Regeling van de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van Justitie en Veiligheid en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 23 februari 2021, kenmerk 1812477-217082-WJZ, tot wijziging van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 in verband met het verlengen van de verzwaarde maatregelen voor het hoger onderwijs en de buitenschoolse opvang en het onder voorwaarden heropenen van het voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs

De Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van Justitie en Veiligheid en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Handelende in overeenstemming met de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media;

Handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad;

Gelet op de artikelen 58f, vijfde lid, 58q, eerste lid, en 58r, eerste en tweede lid, van de Wet publieke gezondheid;

Besluiten:

ARTIKEL I

De Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de puntkomma aan het slot van dat lid vervangen door een punt en vervalt onderdeel c.

2. In het tweede lid wordt ‘in een instelling voor beroepsonderwijs of een instelling voor hoger onderwijs’ vervangen door ‘in een instelling voor voortgezet onderwijs, een instelling voor beroepsonderwijs of een instelling voor hoger onderwijs’.

B

Artikel 2.5 komt te luiden:

Artikel 2.5 Onderwijs

  • 1. De veiligeafstandsnorm geldt niet voor:

    • a. leerlingen onderling die zich bevinden op een locatie van een instelling voor voortgezet onderwijs, voor zover zij een vast koppel vormen;

    • b. leerlingen onderling die zich bevinden op een locatie van een school of instelling voor voortgezet speciaal onderwijs of praktijkonderwijs en tussen deze leerlingen en personen die daar een onderwijsactiviteit verzorgen;

    • c. leerlingen onderling die zich verplaatsen in de gangen op een locatie van een instelling voor voortgezet onderwijs, voor zover het niet mogelijk is de veiligeafstandsnorm in acht te nemen;

    • d. leerlingen onderling die deelnemen aan een onderwijsactiviteit in lichamelijk opvoeding in het voortgezet onderwijs;

    • e. personen die een praktijkgerichte onderwijsactiviteit in het voorbereidend beroepsonderwijs verzorgen dan wel daaraan deelnemen, voor zover deze onderwijsactiviteit niet op gepaste wijze kan worden uitgevoerd met inachtneming van de veilige afstand;

    • f. personen die een onderwijsactiviteit in een instelling voor beroepsonderwijs of een instelling voor hoger onderwijs verzorgen dan wel daaraan deelnemen, voor zover voor de beroepsmatige werkzaamheden waartoe de betreffende studenten worden opgeleid, een uitzondering op de veiligeafstandsnorm geldt en deze onderwijsactiviteit niet op gepaste wijze kan worden uitgevoerd met inachtneming van de veilige afstand.

C

In artikel 4.a1, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van dat lid door een puntkomma een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • jj. locaties die worden gebruikt voor onderwijsactiviteiten door instellingen voor voortgezet onderwijs.

D

Artikel 6.10 komt te luiden:

Artikel 6.10 Verrichting onderwijsactiviteiten

  • 1. Onderwijsinstellingen nemen de generieke kaders voor onderwijsinstellingen van het Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu in acht.

  • 2. Instellingen voor voortgezet onderwijs dragen er zorg voor dat iedere ingeschreven leerling ten minste één dag in de week kan deelnemen aan onderwijsactiviteiten op de instelling.

  • 3. Instellingen voor beroepsonderwijs dragen er zorg voor dat een ingeschreven student één dag in de week kan deelnemen aan onderwijsactiviteiten op de instelling.

  • 4. Het is verboden om onderwijsactiviteiten te verrichten in instellingen voor hoger onderwijs.

  • 5. Het derde en vierde lid gelden niet voor:

    • a. afstandsonderwijs;

    • b. praktijkgerichte onderwijsactiviteiten;

    • c. het houden van examens, tentamens en toetsen;

    • d. het begeleiden van studenten in een kwetsbare positie.

E

In artikel 6.11 wordt ‘28 februari 2021’ vervangen door ‘14 maart 2021’.

ARTIKEL II

In artikel II, tweede lid, van de Regeling van de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van Justitie en Veiligheid en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 14 december 2020 tot wijziging van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 in verband met een verzwaring van de maatregelen (Stcrt. 2020, 66909) wordt ‘28 februari 2021’ vervangen door ‘14 maart 2021’.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Deze ministeriële regeling wijzigt de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 (Trm). De verzwaarde maatregelen, zoals vastgesteld bij de regeling van 14 december 2020 (Stcrt. 2020, 66909), worden verlengd voor instellingen voor hoger onderwijs en de buitenschoolse opvang (BSO). Voor het beroepsonderwijs en het voortgezet onderwijs wordt de sluiting niet verlengd. Dit betekent dat deze instellingen met ingang van 1 maart 2021 onder voorwaarden weer geopend kunnen worden. Daarnaast wordt op instellingen voor voortgezet onderwijs de veiligeafstandsnorm voor leerlingen onderling geïntroduceerd. Tot slot wordt het voor instellingen voor voortgezet onderwijs mogelijk om onderwijsactiviteiten te verzorgen in publieke plaatsen.

2. Redenen voor de maatregelen

Het Outbreak Management Team (OMT) beschrijft in zijn 101e advies het verloop van de epidemie. Afgelopen week is het aantal meldingen van nieuw gediagnosticeerde gevallen van het virus met 6% toegenomen ten opzichte van de week daarvoor. Gemiddeld waren er afgelopen week 143 meldingen van bevestigde covid-19-gevallen per 100.000 inwoners. De testvraag lijkt weer toe te nemen. Het percentage positief geteste personen in de teststraten bedroeg afgelopen week 10,5%, hetgeen een lichte daling is ten opzichte van de week daarvoor, maar nog steeds hoog. De belasting van de zorg blijft onveranderd hoog. Het aantal nieuw opgenomen patiënten en de bezetting op de ziekenhuisafdelingen en de Intensive Cares (IC’s) lijkt niet verder af te nemen. Het aantal nieuwe opnames op de IC’s nam zelfs licht toe. Ook in de verpleeghuizen, woonzorgcentra voor ouderen en instellingen voor personen met een beperking, lijkt het aantal besmettingen niet verder te dalen. De oversterfte is nog duidelijk verhoogd.

Fysiek onderwijs blijft het beste voor de ontwikkeling van leerlingen; daarbij blijft de veiligheid van zowel leerlingen als leraren voorop staan. In het 98e advies vermeldt het OMT dat het naleven van de in het generiek kader van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) opgenomen maatregelen als voorwaarde geldt voor het verantwoord openstellen van de scholen. Om transmissie op middelbare scholen te verminderen, adviseert het OMT daarbij dat leerlingen en/of koppels van leerlingen anderhalve meter afstand tot elkaar houden op school en dat zo veel mogelijk het aantal verschillende contacten per leerling op school wordt beperkt. Het kabinet heeft deze adviezen overgenomen.

De veiligeafstandsnorm betekent in de praktijk dat het in vrijwel alle gevallen niet mogelijk zal zijn om alle leerlingen van een school gelijktijdig fysiek onderwijs te geven. Met het oog op het mentaal welbevinden van leerlingen en het voorkomen van verdere leerachterstanden is daarom het uitgangspunt dat elke leerling in het voortgezet onderwijs met enige regelmaat naar school gaat. Als ondergrens schrijft deze regeling voor dat iedere leerling ten minste één dag in de week kan deelnemen aan onderwijsactiviteiten op school. Voor het overige biedt deze regeling ruimte voor maatwerk aan het bevoegd gezag van de school om te bepalen welke leerlingen wanneer en op welke manier fysiek onderwijs op school krijgen, met inachtneming van de veiligeafstandsnorm. Er zijn groepen leerlingen die op enig moment meer gebaat zijn bij fysiek onderwijs dan andere groepen leerlingen. Dit kan te maken hebben met het type onderwijs dat zij volgen, de thuissituatie of de fase van de schoolloopbaan waar zij zich in bevinden. Het kabinet wijst daarbij nadrukkelijk op examenleerlingen, kwetsbare leerlingen en leerlingen die praktijkgerichte lessen volgen, aangezien deze groepen in het bijzonder gebaat zijn bij fysiek onderwijs.

Er geldt een uitzondering op de veiligeafstandsnorm tussen leerlingen in het voortgezet onderwijs in het geval dat leerlingen een vast koppel vormen. Zij kunnen naast elkaar zitten in de klas en samenwerken en hoeven onderling geen afstand te houden. Zij houden wel een veilige afstand tot andere leerlingen. Door het vormen van vaste koppels in de klas kan de maximale ruimte worden benut voor het geven van fysiek onderwijs. Daarbij is het uitgangspunt dat koppels voor langere tijd worden gevormd; als (vaak) wordt gewisseld van koppels dan slaagt de maatregel er niet in om het aantal verschillende contacten per leerling te beperken.

In het voortgezet speciaal onderwijs, het praktijkonderwijs en bij praktijkgerichte lessen in het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs blijkt dat het voor leerlingen niet altijd mogelijk is om de veilige afstand tot elkaar en tot onderwijspersoneel te bewaren. Daarom wordt voor die groepen een uitzondering gemaakt in deze regeling. Dat laat onverlet dat het van belang is dat ook in deze groepen de veiligeafstandsnorm in acht wordt genomen waar dat wel mogelijk is.

De maatregelen uit het Generiek kader van het RIVM en de daarbij opgenomen adviezen hoe scholen deze kunnen toepassen, worden in overleg met de sectororganisaties verwerkt in het servicedocument funderend onderwijs en corona en het protocol voor het voortgezet (speciaal) onderwijs.

In het beroepsonderwijs wordt het vanaf 1 maart 2021 mogelijk om per student één dag per week fysiek onderwijs te geven. Bij de heropening dienen zowel de veiligeafstandsnorm als de overige RIVM-richtlijnen in acht te worden genomen. De maximum capaciteit wordt bepaald door de veiligeafstandsnorm, waarbij een uitzondering kan gelden voor praktijkgerichte onderwijsactiviteiten.

De verzwaarde maatregelen voor de buitenschoolse opvang blijven onveranderd. Dit is op basis van het OMT-advies, waarin het OMT adviseert de buitenschoolse opvang voorlopig gesloten te houden. Heropenen kan zorgen voor meer contacten tussen kinderen van verschillende groepen en scholen.

De verzwaarde maatregelen in het hoger onderwijs blijven eveneens op basis van het OMT-advies onveranderd. De reeds bestaande uitzondering op het verbod op het verrichten van onderwijsactiviteiten in deze instelling blijven dus in stand. Het gaat dan om deelname aan praktijkgerichte onderwijsactiviteiten, het afnemen van examens, tentamens en toetsen en het begeleiden van studenten in een kwetsbare positie.

3. Noodzaak en evenredigheid

De beperkte afname en stabilisatie van het aantal besmettingen en de komst van en de toename van het aantal besmettingen met de nieuwe varianten van het virus, maken dat het nodig blijft het aantal contacten buiten huis zoveel als mogelijk te beperken tot alleen cruciale contacten.

Het toestaan van fysiek onderwijs in het voortgezet onderwijs heeft uit sociaalmaatschappelijk en economisch perspectief prioriteit. Daarna heeft het gefaseerd openen van beroepsonderwijs en hoger onderwijs prioriteit, dit mede vanwege de grote permanente gevolgen die deze maatregelen hebben. De huidige uitzonderingen op de beperking van het verrichten van onderwijsactiviteiten in instellingen voor beroepsonderwijs en hoger onderwijs blijven gelijk. Hierdoor is het mogelijk om studenten in een kwetsbare positie te begeleiden en beperkt de mogelijkheid om praktijkgerichte onderwijsactiviteiten en examens, tentamens en toetsen te organiseren teneinde verdere studievertraging te voorkomen.

Gelet op de ontwikkeling van het epidemiologische beeld, de onzekerheid rondom de nieuwe Britse variant van het virus en de onzekerheid over het (tijdige) effect van vaccinatie, zijn ruimere aanpassingen van de maatregelen op dit moment niet mogelijk. Dit rechtvaardigt de verlenging van de maatregelen en maakt het voortzetten van de inperking noodzakelijk en evenredig.

4. Regeldruk

Deze regeling heeft kleine gevolgen voor de regeldruk voor burgers, bedrijven/instellingen of professionals. De veiligeafstandsnorm hanteren in het voortgezet onderwijs brengt regeldruk met zich voor scholen en koepelorganisaties. Koepelorganisaties spelen een rol in de informatievoorziening richting scholen en scholen zullen ouders en leerlingen moeten informeren over de wijzigingen die gaan gelden. Dit levert enige regeldruk op. Echter, deze informatievoorziening is vergelijkbaar met de periode na de eerste lockdown en daarmee is de regeldruk minimaal. Het maken van vaste koppels (tweetallen) kan ook gevolgen hebben voor de regeldruk van scholen. Daar komt bij dat, hoewel de regeldruk minimaal is, deze ook noodzakelijk is gezien het belang dat de scholen zo snel als mogelijk weer (gedeeltelijk) open moeten gaan.

5. Spoedprocedure

De procedure van artikel 58c, tweede lid, van de Wet publieke gezondheid (hierna: Wpg) zou tot gevolg hebben dat de maatregelen op hun vroegst op woensdag 3 maart 2021 in werking kunnen treden. De huidige maatregelen voor instellingen voor voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs en hoger onderwijs en de buitenschoolse opvang vervallen echter van rechtswege op maandag 1 maart 2021. Instellingen voor beroepsonderwijs en hoger onderwijs en de buitenschoolse opvang zouden in dat geval van maandag 1 maart en dinsdag 2 maat 2021 zonder aanvullende maatregelen weer open kunnen gaan, hetgeen niet mogelijk moet zijn. Naar ons oordeel kan daarom de uitgestelde inwerkingtreding van ten minste een week – die uitgangspunt dient te zijn bij de vaststelling van maatregelen op basis van hoofdstuk Va Wpg – in deze zeer dringende omstandigheden niet worden afgewacht. Daarom is toepassing gegeven aan de spoedprocedure van artikel 58c, derde lid, Wpg.

6. Inwerkingtreding

De maatregelen gaan in op maandag 1 maart 2021. Naar verwachting zal rond 9 maart 2021 heroverweging plaatsvinden over het gehele maatregelenpakket, op basis van de situatie van dat moment.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

Dit onderdeel regelt de toepassing van de veiligeafstandsnorm in instellingen voor voortgezet onderwijs. De generieke uitzondering op de veiligeafstandsnorm voor leerlingen in het voortgezet onderwijs in artikel 2.1 Trm vervalt. Leerlingen in het voortgezet onderwijs moeten nu ook de veilige afstand tot elkaar in acht nemen, tenzij sprake is van een uitzonderingssituatie. Die uitzonderingssituaties zijn geregeld in artikel 2.5 Trm. De geldende veiligeafstandsnorm tussen leerlingen en onderwijspersoneel en tussen onderwijspersoneel onderling blijven van kracht.

Onderdeel B

In dit onderdeel worden de uitzonderingen op de veiligeafstandsnorm die in het onderwijs gelden, geregeld. De reeds bestaande uitzonderingen worden vanwege de introductie van de veiligeafstandsnorm in het voortgezet onderwijs voor leerlingen onderling, uitgebreid.

De eerste uitzondering op de veiligeafstandsnorm in het onderwijs heeft betrekking op leerlingen in het voortgezet onderwijs onderling. Voor leerlingen die in vaste koppels (tweetallen) naast elkaar zitten, geldt de veiligeafstandsnorm onderling niet. Een koppel houdt wel een veilige afstand tot andere leerlingen en andere koppels. De geldende veiligeafstandsnorm tussen leerlingen en leerkrachten en tussen leerkrachten onderling blijft overigens van kracht.

Daarnaast geldt een uitzondering op de veiligeafstandsnorm in het voortgezet speciaal onderwijs (als bedoeld in de Wet op de expertisecentra) en het praktijkonderwijs (als bedoeld in artikel 10f van de Wet op het voortgezet onderwijs). Gegeven de doelgroep en de aard van het onderwijs, is het niet mogelijk om in deze scholen en instellingen de veilige afstand in acht te nemen. Deze uitzondering geldt zowel voor leerlingen onderling als tussen leerlingen en personen die aldaar een onderwijsactiviteit verzorgen. De uitzondering laat overigens onverlet dat waar mogelijk, leerlingen onderling de veilige afstand tot elkaar houden. Wel geldt de veilige afstand tussen leerkrachten onderling.

Verder geldt een uitzondering op de veiligeafstandsnorm in het voortgezet onderwijs voor leerlingen onderling als zij zich verplaatsen in de gangen om bijvoorbeeld naar een volgend lokaal, naar de aula of naar buiten te gaan. In de gangen van een onderwijsinstelling is het soms onmogelijk om de veiligeafstandsnorm in acht te nemen. Alleen in die gevallen, waarbij het onmogelijk is aan de veiligeafstandsnorm te voldoen, kan hiervan worden afgeweken in de gangen van een onderwijsinstelling. Indien de veiligeafstandsnorm wel in acht genomen kan worden, zullen leerlingen zich hieraan moeten houden. De mondkapjesplicht in de gangen blijft overigens onverkort gelden. Deze uitzondering heeft materieel geen gevolgen voor het voortgezet speciaal onderwijs, omdat daarvoor in algemene zin een uitzondering geldt op de veiligeafstandnorm.

In het voortgezet onderwijs geldt de veiligeafstandsnorm evenmin voor leerlingen onderling die deelnemen aan onderwijs in lichamelijke opvoeding (als bedoeld in artikel 6d van de Wet op het voortgezet onderwijs), omdat het niet altijd mogelijk zal zijn om de veilige afstand in acht te nemen. Leerlingen worden evenwel geadviseerd om zoveel mogelijke de veilige afstand tot elkaar te houden. Volledigheidshalve zij vermeld dat lichamelijke opvoeding gekwalificeerd moet worden als een onderwijsactiviteit. Het is ingevolge de onderscheiden Eindexamenbesluiten een onderdeel van het examenprogramma. Het verbod op sporten in een binnenruimte is hier niet van toepassing. Desalniettemin geldt het advies om deze onderwijsactiviteit zo veel mogelijk buiten te verzorgen.

Voorts hoeft de veiligeafstandsnorm niet in acht te worden genomen door personen die een praktijkgerichte onderwijsactiviteit in het voorbereidend beroepsonderwijs (als bedoeld in artikel 10a van de Wet op het voortgezet onderwijs) verzorgen dan wel daaraan deelnemen. Bij deze onderwijsactiviteiten is het soms onmogelijk om de veiligeafstandsnorm in acht te nemen. Alleen in die gevallen waarbij het in achtnemen van de veiligeafstand onmogelijk is, kan daarvan worden afgeweken.

Tot slot formuleert dit onderdeel een uitzondering op de veiligeafstandsnorm voor praktijk- en contactonderwijs in het beroepsonderwijs en hoger onderwijs. Deze uitzondering is gelijkluidend aan hetgeen geregeld was in artikel 2.5 van de Trm. De enige verandering is dat deze uitzondering niet meer generiek van toepassing is op het voortgezet onderwijs. De uitzonderingen die in het voortgezet onderwijs gelden, zijn geregeld in de andere onderdelen van dit artikel.

Deze laatste uitzondering geldt zowel voor deelnemers aan als verzorgers van dergelijke onderwijsactiviteiten. Er gelden twee voorwaarden. De onderwijsactiviteit moet niet op een gepaste wijze kunnen worden uitgevoerd met inachtneming van de veilige afstand. Daarnaast moet het in de branche waarvoor de student wordt opgeleid, op grond van artikel 2.2 Trm toegestaan zijn om de veiligeafstandsnorm niet te hanteren. Uiteraard geldt de uitzondering dan alleen voor de onderdelen van een opleiding waarbij afstand houden echt onmogelijk is. Uitgangspunt blijft dat ook bij onderwijsinstellingen de veilige stand in acht wordt genomen, voor zover geen andere uitzondering op de veilige afstand geldt.

Onderdeel C

Dit onderdeel voegt een uitzondering toe op het verbod om publieke plaatsen voor publiek open te stellen (artikel 4.a1). Dit verbod geldt niet indien in een publieke plaats onderwijsactiviteiten worden verrichten door een instelling voor voortgezet onderwijs. Vanwege de heropening van het voortgezet onderwijs, de introductie van de veiligeafstandsnorm daarbinnen en hantering van de RIVM-richtlijnen, kunnen instellingen voor voortgezet onderwijs genoodzaakt zijn om het onderwijs op andere locaties dan de instelling zelf te verzorgen. Dit onderdeel maakt dat mogelijk.

Onderdeel D

Dit onderdeel regelt dat onderwijsinstellingen de voor hen opgestelde Generieke kaders van het RIVM naleven. Het RIVM heeft tot dusver generieke kaders opgesteld voor het primair onderwijs1 en het voortgezet onderwijs. Deze kaders bevatten maatregelen die onder meer bevorderen dat de veilige afstand in acht kan worden genomen en het aantal verschillende contacten wordt beperkt. Deze Generieke kaders worden uitgewerkt in de sectorspecifieke protocollen.

Voorts regelt dit onderdeel de verlenging van het verbod op het verrichten van onderwijsactiviteiten in het hoger onderwijs. Behoudens de in het vierde lid genoemde uitzonderingen, is het tot en met en in ieder geval zondag 14 maart verboden om onderwijsactiviteiten te verrichten in instellingen voor hoger onderwijs. De uitzonderingen op dit verbod in het vierde lid zijn gelijkluidende aan de bestaande uitzonderingen voor het hoger onderwijs.

Het verbod geldt niet meer voor instellingen voor voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs. Deze instellingen kunnen weer onderwijs op de instelling verzorgen. Vanwege de toepassing van de veiligeafstandsnorm in deze instellingen, zal het niet mogelijk zijn om voor alle leerlingen en studenten tegelijkertijd onderwijsactiviteiten op de instellingen te verzorgen. Hoeveel leerlingen en studenten in een instelling tegelijkertijd aanwezig kunnen zijn, wordt bepaald door de veiligeafstandsnorm. De bepaling laat ruimte aan de instellingen om te bepalen welke leerlingen wanneer en op welke manier fysiek onderwijs krijgen. Leerlingen op een instelling voor beroepsonderwijs krijgen één dag per week fysiek onderwijs. Voor instellingen voor voortgezet onderwijs geldt de ondergrens dat iedere ingeschreven leerling ten minste één keer in de week kan deelnemen aan onderwijsactiviteiten op de onderwijsinstelling.

Volledigheidshalve zij vermeld dat het deze bepaling, ingevolge de definitiebepaling in artikel 1.1 Trm, enkel betrekking heeft op scholen en instellingen als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs, Wet op de expertisecentra, Wet educatie en beroepsonderwijs en Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Andere aanbieders van onderwijs, training en educatie vallen niet onder de reikwijdte van deze bepaling. Voor de desbetreffende activiteiten geldt dat deze niet kunnen worden verzorgd in publieke plaatsen, nu deze op grond van artikel 4.a1 Trm niet voor publiek kunnen worden opengesteld. Het aanbieden van deze activiteiten in besloten plaatsen blijft toegestaan.

Onderdeel E

Dit onderdeel regelt dat de sluiting van de buitenschoolse opvang voor 4- tot en met 12-jarigen wordt verlengd met twee weken. De belangrijkste reden voor het gesloten houden van de buitenschoolse opvang is dat op een locatie voor buitenschoolse opvang in veel gevallen kinderen van verschillende scholen worden opgevangen, hetgeen het risico op verspreiding van het virus vergroot. Daarnaast blijft de buitenschoolse opvang gesloten vanwege de secundaire effecten op druk op het werk. De buitenschoolse opvang blijft wel open voor noodopvang voor kinderen van minimaal één ouder in een cruciaal beroep en kinderen in een kwetsbare positie.

Artikel II

De tijdelijke werkingsduur van enkele maatregelen is in de desbetreffende bepalingen zelf vastgelegd. Artikel II van de Regeling van de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van Justitie en Veiligheid en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 14 december 2020 tot wijziging van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 in verband met een verzwaring van de maatregelen (Stcrt. 2020, 66909) zorgt ervoor dat de tijdelijk werkende bepalingen nadat zij zijn uitgewerkt uit de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 verdwijnen. Gelet op de verlenging van deze werkingsduur, moet ook de vervaldatum in artikel II, tweede lid, van die regeling aangepast worden. Hiertoe strekt artikel II.

Artikel III

Vanwege de vereiste spoed wordt afgeweken van de zogeheten vaste verandermomenten en de minimuminvoeringstermijn van drie maanden. De regeling wordt binnen twee dagen na vaststelling aan beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd. De regeling vervalt van rechtswege indien de Tweede Kamer binnen een week na de toezending besluit niet in te stemmen met de regeling.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.M. de Jonge

Naar boven