisverbod met toepassing van artikel 66a, zevende lid, Vw wordt opgelegd, staat dat in de weg aan een SIS signalering.

Signalering (of het laten voortduren van signalering) in het E&S kan wel.

Als uit (de aard van) het verleende verblijfsrecht elders blijkt dat het uitvoeren van het terugkeerbesluit, strijd oplevert met internationale verplichtingen (het verbod op refoulement), wordt in het besluit vermeld door de IND, KMar, politie of ZHP dat het terugkeerbesluit niet zal worden geëffectueerd dan wel ten aanzien van welke landen het niet zal worden geëffectueerd.

Daarbij wordt gedacht aan de vreemdeling met een vluchtelingenstatus of verblijfsvergunning vanwege subsidiaire bescherming in een andere lidstaat.

In afwijking van de richtlijn 2008/115/EG wordt een vreemdeling die voldoet aan alle volgende kenmerken door de DT&V begeleid in de terugkeer naar de lidstaat die hem een verblijfsvergunning heeft verleend:

  • de vreemdeling is afkomstig uit een derde land;

  • de vreemdeling heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland;

  • de vreemdeling is in het bezit van een door een andere lidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning of andere toestemming tot verblijf;

  • de vreemdeling is na het ontvangen van een terugkeerbesluit alsnog bereid en in staat terug te keren naar de lidstaat die hem een verblijfsvergunning heeft verleend.

G

Paragraaf A3/3.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.4. Gevaar openbare orde, openbare veiligheid of nationale veiligheid

Als de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid als bedoeld in artikel 62, tweede lid, onder c, Vw is tenminste een van de volgende besluiten mogelijk:

  • de vertrektermijn voor de vreemdeling wordt op grond van artikel 62, tweede lid, Vw verkort;

  • de vreemdeling moet Nederland onmiddellijk verlaten.

Het vertrek uit Nederland houdt op grond van de Terugkeerrichtlijn ook het vertrek in uit de andere lidstaten van de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein en Zwitserland.

Daadwerkelijk en actueel gevaar voor de openbare orde

De IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking of AVIM bepaalt dat de vreemdeling Nederland (en de andere lidstaten van de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein en Zwitserland) onmiddellijk moet verlaten als hij een daadwerkelijk en actueel gevaar vormt voor de openbare orde.

De IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking of AVIM kan de vreemdeling aanmerken als een gevaar voor de openbare orde om één of meer van de redenen zoals opgenomen in paragraaf B1/4.4 Vc. De IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking of AVIM kan de vreemdeling ook aanmerken als een gevaar voor de openbare orde als sprake is van een verdenking van het plegen van een misdrijf.

Bij de beoordeling of de vreemdeling een daadwerkelijk en actueel gevaar vormt voor de openbare orde betrekt de IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking of AVIM alle relevante feiten en omstandigheden, waaronder in ieder geval:

  • de aard en de ernst van het misdrijf;

  • het tijdsverloop sinds het misdrijf werd gepleegd; en

  • de omstandigheid dat de vreemdeling toen hij werd aangetroffen bezig was Nederland (en de andere lidstaten van de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein en Zwitserland) te verlaten.

Voor zover sprake is van een verdenking van het plegen van een misdrijf wint de IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking of AVIM informatie in bij de politie of het OM over de gegrondheid van die verdenking waarbij in ieder geval wordt betrokken of er sprake is van een redelijk vermoeden van schuld.

De IND bepaalt dat de vreemdeling Nederland (en de andere lidstaten van de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein en Zwitserland) onmiddellijk moet verlaten als de aanvraag is afgewezen omdat artikel 1F van toepassing is of omdat de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid.

Indien een visum van de vreemdeling nietig is verklaard of ingetrokken om redenen verband houdend met de openbare orde, zal in beginsel steeds eveneens sprake zijn van voldoende redenen om omwille van de openbare orde als bedoeld in artikel 62, tweede lid, Vw, de vertrektermijn te verkorten. Het vorenstaande geldt analoog ook bij de beëindiging van de vrije termijn van niet visumplichtige vreemdelingen, vanwege redenen die verband houden met openbare orde.

H

Paragraaf A3/7.1.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7.1.2. Gezinsleden

Als gezinsleden in verband met artikel 64 Vw worden aangemerkt:

  • echtgenoten en (geregistreerde) partners en hun minderjarige kinderen of minderjarige kinderen uit een eerste of eerder huwelijk;

  • de meerderjarige kinderen die feitelijk tot het gezin behoren en in het land van herkomst al behoorden tot het gezin.

Een uitzondering op de definitie van gezinsleden volgt als er sprake is van het achterwege laten van de uitzetting van een minderjarig kind. Als gezinsleden worden dan aangemerkt:

  • de (stief/pleeg)ouders van het minderjarige kind;

  • de minderjarige (stief)broers en zussen van het minderjarige kind;

  • de meerderjarige broers en zussen die feitelijk behoren tot het gezin en in het land van herkomst al behoorden tot het gezin van de (stief/pleeg)ouders.

Voor de wijze waarop de familierechtelijke relatie en het feitelijke behoren tot het gezin wordt aangetoond, wordt verwezen naar paragraaf C2/4.1.2 Vc. In het kader van deze regeling hoeven officiële bewijsmiddelen waarmee de familierechtelijke relatie wordt aangetoond, niet gelegaliseerd te zijn door de Minister van Buitenlandse Zaken.

Het verlenen van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw doet zich niet eerder voor dan vanaf het moment waarop de rechtsplicht ontstaat Nederland te verlaten. Uitzondering hierop is de ambtshalve toets die de IND uit kan voeren in de parallelle procedure (zie paragraaf A3/7.2.3 Vc).

I

Paragraaf A4/2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.2. Geen inreisverbod

De IND of de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen vaardigt geen inreisverbod uit als:

  • a. de IND een ander land dat partij is bij Verordening (EU) nr. 604/2013 heeft verzocht de vreemdeling op grond van deze verordening terug te nemen of over te nemen;

  • b. de vreemdeling in het bezit is van een verblijfsvergunning, verleend door een andere lidstaat van de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein of Zwitserland, tenzij de vreemdeling in aanmerking komt voor een zwaar inreisverbod;

  • c. het uitvaardigen van een inreisverbod aan de vreemdeling een schending van artikel 8 EVRM betekent.

Ad b.

De andere lidstaat van de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein of Zwitserland die de verblijfsvergunning aan de vreemdeling heeft verleend, wordt geconsulteerd met de vraag of het betreffende land aanleiding ziet om het verblijfsrecht in te trekken.

In paragraaf A3/2 Vc wordt de consultatieprocedure met het oog op signalering beschreven in het geval de vreemdeling verblijfsrecht heeft in een andere lidstaat van de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein of Zwitserland.

Ad c.

Bij het besluit tot het uitvaardigen van een inreisverbod weegt de IND of de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen artikel 8 EVRM-aspecten mee. Verwezen wordt naar paragraaf B7/3.8 Vc.

J

De titel van paragraaf B9/2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.1. Als Nederlander in Nederland geboren en getogen oud-Nederlanders

De IND verleent de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder d, Vb.

K

Paragraaf C1/2.9 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.9. De procedure bij een tweede of volgende aanvraag

De ééndagstoets asiel

Artikel 3.118b Vb regelt het verloop van de asielprocedure als een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt ingediend. De procedure als beschreven in artikel 3.118b, tweede en derde lid, Vb wordt aangeduid als de ééndagstoets asiel.

De vreemdeling, of diens wettelijk vertegenwoordiger, die een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wil indienen, dient deze aanvraag in persoon in op het aanmeldcentrum Ter Apel. De in artikel 3.50 VV genoemde gevallen zijn hiervan uitgezonderd. Een tweede of volgende aanvraag die niet in persoon is ingediend op het aanmeldcentrum Ter Apel geldt als onvolledige aanvraag waarbij de vreemdeling in verzuim is omdat hij niet voldoet aan het wettelijk voorschrift voor het indienen van de aanvraag. De vreemdeling krijgt dan een termijn van één week om de aanvraag in persoon in te dienen en het verzuim te herstellen, bij gebreke waarvan de aanvraag buiten behandeling wordt gesteld op grond van artikel 4:5 Awb.

De vreemdeling die een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wil indienen, dient daarvoor, behoudens de in artikel 3.50 VV genoemde gevallen, gebruik te maken van het model M35-O. De vreemdeling geeft op het model M35-O aan op grond van welke nieuwe feiten en omstandigheden hij een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wil indienen, onderbouwt dit en voegt bewijsmiddelen als bijlage bij. Indien het model M35-O niet of niet volledig is ingevuld, of als informatie ontbreekt die relevant is voor de beslissing op de aanvraag, handelt de IND overeenkomstig de in paragraaf C2/8 Vc beschreven werkwijze.

Als de IND de bijlage met bewijsmiddelen heeft ontvangen, verstrekt de IND aan de vreemdeling een bewijs van ontvangst, waarin staat beschreven welke bewijsmiddelen de IND heeft ontvangen. Voor wat betreft de teruggave van bewijsmiddelen door de IND zijn de beleidsregels in paragraaf C1/2.2 Vc onder het kopje ‘Onderzoek in de rust- en voorbereidingstermijn’ van overeenkomstige toepassing.

De IND start na ontvangst van het volledig ingevulde en complete model M35-O op basis van de daarmee verstrekte informatie en bewijsmiddelen met het onderzoek naar de inwilligbaarheid van de aanvraag.

De IND of de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen mag na ontvangst van het model M35-O een onderzoek starten. Paragraaf C1/2.2 Vc onder het kopje ‘Onderzoek in de rust- en voorbereidingstermijn’ is in dat geval van overeenkomstige toepassing.

De IND beslist na ontvangst van een volledige aanvraag en, indien nodig, na overleg met de Raad voor Rechtsbijstand en het COA op welke datum de ééndagstoets asiel van de vreemdeling start. De ééndagstoets asiel vangt aan met het gehoor als bedoeld in artikel 3.118b, tweede lid, onder a, Vb, tenzij de IND de kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen die nodig is voor het kunnen nemen van de beschikking, kan vergaren zonder gehoor én daarbij tot de conclusie komt dat er geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen. Enkel indien een tweede of volgende aanvraag op grond van artikel 30a, eerste lid, sub d, Vw kan worden afgewezen, kan van het houden van een gehoor worden afgezien. In de gevallen waarin de IND afziet van het houden van een gehoor, vangt de ééndagstoets asiel aan met het voornemen als bedoeld in artikel 3.118b, tweede lid, onder c, Vb. De IND kan onder meer besluiten om af te zien van een gehoor in de situatie dat de vreemdeling:

  • zich beroept op hetzelfde asielrelaas als in een eerdere procedure zonder dat er nieuwe elementen of bevindingen zijn, dan wel zonder horen kan worden vastgesteld dat de nieuwe elementen of bevindingen niet relevant zijn;

  • een beroep doet op (nieuwe) informatie of stukken waarvan zonder horen kan worden vastgesteld dat ze niet leiden tot een ander oordeel dan in de eerdere procedure(s);

  • een beroep doet op de gestelde verslechterde algemene veiligheidssituatie in zijn land van herkomst en de IND op grond van informatie die uit openbare bronnen beschikbaar is concludeert dat er geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen;

  • een opvolgende asielaanvraag hoofdzakelijk baseert op stukken die zijn medische situatie betreffen;

  • een opvolgende aanvraag doet voor een afgeleide asielvergunning (artikel 29, tweede lid, Vw);

  • een opvolgende aanvraag indient die afhankelijk is van de aanvraag van een familie- of gezinslid;

  • valse of vervalste documenten overlegt dan wel documenten overlegt waarvan de authenticiteit niet kan worden vastgesteld;

  • een beroep doet op (nieuw) beleid waar hij evident niet onder valt dan wel in aanmerking wenst te komen voor verblijf op niet asiel gerelateerde gronden;

  • afkomstig is uit een veilig land van herkomst of reeds in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet, of

  • valt onder de werking van de Dublinverordening.

In gevallen waarin zich een van de hiervoor benoemde situaties voordoet maar individuele omstandigheden in de betreffende zaak ertoe leiden dat door het achterwege laten van het gehoor niet zorgvuldig kan worden beslist, wordt gehoord. De IND maakt geen gebruik van de mogelijkheid om af te zien van een gehoor bij de in artikel 40, zesde lid van de Procedurerichtlijn benoemde gevallen waarin weliswaar sprake is van een tweede of volgende aanvraag maar de vreemdeling voor het eerst zelfstandig en op eigen naam een (opvolgende) aanvraag indient.

Indien er aanleiding bestaat om in gevallen, waarin in eerste instantie is afgezien van een gehoor, op grond van nieuwe elementen of bevindingen of een andere beoordeling van reeds bekende elementen of bevindingen alsnog de vreemdeling te horen, vangt de ééndagstoets asiel opnieuw aan. Dit geldt ook als de IND al gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om het onderzoek voort te zetten in het aanmeldcentrum als bedoeld in artikel 3.118b, vijfde lid, Vb.

Als de vreemdeling zonder voorafgaande mededeling niet verschijnt voor het gehoor als bedoeld in artikel 3.118b, tweede lid, onder a, Vb wordt gehandeld overeenkomstig artikel 30c, eerste lid onder b, Vw en paragraaf C2/8 Vc.

Voor de termijnen in de ééndagstoets asiel zijn de beleidsregels in C1/2.3 Vc onder het kopje Termijnen in de algemene asielprocedure van overeenkomstige toepassing.

De IND behandelt de tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de procedure als beschreven in artikel 3.118b, zesde lid, Vb, of in de Dublinprocedure als het voornemen tot afwijzing niet volgens artikel 3.118b tweede lid onder c, Vb, op de eerste dag aan de vreemdeling is toegezonden of uitgereikt.

Een toerekenbare overschrijding van de termijnen als bedoeld in artikel 3.118b, tweede lid, Vb door de vreemdeling is geen reden voor verlenging van de termijnen.

De IND behandelt de tweede of volgende aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene asielprocedure (zie paragraaf C1/2.1 Vc), als de vreemdeling op grond van artikel 3.118b, tiende lid, Vb juncto artikel 3.50 VV is uitgezonderd van de ééndagstoets asiel of in de Dublinprocedure in geval artikel 3.50 onder d, VV van toepassing is.

Wanneer het een alleenstaande minderjarige vreemdeling betreft, kan de tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de ééndagstoets asiel alleen niet-ontvankelijk worden verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, onder d, Vw of kennelijk ongegrond worden verklaard op grond van artikel 30b, eerste lid, onder b, j of k, Vw. Dit vloeit voort uit artikel 25, zesde lid onder a van de Procedurerichtlijn. In alle overige gevallen neemt de IND eerst een beslissing op de tweede of volgende aanvraag na doorzending naar de Dublinprocedure, de algemene asielprocedure of de verlengde asielprocedure.

Bekendmaking van het voornemen en de beschikking in de ééndagstoets asiel

Paragraaf C1/2.13 Vc onder ‘Wijze van bekendmaken’ is van overeenkomstige toepassing.

De IND zendt het voornemen en de beschikking aan de gemachtigde van de vreemdeling. Indien bij de IND geen gemachtigde bekend is en de vreemdeling aanwezig is op het aanmeldcentrum reikt de IND het voornemen en de beschikking in persoon uit aan de vreemdeling. Als bij de IND geen gemachtigde van de vreemdeling bekend is en de vreemdeling is niet aanwezig op het aanmeldcentrum dan is de laatste alinea van paragraaf C1/2.13 Vc onder ‘De beschikking in de algemene asielprocedure’ van overeenkomstige toepassing.

Last minuteaanvragen

Als de vreemdeling aangeeft een opvolgende aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te willen dienen, pas nadat er concrete handelingen zijn verricht in het kader van het effectueren van zijn vertrek, zoals dat hij door de DT&V is geïnformeerd over de datum van de vlucht ten fine van zijn verwijdering (zie artikel 3.50 VV), merkt de IND deze aanvraag aan als een last minuteaanvraag.

Zodra de vreemdeling aangeeft een last minuteaanvraag te willen indienen, beoordeelt de IND of het mogelijk is deze aanvraag vóór de geplande uitzetting of overdracht te behandelen binnen de termijnen van de algemene asielprocedure, de ééndagstoets asiel of de Dublinprocedure. De IND betrekt bij die beoordeling mede de tijd die nodig is om de vreemdeling over te kunnen brengen naar Aanmeldcentrum Schiphol.

Als het niet mogelijk is om de opvolgende aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te behandelen vóór de geplande uitzetting of overdracht, dan beoordeelt de IND eerst of het indienen van die aanvraag tot gevolg heeft dat de uitzetting of overdracht volgens artikel 3.1 Vb achterwege blijft, of dat de uitzetting of overdracht op grond een van de uitzonderingen als genoemd in artikel 3.1, tweede lid, Vb doorgang kan vinden.

In dat geval bepaalt de IND waar en op welke wijze de vreemdeling (in afwijking van de normale wijze) zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan indienen. Na de indiening van de aanvraag neemt de IND zo spoedig mogelijk een nader gehoor af. De IND neemt dit nader gehoor in de regel af op de locatie waar de vreemdeling zich op dat moment bevindt. Tijdens het nader gehoor stelt de IND de vreemdeling in de gelegenheid om nieuwe elementen en bevindingen naar voren te brengen en vraagt de vreemdeling naar de redenen voor de late indiening van de aanvraag. De IND beoordeelt op basis van het nader gehoor en de overige omstandigheden van het geval, waaronder informatie van de DT&V, of de uitzetting of overdracht achterwege blijft of doorgang kan vinden. Als de uitzetting of overdracht niet achterwege blijft, wordt een beslissing hieromtrent kenbaar gemaakt aan de vreemdeling en diens gemachtigde.

De procedure na uitzetting of overdracht

Na de uitzetting of overdracht van de vreemdeling behandelt de IND de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde asielprocedure zoals beschreven in paragraaf C1/2.4 Vc. Het voornemen en de beschikking worden uitgereikt door middel van verzending aan gemachtigde.

De procedure als de uitzetting of overdracht achterwege blijft

Als de geplande uitzetting of overdracht van de vreemdeling wordt geannuleerd, vindt de (verdere) behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd plaats in de algemene asielprocedure, de verlengde asielprocedure, de ééndagstoets of de Dublinprocedure. Als aan de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel of de maatregel tot inbewaringstelling is opgelegd, wordt deze in beginsel voortgezet of opnieuw (op een andere grondslag) opgelegd.

L

Het model M106A Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 1.

M

Het model M106B Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 2.

N

Het model M107A Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 3.

O

Het model M107B Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 4.

P

Het model M107C Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 5.

Q

Het model M110 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 6.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 april 2021.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 22 maart 2021

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, J.W.H.M. Beaujean directeur-generaal Migratie

BIJLAGE 1

Model M106-A Bevel ingevolge artikel 62a, 3e lid, Vw

BIJLAGE 2

Model M106-B Proces-verbaal van gehoor zich onmiddellijk te begeven naar lidstaat van verblijf (artikel 62a Vw)

BIJLAGE 3

M107-A Kennisgeving als bedoeld in artikel 62a van de Vreemdelingenwet 2000, al of niet gepaard met een inreisverbod als bedoeld in artikel 66a, eerste of tweede lid van de Vreemdelingenwet 2000

BIJLAGE 4

M107-B Inreisverbod als bedoeld in artikel 66a, eerste en tweede lid van de Vreemdelingenwet 2000

BIJLAGE 5

M107-C Intrekking Terugkeerbesluit en/of opheffing Inreisverbod

BIJLAGE 6

Model M110 Proces-verbaal van gehoor (artikel 59. 59a of 59b, 62a of 66a Vreemdelingenwet 2000 juncto artikel 5.2 Vreemdelingenbesluit 2000)

TOELICHTING

Artikelsgewijs

A, F

In de paragrafen A2/12.2 en A3/2 Vc is een aantal wijzigingen doorgevoerd dat te maken heeft met de uitvoering van de Terugkeerrichtlijn. Die wijzigingen staan hieronder toegelicht. Verder zijn in de paragrafen A2/12.2 en A3/2 Vc enige tekstuele wijzigingen aangebracht ten behoeve van de leesbaarheid, waarbij geen wijziging van beleid is beoogd.

Bij uitspraken van 26 januari 2018, nr. 201604375/1 en 31 januari 2018, nr. 201608027/1, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat er geen grondslag is om aan derdelanders die in een andere lidstaat verblijfsrecht hebben, een ongewenstverklaring op te leggen als zij aanwezig zijn op het grondgebied van Nederland, behalve als een vreemdeling wordt aangemerkt als een gemeenschapsonderdaan. Afdeling 3 van hoofdstuk 6 van de Vreemdelingenwet 2000 is van toepassing op de derdelander die een verblijfsrecht heeft elders binnen de EU of in andere bij de Terugkeerrichtlijn aangesloten land, zijnde Noorwegen, IJsland, Liechtenstein en Zwitserland. Om die reden is de tekst geschrapt dat een op grond van artikel 67 Vw ongewenst verklaarde niet EU-onderdaan die heeft aangetoond over een verblijfsvergunning in een ander Schengenland te beschikken in het E&S wordt opgenomen. Deze vreemdeling moet een inreisverbod te krijgen.

Als aan een derdelander met een verblijfsvergunning in een andere lidstaat een inreisverbod wordt opgelegd, moet de overlegprocedure van artikel 25, tweede lid, Schengenuitvoeringsovereenkomst (hierna: SUO) worden uitgevoerd. Het beoogde doel van artikel 25, tweede lid, SUO is het voorkomen van een tegenstrijdige situatie waarin een derdelander enerzijds beschikt over een door een lidstaat afgegeven geldige verblijfstitel en anderzijds gesignaleerd staat in het Schengeninformatiesysteem met als doel om hem de toegang te weigeren. Om tegemoet te komen aan voornoemd doel signaleert de IND het inreisverbod eerst nationaal (in het E&S systeem) en pas na intrekking van het verblijfsrecht door de verblijfgevende lidstaat in het SIS conform artikel 3.103b Vb.

Als er geen reactie komt van de verblijfgevende lidstaat of de lidstaat trekt het verblijfsrecht niet in, blijft de vreemdeling nationaal gesignaleerd.

Hiermee wordt de hoofdregel gevolgd, namelijk dat er bij verblijfsrecht in een lidstaat terwijl er een inreisverbod wordt uitgevaardigd door een andere lidstaat, overleg dient plaats te vinden tussen de lidstaten en bij het uitblijven van een reactie binnen een redelijke termijn, dan wel indien het verblijfsrecht niet wordt ingetrokken, enkel nationaal gesignaleerd kan worden.

Daarnaast is de volgende zin geschrapt: ‘De duur van signaleringen ter fine van handhaving van een inreisverbod of ongewenstverklaring is gelijk aan de duur van de betreffende maatregel.’

Aangezien de duur van een inreisverbod of ongewenstverklaring pas aanvangt nadat de vreemdeling Nederland (en in het geval van een inreisverbod: de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein of Zwitserland) heeft verlaten, hoeft dit niet te stroken met de duur van de signalering. Die kan langer zijn dan de duur van de maatregel. Om verwarring te voorkomen, is voornoemde zin geschrapt.

In A3/2 Vc is de consultatieprocedure beschreven. Aangezien de consultatieprocedure niet enkel moet worden uitgevoerd voordat een terugkeerbesluit dat gepaard gaat met inreisverbod wordt vastgesteld, maar ook nadat de vreemdeling in het SIS is gesignaleerd en dus nadat het hem betreffende terugkeerbesluit dat gepaard gaat met een inreisverbod is vastgesteld, is de tekst hierop aangepast. Dit is bijvoorbeeld aan de hand als de signalering en de afgifte van een verblijfstitel elkaar kruisen. De signalering in SIS volgt immers na onherroepelijkheid van het besluit van de IND tot oplegging van het inreisverbod. Vandaar dat ‘voordat’ is gewijzigd in ‘als’.

B, C, D, E

De paragrafen A2/12.5 Vc en A2/12.7 Vc hadden een overlap in de tekst. De tekst van paragraaf A2/12.7 Vc is in paragraaf A2/12.5 Vc opgenomen. Om die reden komt paragraaf A2/12.7 Vc te vervallen. Doordat A2/12.7 Vc is komen te vervallen, worden de paragrafen A2/12.8 en A2/12.9 Vc vernummerd tot A2/12.7 en A2/12.8 Vc.

Daarnaast is het begrip ‘Schengenland’ vervangen door de landen die bij de Terugkeerrichtlijn zijn aangesloten, zijnde: de lidstaten van de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein en Zwitserland.

In deze paragraaf wordt ook verwezen naar de consultatieprocedure met het oog op signalering. Deze procedure is eerder al omschreven in paragraaf A3/2 Vc, in het geval de vreemdeling verblijfsrecht heeft in een andere lidstaat van de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein of Zwitserland. Daarnaast wordt toegevoegd dat de consultatieprocedure van artikel 25, eerste lid, SUO moet worden gevolgd als aan een in SIS gesignaleerde vreemdeling een verblijfsvergunning wordt verleend.

Tevens is opgenomen dat ook bij de verlengingsaanvraag moet worden nagegaan of de vreemdeling voorkomt in E&S of (N)SIS.

Er zijn verder in paragraaf A2/12.5 Vc tekstuele wijzigingen aangebracht ten behoeve van de leesbaarheid, waarbij geen wijziging van beleid is beoogd.

De verwijzing naar artikel 35 en artikel 36 Wbp in paragraaf A2/12.7.2 is aangepast, omdat de Wbp per 25-05-2018 is vervangen door de AVG.

G

In paragraaf A3/3.4 Vc is verduidelijkt dat op grond van de bepalingen van de Terugkeerrichtlijn het vertrek van een vreemdeling niet alleen het vertrek uit Nederland betreft, maar uit alle gebieden van de bij de Terugkeerrichtlijn aangesloten lidstaten. Dat zijn dus behalve Nederland ook de andere lidstaten van de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein en Zwitserland.

Er zijn verder in paragraaf A3/3.4 Vc tekstuele wijzigingen aangebracht ten behoeve van de leesbaarheid, waarbij geen wijziging van beleid is beoogd.

H

De verwijzing naar paragraaf C1/4.4.6 Vc in paragraaf A3/7.1.2 Vc is aangepast, omdat paragraaf C1/4.4.6 sinds 01-04-2020 is komen te vervallen en is vernummerd naar paragraaf C2/4.1.2 Vc.

I

Aangezien het Verenigd Koninkrijk per 1 februari 2020 geen onderdeel meer uitmaakt van de EU, is dit in de tekst van paragraaf A4/2.2 Vc gecorrigeerd. Daarnaast zijn de landen die bij de Terugkeerrichtlijn zijn aangesloten, omschreven als: de lidstaten van de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein en Zwitserland.

In deze paragraaf wordt ook verwezen naar de consultatieprocedure met het oog op signalering. Deze procedure is eerder al omschreven in paragraaf A3/2 Vc, in het geval de vreemdeling verblijfsrecht heeft in een andere lidstaat van de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein of Zwitserland.

J

In paragraaf B9/2.1 Vc is verduidelijkt dat het bij deze beleidsregel moet gaan om oud-Nederlanders, die als Nederlander in Nederland zijn geboren en getogen. In 2013 is de toevoeging ‘als Nederlander’ weggehaald, zonder dat er een beleidswijziging was beoogd. Gebleken is dat dit heeft geleid tot onduidelijkheid over de vraag of een in Nederland geboren en getogen oud-Nederlander ook als Nederlander moest zijn geboren. Die vraag wordt dus – mede gelet op de voorgeschiedenis – bevestigend beantwoord.

K

Indien aan opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd relevante nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag worden gelegd als gevolg waarvan de aanvraag niet op grond van artikel 30a, eerste lid, onder d, Vw niet-ontvankelijk kan worden verklaard, kan een gehoor als bedoeld in artikel 3.118, tweede lid, onder a, Vb niet achterwege worden gelaten. Dit volgt uit artikel 40, derde lid juncto artikel 14 van de Procedurerichtlijn. De tekst is verduidelijkt om buiten twijfel te stellen dat het gehoor alleen achterwege kan worden gelaten bij opvolgende aanvragen die niet-ontvankelijk kunnen worden verklaard vanwege het ontbreken van nieuwe elementen en bevindingen. Verder zijn in de tekst een klein aantal redactionele verbeteringen doorgevoerd.

L, N, O, P, Q

Met de toevoeging onderbouwt de ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen waaruit blijkt dat de vreemdeling onrechtmatig in Nederland verblijft, danwel dat niet is gebleken dat de vreemdeling rechtmatig binnen Nederland verblijft.

De toevoeging is overeenkomstig met die in M105 en M105-A.

In het eerste en tweede lid van artikel 62 Vw staat dat de vreemdeling Nederland moet verlaten. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW9111) blijkt dat in een terugkeerbesluit onder het woord ‘Nederland’ eveneens moet worden begrepen ‘een land dat lid is van de Europese Unie dan wel voor de toepassing van de Verordening met een lidstaat van de Europese Unie is gelijk te stellen’. Daarom is in het terugkeerbesluit zowel Nederland als het grondgebied van de EU, EER en Zwitserland opgenomen.

De terminologie in het model is hiermee tevens in overeenstemming met de terminologie in de beschikkingen van de IND.

Daarnaast is in dit model de vrouwelijke vorm van vreemdeling verwijderd.

M

Allereerst is het begrip ‘bevel tot terugkeer’ vervangen door ‘bevel om zich onmiddellijk te begeven’, waar dat in dit model nog niet was aangepast.

Het doel van signalering in het nationale signaleringssysteem Executie & Signalering (E&S) is om de gesignaleerde vreemdeling gedurende zes maanden de toegang en verblijf tot Nederland te weigeren. Het bevel aan de vreemdeling om zich onmiddellijk te begeven naar de lidstaat van verblijf is de aanleiding om de vreemdeling daartoe overeenkomstig het beleid A2/12.2 in het E&S te registreren.

Als een vreemdeling wordt gesignaleerd, moet hiervan mededeling worden gedaan aan de vreemdeling. Deze mededeling moet worden vastgelegd. Per abuis stond in dit model de mogelijkheid dat de vreemdeling niet wordt gesignaleerd. Dat is gecorrigeerd.

Een derdelander die zich in Nederland bevindt en verblijfsrecht heeft in een andere lidstaat, krijgt geen ongewenstverklaring (meer) opgelegd. Als daartoe redenen zijn krijgt deze derdelander wel een inreisverbod opgelegd. Om die reden is de mogelijkheid opgenomen om aan de vreemdeling mee te delen dat het voornemen bestaat om een voorstel tot het opleggen van een inreisverbod op te maken.

Daarnaast is in dit model de vrouwelijke vorm van vreemdeling verwijderd.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, J.W.H.M. Beaujean directeur-generaal Migratie

Naar boven