Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat van 19 februari 2020, nr. WJZ/20004712, tot wijziging van de Regeling aanvraagprocedure bij verlening op volgorde van binnenkomst en de Regeling extra vergunningen publieke mediadienst, in verband met een tijdelijke verdeling van frequentieruimte in laag 6 voor lokale digitale radio-omroep

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, handelende in overeenstemming met de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media;

Gelet op artikel 3.8 van de Telecommunicatiewet en de artikelen 11 en 12 van het Frequentiebesluit 2013;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling aanvraagprocedure bij verlening op volgorde van binnenkomst wordt als volgt gewijzigd:

A

Na hoofdstuk 3, paragraaf 3, wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 3a. Digitale radio-omroep laag 6

Artikel 6e

De artikelen 6a, 6b, 6c, en 6d, zijn van overeenkomstige toepassing op aanvragen tot verlening van een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte als bedoeld in nationale voetnoot HOL007B van het Nationaal Frequentieplan 2014, met dien verstande dat in artikel 6c, tweede lid, voor ‘Projectteam laagvermogen middengolfvergunningen’ wordt gelezen ‘Projectteam tijdelijke verdeling DAB laag 6’.

Artikel 6f
  • 1. Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf een door de minister te bepalen tijdstip.

  • 2. Voor aanvragen die worden ingediend binnen 4 weken vanaf het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, wordt per allotment ten hoogste één vergunning verleend per rechtspersoon.

B

In artikel 7 wordt ‘de artikelen 4 en 5’ vervangen door ‘de paragrafen 1, 2, 3 en 3a’.

ARTIKEL II

De Regeling extra vergunningen publieke mediadienst wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de definitie van ‘allotment’ wordt na ‘HOL006’ ingevoegd ‘of HOL007B’.

2. In de definitie van ‘minister’ wordt ‘Minister van Economische Zaken’ vervangen door ‘Minister van Economische Zaken en Klimaat’.

B

Na artikel 3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3a

  • 1. Voor de verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 3.8 van de wet aan een lokale publieke media-instelling is voor het gelijktijdig digitaal uitzenden van de radioprogramma’s die met gebruikmaking van de vergunningen, bedoeld in artikel 3.7, eerste lid, onderdeel d, van de wet, analoog worden uitgezonden, voor zover dat technisch mogelijk is en doelmatig frequentiegebruik zich daartegen niet verzet, capaciteit beschikbaar voor het gebruik van frequentieruimte als bedoeld in nationale voetnoot HOL007B van het Nationaal Frequentieplan 2014 in een allotment waarvan het dekkingsgebied geheel of gedeeltelijk overlapt met de gemeente waar de instelling media-aanbod verzorgt.

  • 2. Per lokale publieke media-instelling wordt ten hoogste één vergunning verleend voor het gebruik van één twaalfde deel van de capaciteit in een allotment.

  • 3. Indien in een allotment onvoldoende capaciteit beschikbaar is om voor alle aanvragen van lokale publieke media-instellingen een vergunning te verlenen, worden zij aan hen verleend op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

  • 4. Tot en met een door de minister te bepalen tijdstip vormt de capaciteit, bedoeld in het eerste lid, zes twaalfde deel van de capaciteit in een allotment.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 19 februari 2020

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer

TOELICHTING

1. Inleiding

Deze regeling (hierna: wijzigingsregeling) strekt tot wijziging van de Regeling aanvraagprocedure bij verlening op volgorde van binnenkomst en de Regeling extra vergunningen publieke mediadienst, in verband met een tijdelijke verdeling van frequentieruimte in laag 6 voor lokale digitale radio-omroep aan zowel lokale publieke als commerciële partijen. Deze tijdelijke verdeling is aangekondigd bij Kamerbrief van 1 april 2019.1

2. Voorgeschiedenis en aanleiding

Conform de wens van de Tweede Kamer is er een Taskforce Radio opgericht om in overleg met de sector tot breed gedragen verbetervoorstellen te komen ten aanzien van de indeling van het spectrum voor digitale radio. De Taskforce is met een brede vertegenwoordiging vanuit de sector en onder een onafhankelijke voorzitter voortvarend van start gegaan. Het afgelopen jaar zijn diverse scenario’s voor een efficiëntere indeling van het digitale radiospectrum uitgewerkt en besproken. De Taskforce heeft op 26 maart 2019 definitief overeenstemming bereikt over een scenario dat het meest recht doet aan alle betrokken belangen.

Om het advies van de Taskforce te kunnen volgen en het daarin opgenomen voorkeursscenario mogelijk te maken moeten de frequentierechten van Nederland aangepast worden. Hiervoor is internationale frequentiecoördinatie noodzakelijk. Ook de rechten van onze buurlanden zullen aangepast moeten worden om storingen te voorkomen. Voorzien wordt dat op deze wijze spectrum vrij komt dat gefaseerd in gebruik genomen kan worden, afhankelijk van het verloop van het internationale coördinatieproces.

Voor lokale digitale radio is voorzien dat de definitieve resultaten van de coördinatie van de voor deze partijen gereserveerde laag 6 in 2022 gereed zijn. Binnen de Taskforce Radio is afgesproken om, vooruitlopend op deze definitieve resultaten, laag 6 (of gedeeltes daarvan)2 tijdelijk uit te geven tot 1 september 2022. Daarna volgt de definitieve uitgifte van deze laag. Door de tijdelijke uitgifte wordt bewerkstelligd dat lokale partijen, zowel commerciële als publieke, op korte termijn al gebruik kunnen gaan maken van DAB+ en niet hoeven te wachten op de uitkomsten van de internationale onderhandelingen en de definitieve uitgifte na augustus 2022. Het uitgeven van laag 6 (of gedeeltes daarvan) vooruitlopend op de definitieve resultaten van de internationale frequentiecoördinatie heeft wel als consequentie dat het onzeker is of hetgeen nu aan frequentierechten wordt uitgegeven, overeenstemt met het uiteindelijke resultaat van de onderhandelingen. Er is daarom gekozen voor een tijdelijke uitgifte onder lichte voorwaarden tot en met uiterlijk 31 augustus 2022. Na deze termijn zal de beschikbare frequentieruimte opnieuw worden uitgegeven onder nieuwe voorwaarden.

3. Aantal programma’s binnen de multiplex

Binnen de DAB+-standaard kan gekozen worden tussen varianten met een verschillende robuustheid van het uit te zenden signaal. Waarbij bij de keuze voor een robuuster signaal er minder bits overblijven voor het verzenden van programma’s, maar ook minder zendvermogen nodig is voor een gelijkblijvend verzorgingsgebied. Dit houdt de kosten voor de aanleg en exploitatie van een DAB+-netwerk relatief laag.

Voor de inrichting van DAB+ laag 6 is er, gezien de draagkracht van de te voorziene vergunninghouders, naar gestreefd de investeringen in een DAB-netwerk zo laag mogelijk te houden. Er is daarom voor gekozen om de meest robuuste codering (FEC code 1A) als uitgangspunt te nemen. Bij de meest robuuste DAB+variant is er 576 kb/s beschikbaar voor het verzenden van radioprogramma’s. Uitgaande van een minimale bitrate van 48kb/s per programma, betekent dit dat er 12 programma’s passen in een multiplex. Ook andere keuzes waren mogelijk geweest, er is echter voor de tijdelijke uitgifte van DAB+ laag 6 gekozen voor een maximum van 12 programmakanalen in een multiplex. Reden hiervoor is om zoveel mogelijk ruimte te bieden voor zowel publieke als commerciële partijen. Uitgaande van een birate van minimaal 48 kb/s geeft dit de mogelijkheid om de investeringen zo laag mogelijk te houden.

Partijen kunnen echter ook kiezen voor het gebruik van een bitrate van 96 kb/s per programma in combinatie met een maar minder robuuste DAB+variant. De vergunning laat hiervoor ruimte. Dit zal echter meer investeringen vergen. De samenwerkende vergunninghouders kunnen hier zelf een keuze in maken.

4. Wijzigingen Regeling aanvraagprocedure bij verlening op volgorde van binnenkomst

Algemeen

In het Nationaal Frequentieplan 2014 is bepaald dat de frequentieruimte in laag 6 die beschikbaar is voor commerciële media-instellingen, wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen als bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, onderdeel a, van de Telecommunicatiewet. Voor de motivering van de keuze voor deze wijze van verdelen wordt verwezen naar de toelichting bij de wijziging van het Nationaal Frequentieplan 2014 die met deze wijzigingsregeling samenhangt en deze wijze van verdelen mogelijk maakt.3 De keuze voor deze wijze van verdelen is in dit specifieke geval mede ingegeven door de korte termijn waarin partijen gebruik kunnen maken van deze tijdelijke frequenties. Doel van deze wijze van uitgifte is om partijen zo min mogelijk te belasten.

In de Regeling aanvraagprocedure bij verlening op volgorde van binnenkomst zijn algemene (hoofdstuk 2) en meer specifieke (hoofdstuk 3 en 3a) voorschriften gesteld voor de verdeling van vergunningen voor frequentieruimte op volgorde van binnenkomst. Voor de verdeling van de frequentieruimte in laag 6 voorziet deze wijzigingsregeling in enkele specifieke voorschriften. Hierbij is aangesloten bij de voorschriften voor de recente verdeling van vergunningen voor laagvermogen middengolf.4

Toelatingscriteria voor verdeling laag 6

In hoofdstuk 3, paragraaf 3, waren al enkele voorschriften (toelatingscriteria) gesteld voor de verdeling van vergunningen voor laagvermogen middengolfomroep. Zo voorzien de artikelen 6a en 6b in voorschriften met betrekking tot de bepaling van de volgorde van binnenkomst: voor de bepaling van de volgorde geldt het moment dat de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften. Als twee of meer aanvragen op hetzelfde tijdstip aan de wettelijke voorschriften voldoen, wordt de onderlinge volgorde bepaald door loting. Daarnaast is in artikel 6d bepaald dat vergunningen slechts worden verleend aan aanvragers die beschikken over toestemming van het Commissariaat voor de Media voor het verzorgen van een commerciële omroepdienst.

Met deze wijzigingsregeling is een nieuwe paragraaf 3a toegevoegd aan hoofdstuk 3, waarin door middel van het nieuwe artikel 6e de hiervoor genoemde voorschriften voor de verdeling van vergunningen voor laagvermogen middengolf grotendeels van overeenkomstige toepassing zijn verklaard op de verdeling van vergunningen voor commerciële digitale radio-omroep in laag 6. Ten opzichte van de toelatingscriteria voor laagvermogen middengolf is het enige verschil de adressering van de aanvraag. Daarnaast is in het nieuwe artikel 6f bepaald dat aanvragen pas kunnen worden ingediend vanaf een door de minister te bepalen tijdstip en dat voor aanvragen die binnen 4 weken na dit tijdstip worden ingediend ten hoogste één vergunning per allotment wordt verleend per rechtspersoon. Hiermee wordt bewerkstelligd dat er een duidelijk moment is vanaf wanneer aanvragen kunnen worden ingediend, zodat alle aanvragers een gelijke kans maken bij de verdeling op volgorde van binnenkomst. Tot slot wordt voorkomen dat één of enkele aanvragers meteen een grote hoeveelheid frequentieruimte aanvragen, waardoor andere partijen minder kans hebben om voor een vergunning in aanmerking te komen. Na 4 weken krijgen partijen de mogelijkheid om, met een nieuwe aanvraag, resterende beschikbare frequentieruimte te verkrijgen.

5. Wijzigingen Regeling extra vergunningen publieke mediadienst

Algemeen

Op grond van artikel 3.7, eerste lid, van de Telecommunicatiewet, moet een zogenoemd minimumpakket aan vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte worden verleend aan publieke media-instellingen. Artikel 3.8 van de Telecommunicatiewet voorziet in een grondslag voor de minister om, in overeenstemming met de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, bij ministeriële regeling regels te stellen met betrekking tot de verlening van extra vergunningen aan publieke media-instellingen, in aanvulling op het minimumpakket, bedoeld in artikel 3.7 van de Telecommunicatiewet.

In de Regeling extra vergunningen publieke mediadienst waren al regels gesteld met betrekking tot het verlenen van extra vergunningen aan de Stichting Nederlandse Publieke Omroep (NPO) (landelijk), regionale publieke media-instellingen (RPO), en lokale publieke media-instellingen in de gemeenten Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht. Dit betekende dat aan deze partijen al extra vergunningen konden worden, en waren, verleend. De vergunningen voor de NPO en RPO zijn verleend in het belang van de omschakeling van analoge radio-omroep naar digitale radio-omroep.

Extra vergunningen voor lokale publieke media-instellingen in laag 6

Zoals aangekondigd in de eerder genoemde Kamerbrief van 1 april 2019, is beoogd laag 6 tijdelijk te verdelen onder zowel commerciële als lokale publieke media-instellingen. Omdat deze frequentieruimte in laag 6 aanvullend is aan het minimumpakket bedoeld in artikel 3.7 van de Telecommunicatiewet, moet hiervoor bij ministeriële regeling in regels worden voorzien. Deze wijzigingsregeling strekt hiertoe en voorziet hiervoor in een nieuw artikel 3a, met regels voor de verlening van extra vergunningen aan lokale publieke media-instellingen voor een bepaalde hoeveelheid frequentieruimte in laag 6.

Aangezien de tijdelijk uit te geven frequentieruimte bestaat uit een gedeelte van een hele laag, is het niet wenselijk om deze laag alleen uit te geven aan de lokale publieke omroep. Te meer niet nu er voldoende commerciële partijen zijn die hebben aangegeven interesse te hebben in toetreding tot deze markt. Om dit mogelijk te maken, is ervoor gekozen een evenwichtige verdeling te maken tussen lokale publieke en commerciële omroepen. Vanuit technische overwegingen is ervoor gekozen om twaalf programmakanalen per allotment beschikbaar te stellen. Daarvan is aanvankelijk in totaal de helft (zes twaalfde deel) beschikbaar voor lokale publieke media-instellingen, met maximaal één twaalfde deel per publieke media-instelling. De overige zes programmakanalen zijn beschikbaar voor commerciële omroepen. Vanaf een door de minister te bepalen tijdstip zal de scheiding vervallen tussen de capaciteit waarvoor lokale publieke omroepen en commerciële omroepen een vergunning aan kunnen vragen, en kunnen zowel lokale publieke als commerciële partijen een vergunning voor de resterende frequentieruimte aanvragen. Hiermee wordt voorkomen dat eventueel resterende frequentieruimte door de scheiding onnodig ongebruikt moet blijven.

Voor de goede orde wordt in dit kader opgemerkt dat een lokale publieke omroep na het door de minister te bepalen tijdstip voorrang heeft op een commerciële omroep ten aanzien van frequentieruimte die op dat moment nog in een allotment resteert. Dit betekent dat wanneer zowel één of meer lokale publieke omroepen als één of meer commerciële omroepen na het door de minister te bepalen tijdstip een aanvraag doet om een vergunning in een bepaald allotment en er niet voldoende capaciteit beschikbaar is om aan beiden een vergunning te verlenen, de vergunning of vergunningen eerst met voorrang zullen worden verleend aan de lokale publieke omroepen.

6. Consultatie

Algemeen

Een ontwerp van deze wijzigingsregeling is van 22 oktober 2019 tot en met 3 december 2019 geconsulteerd op www.internetconsultatie.nl. Hierna wordt op de ingekomen zienswijzen ingegaan. Daarbij wordt opgemerkt dat, hoewel er veel reacties zijn binnengekomen, de reacties vaak dezelfde elementen bevatten. De reacties zijn onder te verdelen in twee soorten respondenten; reacties die ingediend zijn door commerciële partijen en reacties die zijn ingediend door publieke partijen.

Een respondent heeft de vraag gesteld of in DAB+ laag 6 ruimte kan worden geboden aan evenementenradio. Op dit moment wordt daar met de wijzigingsregeling niet in voorzien. Dit om zoveel mogelijk publieke en commerciële omroepen de kans te geven om een vergunning te verkrijgen. De wens wordt ter afweging meegenomen in de definitieve verdeling van DAB+ laag 6. Overigens laat deze verdeling de ruimte om in die allotments waar capaciteit over is, die niet is vergund, afspraken te maken over het gebruik van deze niet vergunde restcapaciteit. Het zijn wel slechts de vergunninghouders die deze ruimte kunnen gebruiken. Deze niet vergunde restcapaciteit wordt naar rato over de vergunninghouders binnen een allotment verdeeld. Mocht de niet vergunde restcapaciteit alsnog vergund worden, dan mogen de bestaande vergunninghouders dat deel van de restcapaciteit niet meer gebruiken.

Verdeling vergunningen tussen lokale publieke omroepen en commerciële omroepen in relatie tot het zogenoemde voorrangsrecht van lokale publieke omroepen

Een grote hoeveelheid respondenten heeft opmerkingen gemaakt over een inbreuk die met deze wijzigingsregeling zou worden gemaakt op het zogenoemde voorrangsrecht van (lokale) publieke omroepen. Deze respondenten stellen dat de verdeling van de beschikbare frequentieruimte in laag 6 tussen regionale publieke omroepen en commerciële omroepen (50/50) onrechtmatig is. Alle beschikbare vergunningen in laag 6 zouden volgens deze respondenten eerst – met voorrang – moeten worden verleend aan lokale publieke omroepen die een vergunning hebben aangevraagd. Commerciële omroepen, betogen deze respondenten, zouden pas in aanmerking moeten komen voor frequentieruimte die resteert nadat de vergunningverlening aan lokale publieke omroepen heeft plaatsgevonden. Hierover wordt het volgende opgemerkt.

De werking en de omvang van het zogenoemde voorrangsrecht volgen uit de artikelen 3.6, 3.7 en 3.8 van de Telecommunicatiewet. Op grond van artikel 3.6, eerste lid, van de Telecommunicatiewet, worden op aanvraag in bepaalde, in het NFP hiervoor specifiek bestemde frequentiebanden vergunningen verleend aan, kort gezegd, de landelijke, regionale en lokale publieke omroepen. Op grond van het tweede lid van artikel 3.6 van de Telecommunicatiewet worden deze vergunningen verleend zonder toepassing van de procedures, bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, van de Telecommunicatiewet. Dit is de werking van het voorrangsrecht. Materieel komt dit erop neer dat vergunningen in deze frequentiebanden, waar beschikbaar, op aanvraag automatisch worden verleend aan landelijke, regionale en lokale publieke omroepen. Hiermee is beoogd dat vergunningen voor publieke omroep niet met dezelfde procedures worden verdeeld als vergunningen voor commerciële omroep, en dat andere aanvragers dan publieke omroepen niet aanmerking komen voor vergunningen die zijn bestemd voor publieke omroep.5

De omvang van het voorrangsrecht volgt uit de artikelen 3.7 en 3.8 van de Telecommunicatiewet. In artikel 3.7 van de Telecommunicatiewet is, kort gezegd, bepaald hoeveel vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte ten minste aan de verschillende publieke omroepen moeten worden verleend en hoeveel bereik dergelijke vergunningen ten minste moeten hebben. Dit wordt ook wel het minimumpakket genoemd. In het geval van lokale publieke omroepen bestaat dit minimumpakket, op grond van artikel 3.7, eerste lid, onderdeel d, van de Telecommunicatiewet, uit ten minste één vergunning per lokale publieke omroep met een bereik dat ten minste gelijk is aan het verzorgingsgebied van de betreffende lokale publieke omroep (in de praktijk: de betreffende gemeente). Op dit moment beschikken de lokale publieke omroepen al over de vergunningen waarop zij, gelet op het minimumpakket, recht hebben.

Op grond van artikel 3.8 van de Telecommunicatiewet kan de Minister van Economische Zaken en Klimaat, in overeenstemming met de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, evenwel besluiten om extra vergunningen beschikbaar te stellen voor publieke omroepen, bovenop het hiervoor beschreven minimumpakket. De verdeling van deze vergunningen vindt vervolgens, ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef, en tweede lid, van de Telecommunicatiewet, ook plaats zonder toepassing van één van de procedures, bedoeld in artikel 3.10, eerste lid van de Telecommunicatiewet.

Dit betekent dat publieke omroepen ook een voorrangsrecht hebben ten aanzien van de extra vergunningen voor zover die eventueel op grond van artikel 3.8 van de Telecommunicatiewet voor hen beschikbaar zijn gesteld.

Het is dus aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat om, in overeenstemming met de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, te bepalen of, en zo ja hoeveel extra vergunningen beschikbaar worden gesteld voor lokale publieke omroepen, bovenop het minimumpakket. Uit de artikelen 3.6, 3.7 en 3.8 van de Telecommunicatiewet volgt géén verplichting om álle capaciteit in laag 6 beschikbaar te stellen voor de lokale publieke omroepen en om hen voorrang te geven op alle capaciteit. Gelet op de in paragraaf 5 beschreven afwegingen, is ervoor gekozen om aanvankelijk slechts zes twaalfde deel van de capaciteit beschikbaar te stellen voor het verlenen van extra vergunningen aan lokale publieke omroepen. Dit is niet in strijd met het voorrangsrecht van lokale publieke omroepen, omdat dat voorrangsrecht alleen geldt voor zover extra frequentieruimte ter beschikking is gesteld krachtens artikel 3.8 van de Telecommunicatiewet.

In de consultatieversie van deze regeling was in artikel 3a, derde lid, bepaald dat de extra vergunningen voor lokale publieke omroepen worden verleend op volgorde van binnenkomst van de aanvragen. Hiermee was niet beoogd om lokale publieke omroepen aan dezelfde procedure mee te laten doen als de commerciële omroepen, maar om de verdeling tussen verschillende lokale publieke omroepen onderling ordentelijk te laten verlopen, indien in een bepaald allotment onverhoeds onvoldoende vergunningen beschikbaar zijn voor alle lokale publieke omroepen die in het betreffende allotment actief zijn. Om verwarring te voorkomen, is artikel 3a, derde lid, verduidelijkt om uit te drukken dat het gaat om verdeling op volgorde van binnenkomst tussen lokale publieke omroepen onderling. Ten overvloede wordt opgemerkt dat artikel 3a, derde lid, van de Regeling extra vergunningen publieke mediadienst, van toepassing is zowel vóór als na het door de minister te bepalen moment waarop eventueel resterende frequentieruimte ook beschikbaar wordt gesteld voor lokale publieke omroepen.

Aantal programma’s binnen de multiplex

Een aantal respondenten heeft opmerkingen gemaakt over de keuze voor 12 programmakanalen per allotment. Sommige respondenten geven aan dat er meerdere programmakanalen per allotment mogelijk en wenselijk zijn. In de meeste gevallen 18, wat overeenkomt met DAB+ laag 4 die vergund is aan niet-landelijke vergunninghouders. Anderen daarentegen geven aan dat het belangrijk is om het lokale karakter te benadrukken en dat er zeker niet meer programmakanalen in moeten of dat er aangesloten zou moeten worden bij het eerder uitgevoerde experiment, waarbij maar 9 programmakanalen per allotment waren toegestaan.

Voor de inrichting van DAB+ laag 6 is er, gezien de draagkracht van de te voorziene vergunninghouders, naar gestreefd de investeringen in een DAB-netwerk zo laag mogelijk te houden. Er is daarom voor gekozen om de meest robuuste codering (FEC code 1A) als uitgangspunt te nemen. De meest robuuste codering gaat samen met de laagst mogelijke investering. Uitgaande van een gangbare kwaliteit van 64 kb/s per programma is er dan in ieder geval ruimte voor 9 programmakanalen in een multiplex. Er is echter voor de tijdelijke uitgifte van DAB+ laag 6 gekozen voor een maximum van 12 programmakanalen in een multiplex. Bij meer dan 9 programmakanalen in een multiplex en een minimale kwaliteit van 64 kb/s vereist dit het toepassen van een minder robuuste codering. Om dezelfde verzorging als bij een robuuste codering (FEC code 1A) te realiseren zijn er dan extra investeringen nodig.

Naar aanleiding van de consultatie is echter besloten om in de conceptvergunning de verplichting voor een minimale bitrate voor een programma te verlagen van 64 kb/s naar 48 kb/s en deze zo gelijk te trekken met de vergunningsverplichting voor landelijke en niet-landelijke omroepen. Bij de meest robuuste codering (FEC code 1A) kunnen er dan met deze bitrate ook 12 programmakanalen in een multiplex. De vergunninghouders worden daarmee, in tegenstelling tot een bitrate van 64 kb/s, bij meer dan 9 programmakanalen, niet meer gedwongen tot het doen van extra investeringen.

Ten slotte maakt een maximum van 12 programmakanalen in een multiplex meten een gangbare codering rate (FEC code 3A,), die bijvoorbeeld ook in DAB-lagen 2 en 4 worden toegepast, een bitrate van 96 kb/s mogelijk.

Gezondheidsrisico´s uitzenden via DAB

Eén van de respondenten heeft aangegeven dat het uitzenden via DAB gezondheidsrisico’s met zich mee kan brengen en dat nader onderzoek nodig is. Hierover kan het volgende opgemerkt worden. De onafhankelijke Nederlandse Gezondheidsraad en Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) geven aan dat er geen negatieve gezondheidseffecten zijn door elektromagnetische velden (EMV) van apparatuur met antennes en van zendmasten, indien de blootstellinglimieten niet worden overschreden. Die limieten zijn opgesteld door een onafhankelijke groep internationale wetenschappers, namelijk de Internationale Commissie voor Bescherming tegen Niet-Ioniserende Straling (ICNIRP). Nederland hanteert deze ICNIRP-limieten die beschermen tegen te veel opwarming door de energie van antennesignalen. Deze limieten bevatten uit voorzorg een ruime veiligheidsmarge om ook rekening te houden met kinderen en mensen met een zwakke gezondheid.

Agentschap Telecom is de toezichthouder en doet regelmatig metingen naar de elektromagnetische straling. De ICNIRP-limieten gelden ook voor de frequenties die gebruikt worden bij DAB en is daarom als waarde voor een maximale veldsterkte die gebruikt mag worden, opgenomen in alle omroepvergunningen.

De totale veldsterkte afkomstig van alle EMV-bronnen om ons heen mag niet te hoog zijn. In de meeste gevallen meet het agentschap waarden die ver beneden de limieten liggen. Deze metingen zijn openbaar en staan op de op de webpagina van het Antennebureau, onder het kopje: resultaten metingen straling antennes.

Ten overvloede

Een aantal respondenten heeft opmerkingen dan wel vragen gesteld die buiten de scope vallen van deze regeling. Aangezien een reactie op deze opmerkingen en een antwoord op de gestelde vragen kan bijdragen aan een beter begrip van de regeling wordt hierover het volgende opgemerkt.

Eén van de respondenten heeft de wens uitgesproken om de samenwerkingsovereenkomsten te laten beheren door de NLPO. Vergunninghouders hebben op grond van hun vergunning de verplichting om binnen hun allotment een samenwerkingsovereenkomst te sluiten met de overige vergunninghouders in dat allotment. Als vergunninghouders hiervoor de NLPO willen inschakelen dan kunnen zij dit regelen via het civiele recht (bijvoorbeeld door middel van een machtiging aan de NLPO). Dit is echter iets wat de partijen binnen een samenwerkingsovereenkomst zelf moeten regelen en wat niet opgelegd kan worden via de weg van de regeling

Eén andere respondent heeft in dat verband aangegeven dat ervoor gekozen wordt om na verkrijging van een vergunning zelf het netwerk op te bouwen en uit te rollen binnen het gewenste allotment. Dat staat deze respondent, samen met andere verkrijgers van DAB+ laag 6 vergunningen in dat allotment, natuurlijk vrij. Uiteraard moet steeds wel aan de verplichtingen van de vergunning worden voldaan.

Een tweetal respondenten geeft om verschillende redenen aan dat de geconsulteerde regeling onvoldoende rekening houdt met de calamiteitenfunctie van de lokale publieke omroepen. Hierover kan worden opgemerkt dat de calamiteitenfunctionaliteit zoals deze in het geval van FM-radio bij de Regionale Publieke Omroepen is belegd, niet ook bij digitale radio-omroep is belegd. Dit laat onverlet dat Regionale Publieke Omroepen en Lokale Publieke Omroepen hierover aanvullende afspraken kunnen maken.

Een respondent geeft aan van mening te zijn dat een partij maximaal in 1 of 2 allotments mag deelnemen om te voorkomen dat er een landelijk netwerk kan ontstaan. Ter aanvulling hierop geeft deze respondent mee dat het wellicht goed is om te regelen dat slechts 30% bereik behaald mag worden met vergunningen uit laag 6. Dit sluit dan aan bij de huidige Regeling aanwijzing en gebruik frequentieruimte commerciële radio 2003 waarin dit geregeld is voor de niet-landelijke partijen. Opgemerkt wordt dat het bij deze uitgifte van laag 6 gaat om een tijdelijke regeling. Het staat nog niet vast hoe de definitieve uitgifte eruit komt te zien en wat voor vereisten daarvoor gaan gelden. Het lijkt dan ook prematuur om nu al te willen regelen dat er een afgescheiden lokale markt moet komen. Overigens wordt opgemerkt dat bij deze tijdelijke verdeling met de beschikbare 22 allotments geen landelijke laag gecreëerd kan worden.

7. Regeldruk

De wijziging van de Regeling aanvraagprocedure bij verlening op volgorde van binnenkomst brengt administratieve lasten met zich. De geïnteresseerde partijen zullen een aanvraag moeten indienen, willen zij in aanmerking kunnen komen voor een vergunning. De aanvrager dient bij zijn aanvraag de nodige gegevens te overleggen. Deze gegevens dienen ertoe om te toetsen of de aanvrager voldoet aan de in de regeling gestelde eisen.

Een algemeen geldend uitgangspunt voor regelgeving is dat de uit regelgeving voortvloeiende administratieve lasten voor het bedrijfsleven zo beperkt mogelijk moeten worden gehouden. Tegen deze achtergrond is er voor deze tijdelijke verdeling aangesloten bij de procedure op volgorde van binnenkomst. De hoogte van deze administratieve lasten is in dit geval moeilijk te kwantificeren aangezien deze afhankelijk is van het aantal aanvragen dat bij Agentschap Telecom wordt ingediend. In 2017 zijn er 23 experimenten uitgevoerd door lokale digitale radio-omroepen. Voor de tijdelijke verdeling wordt daarom uitgegaan van eenzelfde aantal van ongeveer 20 belangstellenden.

Vergunningaanvragen kunnen worden gedaan door middel van een elektronisch formulier op de website van Agentschap Telecom, zodat dit de aanvrager weinig tijd kost. Ingeschat wordt dat men per aanvraag 30 minuten daaraan besteedt. In totaal is dit voor 2020 te becijferen op 10 uur aan administratieve lasten, wat uitgaande van een gemiddeld uurtarief van 37 euro correspondeert met 370 euro (middelbaar uitvoerend-technisch opgeleid personeel). In de twee daarop volgende jaren worden slechts een gering aantal extra aanvragen verwacht. De totale administratieve lasten zullen tot 1 september 2022 dan lager zijn.

8. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Hiermee is afgeweken van het beleid van vaste verandermomenten en de minimuminvoeringstermijn van twee maanden, omdat het, gelet op de tijdelijkheid, van belang is de frequentieruimte in laag 6 zo snel mogelijk beschikbaar te stellen voor lokale publieke omroepen en commerciële omroepen. Dit voorkomt aanmerkelijke ongewenste private nadelen.

Gelijktijdig met de publicatie van de Regeling zal door het Agentschap een besluit in de Staatscourant worden gepubliceerd waarmee het tijdstip wordt bepaald vanaf wanneer aanvragen kunnen worden ingediend. Dit wordt ook bekend gemaakt op de website van Agentschap Telecom. Op de site is dan ook te vinden hoe een aanvraag kan worden ingediend en welke gegevens daarvoor moeten worden overlegd.

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer


X Noot
1

Kamerstukken II 2018/19, 24 095, nr. 463.

X Noot
2

Alleen frequenties waarvoor Nederland al frequentierechten heeft of frequenties waarvan de buurlanden hebben ingestemd dat zij tijdelijk in gebruik genomen kunnen worden, worden tijdelijk uitgegeven vooruitlopend op de definitieve resultaten van het internationale coördinatieproces.

X Noot
3

De NFP-wijziging wordt gelijktijdig met deze regeling gepubliceerd.

X Noot
4

Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat van 4 februari 2019, nr. WJZ/ 18274088, tot wijziging van de Regeling aanvraag- en veilingprocedure teruggekomen niet-landelijke commerciële FM-vergunningen 2017 ter verbetering van de veilingprocedure, en tot wijziging van de Regeling aanvraagprocedure bij verlening op volgorde van binnenkomst in verband met het voorzien in toelatingscriteria voor de verdeling van frequentieruimte voor laagvermogen middengolfomroep, Stcrt. 2019, 6800.

X Noot
5

Kamerstukken II 2007/08, 31 412, nr. 3, onder II.

Naar boven