TOELICHTING
Algemeen
1. Inleiding
Deze ministeriële regeling wijzigt de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 (Trm).
De verzwaarde maatregelen, zoals vastgesteld bij de regeling van 14 december 2020
(Stcrt. 2020, 66909), worden verlengd voor instellingen voor hoger onderwijs en de buitenschoolse opvang
(BSO). Voor het beroepsonderwijs en het voortgezet onderwijs wordt de sluiting niet
verlengd. Dit betekent dat deze instellingen met ingang van 1 maart 2021 onder voorwaarden
weer geopend kunnen worden. Daarnaast wordt op instellingen voor voortgezet onderwijs
de veiligeafstandsnorm voor leerlingen onderling geïntroduceerd. Tot slot wordt het
voor instellingen voor voortgezet onderwijs mogelijk om onderwijsactiviteiten te verzorgen
in publieke plaatsen.
2. Redenen voor de maatregelen
Het Outbreak Management Team (OMT) beschrijft in zijn 101e advies het verloop van de epidemie. Afgelopen week is het aantal meldingen van nieuw
gediagnosticeerde gevallen van het virus met 6% toegenomen ten opzichte van de week
daarvoor. Gemiddeld waren er afgelopen week 143 meldingen van bevestigde covid-19-gevallen
per 100.000 inwoners. De testvraag lijkt weer toe te nemen. Het percentage positief
geteste personen in de teststraten bedroeg afgelopen week 10,5%, hetgeen een lichte
daling is ten opzichte van de week daarvoor, maar nog steeds hoog. De belasting van
de zorg blijft onveranderd hoog. Het aantal nieuw opgenomen patiënten en de bezetting
op de ziekenhuisafdelingen en de Intensive Cares (IC’s) lijkt niet verder af te nemen.
Het aantal nieuwe opnames op de IC’s nam zelfs licht toe. Ook in de verpleeghuizen,
woonzorgcentra voor ouderen en instellingen voor personen met een beperking, lijkt
het aantal besmettingen niet verder te dalen. De oversterfte is nog duidelijk verhoogd.
Fysiek onderwijs blijft het beste voor de ontwikkeling van leerlingen; daarbij blijft
de veiligheid van zowel leerlingen als leraren voorop staan. In het 98e advies vermeldt het OMT dat het naleven van de in het generiek kader van het Rijksinstituut
voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) opgenomen maatregelen als voorwaarde geldt voor
het verantwoord openstellen van de scholen. Om transmissie op middelbare scholen te
verminderen, adviseert het OMT daarbij dat leerlingen en/of koppels van leerlingen
anderhalve meter afstand tot elkaar houden op school en dat zo veel mogelijk het aantal
verschillende contacten per leerling op school wordt beperkt. Het kabinet heeft deze
adviezen overgenomen.
De veiligeafstandsnorm betekent in de praktijk dat het in vrijwel alle gevallen niet
mogelijk zal zijn om alle leerlingen van een school gelijktijdig fysiek onderwijs
te geven. Met het oog op het mentaal welbevinden van leerlingen en het voorkomen van
verdere leerachterstanden is daarom het uitgangspunt dat elke leerling in het voortgezet
onderwijs met enige regelmaat naar school gaat. Als ondergrens schrijft deze regeling
voor dat iedere leerling ten minste één dag in de week kan deelnemen aan onderwijsactiviteiten
op school. Voor het overige biedt deze regeling ruimte voor maatwerk aan het bevoegd
gezag van de school om te bepalen welke leerlingen wanneer en op welke manier fysiek
onderwijs op school krijgen, met inachtneming van de veiligeafstandsnorm. Er zijn
groepen leerlingen die op enig moment meer gebaat zijn bij fysiek onderwijs dan andere
groepen leerlingen. Dit kan te maken hebben met het type onderwijs dat zij volgen,
de thuissituatie of de fase van de schoolloopbaan waar zij zich in bevinden. Het kabinet
wijst daarbij nadrukkelijk op examenleerlingen, kwetsbare leerlingen en leerlingen
die praktijkgerichte lessen volgen, aangezien deze groepen in het bijzonder gebaat
zijn bij fysiek onderwijs.
Er geldt een uitzondering op de veiligeafstandsnorm tussen leerlingen in het voortgezet
onderwijs in het geval dat leerlingen een vast koppel vormen. Zij kunnen naast elkaar
zitten in de klas en samenwerken en hoeven onderling geen afstand te houden. Zij houden
wel een veilige afstand tot andere leerlingen. Door het vormen van vaste koppels in
de klas kan de maximale ruimte worden benut voor het geven van fysiek onderwijs. Daarbij
is het uitgangspunt dat koppels voor langere tijd worden gevormd; als (vaak) wordt
gewisseld van koppels dan slaagt de maatregel er niet in om het aantal verschillende
contacten per leerling te beperken.
In het voortgezet speciaal onderwijs, het praktijkonderwijs en bij praktijkgerichte
lessen in het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs blijkt dat het voor leerlingen
niet altijd mogelijk is om de veilige afstand tot elkaar en tot onderwijspersoneel
te bewaren. Daarom wordt voor die groepen een uitzondering gemaakt in deze regeling.
Dat laat onverlet dat het van belang is dat ook in deze groepen de veiligeafstandsnorm
in acht wordt genomen waar dat wel mogelijk is.
De maatregelen uit het Generiek kader van het RIVM en de daarbij opgenomen adviezen
hoe scholen deze kunnen toepassen, worden in overleg met de sectororganisaties verwerkt
in het servicedocument funderend onderwijs en corona en het protocol voor het voortgezet (speciaal) onderwijs.
In het beroepsonderwijs wordt het vanaf 1 maart 2021 mogelijk om per student één dag
per week fysiek onderwijs te geven. Bij de heropening dienen zowel de veiligeafstandsnorm
als de overige RIVM-richtlijnen in acht te worden genomen. De maximum capaciteit wordt
bepaald door de veiligeafstandsnorm, waarbij een uitzondering kan gelden voor praktijkgerichte
onderwijsactiviteiten.
De verzwaarde maatregelen voor de buitenschoolse opvang blijven onveranderd. Dit is
op basis van het OMT-advies, waarin het OMT adviseert de buitenschoolse opvang voorlopig
gesloten te houden. Heropenen kan zorgen voor meer contacten tussen kinderen van verschillende
groepen en scholen.
De verzwaarde maatregelen in het hoger onderwijs blijven eveneens op basis van het
OMT-advies onveranderd. De reeds bestaande uitzondering op het verbod op het verrichten
van onderwijsactiviteiten in deze instelling blijven dus in stand. Het gaat dan om
deelname aan praktijkgerichte onderwijsactiviteiten, het afnemen van examens, tentamens
en toetsen en het begeleiden van studenten in een kwetsbare positie.
3. Noodzaak en evenredigheid
De beperkte afname en stabilisatie van het aantal besmettingen en de komst van en
de toename van het aantal besmettingen met de nieuwe varianten van het virus, maken
dat het nodig blijft het aantal contacten buiten huis zoveel als mogelijk te beperken
tot alleen cruciale contacten.
Het toestaan van fysiek onderwijs in het voortgezet onderwijs heeft uit sociaalmaatschappelijk
en economisch perspectief prioriteit. Daarna heeft het gefaseerd openen van beroepsonderwijs
en hoger onderwijs prioriteit, dit mede vanwege de grote permanente gevolgen die deze
maatregelen hebben. De huidige uitzonderingen op de beperking van het verrichten van
onderwijsactiviteiten in instellingen voor beroepsonderwijs en hoger onderwijs blijven
gelijk. Hierdoor is het mogelijk om studenten in een kwetsbare positie te begeleiden
en beperkt de mogelijkheid om praktijkgerichte onderwijsactiviteiten en examens, tentamens
en toetsen te organiseren teneinde verdere studievertraging te voorkomen.
Gelet op de ontwikkeling van het epidemiologische beeld, de onzekerheid rondom de
nieuwe Britse variant van het virus en de onzekerheid over het (tijdige) effect van
vaccinatie, zijn ruimere aanpassingen van de maatregelen op dit moment niet mogelijk.
Dit rechtvaardigt de verlenging van de maatregelen en maakt het voortzetten van de
inperking noodzakelijk en evenredig.
4. Regeldruk
Deze regeling heeft kleine gevolgen voor de regeldruk voor burgers, bedrijven/instellingen
of professionals. De veiligeafstandsnorm hanteren in het voortgezet onderwijs brengt
regeldruk met zich voor scholen en koepelorganisaties. Koepelorganisaties spelen een
rol in de informatievoorziening richting scholen en scholen zullen ouders en leerlingen
moeten informeren over de wijzigingen die gaan gelden. Dit levert enige regeldruk
op. Echter, deze informatievoorziening is vergelijkbaar met de periode na de eerste
lockdown en daarmee is de regeldruk minimaal. Het maken van vaste koppels (tweetallen)
kan ook gevolgen hebben voor de regeldruk van scholen. Daar komt bij dat, hoewel de
regeldruk minimaal is, deze ook noodzakelijk is gezien het belang dat de scholen zo
snel als mogelijk weer (gedeeltelijk) open moeten gaan.
5. Spoedprocedure
De procedure van artikel 58c, tweede lid, van de Wet publieke gezondheid (hierna:
Wpg) zou tot gevolg hebben dat de maatregelen op hun vroegst op woensdag 3 maart 2021
in werking kunnen treden. De huidige maatregelen voor instellingen voor voortgezet
onderwijs, beroepsonderwijs en hoger onderwijs en de buitenschoolse opvang vervallen
echter van rechtswege op maandag 1 maart 2021. Instellingen voor beroepsonderwijs
en hoger onderwijs en de buitenschoolse opvang zouden in dat geval van maandag 1 maart
en dinsdag 2 maat 2021 zonder aanvullende maatregelen weer open kunnen gaan, hetgeen
niet mogelijk moet zijn. Naar ons oordeel kan daarom de uitgestelde inwerkingtreding
van ten minste een week – die uitgangspunt dient te zijn bij de vaststelling van maatregelen
op basis van hoofdstuk Va Wpg – in deze zeer dringende omstandigheden niet worden
afgewacht. Daarom is toepassing gegeven aan de spoedprocedure van artikel 58c, derde
lid, Wpg.
6. Inwerkingtreding
De maatregelen gaan in op maandag 1 maart 2021. Naar verwachting zal rond 9 maart
2021 heroverweging plaatsvinden over het gehele maatregelenpakket, op basis van de
situatie van dat moment.
Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel A
Dit onderdeel regelt de toepassing van de veiligeafstandsnorm in instellingen voor
voortgezet onderwijs. De generieke uitzondering op de veiligeafstandsnorm voor leerlingen
in het voortgezet onderwijs in artikel 2.1 Trm vervalt. Leerlingen in het voortgezet
onderwijs moeten nu ook de veilige afstand tot elkaar in acht nemen, tenzij sprake
is van een uitzonderingssituatie. Die uitzonderingssituaties zijn geregeld in artikel
2.5 Trm. De geldende veiligeafstandsnorm tussen leerlingen en onderwijspersoneel en
tussen onderwijspersoneel onderling blijven van kracht.
Onderdeel B
In dit onderdeel worden de uitzonderingen op de veiligeafstandsnorm die in het onderwijs
gelden, geregeld. De reeds bestaande uitzonderingen worden vanwege de introductie
van de veiligeafstandsnorm in het voortgezet onderwijs voor leerlingen onderling,
uitgebreid.
De eerste uitzondering op de veiligeafstandsnorm in het onderwijs heeft betrekking
op leerlingen in het voortgezet onderwijs onderling. Voor leerlingen die in vaste
koppels (tweetallen) naast elkaar zitten, geldt de veiligeafstandsnorm onderling niet.
Een koppel houdt wel een veilige afstand tot andere leerlingen en andere koppels.
De geldende veiligeafstandsnorm tussen leerlingen en leerkrachten en tussen leerkrachten
onderling blijft overigens van kracht.
Daarnaast geldt een uitzondering op de veiligeafstandsnorm in het voortgezet speciaal
onderwijs (als bedoeld in de Wet op de expertisecentra) en het praktijkonderwijs (als
bedoeld in artikel 10f van de Wet op het voortgezet onderwijs). Gegeven de doelgroep
en de aard van het onderwijs, is het niet mogelijk om in deze scholen en instellingen
de veilige afstand in acht te nemen. Deze uitzondering geldt zowel voor leerlingen
onderling als tussen leerlingen en personen die aldaar een onderwijsactiviteit verzorgen.
De uitzondering laat overigens onverlet dat waar mogelijk, leerlingen onderling de
veilige afstand tot elkaar houden. Wel geldt de veilige afstand tussen leerkrachten
onderling.
Verder geldt een uitzondering op de veiligeafstandsnorm in het voortgezet onderwijs
voor leerlingen onderling als zij zich verplaatsen in de gangen om bijvoorbeeld naar
een volgend lokaal, naar de aula of naar buiten te gaan. In de gangen van een onderwijsinstelling
is het soms onmogelijk om de veiligeafstandsnorm in acht te nemen. Alleen in die gevallen,
waarbij het onmogelijk is aan de veiligeafstandsnorm te voldoen, kan hiervan worden
afgeweken in de gangen van een onderwijsinstelling. Indien de veiligeafstandsnorm
wel in acht genomen kan worden, zullen leerlingen zich hieraan moeten houden. De mondkapjesplicht
in de gangen blijft overigens onverkort gelden. Deze uitzondering heeft materieel
geen gevolgen voor het voortgezet speciaal onderwijs, omdat daarvoor in algemene zin
een uitzondering geldt op de veiligeafstandnorm.
In het voortgezet onderwijs geldt de veiligeafstandsnorm evenmin voor leerlingen onderling
die deelnemen aan onderwijs in lichamelijke opvoeding (als bedoeld in artikel 6d van
de Wet op het voortgezet onderwijs), omdat het niet altijd mogelijk zal zijn om de
veilige afstand in acht te nemen. Leerlingen worden evenwel geadviseerd om zoveel
mogelijke de veilige afstand tot elkaar te houden. Volledigheidshalve zij vermeld
dat lichamelijke opvoeding gekwalificeerd moet worden als een onderwijsactiviteit.
Het is ingevolge de onderscheiden Eindexamenbesluiten een onderdeel van het examenprogramma.
Het verbod op sporten in een binnenruimte is hier niet van toepassing. Desalniettemin
geldt het advies om deze onderwijsactiviteit zo veel mogelijk buiten te verzorgen.
Voorts hoeft de veiligeafstandsnorm niet in acht te worden genomen door personen die
een praktijkgerichte onderwijsactiviteit in het voorbereidend beroepsonderwijs (als
bedoeld in artikel 10a van de Wet op het voortgezet onderwijs) verzorgen dan wel daaraan
deelnemen. Bij deze onderwijsactiviteiten is het soms onmogelijk om de veiligeafstandsnorm
in acht te nemen. Alleen in die gevallen waarbij het in achtnemen van de veiligeafstand
onmogelijk is, kan daarvan worden afgeweken.
Tot slot formuleert dit onderdeel een uitzondering op de veiligeafstandsnorm voor
praktijk- en contactonderwijs in het beroepsonderwijs en hoger onderwijs. Deze uitzondering
is gelijkluidend aan hetgeen geregeld was in artikel 2.5 van de Trm. De enige verandering
is dat deze uitzondering niet meer generiek van toepassing is op het voortgezet onderwijs.
De uitzonderingen die in het voortgezet onderwijs gelden, zijn geregeld in de andere
onderdelen van dit artikel.
Deze laatste uitzondering geldt zowel voor deelnemers aan als verzorgers van dergelijke
onderwijsactiviteiten. Er gelden twee voorwaarden. De onderwijsactiviteit moet niet
op een gepaste wijze kunnen worden uitgevoerd met inachtneming van de veilige afstand.
Daarnaast moet het in de branche waarvoor de student wordt opgeleid, op grond van
artikel 2.2 Trm toegestaan zijn om de veiligeafstandsnorm niet te hanteren. Uiteraard
geldt de uitzondering dan alleen voor de onderdelen van een opleiding waarbij afstand
houden echt onmogelijk is. Uitgangspunt blijft dat ook bij onderwijsinstellingen de
veilige stand in acht wordt genomen, voor zover geen andere uitzondering op de veilige
afstand geldt.
Onderdeel C
Dit onderdeel voegt een uitzondering toe op het verbod om publieke plaatsen voor publiek
open te stellen (artikel 4.a1). Dit verbod geldt niet indien in een publieke plaats
onderwijsactiviteiten worden verrichten door een instelling voor voortgezet onderwijs.
Vanwege de heropening van het voortgezet onderwijs, de introductie van de veiligeafstandsnorm
daarbinnen en hantering van de RIVM-richtlijnen, kunnen instellingen voor voortgezet
onderwijs genoodzaakt zijn om het onderwijs op andere locaties dan de instelling zelf
te verzorgen. Dit onderdeel maakt dat mogelijk.
Onderdeel D
Dit onderdeel regelt dat onderwijsinstellingen de voor hen opgestelde Generieke kaders
van het RIVM naleven. Het RIVM heeft tot dusver generieke kaders opgesteld voor het
primair onderwijs1 en het voortgezet onderwijs. Deze kaders bevatten maatregelen die onder meer bevorderen
dat de veilige afstand in acht kan worden genomen en het aantal verschillende contacten
wordt beperkt. Deze Generieke kaders worden uitgewerkt in de sectorspecifieke protocollen.
Voorts regelt dit onderdeel de verlenging van het verbod op het verrichten van onderwijsactiviteiten
in het hoger onderwijs. Behoudens de in het vierde lid genoemde uitzonderingen, is
het tot en met en in ieder geval zondag 14 maart verboden om onderwijsactiviteiten
te verrichten in instellingen voor hoger onderwijs. De uitzonderingen op dit verbod
in het vierde lid zijn gelijkluidende aan de bestaande uitzonderingen voor het hoger
onderwijs.
Het verbod geldt niet meer voor instellingen voor voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs.
Deze instellingen kunnen weer onderwijs op de instelling verzorgen. Vanwege de toepassing
van de veiligeafstandsnorm in deze instellingen, zal het niet mogelijk zijn om voor
alle leerlingen en studenten tegelijkertijd onderwijsactiviteiten op de instellingen
te verzorgen. Hoeveel leerlingen en studenten in een instelling tegelijkertijd aanwezig
kunnen zijn, wordt bepaald door de veiligeafstandsnorm. De bepaling laat ruimte aan
de instellingen om te bepalen welke leerlingen wanneer en op welke manier fysiek onderwijs
krijgen. Leerlingen op een instelling voor beroepsonderwijs krijgen één dag per week
fysiek onderwijs. Voor instellingen voor voortgezet onderwijs geldt de ondergrens
dat iedere ingeschreven leerling ten minste één keer in de week kan deelnemen aan
onderwijsactiviteiten op de onderwijsinstelling.
Volledigheidshalve zij vermeld dat het deze bepaling, ingevolge de definitiebepaling
in artikel 1.1 Trm, enkel betrekking heeft op scholen en instellingen als bedoeld
in de Wet op het voortgezet onderwijs, Wet op de expertisecentra, Wet educatie en
beroepsonderwijs en Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Andere
aanbieders van onderwijs, training en educatie vallen niet onder de reikwijdte van
deze bepaling. Voor de desbetreffende activiteiten geldt dat deze niet kunnen worden
verzorgd in publieke plaatsen, nu deze op grond van artikel 4.a1 Trm niet voor publiek
kunnen worden opengesteld. Het aanbieden van deze activiteiten in besloten plaatsen
blijft toegestaan.
Onderdeel E
Dit onderdeel regelt dat de sluiting van de buitenschoolse opvang voor 4- tot en met
12-jarigen wordt verlengd met twee weken. De belangrijkste reden voor het gesloten
houden van de buitenschoolse opvang is dat op een locatie voor buitenschoolse opvang
in veel gevallen kinderen van verschillende scholen worden opgevangen, hetgeen het
risico op verspreiding van het virus vergroot. Daarnaast blijft de buitenschoolse
opvang gesloten vanwege de secundaire effecten op druk op het werk. De buitenschoolse
opvang blijft wel open voor noodopvang voor kinderen van minimaal één ouder in een
cruciaal beroep en kinderen in een kwetsbare positie.
Artikel II
De tijdelijke werkingsduur van enkele maatregelen is in de desbetreffende bepalingen
zelf vastgelegd. Artikel II van de Regeling van de Ministers van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport, van Justitie en Veiligheid en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
van 14 december 2020 tot wijziging van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19
in verband met een verzwaring van de maatregelen (Stcrt. 2020, 66909) zorgt ervoor dat de tijdelijk werkende bepalingen nadat zij zijn uitgewerkt uit
de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 verdwijnen. Gelet op de verlenging van
deze werkingsduur, moet ook de vervaldatum in artikel II, tweede lid, van die regeling
aangepast worden. Hiertoe strekt artikel II.
Artikel III
Vanwege de vereiste spoed wordt afgeweken van de zogeheten vaste verandermomenten
en de minimuminvoeringstermijn van drie maanden. De regeling wordt binnen twee dagen
na vaststelling aan beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd. De regeling vervalt
van rechtswege indien de Tweede Kamer binnen een week na de toezending besluit niet
in te stemmen met de regeling.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties, H.M. de Jonge