Mededeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 4 december 2020, nr. 2020-0000162440, tot bekendmaking van de pensioengerechtigde leeftijd en de aanvangsleeftijd in 2026

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

overwegende dat in artikel 7a, tweede lid, van de Algemene Ouderdomswet is bepaald dat de verdere verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Algemene Ouderdomswet, en de aanvangsleeftijd, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de Algemene Ouderdomswet, jaarlijks, voor de eerste maal uiterlijk op 1 januari 2021 voor het jaar 2026, moet worden vastgesteld;

Gelet op artikel 7a, tweede lid, derde zin, van de Algemene Ouderdomswet;

maakt bekend:

dat de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Algemene Ouderdomswet, en de aanvangsleeftijd, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de Algemene Ouderdomswet, in 2026 67 jaar, respectievelijk 17 jaar zijn.

Deze bekendmaking zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 4 december 2020

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

TOELICHTING

In het Pensioenakkoord is afgesproken dat de ontwikkeling van de AOW-leeftijd voor 2/3 gekoppeld wordt aan de ontwikkeling van de resterende levensverwachting op 65 jaar. Deze koppeling is in de Algemene Ouderdomswet (AOW) vastgelegd, zoals die geldt sinds de aanpassingen ten gevolge van de Wet verandering koppeling AOW-leeftijd. In artikel 7a, eerste lid, van de AOW is de AOW-leeftijd tot en met 2025 in wettelijk vastgelegd. De AOW-leeftijd voor 2026 wordt nu vastgesteld op basis van de nieuwe wettelijke koppeling.

Op grond van artikel 7a, tweede lid, van de AOW wordt de verdere verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd en de aanvangsleeftijd uiterlijk op 1 januari 2021 voor het jaar 2026 berekend volgens de volgende formule:

V = 2/3*(L – 20,64) – (P – 67)

waarbij:

V staat voor de verhoging van de AOW-leeftijd in het aanpassingsjaar ten opzichte van de AOW-leeftijd in het jaar voorafgaande aan het aanpassingsjaar.

2/3 is een coëfficiënt die er in de formule voor zorgt dat de toename van levensverwachting voor tweederde meetelt in een stijging van de AOW-gerechtigde leeftijd. Een stijging van de levensverwachting met één jaar, resulteert zodoende in een toename van de AOW-leeftijd met 8 maanden.

L staat voor de geraamde macro gemiddelde resterende levensverwachting op de 65-jarige verjaardag zoals die verwacht wordt in het aanpassingsjaar.

20,64 is de door CBS in 2019 geraamde resterende geslachtsneutrale periodelevensverwachting op de 65e verjaardag voor het jaar 2024.

P staat voor de geldende AOW-leeftijd in het jaar voorafgaand aan het aanpassingsjaar.

Indien V negatief is of minder dan 0,25 bedraagt, wordt deze gesteld op 0. Indien V 0,25 of meer bedraagt, wordt deze gesteld op drie maanden.

Het CBS heeft de raming van de macro gemiddelde resterende levensverwachting op 65-jarige leeftijd voor 2026 bekend gemaakt: 20,82 jaar. De AOW-leeftijd in het voorafgaande jaar (2025) is 67 jaar. Uit toepassing van de CBS-raming in bovenstaande formule vloeit voort dat de AOW-gerechtigde leeftijd en de aanvangsleeftijd voor het kalenderjaar 2026 uitkomt op 67 jaar, respectievelijk 17 jaar. Deze zijn aldus gelijk aan de AOW-leeftijd en de aanvangsleeftijd die op grond van artikel 7a, eerste lid, van de AOW, zoals dat luidt na aanpassing door de Wet verandering koppeling AOW-leeftijd voor 2025 gelden. Voor de volledigheid zij vermeld dat de AOW-gerechtigde leeftijd en aanvangsleeftijd voor 2025 in de gewijzigde tekst van artikel 7a, eerste lid, van de AOW in de plaats treden van de pensioengerechtigde leeftijd en aanvangsleeftijd voor 2025, vermeld in de mededeling van 4 november 2019, gepubliceerd in Staatscourant 2019, 61189.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

Naar boven