Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 4 december 2020, nummer WBN 2020/6, houdende wijziging van de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op de Rijkswet op het Nederlanderschap, het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap, de Regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap;

Besluit:

ARTIKEL I

De Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 wordt als volgt gewijzigd:

A

14-4 Paragraaf 2 Toelichting bij artikel 14, vierde lid, RWN komt te luiden

Paragraaf 2. Voorwaarden intrekking van het Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid

Onze Minister kan in het belang van de nationale veiligheid het Nederlanderschap intrekken van een persoon als uit zijn gedragingen blijkt dat hij zich heeft aangesloten bij een organisatie die is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid. Deze lijst wordt vastgesteld in de Rijksministerraad en gepubliceerd in de Staatscourant, in het Afkondigingsblad van Aruba, in het Publicatieblad van Curaçao en in het Afkondigingsblad van Sint Maarten. In de Staatscourant van 10 maart 2017 (nr. 13023) is een lijst met drie organisaties gepubliceerd. Dit Besluit tot vaststelling van de lijst met organisaties die een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid is een dag later in werking getreden. In de Staatscourant van 26 oktober 2020 (nr. 52922) is de lijst aangepast.

Om het Nederlanderschap te kunnen intrekken moet sprake zijn van aansluiting bij een organisatie op de hiervoor genoemde lijst. De intrekking kan alleen plaatsvinden als betrokkene bij de organisatie was of zich heeft aangesloten op of na 11 maart 2017 (zie ECLI:NL:RVS:2019:990; ECLI:NL:RVS:2019:1246).

Uit de memorie van toelichting (TK, 2015–2016, 34 356 (R2064), nr 3) blijkt wat de wetgever met het begrip aansluiting bedoelt. Voordat sprake is van ‘aansluiting’ moeten twee voorwaarden zijn vervuld:

  • 1. Op grond van de gedragingen moet kunnen worden vastgesteld dat boven redelijke twijfel is verheven dat de betrokkene de door de terroristische organisatie nagestreefde doelen onderschrijft en dat hij de intentie heeft om zich bij deze organisatie aan te sluiten;

  • 2. De betrokkene moet feitelijke handelingen voor of ten behoeve van de terroristische organisatie verrichten.

Ad 1

Met de voorwaarde van de uit de gedragingen van betrokkene blijkende intentie om zich aan te sluiten is gegarandeerd dat altijd sprake is van vrijwillige aansluiting. De intentie tot aansluiting kan bijvoorbeeld blijken uit eerdere uitingen van betrokkene, bijvoorbeeld op internet of op sociale media.

Ad 2

Aansluiting bij een terroristische organisatie in de zin van artikel 14, vierde lid, RWN kan onder meer blijken uit:

  • Een ambtsbericht dat de inlichtingen- en veiligheidsdiensten uitbrengen aan het hoofd van de IND;

  • Informatie overheidsdiensten, zoals bijvoorbeeld politie of van het openbaar Ministerie;

  • Een verstekvonnis.

De intrekking van het Nederlanderschap vindt alleen plaats als de betrokkene ongewenst kan worden verklaard. De ongewenstverklaring is noodzakelijk om de legale terugkeer naar Nederlands grondgebied te voorkomen. Redenen om van de ongewenstverklaring af te zien kunnen in de eerste plaats zijn gelegen in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Gedacht kan worden aan de situatie dat het belang van betrokkene om ongehinderd in Nederland zijn gezinsleven te kunnen uitoefenen zwaarder weegt dat het belang van de Nederlandse staat. Gelet op de ernst van de bedreiging van de nationale veiligheid bij een dreigende terroristische aanslag zal ongewenstverklaring alleen in uitzonderingssituaties niet aan de orde zijn. Als ongewenstverklaring niet mogelijk is wordt van de intrekking van het Nederlanderschap afgezien.

De intrekking van het Nederlanderschap vindt niet plaats als de betrokken persoon zich in Nederland bevindt. In dat geval ligt aanhouding en strafrechtelijke vervolging meer in de rede dan het intrekken van het Nederlanderschap. Als de betrokkene vervolgens onherroepelijk voor een terroristisch misdrijf wordt veroordeeld zal het Nederlanderschap in beginsel op grond van artikel 14, tweede lid, RWN kunnen worden ingetrokken.

De intrekking van het Nederlanderschap vindt evenmin plaats als staatloosheid daarvan het gevolg is of als de betrokkene jonger is dan zestien jaar.

B

15-1-a Paragraaf 1.4 Toelichting ad artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, RWN wordt toegevoegd en komt te luiden:

Paragraaf 1.4. Evenredigheidstoets bij automatisch verlies van de Nederlandse nationaliteit en van het Unieburgerschap1

Op 12 maart 2019 stelde de rechter van de Europese Unie vast dat de Nederlandse verliesbepalingen artikel 15, eerste lid en onder c RWN en artikel 16, eerste lid en onder d RWN in overeenstemming zijn met het recht van de Europese Unie. Daaraan verbond de rechter wel als voorwaarde dat in een individuele en concrete situatie het mogelijk is om te laten toetsen of het verlies van het Unieburgerschap evenredig is aan het door de Nederlandse verliesbepaling beoogde doel.1 In geval van gebleken onevenredigheid moet de verloren nationaliteit met terugwerkende kracht kunnen worden herkregen. Deze uitspraak geldt alleen voor situaties waarin door het verlies van het Nederlanderschap tevens sprake is van verlies van het Unieburgerschap.

Het Unieburgerschap is ingevoerd met het Verdrag van Maastricht, dat in werking trad op 1 november 1993. Verlies van het Nederlanderschap ingetreden voor 1 november 1993 valt daarom niet onder de uitspraak van de Europese rechter, waardoor in deze gevallen geen evenredigheidstoets op verlies van het Unieburgerschap hoeft plaats te vinden.

Daarna heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraak van 12 februari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:423) geoordeeld dat de evenredigheidstoets op het verlies van het Unieburgerschap kan worden uitgevoerd op basis van het rechtstreeks werkende artikel 20 VWEU.

Verder heeft de Raad van State in een uitspraak van 20 mei 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1269) geoordeeld dat een evenredigheidstoets mogelijk moet zijn, indien men het Nederlanderschap is verloren op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, RWN. De Raad van State overwoog hierbij dat het Hof een breed toepassingsbereik van de evenredigheidstoets op het oog had (ro. 2.6).

De Hoge Raad heeft bij beschikking van 3 april 2020 (ECLI:NL:HR:2020:593) geoordeeld dat deze evenredigheidstoets ook kan plaatsvinden in een gerechtelijke procedure tot vaststelling van het Nederlanderschap ex artikel 17 RWN.

Naar aanleiding van deze jurisprudentie is een wetswijziging van de RWN in voorbereiding. Totdat de RWN is aangepast kan bij constatering van het automatisch verlies van het Nederlanderschap, een dergelijke evenredigheidstoets worden verricht bij een aanvraag voor een Nederlands paspoort, of een Nederlandse identiteitskaart of door het aanvragen van een “Verklaring omtrent het bezit van het Nederlanderschap”, zoals beschreven in artikel 15, vierde lid RWN, in combinatie met artikel 61 BvvN.

Bij een verzoek tot registratie in de BRP of wijziging van die registratie is geen plaats voor een evenredigheidstoets. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State noch uit de Wet Basisregistratie personen volgt dat in het kader van (een verzoek tot) inschrijving in de BRP aan het evenredigheidsbeginsel moet worden getoetst. De evenredigheidstoets moet worden uitgevoerd volgens de procedurele regels van het nationale recht en door een volgens het nationale recht bevoegd orgaan. De Wet BRP strekt slechts tot registratie, en niet tot verkrijging of verlening van het Nederlanderschap. De Wet Basisregistratie personen biedt dan ook geen grondslag voor toetsing aan het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel en een herkrijging van het Nederlanderschap. Voor een toets aan het evenredigheidsbeginsel in de BRP-procedure is daarom geen plaats.

Procedure evenredigheidstoets verlies Unieburgerschap

Indien in een van de voorgaande aanvraagprocedures wordt gesteld dat het automatisch verlies van het Nederlanderschap in een individuele situatie onevenredig is geweest uit het oogpunt van het Unierecht, dan vraagt het betreffende bestuursorgaan advies aan de IND over de evenredigheid van het verlies van het Unieburgerschap.

In de evenredigheidstoets wordt door de IND beoordeeld of het verlies van het Unieburgerschap in het individuele geval gevolgen heeft gehad die vanuit het oogpunt van het Unierecht onevenredig zijn, afgewogen tegen de wettelijke doelstelling van de desbetreffende verliesbepaling. Bij deze beoordeling komt overigens louter gewicht toe aan gevolgen van het verlies van het Unieburgerschap en de daaraan verbonden unierechten, zoals de uitoefening van het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie, de mogelijkheid daar beroepsactiviteiten te verrichten, en het in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde rechten zoals de eerbiediging van het familie-en gezinsleven en het belang van het kind.

Aan niet op het Unierecht betrekking hebbende argumenten, zoals het argument dat iemand zich nog steeds als Nederlander beschouwt of een sterke verbondenheid voelt met Nederland, komt geen gewicht toe. Evenmin dient rekening te worden gehouden met rechten, die louter gebaseerd zijn op nationaal recht. In de evenredigheidstoets geldt als peildatum de dag waarop men het Nederlanderschap van rechtswege verloor, waarbij tevens gevolgen die op dat moment redelijkerwijze voorzienbaar waren, worden meegewogen. Hypothetische gevolgen of gevolgen die ten tijde van de peildatum niet redelijkerwijze voorzienbaar zijn worden niet meegewogen.

Als sprake is van onevenredige gevolgen ten aanzien van het verlies van Unierechten, dan herkrijgt de aanvrager het Nederlanderschap, met terugwerkende kracht tot de datum van het eerdere van rechtswege verlies. Als geen sprake is van onevenredige gevolgen ten aanzien van het verlies van het Unieburgerschap, dan blijft het verlies in stand, dus herkrijgt de aanvrager niet het Nederlanderschap.

C

15-1-c Paragraaf 1.5 Toelichting ad artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, RWN komt te luiden:

Paragraaf 1.5. Evenredigheidstoets op verlies van Unierechten na van rechtswege verlies van de Nederlandse nationaliteit

Op 12 maart 2019 stelde de rechter van de Europese Unie vast dat de Nederlandse verliesbepalingen van artikel 15, eerste lid en onder c en artikel 16, eerste lid en onder d RWN in overeenstemming zijn met het recht van de Europese Unie. Daaraan verbond de rechter wel als voorwaarde dat in een individuele en concrete situatie het mogelijk is om te laten toetsen of het verlies van het Unieburgerschap, áls dat tegelijkertijd gebeurde met het verlies van het Nederlanderschap, evenredig is aan het door de Nederlandse verliesbepaling beoogde doel.2 In geval van gebleken onevenredigheid moet de verloren nationaliteit met terugwerkende kracht kunnen worden herkregen. Deze uitspraak geldt alleen voor situaties waarin met het verlies van het Nederlanderschap tevens sprake is van verlies van het Unieburgerschap. Het Unieburgerschap is ingevoerd met het Verdrag van Maastricht, dat in werking trad op 1 november 1993. Verlies van het Nederlanderschap van voor 1 november 1993 valt daarom niet onder de uitspraak van de Europese rechter, waardoor in deze gevallen geen evenredigheidstoets op verlies van het Unieburgerschap hoeft plaats te vinden.

Daarna heeft de Raad van State in een uitspraak van 12 februari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:423) geoordeeld dat de evenredigheidstoets op het verlies van het Unieburgerschap kan worden uitgevoerd op basis van het rechtstreeks werkende artikel 20 VWEU.

Verder heeft de Raad van State in een uitspraak van 20 mei 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1269) geoordeeld dat een evenredigheidstoets mogelijk moet zijn, indien men het Nederlanderschap is verloren op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, RWN. De Raad van State overwoog hierbij dat het Hof een breed toepassingsbereik van de evenredigheidstoets op het oog had (ro. 2.6).

De Hoge Raad heeft bij beschikking van 3 april 2020 (ECLI:NL:HR:2020:593) geoordeeld dat deze evenredigheidstoetsing en de daaraan verbonden mogelijkheid van herkrijging van het Nederlanderschap met terugwerkende kracht, eveneens kan plaatsvinden in een procedure op grond van artikel 17 RWN.

Naar aanleiding van deze jurisprudentie is een wetswijziging van de RWN in voorbereiding. Totdat de RWN is aangepast kan bij constatering van het automatisch verlies van het Nederlanderschap, een dergelijke evenredigheidstoets worden verricht bij een aanvraag voor een Nederlands paspoort, of een Nederlandse identiteitskaart of door het aanvragen van een “Verklaring omtrent het bezit van het Nederlanderschap”, zoals beschreven in artikel 15, vierde lid RWN, in combinatie met artikel 61 BvvN.

Bij een verzoek tot registratie in de BRP of wijziging van die registratie is geen plaats voor een evenredigheidstoets. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State noch uit de Wet Basisregistratie personen volgt dat in het kader van (een verzoek tot) inschrijving in de BRP aan het evenredigheidsbeginsel moet worden getoetst. De evenredigheidstoets moet worden uitgevoerd volgens de procedurele regels van het nationale recht en door een volgens het nationale recht bevoegd orgaan. De Wet BRP strekt slechts tot registratie, en niet tot verkrijging of verlening van het Nederlanderschap. De Wet Basisregistratie personen biedt dan ook geen grondslag voor toetsing aan het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel en een herkrijging van het Nederlanderschap. Voor een toets aan het evenredigheidsbeginsel in de BRP-procedure is daarom geen plaats.

Procedure evenredigheidstoets verlies Unieburgerschap

Indien in een van de voorgaande aanvraagprocedures wordt gesteld dat het automatisch verlies van het Nederlanderschap in een individuele situatie onevenredig is geweest uit het oogpunt van het Unierecht, dan vraagt het betreffende bestuursorgaan advies aan de IND over de evenredigheid van het verlies van het Unieburgerschap.

In de evenredigheidstoets wordt door de IND beoordeeld of het verlies van het Unieburgerschap in het individuele geval gevolgen heeft gehad die vanuit het oogpunt van het Unierecht onevenredig zijn, afgewogen tegen de wettelijke doelstelling van de desbetreffende verliesbepaling.

Bij deze beoordeling komt overigens louter gewicht toe aan gevolgen van het verlies van het Unieburgerschap en de daaraan verbonden unierechten, zoals de uitoefening van het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie, de mogelijkheid daar beroepsactiviteiten te verrichten, en het in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde rechten zoals de eerbiediging van het familie-en gezinsleven en het belang van het kind.

Aan niet op het Unierecht betrekking hebbende argumenten, zoals het argument dat iemand zich nog steeds als Nederlander beschouwt of een sterke verbondenheid voelt met Nederland, komt geen gewicht toe. Evenmin dient rekening te worden gehouden met rechten, die louter gebaseerd zijn op nationaal recht.

In de evenredigheidstoets is geldt als peildatum de dag waarop men het Nederlanderschap van rechtswege verloor, waarbij tevens gevolgen die ten tijde van de peildatum redelijkerwijze voorzienbaar waren, worden meegewogen. Hypothetische gevolgen of gevolgen die niet redelijkerwijze voorzienbaar zijn worden niet meegewogen.

Als sprake is van onevenredige gevolgen ten aanzien van het verlies van Unierechten, dan herkrijgt de aanvrager het Nederlanderschap, met terugwerkende kracht tot de datum van het eerdere van rechtswege verlies. Als geen sprake is van onevenredige gevolgen ten aanzien van het verlies van het Unieburgerschap, dan blijft het verlies in stand, dus herkrijgt de aanvrager niet het Nederlanderschap.

Een beroep op de evenredigheidstoets kan ook plaatsvinden na het verlies van de Nederlandse nationaliteit op grond van artikel 15, aanhef en onder c RWN (oud). Het eerste verlies van het Nederlanderschap op grond van artikel 15, aanhef en onder c RWN (oud) vond plaats op 1 januari 1995.

D

16-1-d Paragraaf 2 Toelichting ad artikel 16, eerste lid, aanhef en onder d, RWN komt te luiden:

Paragraaf 2. Evenredigheidstoets op verlies van Unierechten na van rechtswege verlies van de Nederlandse nationaliteit

Ook een minderjarige die het Unieburgerschap is verloren vanwege het automatisch verlies van de Nederlandse nationaliteit op grond van artikel 16, eerste lid aanhef en onder d RWN, kan verzoeken om toetsing aan het evenredigheidsbeginsel uit het oogpunt van het Unierecht. Verlies van de Nederlandse nationaliteit op deze grond vindt plaats als de vader of moeder het Nederlanderschap verliest op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, c of d, RWN of op grond van artikel 15A RWN.

Voor de beoordeling en de procedure van de evenredigheidstoets op het verlies van Unierechten wordt verwezen naar hetgeen is vermeld in paragraaf 1.4 bij de toelichting op artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a RWN en paragraaf 1.5 bij de toelichting op artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c RWN.

Een evenredigheidstoets op het verlies van het Unieburgerschap kan ook worden uitgevoerd, na het verlies van de Nederlandse nationaliteit op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c RWN (oud), als de ouders het Nederlanderschap zijn verloren op grond van artikel 15, aanhef en onder c RWN (oud).

Er vindt een evenredigheidstoets plaats op de individuele en persoonlijke situatie van de (toen) minderjarige aan de hand van de feiten en omstandigheden op de datum waarop het verlies van rechtswege is ingetreden.

E

Model 1.34 HRWN wordt aangepast en komt te luiden als aangegeven in bijlage 1: model 1.34 HRWN.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 april 2021.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 4 december 2020

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, J.W.H.M. Beaujean directeur-generaal Migratie

BIJLAGE 1

Model 1.34 HRWN-NL: Aanvullende gegevens van kind(eren) die het Nederlanderschap heeft / hebben verkregen

TOELICHTING

A

In paragraaf 2 bij de toelichting op artikel 14, vierde lid RWN is aan de tekst toegevoegd, dat de lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid, in de Staatscourant van 26 oktober 2020 (nr. 52922) is aangepast.

B, C en D

Op 20 mei 2020 heeft de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in een uitspraak geoordeeld dat ook een evenredigheidstoets op het verlies van rechten verbonden aan het Unieburgerschap gehouden moet kunnen worden, indien iemand het Nederlanderschap van rechtswege is verloren op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a RWN.

Daarom is in paragraaf 1.4 bij de toelichting op artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a RWN een verwijzing opgenomen naar de beleidsregels met betrekking tot de evenredigheidstoets. Ook paragraaf 2 bij de toelichting op artikel 16, eerste lid, aanhef en onder d, RWN is daarop aangepast.

Verder is in paragraaf 1.4 bij de toelichting op artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a RWN en in paragraaf 1.5 bij de toelichting op artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c RWN, opgenomen, dat een evenredigheidstoets bij de IND kan worden opgevraagd in het kader van een paspoortprocedure of van een procedure om een Nederlandse identiteitskaart.

Bovendien is in genoemde paragrafen opgenomen dat bij registratie in of wijziging van de Basisregistratie Personen (BRP) geen evenredigheidstoets mogelijk is. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State noch uit de Wet Basisregistratie personen volgt dat in het kader van (een verzoek tot) inschrijving in de BRP aan het evenredigheidsbeginsel moet worden getoetst. De evenredigheidstoets moet worden uitgevoerd volgens de procedurele regels van het nationale recht en door een volgens het nationale recht bevoegd orgaan. De Wet BRP strekt tot registratie, en niet tot verkrijging of verlening van het Nederlanderschap. De Wet Basisregistratie personen biedt dan ook geen grondslag voor toetsing aan het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel en een herkrijging van het Nederlanderschap. Voor een toets aan het evenredigheidsbeginsel in de BRP-procedure is daarom geen plaats.

E

Bij de bevestiging van het Nederlanderschap door optie worden de kindgegevens op model 1.34 vermeld. In dit modelformulier ontbreken de invulvelden voor naamsvaststelling. Middels dit WBN is model 1.34 HRWN aangepast.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, J.W.H.M. Beaujean directeur-generaal Migratie


X Noot
1

Burger van de Europese Unie is een ieder die de nationaliteit van een Europese lidstaat bezit. Het burgerschap van de Europese Unie geldt naast het nationale burgerschap.

X Noot
1

Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:189.

X Noot
2

Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:189.

Naar boven