Mededeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 4 november 2019, nr. 2019-0000151155, tot bekendmaking van de pensioengerechtigde leeftijd en de aanvangsleeftijd in 2025

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

overwegende dat in artikel 7a, tweede lid, van de Algemene Ouderdomswet, zoals dit zal luiden met ingang van 1 januari 2020, is bepaald dat de verdere verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Algemene Ouderdomswet, en de aanvangsleeftijd, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de Algemene Ouderdomswet, jaarlijks, voor de eerste maal uiterlijk op 1 januari 2020 voor het jaar 2025, moet worden vastgesteld;

Gelet op artikel 7a, tweede lid, derde zin, van de Algemene Ouderdomswet;

maakt bekend:

dat de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Algemene Ouderdomswet, en de aanvangsleeftijd, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de Algemene Ouderdomswet, in 2025 67 jaar en drie maanden, respectievelijk 17 jaar en drie maanden zijn.

Deze bekendmaking zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 4 november 2019

de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

TOELICHTING

In het kader van het Principeakkoord van 5 juni 2019 over de vernieuwing van het pensioenstelsel heeft het kabinet met sociale partners afspraken gemaakt over duurzame inzetbaarheid en het tempo waarmee de AOW-leeftijd in de toekomst gaat stijgen. Voor de korte termijn is afgesproken de AOW-leeftijd de komende jaren minder snel te verhogen dan eerder is voorzien. De AOW-leeftijd zal in 2020 en 2021 op 66 jaar en 4 maanden blijven staan. Vervolgens zal de AOW-leeftijd in 2022 stijgen naar 66 jaar en 7 maanden en in 2023 naar 66 jaar en 10 maanden. In 2024 wordt de AOW-leeftijd 67 jaar. Dit tijdpad is vastgelegd in de Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd die per 1 januari 2020 in werking treedt. Daarnaast heeft het kabinet met sociale partners afgesproken dat de ontwikkeling van de AOW-leeftijd met een beoogde ingang van 2025 voor 2/3 gekoppeld wordt aan de ontwikkeling van de resterende levensverwachting op 65 jaar. Deze koppeling zal eerst nog in de wet moeten worden vastgelegd. Dit leidt ertoe dat de AOW-leeftijd voor 2025 eerst nog zal worden vastgesteld op basis van de geldende wettelijke koppeling.

In artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet (AOW) zoals dit geldt met ingang 1 januari 2020 is de AOW-gerechtigde leeftijd tot en met het kalenderjaar 2024 vastgelegd. Voor het kalenderjaar 2024 is de AOW-gerechtigde leeftijd vastgesteld op 67 jaar.

Voor de kalenderjaren ná 2024 is de AOW-gerechtigde leeftijd gekoppeld aan de stijging van de levensverwachting. Daartoe is in de AOW een berekeningswijze opgenomen die rekening houdt met een stijging van de levensverwachting.

Op grond van artikel 7a, tweede lid, van de AOW wordt de verdere verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd en de aanvangsleeftijd jaarlijks uiterlijk op 1 januari van het daarop volgende jaar berekend volgens de volgende formule:

V = (L – 18,26) – (P – 65)

waarbij:

V staat voor de periode waarmee de AOW-gerechtigde leeftijd respectievelijk aanvangsleeftijd wordt verhoogd, uitgedrukt in perioden van een jaar;

L staat voor de geraamde macro gemiddelde resterende levensverwachting op 65-jarige leeftijd in het kalenderjaar van verhoging;

P staat voor de pensioengerechtigde leeftijd in het kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar van verhoging.

Indien V negatief is of minder dan 0,25 bedraagt, wordt deze gesteld op 0. Indien V 0,25 of meer bedraagt, wordt deze gesteld op drie maanden.

Het CBS heeft de raming van de macro gemiddelde resterende levensverwachting op 65-jarige leeftijd voor 2025 bekend gemaakt: 20,75 jaar. Uit toepassing van deze raming in bovenstaande formule vloeit voort dat de AOW-gerechtigde leeftijd en de aanvangsleeftijd voor het kalenderjaar 2025 uitkomt op 67 jaar en drie maanden, respectievelijk 17 jaar en drie maanden.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

Naar boven