Regeling van de Minister van Justitie en Veiligheid van 17 december 2020, nr 3146111, houdende een eenmalige specifieke uitkering voor gemeenten in verband met de ondersteuning van de toezichts- en handhavingstaak door tijdelijke arbeidskrachten (Regeling specifieke uitkering tijdelijke ondersteuning toezicht en handhaving)

De Minister van Justitie en Veiligheid

Gelet op artikel 17, vijfde lid, van de Financiële Verhoudingswet;

Besluit:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

minister:

Minister van Justitie en Veiligheid.

Artikel 2 Specifieke uitkering

De minister kan op aanvraag aan een gemeente eenmalig een specifieke uitkering verstrekken ter bestrijding van de kosten die gemaakt worden voor het in dienst nemen van werknemers en voor de inhuur van ter beschikking gestelde arbeidskrachten om tijdelijk een deel van de toezicht- en handhavingstaken uit te voeren en daaraan rechtstreeks ondersteuning te bieden.

Artikel 3 Hoogte specifieke uitkering

De specifieke uitkering bedraagt ten hoogste het bedrag inclusief BTW, bij die gemeente opgenomen in de bijlage. Artikel 4:25, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4 Aanvraag

  • 1. Een aanvraag bevat in ieder geval:

    • a. de naam van de gemeente;

    • b. de hoogte van de aangevraagde specifieke uitkering;

    • c. het IBAN-nummer waarop het bedrag kan worden overgemaakt.

  • 2. De aanvraag ziet op de kosten die gemaakt zijn of gemaakt worden in de periode van 15 december 2020 tot en met 30 juni 2021.

  • 3. De aanvraag wordt uiterlijk op 30 juni 2021 ingediend, met gebruikmaking van door de minister ter beschikking gesteld digitaal aanvraagformulier.

Artikel 5 Verlening en bevoorschotting

  • 1. De minister besluit over de aanvraag binnen dertien weken na ontvangst ervan.

  • 2. De minister verstrekt een voorschot van 100% van de specifieke uitkering.

Artikel 6 Voor vergoeding in aanmerking komende kosten

  • 1. De uitkering wordt alleen verstrekt ter bekostiging van de over de periode van 15 december 2020 tot en met 30 juni 2021:

    • a. verschuldigde loonkosten van werknemers en arbeidskrachten als bedoeld in artikel 2, tot een maximum van 120% van het wettelijk minimumloon per arbeidskracht;

    • b. verschuldigd vakantiegeld, verschuldigde pensioenafdrachten en sociale zekerheidslasten, in verband met de loonkosten, bedoeld onder a; en

    • c. verschuldigde BTW, voor zover deze verschuldigd is over de kosten bedoeld onder a en b;

  • 2. Op grond van deze regeling wordt geen uitkering verstrekt voor:

    • a. kosten voor activiteiten waarvan redelijkerwijs aangenomen moet worden dat deze geen bijdrage leveren aan het doel, bedoeld in artikel 2;

    • b. kosten voor activiteiten waarvoor reeds een specifieke uitkering of een andere financiële bijdrage door het Rijk is verstrekt;

    • c. voor de kosten van activiteiten waarvoor op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968 recht op aftrek van omzetbelasting bestaat, dan wel recht bestaat op compensatie op grond van de Wet op het btw-compensatiefonds;

    • d. kosten voor verplichtingen die zijn aangegaan voor 15 december 2020.

Artikel 7 Verantwoording

  • 1. De gemeente legt aan de minister verantwoording af over de besteding van de specifieke uitkering op de wijze, bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

  • 2. De gemeente voert alleen daadwerkelijk gemaakte kosten op voor de financiële verantwoording.

  • 3. Indien de verantwoording, bedoeld in het eerste lid, naar het oordeel van de minister onvoldoende informatie bevat over de gedane uitgaven, stelt de minister binnen acht weken na de ontvangst van die verantwoording de gemeente binnen een door hem gestelde termijn in de gelegenheid die verantwoording aan te vullen.

  • 4. De gemeenten nemen de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie in acht bij de besteding van de specifieke uitkering.

Artikel 8 Vaststelling en terugvordering

  • 1. De minister stelt de uitkering vast binnen zesentwintig weken na de ontvangst van de in artikel 7, eerste lid, genoemde verantwoording, respectievelijk van de in het derde lid van dat artikel genoemde aanvulling.

  • 2. De minister stelt de uitkering overeenkomstig de verstrekking vast, tenzij:

    • a. de uitkering niet of niet volledig is besteed aan de kosten, bedoeld in artikel 6, eerste lid;

    • b. de gemeente waaraan de uitkering is verleend niet heeft voldaan aan de aan de uitkering verbonden verplichtingen;

    • c. de gemeente onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot een specifieke uitkering zou hebben geleid, of

    • d. de verlening van de uitkering onjuist was en de gemeente waaraan de uitkering is verleend dit wist of behoorde te weten.

  • 3. De minister kan onverschuldigd betaalde bedragen terugvorderen.

Artikel 9 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 10 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling specifieke uitkering tijdelijke ondersteuning toezicht en handhaving.

De regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 17 december 2020

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

BIJLAGE BEHOREND BIJ ARTIKEL 3

Gemeente

Aantal inwoners

Beschikkingsbedrag

Schiermonnikoog

947

€ 31.136,26

Vlieland

1.155

€ 31.732,64

Rozendaal

1.704

€ 33.306,71

Ameland

3.716

€ 39.075,46

Terschelling

4.888

€ 42.435,79

Renswoude

5.444

€ 44.029,93

Baarle-Nassau

6.859

€ 48.086,98

Noord-Beveland

7.392

€ 49.615,18

Mook en Middelaar

7.847

€ 50.919,75

Zoeterwoude

8.605

€ 53.093,06

Eemnes

9.247

€ 54.933,78

Loppersum

9.537

€ 55.765,26

Oostzaan

9.735

€ 56.332,96

Scherpenzeel

9.880

€ 56.748,70

Beemster

10.022

€ 57.155,84

Vaals

10.105

€ 57.393,82

Alphen-Chaam

10.203

€ 57.674,80

Oudewater

10.230

€ 57.752,21

Simpelveld

10.555

€ 58.684,04

Boekel

10.785

€ 59.343,49

Mill en Sint Hubert

10.939

€ 59.785,04

Doesburg

11.077

€ 60.180,71

Laren (NH.)

11.280

€ 60.762,74

Landsmeer

11.491

€ 61.367,72

Blaricum

11.540

€ 61.508,21

Appingedam

11.642

€ 61.800,66

Sint Anthonis

11.664

€ 61.863,74

Opmeer

11.836

€ 62.356,89

Pekela

12.196

€ 63.389,07

Hattem

12.209

€ 63.426,35

Grave

12.436

€ 64.077,19

Voerendaal

12.475

€ 64.189,01

Kapelle

12.695

€ 64.819,79

Bergen (L.)

13.085

€ 65.937,99

Reusel-De Mierden

13.112

€ 66.015,40

Woudenberg

13.362

€ 66.732,19

Beesel

13.482

€ 67.076,25

Texel

13.575

€ 67.342,90

Uitgeest

13.666

€ 67.603,81

Montfoort

13.917

€ 68.323,47

Ouder-Amstel

14.026

€ 68.636,00

Gulpen-Wittem

14.171

€ 69.051,74

Haaren

14.370

€ 69.622,30

Lopik

14.467

€ 69.900,42

Westvoorne

14.731

€ 70.657,35

Westervoort

14.971

€ 71.345,47

Bunnik

15.191

€ 71.976,25

Hilvarenbeek

15.518

€ 72.913,82

Harlingen

15.722

€ 73.498,72

Landerd

15.730

€ 73.521,66

Beek (L.)

15.865

€ 73.908,72

Heeze-Leende

16.152

€ 74.731,60

Wormerland

16.270

€ 75.069,93

Valkenburg aan de Geul

16.367

€ 75.348,04

Heumen

16.454

€ 75.597,49

Asten

16.721

€ 76.363,02

Gennep

16.921

€ 76.936,46

Nederweert

17.019

€ 77.217,44

Zandvoort

17.116

€ 77.495,55

Staphorst

17.145

€ 77.578,70

Brielle

17.271

€ 77.939,97

Son en Breugel

17.322

€ 78.086,19

Waterland

17.424

€ 78.378,64

Waalre

17.456

€ 78.470,39

Ommen

18.009

€ 80.055,94

Olst-Wijhe

18.252

€ 80.752,66

Hardinxveld-Giessendam

18.295

€ 80.875,95

Heerde

18.589

€ 81.718,90

Enkhuizen

18.591

€ 81.724,63

Bergeijk

18.635

€ 81.850,79

Oirschot

18.714

€ 82.077,29

Meerssen

18.828

€ 82.404,15

Dantumadiel

18.922

€ 82.673,67

Druten

18.926

€ 82.685,13

Eersel

19.313

€ 83.794,73

West Maas en Waal

19.324

€ 83.826,27

Midden-Delfland

19.341

€ 83.875,01

Someren

19.368

€ 83.952,42

Westerveld

19.460

€ 84.216,20

Drechterland

19.719

€ 84.958,80

Weesp

19.738

€ 85.013,28

Rhenen

20.119

€ 86.105,67

Alblasserdam

20.165

€ 86.237,56

Bladel

20.390

€ 86.882,67

Roerdalen

20.574

€ 87.410,23

Brummen

20.726

€ 87.846,04

Urk

21.031

€ 88.720,53

Cranendonck

21.138

€ 89.027,32

Tubbergen

21.275

€ 89.420,12

Geertruidenberg

21.544

€ 90.191,39

Stede Broec

21.726

€ 90.713,21

Zundert

21.829

€ 91.008,53

Bunschoten

21.866

€ 91.114,62

Woensdrecht

21.876

€ 91.143,29

Veere

21.880

€ 91.154,76

Hillegom

22.209

€ 92.098,06

Laarbeek

22.523

€ 92.998,35

Zeewolde

22.653

€ 93.371,08

Losser

22.683

€ 93.457,10

Zwartewaterland

22.685

€ 93.462,83

Reimerswaal

22.730

€ 93.591,85

Borsele

22.739

€ 93.617,66

Koggenland

22.749

€ 93.646,33

Rucphen

22.878

€ 94.016,20

Lisse

22.955

€ 94.236,97

Elburg

23.161

€ 94.827,60

Sluis

23.210

€ 94.968,10

Borne

23.312

€ 95.260,55

Nuenen, Gerwen en Nederwetten

23.383

€ 95.464,12

Loon op Zand

23.408

€ 95.535,80

Bloemendaal

23.571

€ 96.003,14

Oldebroek

23.646

€ 96.218,18

Goirle

23.904

€ 96.957,91

Wijk bij Duurstede

23.914

€ 96.986,58

Maasgouw

23.965

€ 97.132,81

Heiloo

23.968

€ 97.141,41

Putten

24.112

€ 97.554,28

Haaksbergen

24.311

€ 98.124,85

De Wolden

24.330

€ 98.179,33

Neder-Betuwe

24.339

€ 98.205,13

Wijdemeren

24.358

€ 98.259,61

Steenbergen

24.416

€ 98.425,90

Wierden

24.446

€ 98.511,92

Voorst

24.552

€ 98.815,84

Delfzijl

24.678

€ 99.177,10

Oegstgeest

24.840

€ 99.641,59

Baarn

24.868

€ 99.721,87

Stein (L.)

25.007

€ 100.120,40

Maasdriel

25.030

€ 100.186,35

Duiven

25.126

€ 100.461,60

Cuijk

25.130

€ 100.473,06

Sliedrecht

25.220

€ 100.731,11

Aa en Hunze

25.445

€ 101.376,22

Ooststellingwerf

25.469

€ 101.445,04

Borger-Odoorn

25.559

€ 101.703,08

Albrandswaard

25.590

€ 101.791,96

Voorschoten

25.596

€ 101.809,17

Westerwolde

25.733

€ 102.201,97

Tholen

25.757

€ 102.270,78

Eijsden-Margraten

25.768

€ 102.302,32

Beuningen

25.890

€ 102.652,11

Weststellingwerf

25.914

€ 102.720,93

Dongen

26.222

€ 103.604,02

Oisterwijk

26.245

€ 103.669,96

Wassenaar

26.305

€ 103.841,99

Gilze en Rijen

26.431

€ 104.203,25

Dinkelland

26.461

€ 104.289,27

Vught

26.558

€ 104.567,39

Buren

26.749

€ 105.115,01

Ermelo

27.008

€ 105.857,61

Leiderdorp

27.056

€ 105.995,24

Aalten

27.121

€ 106.181,60

Heemstede

27.234

€ 106.505,59

Drimmelen

27.272

€ 106.614,55

Kaag en Braassem

27.297

€ 106.686,22

Veendam

27.384

€ 106.935,67

Hulst

27.556

€ 107.428,82

Brunssum

27.821

€ 108.188,62

Achtkarspelen

27.843

€ 108.251,70

Nunspeet

27.851

€ 108.274,64

Langedijk

28.163

€ 109.169,20

Dalfsen

28.587

€ 110.384,88

Nieuwkoop

28.811

€ 111.027,12

Winterswijk

28.854

€ 111.150,41

Zaltbommel

28.881

€ 111.227,82

Culemborg

28.955

€ 111.439,99

Sint-Michielsgestel

29.208

€ 112.165,39

Waddinxveen

29.291

€ 112.403,36

Boxmeer

29.365

€ 112.615,53

Uithoorn

29.478

€ 112.939,53

Krimpen aan den IJssel

29.526

€ 113.077,15

Oost Gelre

29.627

€ 113.366,73

Opsterland

29.733

€ 113.670,65

Bergen (NH.)

29.839

€ 113.974,57

Best

29.988

€ 114.401,78

Halderberge

30.284

€ 115.250,47

Leusden

30.401

€ 115.585,92

Gemert-Bakel

30.723

€ 116.509,15

Diemen

30.780

€ 116.672,58

Boxtel

30.801

€ 116.732,79

Valkenswaard

31.193

€ 117.856,72

Hendrik-Ido-Ambacht

31.202

€ 117.882,53

Bernheze

31.240

€ 117.991,48

Noordenveld

31.253

€ 118.028,75

Renkum

31.419

€ 118.504,70

Echt-Susteren

31.610

€ 119.052,33

Stadskanaal

31.686

€ 119.270,24

Oldenzaal

31.836

€ 119.700,31

Aalsmeer

31.859

€ 119.766,26

Tytsjerksteradiel

32.052

€ 120.319,62

Papendrecht

32.136

€ 120.560,47

Deurne

32.471

€ 121.520,97

Epe

33.178

€ 123.548,06

Midden-Drenthe

33.185

€ 123.568,13

Maassluis

33.213

€ 123.648,41

Lochem

33.729

€ 125.127,87

Twenterand

33.743

€ 125.168,01

Schouwen-Duiveland

33.839

€ 125.443,26

Tynaarlo

33.887

€ 125.580,88

Meppel

33.920

€ 125.675,50

IJsselstein

34.109

€ 126.217,39

Bodegraven-Reeuwijk

34.872

€ 128.405,05

Berg en Dal

34.992

€ 128.749,11

Hof van Twente

35.017

€ 128.820,79

Coevorden

35.297

€ 129.623,59

Leudal

35.879

€ 131.292,29

Hellendoorn

35.916

€ 131.398,37

Beekdaelen

35.938

€ 131.461,45

Castricum

35.986

€ 131.599,08

Montferland

36.011

€ 131.670,75

Bronckhorst

36.055

€ 131.796,91

Edam-Volendam

36.197

€ 132.204,05

Gorinchem

37.022

€ 134.569,46

Moerdijk

37.129

€ 134.876,25

Teylingen

37.440

€ 135.767,94

Landgraaf

37.445

€ 135.782,28

Raalte

37.712

€ 136.547,81

Goes

38.082

€ 137.608,67

Rijssen-Holten

38.177

€ 137.881,05

Oldambt

38.209

€ 137.972,80

Heemskerk

39.182

€ 140.762,55

Oude IJsselstreek

39.388

€ 141.353,19

Wageningen

39.664

€ 142.144,53

Geldrop-Mierlo

39.726

€ 142.322,30

Hellevoetsluis

40.142

€ 143.515,04

Wijchen

41.110

€ 146.290,46

Huizen

41.273

€ 146.757,81

Dronten

41.555

€ 147.566,35

Beverwijk

41.626

€ 147.769,92

Uden

42.119

€ 149.183,44

Tiel

42.159

€ 149.298,12

Horst aan de Maas

42.429

€ 150.072,26

De Bilt

43.137

€ 152.102,22

Nijkerk

43.171

€ 152.199,70

Peel en Maas

43.425

€ 152.927,96

Noordwijk

43.508

€ 153.165,94

Venray

43.614

€ 153.469,86

Berkelland

43.747

€ 153.851,19

Zevenaar

43.750

€ 153.859,79

Rheden

43.761

€ 153.891,33

Etten-Leur

43.878

€ 154.226,79

Zuidplas

43.885

€ 154.246,86

Molenlanden

43.909

€ 154.315,67

Steenwijkerland

44.126

€ 154.937,85

Vlissingen

44.360

€ 155.608,77

De Ronde Venen

44.456

€ 155.884,02

Heusden

44.692

€ 156.560,67

Zwijndrecht

44.737

€ 156.689,69

Medemblik

45.101

€ 157.733,34

Noardeast-Fryslân

45.228

€ 158.097,47

Veldhoven

45.466

€ 158.779,86

Kerkrade

45.749

€ 159.591,27

Waadhoeke

46.090

€ 160.568,97

Ridderkerk

46.189

€ 160.852,82

Schagen

46.483

€ 161.695,77

Lingewaard

46.601

€ 162.034,10

Soest

46.606

€ 162.048,43

Noordoostpolder

47.291

€ 164.012,45

Het Hogeland

47.801

€ 165.474,70

Overbetuwe

47.906

€ 165.775,76

Zutphen

47.934

€ 165.856,04

Harderwijk

48.414

€ 167.232,28

Hollands Kroon

48.432

€ 167.283,89

Waalwijk

48.637

€ 167.871,66

Barendrecht

48.714

€ 168.092,43

Middelburg (Z.)

48.822

€ 168.402,08

Utrechtse Heuvelrug

49.580

€ 170.575,40

Goeree-Overflakkee

50.049

€ 171.920,10

Weert

50.105

€ 172.080,67

Houten

50.146

€ 172.198,22

Heerenveen

50.493

€ 173.193,13

West Betuwe

51.128

€ 175.013,78

De Fryske Marren

51.564

€ 176.263,87

Woerden

52.299

€ 178.371,24

Kampen

54.319

€ 184.162,92

Terneuzen

54.426

€ 184.469,71

Rijswijk (ZH.)

54.450

€ 184.538,52

Pijnacker-Nootdorp

55.308

€ 186.998,56

Hoogeveen

55.699

€ 188.119,62

Altena

55.967

€ 188.888,02

Oosterhout

55.982

€ 188.931,03

Smallingerland

56.150

€ 189.412,72

Den Helder

56.296

€ 189.831,32

Krimpenerwaard

56.319

€ 189.897,27

Vijfheerenlanden

56.811

€ 191.307,92

Heerhugowaard

57.587

€ 193.532,84

Doetinchem

58.001

€ 194.719,85

Gooise Meren

58.055

€ 194.874,68

Roermond

58.260

€ 195.462,45

Barneveld

59.082

€ 197.819,26

Midden-Groningen

60.797

€ 202.736,46

Hardenberg

60.948

€ 203.169,40

Lansingerland

62.384

€ 207.286,66

Westerkwartier

63.329

€ 209.996,14

Nieuwegein

63.462

€ 210.377,47

Zeist

64.905

€ 214.514,80

Stichtse Vecht

64.931

€ 214.589,35

Katwijk

65.753

€ 216.946,16

Veenendaal

66.493

€ 219.067,87

Capelle aan den IJssel

67.122

€ 220.871,32

Bergen op Zoom

67.496

€ 221.943,64

Assen

68.599

€ 225.106,13

Velsen

68.648

€ 225.246,62

Almelo

73.107

€ 238.031,34

Hoorn

73.261

€ 238.472,88

Vlaardingen

73.397

€ 238.862,82

Gouda

73.427

€ 238.948,83

Leidschendam-Voorburg

76.534

€ 247.857,13

Roosendaal

77.251

€ 249.912,89

Lelystad

78.598

€ 253.774,97

Schiedam

78.730

€ 254.153,44

Hengelo (O.)

81.140

€ 261.063,32

Meierijstad

81.194

€ 261.218,15

Purmerend

81.249

€ 261.375,85

Nissewaard

85.219

€ 272.758,51

Heerlen

87.086

€ 278.111,52

Hoeksche Waard

87.401

€ 279.014,68

Súdwest-Fryslân

89.987

€ 286.429,19

Hilversum

90.831

€ 288.849,08

Amstelveen

91.675

€ 291.268,97

Oss

91.915

€ 291.957,09

Helmond

92.423

€ 293.413,62

Sittard-Geleen

92.429

€ 293.430,82

Deventer

100.719

€ 317.199,67

Venlo

101.802

€ 320.304,81

Delft

103.595

€ 325.445,65

Emmen

107.048

€ 335.345,99

Alkmaar

109.436

€ 342.192,80

Westland

110.375

€ 344.885,07

Alphen aan den Rijn

111.897

€ 349.248,91

Ede

117.165

€ 364.353,17

Dordrecht

119.284

€ 370.428,70

Maastricht

121.575

€ 376.997,39

Leeuwarden

124.084

€ 384.191,12

Leiden

125.099

€ 387.101,30

Zoetermeer

125.285

€ 387.634,60

Zwolle

128.840

€ 397.827,39

's-Hertogenbosch

155.111

€ 473.150,84

Haarlemmermeer

156.002

€ 475.705,49

Zaanstad

156.794

€ 477.976,29

Amersfoort

157.276

€ 479.358,27

Enschede

159.640

€ 486.136,26

Arnhem

161.348

€ 491.033,39

Haarlem

162.902

€ 495.488,97

Apeldoorn

163.818

€ 498.115,30

Nijmegen

177.659

€ 537.799,82

Breda

184.069

€ 556.178,39

Almere

211.893

€ 635.954,56

Tilburg

219.789

€ 658.593,74

Groningen (gemeente)

232.874

€ 696.110,68

Eindhoven

234.394

€ 700.468,78

Utrecht (gemeente)

357.597

€ 1.053.712,87

's-Gravenhage (gemeente)

545.838

€ 1.593.432,04

Rotterdam

651.157

€ 1.895.399,65

Amsterdam

872.757

€ 2.530.764,78

TOELICHTING

Algemeen deel

Aanleiding en doel van de specifieke uitkering

In de brief aan de Tweede Kamer van 17 december 2020 (Kamerstukken II, 2020–2021, is aangekondigd dat het Kabinet de gemeenten wil ondersteunen bij de uitvoering van toezicht en handhaving. In deze kamerbrief is gememoreerd aan de toegenomen werkdruk bij toezicht- en handhavingsorganisaties en de beperkingen die deze organisaties hebben in het licht van de benodigde kwalificaties.

Deze regeling heeft het doel om de kosten te vergoeden, die gemeenten maken voor de inzet van extra arbeidskrachten. De inzet van deze arbeidskrachten zou gericht moeten zijn op het uitvoeren van een deel van de taken van handhavende functionarissen (BOA en de Politie) en toezichthouders. De inzet kan ook gericht zijn op het direct ondersteunen van de taakuitoefening door handhavers, toezichthouders en genoemde arbeidskrachten.

Bij het uitoefenen van de taken van de handhavers en toezichthouders is niet beoogd dat het gaat om handhaving waarvoor een kwalificatie is vereist. In veel gevallen zullen de arbeidskrachten deze kwalificaties ontberen.

Gemeentelijke toezicht- en handhavingsorganisaties zijn echter wel geholpen met toezichthouders die fungeren als gastheer/vrouw om bijvoorbeeld de weg te wijzen, aan te spreken, voorlichting te geven, of mondkapjes uit te delen. Te denken valt bijvoorbeeld aan onder andere straatcoaches in de openbare ruimte. Daarnaast kan gedacht worden aan de inzet van tijdelijk extra mensen voor ondersteuning bij het verrichten van feitelijke werkzaamheden in het kader van bestuursrechtelijke handhaving. Bijvoorbeeld relatief eenvoudige taken zoals het verwijderen van fietsen of huisvuilzakkencontrole; taken waarbij geen contact nodig is met overtreders. De toezichthouders nemen daarmee een deel van de taken van boa’s en politiemensen uit handen, waardoor die laatsten zich kunnen richten op hun taken rondom de bestuursrechtelijke handhaving en in het bijzonder handhaving van de COVID-19 maatregelen. Een relevant nevendoel van deze regeling is het (tijdelijk) bieden van werkgelegenheid voor de genoemde taken. Gemeenten zetten zich ook al in op dit gebied en hebben functies zoals hierboven beschreven gecreëerd.

Noodzaak voor specifieke uitkering

De extra arbeidskrachten voor toezicht en handhaving leidt tot een toename van de lasten van de gemeenten. Ter bestrijding van die kosten worden middelen uit ’s Rijks kas ter beschikking gesteld. De terbeschikkingstelling van de middelen geschiedt middels een specifieke uitkering (SPUK) aan gemeenten die daarvoor een aanvraag indienen. Om toezicht- en handhavingsorganisaties te ondersteunen stelt het kabinet ongeveer 60 miljoen euro beschikbaar voor deze specifieke uitkering.

Verdelingsmechanisme

De behoefte aan ondersteuning is, naar verwachting, in absolute zin groter naarmate de gemeente meer inwoners telt. De verwachting is ook dat de behoefte bij kleinere gemeenten, per inwoner iets groter zal zijn. Kleinere gemeenten beschikken over een minder toezichthouders en handhavers. In die gevallen kan ondersteuning bijdragen aan flexibiliteit van de inzet van deze toezichthouders en handhavers.

Daarom is voorzien in een specifieke uitkering waarbij iedere gemeente, ongeacht de omvang, in aanmerking komt voor een vast bedrag van € 28.421,05. Daarbovenop komt de gemeente in aanmerking voor een bedrag dat gerelateerd is aan het aantal inwoners van de gemeente. Voor het aantal inwoners wordt uitgegaan van peildatum 1 januari 2020. Het bedrag per inwoner is € 2,86 en 70 honderdste van een cent. De bedragen per gemeente zijn opgenomen in de tabel in de bijlage.

Flexibiliteit en vergoedbare kosten

De behoefte aan inzet en ondersteuning kan per gemeente verschillen. De specifieke uitkering stelt gemeenten in staat om arbeidskrachten tijdelijk in te zetten voor de toegenomen druk op toezicht en handhaving en de kosten daarvoor, binnen de kaders van deze regeling, vergoed te krijgen. De regeling schrijft niet het precieze moment of de duur van de inzet voor. Wel zijn de kosten gemaximeerd (zie artikel 3 en hierboven in de toelichting) en komen uitsluitend kosten die gemaakt zijn binnen de genoemde periode voor vergoeding in aanmerking (zie artikel 6 en de toelichting daarop).

Verhouding tot bestaande regelgeving

In artikel 4:21, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat titel 4.2 (Subsidies) van die wet niet van toepassing is op de aanspraak op financiële middelen die worden verstrekt op grond van een wettelijk voorschrift dat uitsluitend voorziet in verstrekking aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld, zoals gemeenten.

Omdat op grond van deze regeling specifieke uitkeringen worden verstrekt is de Financiële-verhoudingswet van toepassing. In artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet is de wijze van verantwoording van de specifieke uitkering geregeld.

Regeldrukgevolgen

De verantwoording over de besteding van de specifieke uitkering is vormgegeven in de voor de gemeenten bekende methodiek van de SiSa-verantwoording (‘single information, single audit’) conform artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

Adviezen en consultatie

Er heeft geen internetconsultatie plaatsgevonden, omdat hier sprake is van een ministeriële regeling die geen significante veranderingen brengt in rechten en plichten van burgers, bedrijven en instellingen noch grote gevolgen heeft voor de uitvoeringspraktijk. Overeenkomstig het kabinetsstandpunt inzake internetconsultatie (Kamerstukken II 2009/10, 292 749, nr. 114 en Kamerstukken II 2012/13, 29 362, nr. 224) is de internetconsultatie daarom achterwege gebleven.

In de aanloop naar de totstandkoming van deze regeling is op hoofdlijnen overleg gevoerd met de VNG. De toegevoegde waarde van internetconsultatie is daarom als gering in te schatten.

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Hiermee wordt afgeweken van het beleid inzake vaste verandermomenten, zoals opgenomen in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Deze afwijking is gerechtvaardigd, omdat de specifieke doelgroep (gemeenten) gebaat is bij een spoedige inwerkingtreding.

De regeling is eind 2023 functioneel uitgewerkt.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 Begripsbepaling

Dit artikel bevat de begripsbepalingen die van belang zijn voor deze regeling.

Voor het begrip arbeidskrachten zijn er twee varianten. Het kan daarbij gaan om personen die (tijdelijk) in dienst zijn van de gemeente, maar ook om personen die ter beschikking zijn gesteld aan de gemeente, bijvoorbeeld door middel van een detacherings-of uitzendovereenkomst.

Artikel 3 Hoogte specifieke uitkering

Voor deze specifieke uitkering is ten hoogste 60 miljoen euro beschikbaar. Dat bedrag is volgens een verdeelsleutel toegerekend naar de gemeenten. De verdeelsleutel is toegelicht in het algemeen deel van de toelichting.

Met ingang van 1 januari 2021 vinden er enkele gemeentelijke herindelingen plaats. Ook voor die gemeentelijke herindelingen wordt de peildatum van 1 januari 2020 aangehouden. Een enkele gemeente profiteert daarvan. Het grootste voordeel heeft de nieuwe gemeente Eemsdelta (tot 1 januari 2021 Appingedam, Delfzijl en Loppersum). Op grond van de peildatum zou deze nieuwe gemeente driemaal het vaste basisbedrag € 28.421,05 kunnen ontvangen. Dit voordeel is te billijken. Op grond van artikel 3, aanhef en onder e, van de Wet van 8 juli 2020, houdende de splitsing van Haaren, komt de uitkering toe aan de Gemeente Oisterwijk.

Een alternatieve peildatum (bijvoorbeeld 1 januari 2021) zou voor vroege aanvragers leiden tot onzekerheid of tot mogelijke overschrijding van het beschikbare budget. Daarom is van dit alternatief afgezien.

Artikel 4 Aanvraag

De aanvraag wordt gedaan bij het daarvoor bestemde loket. De aanvraag bevat ten minste de in het eerste lid genoemde gegevens. Het formulier op het portaal kan nadere gegevens verlangen.

Een aanvraag kan worden gedaan voor een bedrag dat gelijk is aan of lager dan de maximale hoogte van de specifieke uitkering, bedoeld in artikel 3. De aanvraag wordt afgewezen voor zover het bedrag dat maximum overschrijdt. De aanvraag moet uiterlijk op 30 juni 2021 zijn ingediend, maar kan worden ingediend met ingang van inwerkingtreding van deze regeling.

Artikel 6 Voor vergoeding in aanmerking komende kosten

De regeling maakt het mogelijk dat gemeenten de specifieke uitkering kunnen besteden aan activiteiten die voor de inwerkingtreding van deze regeling maar na 15 december 2020 zijn aangevangen, omdat in voornoemde brief aan de Tweede Kamer de onderhavige regeling is aangekondigd.

Kosten voor arbeidskrachten

De kosten die voor vergoeding in aanmerking komen zijn gerelateerd aan ‘personele kosten’, in verband met de tijdelijke uitoefening van toezichts- en handhavingstaken of de ondersteuning daarbij. Deze personele kosten zijn gemaximeerd, in de zin dat de loonkosten tot ten hoogste 120% van het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 8 van de Wet op het minimumloon en de minimumvakantiebijslag, voor vergoeding in aanmerking komen.

Werknemers van gemeente

De personele kosten kunnen betrekking hebben op personeel dat (na 15 december 2020) in dienst is getreden bij de gemeente. Deze werknemers zullen, gelet op de beperkte duur van de vergoedbare kosten, naar verwachting een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd krijgen. De kosten van het loon, en daarmee verband houdende andere kosten, komen niet voor vergoeding in aanmerking, voor zover deze verschuldigd zijn na 30 juni 2021.

Als de gemeente tijdelijke medewerkers in dienst neemt, draagt de gemeente de werkgeverslasten daarvoor. In het eerste lid, onder b zijn de werkgeverslasten opgenomen die voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. Het betreft dan het wettelijk verschuldigde vakantiegeld, de pensioenafdrachten of de sociale zekerheidslasten. Deze worden ook uitsluitend vergoed voor de loonkosten, voor zover deze vallen onder het maximum van 120% van het wettelijk minimumloon. Onder sociale zekerheidslasten wordt verstaan de premie- en eigenrisico-afdracht op grond van de Werkeloosheidswet en de kosten op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.

Terbeschikkinggestelde arbeidskrachten

De gemeente kan ook door middel van detachering of uitzendovereenkomsten arbeidskrachten ter beschikking gesteld krijgen. In dat geval komen loonkosten die boven de 120% van het wettelijk minimumloon uitkomen niet voor vergoeding in aanmerking.

De kosten die overeengekomen zijn voor werving en selectie van ter beschikking gesteld personeel, en eventuele bemiddelingskosten, komen niet voor vergoeding in aanmerking.

De BTW die verschuldigd is over de loonkosten komt in beginsel wel voor vergoeding in aanmerking (eerste lid, onder c). De BTW komt niet voor vergoeding in aanmerking als de gemeente daarover aanspraak kan maken op een vergoeding uit het BTW-compensatiefonds of teruggave op grond van de Wet op de Omzetbelasting (tweede lid, onder c).

Tweede lid, onder a,

Voor vergoeding komen niet in aanmerking de kosten voor arbeidskrachten die geen toezicht- of handhavingstaken uitoefenen of daaraan ondersteuning verlenen. Administratieve werkzaamheden kunnen ondersteunend zijn aan de toezicht- en handhavingstaken. Daarvan is sprake wanneer het betreft het inroosteren en aansturen van arbeidskrachten die tijdelijk toezicht en handhavingstaken uitoefenen. Van administratieve werkzaamheden als loonadministratie of het verwerken van boetes moet aangenomen worden dat deze geen bijdrage leveren aan de toezicht- en handhavingstaken of de ondersteuning daarvan; deze werkzaamheden komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Verondersteld mag worden dat voor deze werkzaamheden de gemeente voorafgaand aan 15 december 2020 werknemers in dienst heeft. Op grond van artikel 6, tweede lid, onder d, komen kosten daarvoor ook niet voor vergoeding in aanmerking.

Tweede lid, onder b

Met deze regeling wordt geen dubbele vergoeding voor dezelfde arbeidskrachten beoogd. Voor zover een vergoeding is ontvangen op grond van andere regelingen of bijdragen, voor activiteiten die ook op grond van deze regeling vergoed zouden kunnen worden, bestaat geen grond voor vergoeding in het kader van deze regeling. Deze regeling laat onverlet de vergoeding op grond van de andere regeling of bijdrage.

Verplichtingen aangegaan voor 15 december 2020

Kosten die verband houden met verplichtingen die zijn aangegaan voor 15 december 2020 komen niet voor vergoeding in aanmerking. Onder deze kosten wordt verstaan de kosten van werknemers die reeds in dienst zijn van de gemeente, voorafgaand aan 15 december 2020.

Oproep- of uitzendovereenkomsten kunnen wel eerder overeengekomen zijn. Voor de inzet van deze arbeid geldt dat de laatste oproep om arbeid te komen verrichten niet eerder gedaan mag zijn dan 15 december 2020.

Artikel 7 Verantwoording

De verantwoording geschiedt via het systeem van single information, single audit, zoals bepaald in de ministeriële regeling informatieverstrekking SiSa. De verantwoording kan gedeeltelijk betrekking hebben op het jaar 2020, maar wordt meegenomen bij de verantwoording over het jaar 2021. Zodoende is er niet reeds in 2021 verantwoording verschuldigd over (een deel van) deze specifieke uitkering.

Artikel 8 Vaststelling en terugvordering

De vaststelling van de uitkering vindt plaats binnen 26 weken na de verantwoording. Omdat de uiterste datum van verantwoording 15 juli 2022 is, vindt de vaststelling plaats uiterlijk in 2023.

Als sprake is van één of meer van de omstandigheden als omschreven in het tweede lid kan (een deel van) het bedrag dat is verstrekt worden teruggevorderd van de gemeente.

’s-Gravenhage, 17 december 2020

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

Naar boven