TOELICHTING
1. Inleiding
Met deze wijziging van de Regeling zorgverzekering (Rzv) is de tijdelijke opname in
het basispakket verlengd voor de volgende geneesmiddelen:
-
– tot 1 januari 2022: ibrutinib;
-
– tot 1 januari 2024: nivolumab, atezolizumab, pembrolizumab, palbociclib, ribociclib,
abemaciclib en nusinersen;
-
– tot 1 januari 2025: osimertinib;
Tevens is het geneesmiddel voretigene neparvovec, voor zover verstrekt in het kader
van de behandeling van volwassen en pediatrische patiënten met visusverlies door erfelijke
retinale dystrofie veroorzaakt door bevestigde bi-allelische RPE65-mutaties en die
voldoende levensvatbare retinacellen hebben, per 1 januari 2021 tijdelijk tot 1 januari
2026 niet meer uitgesloten van het basispakket van de zorgverzekering.
Tot slot is met deze wijziging van de Rzv de verstrekking van het geneesmiddel trastuzumab
emtansine in het kader van de behandeling van kanker niet langer uitgesloten van het
basispakket van de zorgverzekering.
2. Sluis
Met het oog op het nemen van maatregelen die een beheerste instroom in het basispakket
mogelijk maken, is per 1 juli 2018 in artikel 2.4a van het Besluit zorgverzekering
(Bzv) de bevoegdheid om dure intramurale geneesmiddelen (tijdelijk) uit te sluiten
nadrukkelijk geregeld (Stb. 2018, 131). De toepassing van deze bevoegdheid wordt ‘de sluis’ genoemd. Zolang een geneesmiddel
in de sluis is geplaatst, is het uitgesloten van het basispakket en wordt het niet
vergoed uit hoofde van de zorgverzekering.
Een intramuraal geneesmiddel komt in aanmerking voor de sluis in de volgende twee
gevallen:
-
• het verwacht macrokostenbeslag van de verstrekking van het geneesmiddel voor de behandeling
van één nieuwe indicatie of van meerdere nieuwe indicaties samen bedraagt € 40 miljoen
of meer per jaar. Alle nieuwe indicaties worden in de sluis geplaatst. Op het moment
van plaatsing in de sluis bestaande indicaties worden uitgezonderd van de toepassing
van de sluis. Het geneesmiddel is voor bestaande indicaties derhalve niet uitgesloten
van het basispakket;
-
• de verwachte kosten van de verstrekking van het geneesmiddel voor de behandeling van
een nieuwe indicatie zijn € 50.000 of meer per jaar en het verwachte macrokostenbeslag
van die verstrekkingen bedraagt € 10 miljoen of meer per jaar. Deze nieuwe indicatie
wordt in de sluis geplaatst.
Onder een indicatie valt niet alleen een indicatie waarvoor het geneesmiddel is of
wordt geregistreerd, maar ook ‘off-label’ gebruik van het geneesmiddel dat is of wordt
geprotocolleerd of gestandaardiseerd door de beroepsgroep. Plaatsing in de sluis geschiedt
binnen een maand na registratie respectievelijk vaststelling van het protocol of de
standaard voor de nieuwe indicatie.
Terwijl het geneesmiddel in de sluis is geplaatst, kan eventuele opname in het basispakket
worden beoordeeld. Hierover kan Zorginstituut Nederland (hierna: Zorginstituut) advies
worden gevraagd. De sluis maakt het mogelijk maatregelen te treffen om de verstrekking
van het geneesmiddel op betaalbare wijze via het basispakket toegankelijk te maken
en te houden. Dit kunnen financiële maatregelen zijn, in het bijzonder het sluiten
van een financieel arrangement met de leverancier van het geneesmiddel, alsmede maatregelen
om gepast gebruik van het geneesmiddel te bevorderen en te borgen.
Als, voor zover van toepassing, het Zorginstituut advies heeft uitgebracht en er voldoende
maatregelen zijn getroffen voor gepast gebruik van het geneesmiddel en voor het afdekken
van financiële risico’s, kan besloten worden over opname van het geneesmiddel in het
basispakket.
De opname in het basispakket kan tijdelijk of onder voorwaarden geschieden. De tijdelijkheid
of de voorwaarden zijn dan afgeleid van de maatregelen die zijn geïnitieerd of getroffen
voor het realiseren van gepast gebruik van het geneesmiddel en voor het afdekken van
financiële risico’s. Wanneer de opname tijdelijk is, bijvoorbeeld gedurende de looptijd
van een financieel arrangement, dient rekening gehouden te worden met de mogelijkheid
dat het geneesmiddel daarna geen deel meer uitmaakt van het basispakket. Een andere
mogelijkheid betreft een verlenging van het financieel arrangement, omdat na afloop
van een bestaand arrangement een geneesmiddel nog steeds een financieel risico met
zich meebrengt en niet definitief het pakket in kan stromen.
3. Nivolumab, atezolizumab en pembrolizumab (PD-L1-remmers)
Tijdelijke opname tot en met 2020
Nivolumab, pembrolizumab en atezolizumab zijn drie immunotherapieën die in de afgelopen
jaren in de sluis zijn geplaatst. De drie immunotherapieën zijn afzonderlijk door
het Zorginstituut beoordeeld. Na het afsluiten van een financieel arrangement en verlenging(en)
daarvan, zijn deze tijdelijk, tot 1 januari 2021, opgenomen in het basispakket. In
het geval van nivolumab en pembrolizumab zijn er bovendien twee toepassingen van deze
immunotherapieën die reeds beschikbaar waren voor de eerste sluisplaatsing. Deze twee
toepassingen zijn nooit uitgezonderd van het basispakket.
Situatie na 2020
De financieel arrangementen van nivolumab, pembrolizumab en atezolizumab lopen tot
1 januari 2021. Vanwege de afloop hiervan is bezien of, en zo ja onder welke voorwaarden,
de vergoeding van deze drie geneesmiddelen verlengd kan worden per 1 januari 2021.
Het Zorginstituut heeft eerder voor deze middelen een evaluatie uitgevoerd, waarna
de vergoeding in eerste instantie met één jaar is verlengd.
Daarnaast is op basis van de meest recente Horizonscan geneesmiddelen van het Zorginstituut
(8 december 2020) de verwachting dat de drie geneesmiddelen voor een reeks nieuwe
indicaties geregistreerd zullen worden. Hierdoor is de verwachting dat ook na 2020
de uitgaven verder zullen toenemen. Het blijkt onder meer dat de uitgaven aan de drie
geneesmiddelen in de afgelopen jaren aanzienlijk zijn gestegen tot bruto ruim € 225
miljoen in 2019. Op basis van voorlopige declaratiecijfers is de verwachting dat deze
uitgaven in 2019 nog hoger uitvallen.
Ondanks dat er meerdere geneesmiddelen beschikbaar zijn in de groep PD-L1-remmers,
lijkt er vooralsnog geen sprake te zijn van volledige uitwisselbaarheid tussen de
geneesmiddelen. Niet alle middelen worden voor dezelfde indicaties geregistreerd of
kunnen voor dezelfde patiënten worden toegepast binnen een indicatie. Dit beeld lijkt
op basis van de Horizonscan geneesmiddelen naar verwachting ook na 2020 voort te bestaan.
Daarnaast heeft de beroepsgroep in de gevallen waar wel sprake is van een zogenaamde
overlappende indicatie, in verschillende adviezen haar voorkeur uitgesproken voor
een van de middelen. Hierdoor lijkt de kans vooralsnog klein dat er een goede marktcompetitie
kan ontstaan die tot een aanvaardbaar macro uitgavenniveau en doelmatige inzet leidt.
Op basis hiervan is het huidige financieel arrangement voor nivolumab, atezolizumab
en pembrolizumab met drie jaar verlengd tot 1 januari 2024 om een voortzetting van
een betaalbare en doelmatige opname in het basispakket mogelijk te maken. In 2023
wordt nader bezien hoe dit het beste geborgd kan worden in de periode vanaf 2024.
Het verlengde financieel arrangement voor nivolumab heeft mede betrekking op alle
(toekomstige) bewezen effectieve indicaties van dat geneesmiddel. Met deze wijziging
van de Rzv is geregeld dat nivolumab tot 1 januari 2024 blijft opgenomen in het basispakket.
Het verlengde financieel arrangement voor atezolizumab heeft eveneens mede betrekking
op alle toekomstig bewezen effectieve indicaties van atezolizumab. Met de wijziging
van de Rzv is geregeld dat atezolizumab tot 1 januari 2024 blijft opgenomen in het
basispakket.
Het verlengde financieel arrangement voor pembrolizumab heeft ook mede betrekking
op alle toekomstig bewezen effectieve indicaties van pembrolizumab. Met de wijziging
van de Rzv is geregeld dat pembrolizumab tot 1 januari 2024 blijft opgenomen in het
basispakket.
4. Palbociclib, ribociclib en abemaciclib (CDK4/6-remmers)
Tijdelijke opname tot en met 2020
Palbociclib, ribociclib en abemaciclib zijn drie CDK4/6-remmers die in de afgelopen
jaren in de sluis zijn geplaatst. De drie therapieën zijn afzonderlijk door het Zorginstituut
beoordeeld. Na het afsluiten van een financieel arrangement zijn deze tijdelijk, tot
1 januari 2021, opgenomen in het basispakket.
Situatie na 2020
De financieel arrangementen van palbociclib, ribociclib en abemaciclib lopen tot 1 januari
2021. Vanwege de afloop hiervan is bezien of, en zo ja onder welke voorwaarden, de
vergoeding van deze drie geneesmiddelen verlengd kan worden per 1 januari 2021. Het
blijkt onder meer dat op basis van voorlopige declaratiecijfers dat de uitgaven aan
de drie geneesmiddelen in de afgelopen jaren zijn gestegen tot bruto ruim € 35 miljoen
in 2019.
Daarnaast is op basis van de meest recente Horizonscan geneesmiddelen van het Zorginstituut
(8 december 2020) de verwachting dat in 2021 één of meerdere geneesmiddelen voor een
nieuwe indicatie worden geregistreerd. Hierdoor kunnen de bruto-uitgaven ook in de
toekomst verder toenemen. Het financieel arrangement voor abemaciclib dekt niet de
financiële risico’s voor deze aankomende indicatie af. Voor abemaciclib wordt het
financieel arrangement daarom enkel verlengd voor de bestaande indicaties: de behandeling
van vrouwen met hormoonreceptor (HR)-positieve, humane epidermale groeifactorreceptor
2 (HER2)-negatieve lokaal gevorderde of metastatische borstkanker: in combinatie met
een aromataseremmer of fulvestrant als initiële endocrien gebaseerde therapie, of
bij vrouwen die eerdere endocriene therapie hebben ontvangen. Aangezien er geen afspraken
zijn voor toekomstige indicaties worden deze uitgesloten op de Regeling zorgverzekering.
Ondanks dat er meerdere geneesmiddelen beschikbaar zijn in dezelfde klasse, hebben
partijen aangegeven voor deze middelen tot decentrale afspraken te kunnen komen. Omdat
de behandeling met deze geneesmiddelen niet is gecentreerd in speciale centra, is
het voor partijen lastig om tot landelijk dekkende afspraken te komen. Bovendien wordt
op dit moment circa 90% van de patiënten met één geneesmiddel behandeld, palbociclib.
Een dergelijke dominante positie voor één geneesmiddel maakt het onzeker of loslating
van de arrangementen daadwerkelijk zal leiden tot verschuivingen en uitgavenverlagingen.
Op basis hiervan is het huidige financieel arrangement voor palbociclib, ribociclib
en abemaciclib met vier jaar verlengd tot 1 januari 2025 om een voortzetting van een
betaalbare en doelmatige opname in het basispakket mogelijk te maken. In 2024 wordt
nader bezien hoe dit het beste geborgd kan worden in de periode vanaf 2025.
Het verlengde financieel arrangement voor palbociclib heeft mede betrekking op alle
(toekomstige) bewezen effectieve indicaties van dat geneesmiddel. Met deze wijziging
van de Rzv is geregeld dat palbociclib van 1 januari 2021 tot 1 januari 2025 blijft
opgenomen in het basispakket.
Het verlengde financieel arrangement voor ribociclib heeft eveneens mede betrekking
op alle toekomstig bewezen effectieve indicaties van ribociclib. Met de wijziging
van de Rzv is geregeld dat ribociclib van 1 januari 2021 tot 1 januari 2025 blijft
opgenomen in het basispakket.
Het verlengde financieel arrangement voor abemaciclib heeft enkel betrekking op de
behandeling van vrouwen met hormoonreceptor (HR)-positieve, humane epidermale groeifactorreceptor
2 (HER2)-negatieve lokaal gevorderde of metastatische borstkanker: in combinatie met
een aromataseremmer of fulvestrant als initiële endocrien gebaseerde therapie, of
bij vrouwen die eerdere endocriene therapie hebben ontvangen, maar niet eventuele
toekomstig bewezen effectieve indicaties van abemaciclib.
Met de wijziging van de Rzv is geregeld dat abemaciclib van 1 januari 2021 tot 1 januari
2025 blijft opgenomen in het basispakket voor gemetastaseerde borstkanker.
5. Ibrutinib
Tijdelijke opname tot en met 2020
Per 27 mei 2016 is het geneesmiddel ibrutinib in de sluis geplaatst voor zover verstrekt
in het kader van de eerstelijnsbehandeling van chronisch lymfatische leukemie (hierna:
CLL), met uitzondering van eerstelijnsbehandeling van CLL in aanwezigheid van 17p-deletie
of TP53-mutatie bij patiënten voor wie chemo-immunotherapie niet geschikt is. Met
de uitsluiting van ibrutinib is voorkomen dat het geneesmiddel voor deze behandeling
automatisch het basispakket zou instromen. Dit is gedaan op basis van de verwachting
dat de totale kosten voor deze behandeling met ibrutinib zouden oplopen tot meer dan
€ 40 miljoen en omdat destijds het totale macrokostenbeslag voor alle bestaande en
toekomstige indicaties van ibrutinib zouden kunnen oplopen tot boven de € 100 miljoen.
De vier reeds beschikbare toepassingen van dit geneesmiddelen zijn nooit uitgezonderd
van het basispakket.
Per 1 augustus 2017 is, na advies van het Zorginstituut, ibrutinib voor de eerstelijnsbehandeling
van chronisch lymfatische leukemie zonder aanwezigheid van 17p-deletie of TP53-mutatie
bij niet fitte patiënten voor wie toepassing van anti-CD20 niet geschikt is, tijdelijk
tot 1 januari 2020 toegelaten tot het basispakket. Dat was de enige, relatief kleine
groep patiënten waarvoor de behandeling met ibrutinib als effectief werd beoordeeld.
De toelating is tijdelijk omdat de eerder gesignaleerde noodzaak maatregelen te treffen
om ibrutinib voor nieuwe indicaties waarvan de effectiviteit later vastgesteld wordt
tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten in het basispakket op te nemen ook betrekking
heeft op deze groep patiënten.
Verlenging pakketopname
Vanwege de afloop van de tijdelijke opname van ibrutinib is bezien of, en zo ja onder
welke voorwaarden, de vergoeding van deze geneesmiddelen verlengd kon worden per 1 januari
2021. Medio 2020 heeft het Zorginstituut vastgesteld dat de behandeling met ibrutinib
ook voor andere groepen patiënten effectief is en geadviseerd over te gaan tot prijsonderhandelingen
ten behoeve van opname in het pakket. In vervolg op dit advies zijn de onderhandelingen
gestart, maar nog niet afgerond. Daarom is besloten om de tijdelijke opname van ibrutinib
met één jaar te verlengen tot 1 januari 2022.
6. Nusinersen
Sluisplaatsing en financieel arrangement
Per 17 mei 2017 is het geneesmiddel nusinersen in de sluis geplaatst voor zover verstrekt
in het kader van de behandeling van 5q spinale musculaire atrofie. Aanleiding voor
dat besluit was de positieve opinie van het Committee for Medicinal Products for Human
Use (hierna: CMHP) op 21 april 2017 voor de markttoelating van dit geneesmiddel. Na
beoordeling door het Zorginstituut is er een financieel arrangement met de leverancier
afgesloten, waardoor de verstrekking van nusinersen voor genoemde behandeling van
bepaalde groepen patiënten tijdelijk, tot 1 januari 2021, is opgenomen in het basispakket.
Verlenging arrangement
Vanwege de afloop van het financieel arrangement voor nusinersen is bezien of, en
zo ja onder welke voorwaarden, de vergoeding van deze geneesmiddelen verlengd kon
worden per 1 januari 2021. Gezien de verwachte volumes voor nusinersen en het pakketadvies
van het Zorginstituut om door prijsverlaging de kosteneffectiviteit te verbeteren
en het beslag op het zorgbudget te verkleinen, is voortzetting van het financieel
arrangement nodig om het financieel risico te ondervangen. Daarom is het financieel
arrangement voor nusinersen en de opname in het basispakket verlengd tot 1 januari
2024 en wordt in 2023 nader bezien hoe een betaalbare en doelmatige opname in het
basispakket het beste geborgd kan worden in de periode na 2024.
7. Osimertinib
Sluisplaatsing en financieel arrangement
Per 4 juli 2018 is het geneesmiddel osimertinib in de sluis geplaatst voor zover verstrekt
in het kader van de behandeling van kanker. Aanleiding voor dat besluit was de handelsvergunning
die de Europese Commissie op 7 juni 2018 heeft afgegeven voor de indicatie uitbreiding
van osimertinib voor de eerstelijnsbehandeling van volwassen patiënten met lokaalgevorderd
of gemetastaseerd niet-kleincellige longkanker (NSCLC) met activerende epidermalegroeifactorreceptor
(EGFR)-mutaties. Na beoordeling door het Zorginstituut is er een financieel arrangement
met de leverancier afgesloten, waardoor osimertinib voor genoemde behandeling tijdelijk,
tot 1 januari 2021, is opgenomen in het basispakket. De vergoeding van de verstrekking
van osimertinib in het kader van de behandeling van de bestaande indicatie wordt niet
geraakt door de toepassing van de sluis.
Verlenging arrangement
Vanwege de afloop van het financieel arrangement voor osimertinib is bezien of, en
zo ja onder welke voorwaarden, de vergoeding van dit geneesmiddel verlengd kon worden
per 1 januari 2021. Daarop is het Zorginstituut gevraagd een herbeoordeling te doen.
Uit het advies bleek dat de prijs van osimertinib met ongeveer 35% moet dalen om kosteneffectief
te zijn. Navraag bij het Zorginstituut leert dat het advies op andere referentiewaardes
is gebaseerd dan in de praktijk van toepassing zijn, waardoor een prijsdaling van
25% zou volstaan om het geneesmiddel als kosteneffectief te kunnen bestempelen. Daarnaast
is uit hetzelfde advies, de Horizonscan geneesmiddelen, de uiteenlopende indicaties,
verschillen in toepassingen voor patiënten en informatie van de beroepsgroep geconcludeerd
dat de kans vooralsnog klein is dat er een goede marktcompetitie kan ontstaan die
tot een aanvaardbaar macro uitgavenniveau en doelmatige inzet leidt van dit geneesmiddel.
Daarom is het financieel arrangement voor osimertinib en de opname in het basispakket
verlengd tot 1 januari 2025 en wordt in 2024 nader bezien hoe een betaalbare en doelmatige
opname in het basispakket het beste geborgd kan worden na 2024.
8. Voretigene neparvovec
Sluisplaatsing
Per 21 november 2018 is het geneesmiddel voretigene neparvovec in de sluis geplaatst
voor zover verstrekt voor de behandeling van volwassen en pediatrische patiënten met
visusverlies door erfelijke retinale dystrofie veroorzaakt door bevestigde bi-allelische
RPE65-mutaties en die voldoende levensvatbare retinacellen hebben. Aanleiding voor
dat besluit was de positieve opinie van 20 september 2018 van het CHMP over de genoemde
indicatie van voretigene neparvovec.
Met de uitsluiting van voretigene neparvovec is voorkomen dat het geneesmiddel voor
deze indicatie automatisch het basispakket zou instromen. Dit is gedaan op basis van
de verwachting dat de verwachte kosten van de verstrekking van voretigene neparvovec
€ 50.000 of meer per jaar zouden zijn en dat het verwachte macrokostenbeslag zou kunnen
oplopen tot meer dan € 10 miljoen op jaarbasis.
Advies Zorginstituut en financieel arrangement
Op 17 februari 2020 heeft het Zorginstituut advies uitgebracht over voretigene neparvovec.
Volgens het Zorginstituut voldoet voretigene neparvovec aan het in artikel 2.1, tweede
lid, Bzv opgenomen criterium ‘stand van de wetenschap en praktijk’ bij visusverlies
door erfelijke retinale dystrofie met biallelische RPE65-mutaties bij patiënten die
over voldoende levensvatbare retinacellen beschikken. Het Zorginstituut raamt de meerkosten
van deze behandeling in het derde jaar cumulatief gezien op €19,3 miljoen (bij meenemen
van de toedieningskosten is dit € 19,5 miljoen). Het Zorginstituut heeft geadviseerd
om te onderhandelen over de prijs van voretigene neparvovec alvorens te beslissen
over pakketopname. De redenen hiervoor zijn onder andere de onzekerheden over de effecten
op lange termijn van deze gentherapie en over de kosteneffectiviteit.
Tijdelijke opheffing sluis
In december 2020 zijn de onderhandelingen met de leverancier van voretigene neparvovec
afgerond. Op grond van die onderhandelingsresultaten zijn er voldoende waarborgen
dat bij opname van voretigene neparvovec in het basispakket de uitgaven voor de inzet
bij volwassen en pediatrische patiënten met visusverlies door erfelijke retinale dystrofie
veroorzaakt door bevestigde bi-allelische RPE65-mutaties en die voldoende levensvatbare
retinacellen hebben op een aanvaardbaar niveau blijven en deze inzet doelmatig is,
zodat opname in het basispakket maatschappelijk verantwoord is en het geneesmiddel
voor patiënten de komende jaren toegankelijk kan blijven. Het afgesloten financieel
arrangement gaat in met ingang van 1 januari 2021 en loopt tot en met 31 december
2025. Uitgaande van een correcte uitvoering van het financieel arrangement is met
deze wijziging van de Rzv geregeld dat het geneesmiddel voretigene neparvovec voor
genoemde indicatie in diezelfde periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december
2025 niet meer is uitgesloten van het basispakket.
9. Trastuzumab emtansine
Sluisplaatsing
Per 1 januari 2020 is het geneesmiddel trastuzumab emtansine in de sluis geplaatst
voor zover verstrekt in het kader van de behandeling van kanker, met uitzondering
van de indicatie die reeds deel uitmaakt van het basispakket, te weten de toepassing
als monotherapie voor niet-reseceerbaar, lokaal gevorderd of gemetastaseerd humane
epidermale groeifactorreceptor 2 positief mammacarcinoom bij patiënten die eerder
trastuzumab en een taxaan, afzonderlijk of in combinatie, hebben ontvangen indien
eerdere therapie voor lokaal gevorderde of gemetastaseerde ziekte of een recidief
binnen 6 maanden na het voltooien van adjuvante therapie heeft plaatsgevonden. Aanleiding
voor dat besluit was de positieve opinie die de CHMP had afgegeven op 14 november
2019 voor indicatieuitbreiding van trastuzumab emtasine voor zover verstrekt in het
kader van de behandeling als monotherapie voor de adjuvante behandeling van volwassenen
met HER2-positieve vroege borstkanker die residuale invasieve ziekte in de borst en/of
lymfeklieren hebben, na taxaan-gebaseerde en HER2-gerichte neoadjuvante therapie (hierna:
adjuvante behandeling van borstkanker).
Met plaatsing in de sluis is voorkomen dat trastuzumab emtansine voor de adjuvante
behandeling van borstkanker automatisch het basispakket zou instromen. Dit is gedaan
op basis van de verwachting dat het totale macrokostenbeslag voor de inzet van trastuzumab
emtansine in het kader van de adjuvante behandeling van borstkankerzou kunnen uitkomen
op circa € 32 miljoen op jaarbasis. Daarnaast was op basis van de Horizonscan geneesmiddelen
de verwachting dat in het vierde kwartaal van 2021 er nog een nieuwe indicatie voor
trastuzumab emtansine zou komen die zou kunnen leiden tot een maximaal macrokostenbeslag
van € 135 miljoen per jaar. Het betrof een combinatiebehandeling van trastuzumab emtansine
met pertuzumab en een taxaan na adjuvante therapie met anthracyclines in patiënten
met operabele HER2-positieve primaire borstkanker. Op basis van deze beide indicaties
werd trastuzumab emtansine voor de behandeling van kanker uitgesloten van het basispakket,
met uitzondering van de indicatie die reeds deel uitmaakt van het basispakket.
Advies Zorginstituut
Op 24 september 2020 heeft het Zorginstituut advies uitgebracht over trastuzumab emtansine
voor de adjuvante behandeling van borstkanker. Volgens het Zorginstituut voldoet trastuzumab
emtansine voor deze behandeling aan het in artikel 2.1, tweede lid, Bzv opgenomen
criterium ‘stand van de wetenschap en praktijk’. Het Zorginstituut raamt de meerkosten
van de adjuvante behandeling op € 16,4 miljoen in het derde jaar na opname. Het Zorginstituut
concludeert daarnaast dat de kosteneffectiviteitsradio (ICER) van trastuzumab-emtansine
ten opzichte van de vergelijkende behandeling trastuzumab tussen € 496 tot € 4.252
per QALY ligt. De ICER ligt daarmee ruim onder de referentiewaarde van € 20.000 per
QALY en derhalve is ten opzichte van trastuzumab kosteneffectief. Het Zorginstituut
geeft verder in het advies aan vertrouwen te hebben dat de beroepsgroep trastuzumab
emtansine doelmatig zal inzetten vanwege verschillende gepast gebruik waarborgen.
Het Zorginstituut wijst er in het advies wel op dat zorgverzekeraars aanzienlijk kortingen
hebben onderhandeld op de huidige standaardbehandeling, trastuzumab, waarmee trastuzumab
emtansine is vergeleken in de kosteneffectiviteitsanalyse en budget impact analyse.
In het advies heeft het Zorginstituut geen rekening kunnen houden met deze kortingen,
waardoor de meerkosten en kosteneffectiviteit respectievelijk hoger en ongunstiger
kunnen uitvallen dan door hen geraamd. Het Zorginstituut adviseerde daarom de minister
om bij de zorgverzekeraars te informeren naar de hoogte van de bedongen kortingen
op trastuzumab en trastuzumab emtansine alleen op te nemen in het basispakket na succesvolle
onderhandelingen om tot een maatschappelijk aanvaardbare prijs te komen, gegeven de
daadwerkelijke prijs van de huidige standaardbehandeling.
Uit gesprekken met zorgverzekeraars en andere veldpartijen is gebleken dat trastuzumab
emtansine nog steeds ruim onder de referentiewaarde van € 20.000 per QALY blijft voor
deze indicatie wanneer er wordt gekeken naar het prijsniveau van de huidige standaardbehandeling
in de markt. Gegeven deze informatie en de daaruit voortvloeiende verhouding tussen
de kosteneffectiviteitsuitkomst en impact op het zorgbudget, is er vanuit de pakketcriteria
bezien geen aanleiding om voor de adjuvante behandeling van borstkanker een financieel
arrangement als voorwaarde te stellen voor opname in het verzekerde pakket. Desalniettemin
is het wel wenselijk dat bestaande besparingen in de markt behouden blijven bij opname
van trastuzumab emtansine in het pakket.
De indicatie die voor trastuzumab emtansine in 2021 werd verwacht lijkt geen registratie
te krijgen gezien de resultaten van de onderliggende studie (Horizonscan geneesmiddelen;
december 2020). Daarmee vervalt tevens het financiële risico waarmee bij de sluisplaatsing
rekening was gehouden en daarom zal de sluis voor trastuzumab emtansine zowel voor
de indicatie adjuvante behandeling van borstkanker als toekomstige indicaties worden
opgeheven. Met deze wijziging van de Rzv is geregeld dat het geneesmiddel trastuzumab
emtansine niet meer uitgesloten is van het basispakket.
Vervolg
Het Zorginstituut ziet trastuzumab emtansine als een geneesmiddel met potentie, maar
benadrukt dat de onderzoeksdata naar dit geneesmiddel nog te prematuur zijn om een
uitspraak te kunnen doen over het effect van trastuzumab emtansine op de algehele
overleving. Het Zorginstituut geeft daarom aan de opname in het basispakket van dat
trastuzumab emtansine voor de adjuvante behandeling van borstkanker actief te zullen
gaan volgen en het huidige advies te herzien indien bij het beschikbaar komen van
nieuwe gegevens over de algehele overleving de Commissie Beoordeling Oncologische
Middelen (commissie BOM) alsnog negatief zal adviseren over trastuzumab emtansine.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat een herbeoordeling ertoe kan leiden dat de
behandeling met dit geneesmiddel niet langer deel kan uitmaken van het basispakket
voor zover wordt vastgesteld dat het niet voldoet aan het in artikel 2.1, tweede lid,
Bzv opgenomen criterium ‘stand van de wetenschap en praktijk’.
De Minister voor Medische Zorg, T. van Ark