Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 4 december 2020, nummer WBN-BES 2020/3, houdende wijziging van de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003, toegespitst op het gebruik in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op de Rijkswet op het Nederlanderschap, het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap, de Regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap;

Besluit:

ARTIKEL I

De Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 toegespitst op het gebruik in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf 2.3.1./Toelichting ad artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d komt te luiden:

paragraaf 2.3.1. Procedure bij beroep op ontheffing van de naturalisatietoets wegens een belemmering

Artikel 10 van de Regeling Naturalisatietoets openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba 2011 geeft hieraan uitwerking.

De verzoeker om naturalisatie die aantoont dat hij een zodanig psychische of lichamelijke belemmering of een zodanige verstandelijke handicap heeft, dat hij binnen vijf jaar niet in staat is de naturalisatietoets af te leggen of te halen, is ontheven van het afleggen van de naturalisatietoets. Voor een medisch advies dat de belemmering of handicap aantoont, kan hij terecht bij de op advies van de gezaghebber door Onze Minister aangewezen adviserende instantie. Is geen instantie aangewezen op grond van artikel 10, eerste lid, Regeling, dan geldt de procedure uit artikel 10, vierde lid, Regeling Naturalisatietoets openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba 2011.

Tot heden is geen uitwerking gegeven aan artikel 10, eerste lid, Regeling, Dit betekent dat de procedure uit artikel 10, vierde en vijfde lid, Regeling van kracht is. Voor de verzoeker om naturalisatie houdt dit in dat hij bij de indiening van een naturalisatieverzoek een verklaring overlegt van een huisarts, medisch specialist of andere deskundige, inhoudende dat sprake is van een zodanige psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijk handicap als gevolg waarvan een of meer onderdelen van de naturalisatietoets niet kunnen worden afgelegd.

Als verzoeker door een medische belemmering fysiek niet in staat is deel I te maken, zal hij in de meeste gevallen door dezelfde medische belemmering ook niet in staat zijn de delen II en III af te leggen. Een volledige ontheffing van de naturalisatietoets is op zijn plaats. Verzoeker bezit in dat geval een bewijsstuk. Het kan zijn dat het gaat om een bewijsstuk van een op advies van de gezaghebber door Onze Minister aangewezen instantie (zie paragraaf 2.3.1). Ontbreekt die instantie, dan legt betrokkene ex artikel 10, vierde lid Regeling Naturalisatietoets openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba 2011 zijn bewijsstuk(ken) van de in dat lid genoemde instanties over bij de indiening van zijn naturalisatieverzoek. Het is echter niet uit te sluiten, dat bij een ontheffing op grond van artikel 4, eerste lid en onder a BNT het voor iemand toch mogelijk is om bijvoorbeeld deel I wel af te leggen, maar deel II en III niet. Dat moet in de praktijk blijken. In zo’n uitzonderingsgeval is dan sprake van een ontheffing van de delen II en III en moet betrokkene nog deel I halen. Let wel: Het gaat altijd om ontheffing van een geheel deel van de naturalisatietoets. Het gaat dus niet om ontheffing van een of meerdere taalvaardigheden.

Handelwijze Onze Minister (lees: IND-unit Caribisch Nederland)

In de voorlichtende sfeer wijst Onze Minister (lees: IND-unit Caribisch Nederland) betrokkene op het feit dat het medisch advies afkomstig moet zijn van een instantie of persoon als in artikel 10, vijfde lid van de Regeling Naturalisatietoets openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba 2011 beschreven.

Het medisch advies moet in na 1 april 2021 ingediende naturalisatieverzoeken afkomstig zijn van een arts – niet zijnde een behandelend arts van betrokkene – die is ingeschreven in het BIG-Register (het conform de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gehouden register) of vermeld staan op de lijst die wordt bijgehouden door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport met betrekking tot de BES- ontheffingen. In de Openbare Lichamen zijn er zowel BIG geregisterde specialisten als NIET BIG geregistreerde specialisten werkzaam. Een specialist die NIET BIG geregistreerd is, moet ontheffing van het verbod om de geneeskunst uit te oefenen hebben gekregen van de Commissie Buitenland Gediplomeerden Volksgezondheid (CBGV). De Commissie toetst of zijn diploma aan de Nederlandse normen voldoet. Indien ja, wordt er een BES ontheffing verleend aan de specialist waardoor uitoefenen van zijn beroep mogelijk is in de openbare lichamen.

Na de ontheffing/positief besluit blijft de specialist ‘niet BIG geregistreerd’ maar op grond van artikel 3, eerste lid van het Besluit uitoefenen beroep BES is zij bevoegd om medisch beroep uit te oefenen. Zowel het BIG-Register als de ontheffingslijst zijn raadpleegbaar. (www.overheid.nl/staatscourant voor een ontheffingsbesluit en https://www.rijksdienstcn.com/gezondheid-zorg/zorgverleners voor de ontheffingslijst.

B

14-4 Paragraaf 2 Toelichting ad artikel 14, vierde lid, RWN komt te luiden:

Paragraaf 2. Voorwaarden intrekking van het Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid

Onze Minister kan in het belang van de nationale veiligheid het Nederlanderschap intrekken van een persoon als uit zijn gedragingen blijkt dat hij zich heeft aangesloten bij een organisatie die is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid. Deze lijst wordt vastgesteld in de Rijksministerraad en gepubliceerd in de Staatscourant, in het Afkondigingsblad van Aruba, in het Publicatieblad van Curaçao en in het Afkondigingsblad van Sint Maarten. In de Staatscourant van 10 maart 2017 (nr 13023) is een lijst met drie organisaties gepubliceerd. Dit Besluit tot vaststelling van de lijst met organisaties die een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid is een dag later in werking getreden. In de Staatscourant van 26 oktober 2020 (nr. 52922) is de lijst aangepast.

Om het Nederlanderschap te kunnen intrekken moet sprake zijn van aansluiting bij een organisatie op de hiervoor genoemde lijst. De intrekking kan alleen plaatsvinden als betrokkene bij de organisatie was of zich heeft aangesloten op of na 11 maart 2017 (zie ECLI:NL:RVS:2019:990; ECLI:NL:RVS:2019:1246).

Uit de memorie van toelichting (TK, 2015-2016, 34 356 (R2064), nr 3) blijkt wat de wetgever met het begrip aansluiting bedoelt. Voordat sprake is van ‘aansluiting’ moeten twee voorwaarden zijn vervuld:

  • 1. Op grond van de gedragingen moet kunnen worden vastgesteld dat boven redelijke twijfel is verheven dat de betrokkene de door de terroristische organisatie nagestreefde doelen onderschrijft en dat hij de intentie heeft om zich bij deze organisatie aan te sluiten;

  • 2. De betrokkene moet feitelijke handelingen voor of ten behoeve van de terroristische organisatie verrichten.

Ad 1

Met de voorwaarde van de uit de gedragingen van betrokkene blijkende intentie om zich aan te sluiten is gegarandeerd dat altijd sprake is van vrijwillige aansluiting. De intentie tot aansluiting kan bijvoorbeeld blijken uit eerdere uitingen van betrokkene, bijvoorbeeld op internet of op sociale media.

Ad 2

Aansluiting bij een terroristische organisatie in de zin van artikel 14, vierde lid, RWN kan onder meer blijken uit:

  • Een ambtsbericht dat de inlichtingen- en veiligheidsdiensten uitbrengen aan het hoofd van de IND;

  • Informatie overheidsdiensten, zoals bijvoorbeeld politie of van het openbaarMinisterie;

  • Een verstekvonnis.

De intrekking van het Nederlanderschap vindt alleen plaats als de betrokkene ongewenst kan worden verklaard. De ongewenstverklaring is noodzakelijk om de legale terugkeer naar Nederlands grondgebied te voorkomen. Redenen om van de ongewenstverklaring af te zien kunnen in de eerste plaats zijn gelegen in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Gedacht kan worden aan de situatie dat het belang van betrokkene om ongehinderd in Nederland zijn gezinsleven te kunnen uitoefenen zwaarder weegt dat het belang van de Nederlandse staat. Gelet op de ernst van de bedreiging van de nationale veiligheid bij een dreigende terroristische aanslag zal ongewenstverklaring alleen in uitzonderingssituaties niet aan de orde zijn. Als ongewenstverklaring niet mogelijk is wordt van de intrekking van het Nederlanderschap afgezien.

De intrekking van het Nederlanderschap vindt niet plaats als de betrokken persoon zich in Nederland bevindt. In dat geval ligt aanhouding en strafrechtelijke vervolging meer in de rede dan het intrekken van het Nederlanderschap. Als de betrokkene vervolgens onherroepelijk voor een terroristisch misdrijf wordt veroordeeld zal het Nederlanderschap in beginsel op grond van artikel 14, tweede lid, RWN kunnen worden ingetrokken.

De intrekking van het Nederlanderschap vindt evenmin plaats als staatloosheid daarvan het gevolg is of als de betrokkene jonger is dan zestien jaar.

C

15-1-a Paragraaf 1.4 Toelichting ad artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, RWN wordt toegevoegd en komt te luiden:

Paragraaf 1.4. Evenredigheidstoets bij automatisch verlies van de Nederlandse nationaliteit en van het Unieburgerschap1

Op 12 maart 2019 stelde de rechter van de Europese Unie vast dat de Nederlandse verliesbepalingen artikel 15, eerste lid en onder c RWN en artikel 16, eerste lid en onder d RWN in overeenstemming zijn met het recht van de Europese Unie. Daaraan verbond de rechter wel als voorwaarde dat in een individuele en concrete situatie het mogelijk is om te laten toetsen of het verlies van het Unieburgerschap evenredig is aan het door de Nederlandse verliesbepaling beoogde doel.2 In geval van gebleken onevenredigheid moet de verloren nationaliteit met terugwerkende kracht kunnen worden herkregen. Deze uitspraak geldt alleen voor situaties waarin door het verlies van het Nederlanderschap tevens sprake is van verlies van het Unieburgerschap.

Het Unieburgerschap is ingevoerd met het Verdrag van Maastricht, dat in werking trad op 1 november 1993. Verlies van het Nederlanderschap ingetreden voor 1 november 1993 valt daarom niet onder de uitspraak van de Europese rechter, waardoor in deze gevallen geen evenredigheidstoets op verlies van het Unieburgerschap hoeft plaats te vinden.

Daarna heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraak van 12 februari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:423) geoordeeld dat de evenredigheidstoets op het verlies van het Unieburgerschap kan worden uitgevoerd op basis van het rechtstreeks werkende artikel 20 VWEU.

Verder heeft de Raad van State in een uitspraak van 20 mei 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1269) geoordeeld dat een evenredigheidstoets mogelijk moet zijn, indien men het Nederlanderschap is verloren op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, RWN. De Raad van State overwoog hierbij dat het Hof een breed toepassingsbereik van de evenredigheidstoets op het oog had (ro. 2.6).

De Hoge Raad heeft bij beschikking van 3 april 2020 (ECLI:NL:HR:2020:593) geoordeeld dat deze evenredigheidstoets ook kan plaatsvinden in een gerechtelijke procedure tot vaststelling van het Nederlanderschap ex artikel 17 RWN.

Naar aanleiding van deze jurisprudentie is een wetswijziging van de RWN in voorbereiding. Totdat de RWN is aangepast kan bij constatering van het automatisch verlies van het Nederlanderschap, een dergelijke evenredigheidstoets worden verricht bij een aanvraag voor een Nederlands paspoort, of een Nederlandse identiteitskaart of door het aanvragen van een “Verklaring omtrent het bezit van het Nederlanderschap”, zoals beschreven in artikel 15, vierde lid RWN, in combinatie met artikel 61 BvvN.

Procedure evenredigheidstoets verlies Unieburgerschap

Indien in een van de voorgaande aanvraagprocedures wordt gesteld dat het automatisch verlies van het Nederlanderschap in een individuele situatie onevenredig is geweest uit het oogpunt van het Unierecht, dan vraagt het betreffende bestuursorgaan advies aan de IND over de evenredigheid van het verlies van het Unieburgerschap.

In de evenredigheidstoets wordt door de IND beoordeeld of het verlies van het Unieburgerschap in het individuele geval gevolgen heeft gehad die vanuit het oogpunt van het Unierecht onevenredig zijn, afgewogen tegen de wettelijke doelstelling van de desbetreffende verliesbepaling. Bij deze beoordeling komt overigens louter gewicht toe aan gevolgen van het verlies van het Unieburgerschap en de daaraan verbonden unierechten, zoals de uitoefening van het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie, de mogelijkheid daar beroepsactiviteiten te verrichten, en het in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde rechten zoals de eerbiediging van het familie-en gezinsleven en het belang van het kind.

Aan niet op het Unierecht betrekking hebbende argumenten, zoals het argument dat iemand zich nog steeds als Nederlander beschouwt of een sterke verbondenheid voelt met Nederland, komt geen gewicht toe. Evenmin dient rekening te worden gehouden met rechten, die louter gebaseerd zijn op nationaal recht. In de evenredigheidstoets geldt als peildatum de dag waarop men het Nederlanderschap van rechtswege verloor, waarbij tevens gevolgen die op dat moment redelijkerwijze voorzienbaar waren, worden meegewogen. Hypothetische gevolgen of gevolgen die ten tijde van de peildatum niet redelijkerwijze voorzienbaar zijn worden niet meegewogen.

Als sprake is van onevenredige gevolgen ten aanzien van het verlies van Unierechten, dan herkrijgt de aanvrager het Nederlanderschap, met terugwerkende kracht tot de datum van het eerdere van rechtswege verlies. Als geen sprake is van onevenredige gevolgen ten aanzien van het verlies van het Unieburgerschap, dan blijft het verlies in stand, dus herkrijgt de aanvrager niet het Nederlanderschap.

D

15-1-c Paragraaf 1.5 Toelichting ad artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, RWN wordt toegevoegd en komt te luiden:

Paragraaf 1.5. Evenredigheidstoets op verlies van Unierechten na van rechtswege verlies van de Nederlandse nationaliteit

Op 12 maart 2019 stelde de rechter van de Europese Unie vast dat de Nederlandse verliesbepalingen van artikel 15, eerste lid en onder c en artikel 16, eerste lid en onder d RWN in overeenstemming zijn met het recht van de Europese Unie. Daaraan verbond de rechter wel als voorwaarde dat in een individuele en concrete situatie het mogelijk is om te laten toetsen of het verlies van het Unieburgerschap, áls dat tegelijkertijd gebeurde met het verlies van het Nederlanderschap, evenredig is aan het door de Nederlandse verliesbepaling beoogde doel. 3 In geval van gebleken onevenredigheid moet de verloren nationaliteit met terugwerkende kracht kunnen worden herkregen. Deze uitspraak geldt alleen voor situaties waarin met het verlies van het Nederlanderschap tevens sprake is van verlies van het Unieburgerschap. Het Unieburgerschap is ingevoerd met het Verdrag van Maastricht, dat in werking trad op 1 november 1993. Verlies van het Nederlanderschap van voor 1 november 1993 valt daarom niet onder de uitspraak van de Europese rechter, waardoor in deze gevallen geen evenredigheidstoets op verlies van het Unieburgerschap hoeft plaats te vinden.

Daarna heeft de Raad van State in een uitspraak van 12 februari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:423) geoordeeld dat de evenredigheidstoets op het verlies van het Unieburgerschap kan worden uitgevoerd op basis van het rechtstreeks werkende artikel 20 VWEU.

Verder heeft de Raad van State in een uitspraak van 20 mei 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1269) geoordeeld dat een evenredigheidstoets mogelijk moet zijn, indien men het Nederlanderschap is verloren op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, RWN. De Raad van State overwoog hierbij dat het Hof een breed toepassingsbereik van de evenredigheidstoets op het oog had (ro. 2.6).

De Hoge Raad heeft bij beschikking van 3 april 2020 (ECLI:NL:HR:2020:593) geoordeeld dat deze evenredigheidstoetsing en de daaraan verbonden mogelijkheid van herkrijging van het Nederlanderschap met terugwerkende kracht, eveneens kan plaatsvinden in een procedure op grond van artikel 17 RWN.

Naar aanleiding van deze jurisprudentie is een wetswijziging van de RWN in voorbereiding. Totdat de RWN is aangepast kan bij constatering van het automatisch verlies van het Nederlanderschap, een dergelijke evenredigheidstoets worden verricht bij een aanvraag voor een Nederlands paspoort, of een Nederlandse identiteitskaart of door het aanvragen van een “Verklaring omtrent het bezit van het Nederlanderschap”, zoals beschreven in artikel 15, vierde lid RWN, in combinatie met artikel 61 BvvN.

Procedure evenredigheidstoets verlies Unieburgerschap

Indien in een van de voorgaande aanvraagprocedures wordt gesteld dat het automatisch verlies van het Nederlanderschap in een individuele situatie onevenredig is geweest uit het oogpunt van het Unierecht, dan vraagt het betreffende bestuursorgaan advies aan de IND over de evenredigheid van het verlies van het Unieburgerschap.

In de evenredigheidstoets wordt door de IND beoordeeld of het verlies van het Unieburgerschap in het individuele geval gevolgen heeft gehad die vanuit het oogpunt van het Unierecht onevenredig zijn, afgewogen tegen de wettelijke doelstelling van de desbetreffende verliesbepaling.

Bij deze beoordeling komt overigens louter gewicht toe aan gevolgen van het verlies van het Unieburgerschap en de daaraan verbonden unierechten, zoals de uitoefening van het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie, de mogelijkheid daar beroepsactiviteiten te verrichten, en het in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde rechten zoals de eerbiediging van het familie-en gezinsleven en het belang van het kind.

Aan niet op het Unierecht betrekking hebbende argumenten, zoals het argument dat iemand zich nog steeds als Nederlander beschouwt of een sterke verbondenheid voelt met Nederland, komt geen gewicht toe. Evenmin dient rekening te worden gehouden met rechten, die louter gebaseerd zijn op nationaal recht.

In de evenredigheidstoets geldt als peildatum de dag waarop men het Nederlanderschap van rechtswege verloor, waarbij tevens gevolgen die op dat moment redelijkerwijze voorzienbaar waren, worden meegewogen. Hypothetische gevolgen of gevolgen die ten tijde van de peildatum niet redelijkerwijze voorzienbaar zijn, worden niet meegewogen.

Als sprake is van onevenredige gevolgen ten aanzien van het verlies van Unierechten, dan herkrijgt de aanvrager het Nederlanderschap, met terugwerkende kracht tot de datum van het eerdere van rechtswege verlies. Als geen sprake is van onevenredige gevolgen ten aanzien van het verlies van het Unieburgerschap, dan blijft het verlies in stand, dus herkrijgt de aanvrager niet het Nederlanderschap.

Een beroep op de evenredigheidstoets kan ook plaatsvinden na het verlies van de Nederlandse nationaliteit op grond van artikel 15, aanhef en onder c RWN (oud). Het eerste verlies van het Nederlanderschap op grond van artikel 15, aanhef en onder c RWN (oud) vond plaats op 1 januari 1995.

E

16-1-d Toelichting ad artikel 16, eerste lid, aanhef en onder d, RWN komt te luiden:

Het Nederlanderschap gaat voor een minderjarige verloren indien zijn vader of moeder het Nederlanderschap verliest ingevolge artikel 15, eerste lid, onder b, c of d, of ingevolge artikel 15A.

Paragraaf 1

Algemeen

De minderjarige verliest het Nederlanderschap indien zijn vader of moeder die nationaliteit verliest door:

  • een verklaring van afstand (artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, RWN); óf

  • tienjarig verblijf buiten de Europese Unie (artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, RWN); óf

  • intrekking van het naturalisatiebesluit als bedoeld in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, RWN (dus niet als bedoeld in artikel 14, eerste tot en met het vierde lid, RWN!); óf

  • vrijwillige verkrijging van de nationaliteit van een land dat partij is bij het Verdrag van Straatsburg (betreffende beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit) of door verkrijging van de Surinaamse nationaliteit ingevolge de Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten, gesloten tussen Nederland en Suriname (verlies op grond van de verdragen genoemd in artikel 15A RWN).

Ook hier geldt dat geen verlies van het Nederlanderschap zal intreden indien het kind behoort tot een van de categorieën van artikel 16, tweede lid, RWN dan wel indien het staatloos zou worden (artikel 14, achtste lid, RWN).

Voorbeeld 1

Anna is geboren uit de ongehuwde vrouw Blessing, die weliswaar een nationaliteit bezit, maar die nationaliteit niet aan Anna heeft doorgegeven. Anna is dus staatloos.

Blessing wordt genaturaliseerd tot Nederlander, waarin Anna deelt. Blessing verliest door de naturalisatie niet haar oorspronkelijke nationaliteit. Tijdens de minderjarigheid van Anna doet Blessing afstand van het Nederlanderschap.

Volgens artikel 16, eerste lid, aanhef en onder d, RWN zou ook Anna, die niet onder één van de uitzonderingsgevallen van artikel 16, tweede lid, RWN valt, haar Nederlanderschap moeten verliezen. Echter, ingevolge artikel 14, achtste lid, RWN mag hij daardoor niet staatloos worden. Aangezien Anna, naast het Nederlanderschap, geen andere nationaliteit bezit, verliest zij haar Nederlanderschap niet.

Voorbeeld 2

In 2005 wordt in Nederland kind Boris geboren uit de in Australië geboren ongehuwde vrouw Annie. Annie is van Nederlandse en Australische nationaliteit. Boris verkrijgt bij zijn geboorte uitsluitend de Nederlandse nationaliteit. Hij heeft nimmer de Australische nationaliteit verkregen, omdat zijn geboorte niet is geregistreerd bij een Australisch Consulaat.

Enkele maanden na de geboorte van Boris emigreren hij en zijn moeder naar Australië. Na tien jaren hoofdverblijf in Australië verliest Annie haar Nederlanderschap ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, RWN (aan haar is in die tien jaren geen Nederlands reisdocument of bewijs van Nederlanderschap afgegeven).

Volgens artikel 16, eerste lid, aanhef en onder d, RWN zou ook Boris, die niet onder één van de uitzonderingsgevallen van artikel 16, tweede lid, RWN valt, zijn Nederlanderschap moeten verliezen (waar Boris al die jaren hoofdverblijf heeft gehad speelt hierbij geen enkele rol).

Echter, ingevolge het toen geldende artikel 14, zesde lid (vanaf 1 maart 2017 is dit het achtste lid), RWN mag hij daardoor niet staatloos worden. Aangezien Boris, naast het Nederlanderschap, geen andere nationaliteit bezit, verliest hij zijn Nederlanderschap niet.

Voorbeeld 3

Na de naturalisatie van Adriaan tot Nederlander wordt zijn zoon Bas geboren. Zowel Adriaan als Bas zijn in Nederland geboren. Bas ontleent het Nederlanderschap zowel aan artikel 3, eerste lid, RWN als aan artikel 3, derde lid, RWN.

Het besluit waarbij aan Adriaan het Nederlanderschap werd verleend, wordt op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, RWN ingetrokken, aangezien hij heeft nagelaten na zijn naturalisatie al het mogelijke te doen om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen.

Volgens artikel 16, eerste lid, aanhef en onder d, RWN zou ook Bas zijn Nederlanderschap moeten verliezen. Echter, voor Bas geldt de uitzonderingscategorie als bedoeld in artikel 16, tweede lid, aanhef en onder d, RWN. Hij ontleent het Nederlanderschap immers tevens aan artikel 3 derde lid, RWN. Voor Bas gaat het Nederlanderschap dan ook niet verloren.

Voorbeeld 4

Het echtpaar Khadija en Murat, beiden geboren in Marokko in 1965, woont sedert 1995 in Nederland. In 2000 wordt in Marokko uit het huwelijk Amir geboren. Alle leden van het gezin zijn van Marokkaanse nationaliteit.

In 2001 wordt vader Murat genaturaliseerd tot Nederlander. Khadija behoudt daarbij de Marokkaanse nationaliteit. Kind Amir deelt in de naturalisatie. Moeder Khadija wordt niet genaturaliseerd. Vader en kind bezitten na naturalisatie de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit.

Murat vestigt zich na zijn naturalisatie tot Nederlander in Denemarken. In 2002 wordt zijn huwelijk met Khadija door echtscheiding ontbonden en trouwt hij in Denemarken met een Deense vrouw. Als hij zes jaren in Denemarken woont, wordt hij daar genaturaliseerd (in 2008). Zijn minderjarig kind Amir, die in Nederland bij Khadija verblijft, verkrijgt niet de Deense nationaliteit. Khadija bezit op het moment dat Murat de Deense nationaliteit verkrijgt nog steeds uitsluitend de Marokkaanse nationaliteit en kind Amir heeft de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit.

Murat verliest in 2008 zijn Nederlanderschap door de vrijwillige verkrijging van de Deense nationaliteit op grond van de rechtstreekse werking van artikel 1, eerste lid, Verdrag van Straatsburg (zie hiervoor de toelichting onder artikel 15A RWN).

Voor A geldt derhalve dat hij in 2008 zijn Nederlanderschap verliest op grond van artikel 1, eerste lid, Verdrag van Straatsburg.

Murat heeft immers – op zijn verzoek – door naturalisatie de nationaliteit verkregen van een staat die op het moment van verkrijging (2008) partij is bij het Verdrag van Straatsburg, en die geen partij is bij het Tweede Protocol tot wijziging van dat verdrag.

Ook Amir verliest in 2008 zijn Nederlanderschap. Voor Amir gaat het Nederlanderschap in 2008 verloren op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder d, RWN. Dit omdat zijn vader het Nederlanderschap heeft verloren ingevolge één van de verdragen genoemd in artikel 15A RWN. Het verlies van het Nederlanderschap wordt niet belet door artikel 14, zesde lid (vanaf 1 maart 2017 is dit het achtste lid), RWN aangezien Amir niet staatloos wordt (Amir bezit nog de Marokkaanse nationaliteit). Amir valt niet onder één van de uitzonderingsgevallen van artikel 16, tweede lid, RWN die verlies van het Nederlanderschap beletten.

Paragraaf 2. Evenredigheidstoets op verlies van Unierechten na van rechtswege verlies van de Nederlandse nationaliteit

Ook een minderjarige die het Unieburgerschap is verloren vanwege het automatisch verlies van de Nederlandse nationaliteit op grond van artikel 16, eerste lid aanhef en onder d RWN, kan verzoeken om toetsing aan het evenredigheidsbeginsel uit het oogpunt van het Unierecht. Verlies van de Nederlandse nationaliteit op deze grond vindt plaats als de vader of moeder het Nederlanderschap verliest op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, c of d, RWN of op grond van artikel 15A RWN.

Voor de beoordeling en de procedure van de evenredigheidstoets op het verlies van Unierechten wordt verwezen naar hetgeen is vermeld in paragraaf 1.4 bij de toelichting op artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a RWN en paragraaf 1.5 bij de toelichting op artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c RWN.

Een evenredigheidstoets op het verlies van het Unieburgerschap kan ook worden uitgevoerd, na het verlies van de Nederlandse nationaliteit op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c RWN (oud), als de ouders het Nederlanderschap zijn verloren op grond van artikel 15, aanhef en onder c RWN (oud).

Er vindt een evenredigheidstoets plaats op de individuele en persoonlijke situatie van de (toen) minderjarige aan de hand van de feiten en omstandigheden op de datum waarop het verlies van rechtswege is ingetreden.

F

Model 1.34 HRWN-BES wordt aangepast en komt te luiden als aangegeven in bijlage 1: model 1.34 HRWN-BES.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 april 2021.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 4 december 2020

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, directeur-generaal Migratie J.W.H.M. Beaujean

BIJLAGE 1

Model 1.34 HRWN-BES: Aanvullende gegevens van kind(eren) die het Nederlanderschap heeft / hebben verkregen.

TOELICHTING

A

In 8-1-d/ paragraaf 2.3.1. wordt verduidelijkt van welke artsen medische verklaringen kunnen worden geaccepteerd, nu geen instantie is aangewezen in de zin van artikel 10, eerste lid, Regeling Naturalisatietoets openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba ( 2011).

B

In paragraaf 2 bij de toelichting op artikel 14, vierde lid RWN is aan de tekst toegevoegd, dat de lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid, in de Staatscourant van 26 oktober 2020 (nr. 52922) is aangepast.

C, D en E

In de uitspraken van respectievelijk 12 februari 2020 en 20 mei 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:423 en ECLI:NL:RVS:2020:1269) heeft de

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder ABRvS) naar aanleiding van het arrest Tjebbes van het Europees Hof van Justitie (ECLI:EU:C:2019:189) geoordeeld dat ook bij de van rechtswege verliesgronden van artikel 15, eerste lid aanhef en onder a, artikel 15, eerste lid aanhef en onder c en artikel 16, eerste lid, aanhef en onder d, RWN een persoon met terugwerkende kracht het Nederlanderschap herkrijgt indien dat verloren is gegaan in strijd met het evenredigheidsbeginsel uit het oogpunt van het Unierecht.

Daarnaast stelt de ABRvS vast dat in de RWN geen grondslag is opgenomen voor de beslissing dat een persoon met terugwerkende kracht het Nederlanderschap herkrijgt indien dat verloren is gegaan in strijd met het evenredigheidsbeginsel uit het oogpunt van het Unierecht. Het ontbreken van die grondslag in de RWN is in strijd met artikel 20 van het VWEU. De Afdeling overweegt vervolgens dat – in afwezigheid van een wettelijke grondslag – artikel 20 VWEU rechtstreekse werking heeft en dat bestuursorganen rechtstreeks werkende bepalingen van Unierecht moeten toepassen. De ABRvS oordeelt dat er daarom een bevoegdheid bestaat om artikel 20 van het VWEU toe te passen. Deze rechtsontwikkeling maakt aanpassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap nodig. Tot het moment dat op dit punt de Rijkswet op het Nederlanderschap is aangepast, is in een openbare werkinstructie een tijdelijke procedure uitgewerkt, hoe de evenredigheidstoets in de praktijk wordt vormgegeven.

Vorenstaande is toegelicht in de paragraaf 1.4 bij de toelichting op artikel 15, eerste lid, aanhef en ander a RWN, paragraaf 1.5 bij de toelichting op artikel 15, eerste lid, aanhef en ander c RWN, en paragraaf 2 bij de bij de toelichting op artikel 16, eerste lid, aanhef en ander d RWN.

Tevens is opgenomen dat door het bestuursorgaan een evenredigheidstoets bij de IND kan worden opgevraagd.

F

Bij de bevestiging van het Nederlanderschap door optie worden de kindgegevens op model 1.34 HRWN-BES vermeld. In dit formulier ontbreken de invulvelden voor naamsvaststelling. Middels dit WBN is model 1.34 HRWN-BES aangepast.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, J.W.H.M. Beaujean directeur-generaal Migratie


X Noot
1

Burger van de Europese Unie is een ieder die de nationaliteit van een Europese lidstaat bezit. Het burgerschap van de Europese Unie geldt naast het nationale burgerschap.

X Noot
2

Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:189.

X Noot
3

Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:189.

Naar boven