TOELICHTING
Algemeen
1. Inleiding
In deze ministeriële regeling worden eisen gesteld aan de Regionale Ambulancevoorzieningen
(RAV’s) met het oog op de kwaliteit, beschikbaarheid en de tijdigheid van de ambulancezorg.
Daarnaast wordt geregeld welke vormen van ambulancezorg niet zijn voorbehouden aan
de RAV’s en worden eisen gesteld aan deze vormen van ambulancezorg.
Dat er sprake is van een niet-economische activiteit voor wat betreft de ambulancezorg
volgt onder andere uit het feit dat ambulancezorg strikt is gereguleerd. Deze regulering
volgt uit de Wet ambulancezorgvoorzieningen (verder: de wet), uit deze regeling en
voor de bekostiging van de ambulancezorg uit de regelgeving van de Nederlandse Zorgautoriteit
(NZa). Doordat de RAV’s zijn aangewezen voor onbepaalde tijd is het van belang dat
er voldoende wettelijke waarborgen zijn voor de kwaliteit van de ambulancezorg. Deze
regeling bevat zulke waarborgen. Deze waarborgen hebben rechtstreeks betrekking op
de kwaliteit en ook indirect door het creëren van een aantal randvoorwaarden voor
goede ambulancezorg.
Voor het leveren van kwalitatief goede zorg blijft de Wet kwaliteit, klachten en geschillen
zorg (Wkkgz) onveranderd van toepassing op de RAV’s. De kwaliteitskaders en richtlijnen
van de sector (zoals bijvoorbeeld het in het register van het Zorginstituut ingeschreven
Kwaliteitskader Ambulancezorg, het Kwaliteitskader Mobiele zorg met psychiatrische
hulpverlening, de nota Goede ambulancezorg, het Kwaliteitskader laag- en middencomplexe
ambulancezorg, Ambulancezorg op het water, het Landelijk Protocol ambulancezorg, het
Landelijk Protocol Zorgambulance en de hygiënerichtlijn voor de ambulancezorg) bieden
de kaders waarbinnen de kwaliteit van de ambulancezorg wordt geborgd. Ook geldt het
Kwaliteitskader Spoedzorgketen voor zover dit betrekking heeft op de ambulancezorg
en op de samenwerking in de keten. Deze regeling sluit aan bij de beschikbare kwaliteitskaders
die steeds in ontwikkeling zijn en voegt daar een aantal normen aan toe die aangepast
kunnen worden naarmate de kwaliteitskaders zich verder ontwikkelen. In de wet wordt
periodieke visitatie verplicht gesteld om voortdurende kwaliteitsverbetering te bevorderen.
Tijdigheid van ambulancezorg is een belangrijk aspect van kwaliteit en moet een onderdeel
blijven van de kwaliteitsnormen voor ambulancezorg en de ketenbrede kwaliteitsnormen
voor de keten van de acute zorg. Het is echter zeker niet het enige aspect. De Inspectie
Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de NZa nemen in hun toezicht op respectievelijk
de kwaliteit van de ambulancezorg en de naleving van de zorgplicht door verzekeraars
een complex aan factoren in beschouwing die gezamenlijk een beeld vormen van de kwaliteit.
De IGJ kijkt bijvoorbeeld onder meer naar de wijze waarop gestuurd wordt op kwaliteit,
naleving van richtlijnen en protocollen, hygiëne, professionalisering van personeel
en goed bestuur1. Het Kwaliteitskader ambulancezorg 1.0 biedt daarvoor een goede basis. Op grond van
dat kader zullen RAV’s onderling op kwaliteit kunnen worden vergeleken. Die kwaliteit
komt tot uiting in de meting van een toenemend aantal ‘signalen’ (indicatoren), welke
kunnen worden benut voor de structurele doorontwikkeling van de sector. De NZa kijkt
in die gevallen waarin de tijdigheidsnormen niet worden gerealiseerd naar achterliggende
oorzaken en vraagt zo nodig aan zorgverzekeraars om in overleg met de RAV’s tot verbetermaatregelen
te komen. Voor de zorgplicht is van belang dat zorgverzekeraars voldoende goede ambulancezorg
inkopen bij de RAV’s. Tijdigheid is een aspect daarvan. Het is vooral een zaak van
zorgaanbieders en zorgverzekeraars samen om te zorgen dat er voldoende goede ambulancezorg
beschikbaar is. Als zij er in onderling overleg niet uitkomen, kunnen zij of kan één
van de partijen dat signaleren richting de IGJ en/of de NZa. Indien de externe toezichthouders
dat aangewezen achten, zullen zij de minister informeren.
2. Regeldruk
In deze regeling zijn vele elementen overgenomen uit de Regeling Tijdelijke wet ambulancezorg
(Regeling Twaz), al dan niet met enige redactionele aanpassingen. De regeldruk als
gevolg van wijzigingen in deze ministeriële regeling ten opzichte van de Regeling
Twaz wordt hier berekend. Er is geen regeldruk berekend voor de naleving van kwaliteitseisen
die reeds zijn opgenomen in kwaliteitskaders. Op grond van artikel 2 van de Wkkgz
moet de professionele standaard waaronder kwaliteitskaders die zijn ingeschreven in
het register van het Zorginstituut nageleefd worden. In paragraaf 1 is aangegeven
waarom we elementen uit de kwaliteitskaders hebben opgenomen in deze regeling. Het
gaat in deze gevallen niet om nieuwe eisen, waardoor er geen materiële gevolgen zijn
voor de regeldruk.
Enkele voorbeelden van artikelen die, wellicht in iets andere bewoordingen reeds waren
opgenomen in de Regeling Twaz: artikelen 4, 5, 6, eerste lid (deels), artikel 7, eerste
lid, artikel 8, onderdelen a tot en met c, artikelen 9, 12, 13, 15 tot en met 17 en
19 tot en met 23.
Enkele voorbeelden van bepalingen die min of meer zijn overgenomen uit kwaliteitskaders:
artikel 5, eerste lid, artikel 7, tweede tot en met vijfde lid, artikel 8 onderdeel
d, e en f en artikel 10. De formuleringen wijken soms af van de kwaliteitskaders,
bijvoorbeeld met het oog op de handhaafbaarheid.
Ten opzichte van de Regeling Twaz zijn ook bepalingen geschrapt, onder andere die
ten aanzien van de verplichting om halfjaarlijks overleg te hebben over de afspraken
die nu zijn opgenomen in artikel 8 en enkele eisen specifiek voor bepaalde RAV’s.
De onderstaande tabel bevat de wijzigingen die regeldruk tot gevolg hebben.
| |
Structurele kosten voor bedrijven in euro’s
|
Incidentele kosten voor bedrijven in euro’s
|
Toelichting
|
|
Art. 6, tweede lid, analyseren afspraken niet spoedeisende ambulancezorg
|
27.000
|
|
25 RAV’s x 20 uur x 54 euro
|
|
Art. 14 vijfjaarlijkse visitatie
|
27.000
|
|
25 RAV’s x 100 uur x 54 euro x 0,2 (eens in de vijf jaar)
|
|
Kosten kennisneming van deze regeling
|
|
4.320
|
40 (RAV’s en buitenlandvervoerders) x 2 uur x 54 euro
|
|
Totale regeldruk
|
54.000
|
4.320
|
|
Het Adviescollege toetsing regeldruk heeft naar de regeling gekeken en kan zich vinden
in deze beschrijving van de gevolgen van de regeling voor de regeldruk.
3. Fraude
Aan de NZa, IGJ, Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en Ambulancezorg Nederland (AZN)
is gevraagd de regeling te bezien op mogelijke aspecten van fraude. Deze regeling
heeft geen gevolgen voor de bekostiging van de ambulancezorg. De uitgevoerde fraudetoets
laat zien dat er geen frauderisico’s zijn als gevolg van deze regeling. AZN, ZN, IGJ
en de NZa hebben aangegeven geen additionele risico’s op fraude te zien in de regeling.
4. Toetsen
4.1 Toezicht- en handhavingstoets IGJ
Op 14 mei 2020 heeft de IGJ een Toezicht- en handhavingstoets uitgebracht over deze
regeling. Volgens de IGJ is aanpassing op enkele onderdelen noodzakelijk om op een
goede manier - dat wil zeggen effectief en voorspelbaar- te kunnen handhaven.
De IGJ geeft in overweging het artikel 3 dat stond in de versie van de regeling die
de IGJ ter toetsing heeft ontvangen op te nemen in de wet onder artikel 13 en de NZa
(eveneens) te belasten met het toezicht hierop. Dit artikel 3 had betrekking op de
financiële staat van de RAV met het oog op de continuïteit van de ambulancezorg en
is inderdaad opgenomen in de wet in plaats van in de regeling en op zodanige manier
dat de NZa (eveneens) is belast met het toezicht. Er is alleen voor gekozen het artikel
op te nemen in artikel 19 van de wet, waarin het ook gaat over continuïteit van zorg
bij uitbesteding en over winstuitkering.
De IGJ geeft aan dat de definitie van buitenlandvervoer in de regeling niet in lijn
is met het begrip zoals dit in de memorie van toelichting bij de wet wordt gehanteerd.
De definitie in de regeling is aangepast, zodanig dat deze inhoudelijk in lijn is
met de omschrijving in de toelichting bij de wet. De term ‘buitenlandvervoer’ is vervangen
door de term ‘mobiele zorg vanuit of naar het buitenland’.
Naar aanleiding van de toets op de regeling merkt de IGJ op dat het territorialiteitsbeginsel
in de wet niet lijkt overeen te stemmen met het territorialiteitsbeginsel in de Wkkgz.
Dit verschil leidt ertoe dat casuïstiek bij buitenlandvervoer (mobiele zorg) buiten
Nederland niet kan worden gehandhaafd op basis van de wet, maar eventueel wel op basis
van de Wkkgz. De Wkkgz biedt voldoende basis om deze casuïstiek buiten Nederland of
als onhelder is of het incident binnen of buiten Nederland heeft plaatsgevonden, te
handhaven.
4.2 Uitvoerbaarheidstoets NZa
Op 1 mei 2020 heeft de NZa een uitvoerings-, toezicht- en handhaafbaarheidstoets uitgebracht
over deze regeling. De NZa verwacht geen problemen bij de uitvoering, het toezicht
en de handhaafbaarheid van de regeling.
5. Internetconsultatie
In het kader van de internetconsultatie die op 15 september 2020 sloot zijn 18 openbare
inbrengen geleverd. Daaronder waren positieve reacties op de regeling. Zo is AZN blij
met de verwijzingen naar het Kwaliteitskader ambulancezorg 1.0, dat tripartiet tot
stand is gekomen. ZN geeft aan dat de concept regeling bijdraagt aan een nadere uitwerking
van de ambulancezorg op het vlak van kwaliteit en beschikbaarheid. GGD GHOR Nederland
vindt dat de regeling er in zijn algemeenheid goed uitziet. Leden en bestuur van beroepsvereniging
V&VN Ambulancezorg staan met inachtneming van een aantal punten achter de concept
regeling. Niettemin zijn er op onderwerpen aandachtspunten aangedragen. De belangrijkste
opmerkingen worden hieronder genoemd en van een reactie voorzien.
Zorgdifferentiatie
AZN en ZN ervaren het als positief dat de regeling ruimte maakt voor zorg- en functiedifferentiatie.
V&VN ambulancezorg en FNV maken geen opmerkingen over de zorgdifferentiatie. In een
enkele reactie van een individu wordt gesteld dat alleen de ambulanceverpleegkundige
voldoende is toegerust om in levensbedreigende situaties ambulancezorg te verlenen.
Een ander stelt dat de zorgdifferentiatie voor onduidelijkheid zorgt.
In de regeling is aangesloten bij de Kwaliteitskaders van AZN, V&VN en de NVMMA. In
deze kaders is op adequate wijze vastgelegd welke ambulancezorgprofessional welke
ambulancezorg kan en mag leveren. Ook voor de opleiding van deze professionals is
aangesloten bij de sectorale kaders. Iedere vijf jaar wordt de bekwaamheid van deze
professionals getoetst voor de zorg die deze professional mag leveren. Ook de bachelor
medisch hulpverlener (BMH-er) is op grond van opleiding en training voldoende toegerust
om in levensbedreigende situaties ambulancezorg te verlenen. De BMH-er moet aan vergelijkbare
eisen voldoen als de ambulanceverpleegkundige. De kwaliteitskaders bieden zoveel mogelijk
duidelijkheid en kunnen doorontwikkeld worden op basis van ervaringen in de praktijk.
De Nederlandse Vereniging voor Bachelor Medisch Hulpverleners (NVBMH) pleit voor onderzoek
naar het toelaten van de BMH tot de opleiding voor centralist. De NVBMH, V&VN en AZN
kunnen daarover samen afspraken maken.
ZN vraagt VWS om op basis van overleg met RAV’s, de GGZ en zorgverzekeraars te zorgen
voor een beschrijving die borgt dat ambulancezorg met psychiatrische hulpverlening
kan worden verleend door een ggz-professional. In artikel 7 is hiertoe een nieuw zesde
lid opgenomen.
Tijdsnorm voor spoedeisende ambulancezorg
AZN geeft aan dat het Kwaliteitskader ambulancezorg 1.0 benadrukt dat ambulancezorg
en de kwaliteit van ambulancezorg meer zijn dan alleen een tijdsnorm van 15 minuten
voor spoedeisende ambulancezorg inzetten. Volgens AZN maakt dit ruimte voor innovatie.
In een reactie van een individu wordt dit ondersteund. De FNV pleit juist voor harde
normen in plaats van streefwaarden. In de concept regeling is aangesloten bij het
Kwaliteitskader Ambulancezorg 1.0. Dit kwaliteitskader plaatst het aspect van de tijdigheid
terecht in het bredere kader van de kwaliteit van de ambulancezorg. Per signaal (indicator
voor kwaliteit) in het kwaliteitskader worden de komende jaren streefwaarden en minimale
waarden geformuleerd. Op basis van de score van de RAV ten opzichte van al deze minimale
en streefwaarden wordt een totaalscore voor de kwaliteit berekend. Tijdigheid is een
belangrijk aandachtspunt in de spoedeisende ambulancezorg, zeker in de zorg in levensbedreigende
situaties. Maar door soms iets langer de tijd te nemen in de meldkamer ambulancezorg
om een goede uitvraag te doen, kan sneller de juiste zorgverlener ingeschakeld worden,
waardoor de zorg beter wordt en minder ambulance inzetten nodig zijn.
ZN vindt dat in de toelichting terecht staat dat tijdigheid een aspect is van de zorgplicht
van zorgverzekeraars. Zorgaanbieders en zorgverzekeraars moeten er samen voor zorgen
dat er voldoende ambulancezorg beschikbaar is. ZN vindt het logisch dat als zij er
in onderling overleg niet uitkomen, één van de partijen dit niet alleen kan signaleren
bij de IGJ en/of de NZa, maar ook bij VWS als ‘vergunningverlener’ en ziet dit graag
in de toelichting opgenomen. De externe toezichthouders zijn echter de aangewezen
partijen om dergelijke knelpunten bij te melden. Indien deze toezichthouders dat wenselijk
of nodig vinden, zullen zij de minister informeren.
Administratieve lasten
AZN vraagt aandacht voor een verzwaring van de administratieve lasten en geeft een
overzicht van op te leveren informatie. AZN geeft daarbij overigens zelf aan dat regionale
monopolies (met aanwijzingen voor onbepaalde tijd) verantwoording en transparantie
vergen. AZN constateert een behoorlijke toename van de gestelde eisen. Uit paragraaf
2 van deze toelichting blijkt dat het met de regeldruk van deze ministeriële regeling
meevalt. Het Adviescollege toetsing regeldruk kan zich vinden in de beschrijving van
de gevolgen van de regeling voor de regeldruk.
Het overzicht van AZN van op te leveren informatie zou opgesplitst kunnen worden in
informatiebehoeften in wet en regelgeving (de Wet ambulancezorgvoorzieningen, de Regeling
Ambulancezorgvoorzieningen, regelgeving omtrent de jaarverantwoording) en wat van
de sector zelf is (Sectorkompas Ambulancezorg, geldende kwaliteitskaders).
Sectorkompas bestaat al een aantal jaren en geeft inzicht in prestaties van de afzonderlijke
RAV’s in overzichtelijke vorm. De informatie in Sectorkompas kan worden gebruikt om
te voldoen aan verschillende verplichtingen zoals artikel 9, eerste en tweede lid
van de Wazv (die zijn gebaseerd op artikel 7 van de reeds bestaande Wkkgz), artikel
3 van de onderhavige regeling, de eisen van maatschappelijke verantwoording, de verplichting
tot het aanleveren van gegevens als gevolg van in het register van het Zorginstituut
ingeschreven kwaliteitskaders (artikel 66d, tweede lid Zvw) en de motie Hijink2 waarin wordt verzocht om het jaarlijks publiceren van een jaarverslag door RAV’s,
inclusief financiële informatie. Jaarrekeningen van RAV’s moeten reeds jaarlijks worden
gepubliceerd op basis van de Regeling verslaggeving WTZi. Voor de ministeriële regeling
jaarverantwoording zoals die vanaf verslagjaar 2022 zal gaan gelden wordt overwogen
om voor bepaalde categorieën van zorgaanbieders de verplichting te herintroduceren
om het bestuursverslag (voorheen jaarverslag) in te dienen. Momenteel wordt met de
sector overlegd over de motie Van den Berg, Agema en Veldman3 met betrekking tot het kwaliteitsregister. Aan deze motie wordt op zo min mogelijk
belastende manier en gebruik makend van Sectorkompas invulling te geven. Met het oog
op de motie Veldman en Van den Berg4 over inzicht in vooruitgang in kwaliteit en innovatie is artikel 3, tweede lid ingevoegd
in deze regeling. In de gegevens die in het kader van de jaarverantwoording moeten
worden aangeleverd is het nodige geschrapt ten opzichte van de regelgeving zoals die
gold tot 1 juli 2020.
Artikel 6 van deze regeling (een jaarlijkse analyse van de prestaties) staat in het
kader van het lerend vermogen van de RAV en het bovengenoemde artikel 7 van de Wkkgz
over het systematisch bewaken en verbeteren van de kwaliteit van de zorg. Sectorkompas
is daarbij in toenemende mate behulpzaam naarmate de metingen van meer signalen uit
het Kwaliteitskader ambulancezorg daarin worden opgenomen. De vierjaarlijkse risico-inventarisatie
en evaluatie en het vierjaarlijks onderzoek naar tevredenheid van medewerkers stonden
al in artikel 12, vierde lid van de Regeling Twaz. De regelgeving ten aanzien van
vijfjaarlijkse visitatie is inderdaad nieuw, maar sluit aan bij wat in de medische
sector gebruikelijk is.
Inspraak ambulancezorgprofessionals
V&VN mist in artikel 9 over personeelsbeleid een passage over inspraak door ambulanceverpleegkundigen
en andere ambulancezorgprofessionals bij het vormgeven en uitvoeren van zorginhoudelijk
beleid en verwijst daarbij naar de motie Ellemeet en Ploumen5. De FNV stelt voor om in artikel 11, tweede lid op te nemen dat verpleegkundigen
en chauffeurs een rol krijgen in de bestuurlijke organisatie.
In dit kader is van belang dat er onlangs advies is gevraagd aan de Chief Nursing
Officer (CNO) over de positionering van verpleegkundigen en verzorgenden. Het betreft
een zorgbreed advies en bevat een investeringsagenda op drie thema’s, te weten:
-
1. Vrijmaken van tijd en ruimte om er zo voor te zorgen dat verpleegkundigen worden gepositioneerd
en gefaciliteerd om zeggenschap optimaal te kunnen uitoefenen.
-
2. Erkennen van professionele zeggenschap op organisatie- en op landelijk niveau.
-
3. Verankeren van scholingsmogelijkheden en loopbaanmogelijkheden in cao’s.
Dit advies is op 2 september 2020 aan de Tweede Kamer toegezonden6. Op 15 september 2020 is aan de Tweede Kamer bericht dat het Kabinet zich herkent
in de bevinding dat meer nodig is om regie en zeggenschap onder zorgprofessionals
te vergroten7. Het idee van een onafhankelijke commissie, met daarin ook verpleegkundigen, zoals
de CNO voorstelt, spreekt het Kabinet aan. Over de wijze waarop dit concreet vorm
kan krijgen, wordt de Tweede Kamer in december 2020 geïnformeerd. De inbreng uit de
internetconsultatie van deze regeling op dit thema en de bovengenoemde motie Ellemeet
en Ploumen zullen in samenhang daarmee worden bekeken en alsdan wordt bezien of en
zo ja, hoe dit invloed heeft op de voorliggende regeling.
WensAmbulances
De samenwerkende WensAmbulances vragen om te voorkomen dat het recht op teruggave
van de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) en vrijstelling van de
motorrijtuigenbelasting vervalt voor de wensambulances. Dit wordt geregeld door aanpassing
van het Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 en
het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 in het Besluit ambulancezorgvoorzieningen.
Artikelsgewijs
Artikel 1
In de ambulancezorg wordt onderscheid gemaakt tussen spoedeisende en niet spoedeisende
ambulancezorg. Ambulancezorg met een A1- of een A2-urgentie8 is spoedeisende ambulancezorg, daarbij is het niet van belang of de medische indicatie
van somatische of psychiatrische aard is. Wat voorheen planbare ambulancezorg of besteld
vervoer of vervoer met een B-urgentie werd genoemd is niet spoedeisende ambulancezorg.
Niet spoedeisende ambulancezorg kan ook aanvangen op een incidentlocatie, bijvoorbeeld
als een rapid responder na een spoedinzet de patiënt alsnog wil laten vervoeren zonder
spoed. Niet spoedeisende ambulancezorg kan ook inhouden het naar huis brengen van
de patiënt vanuit een zorginstelling. Ambulancezorg met een A1-urgentie of A2-urgentie
is een dringende taak in de zin van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens
1990 of de Regeling optische en geluidssignalen. Indien sprake is van een A1-urgentie
begeeft het ambulancevoertuig zich per definitie als voorrangsvoertuig door het verkeer.
Bij ambulancezorg met een A2-urgentie heeft het ambulancevoertuig onder voorwaarde
toestemming om zich als voorrangs-voertuig door het verkeer te begeven. Niet spoedeisende
ambulancezorg is geen dringende taak.
Met betrekking tot de omschrijving van de responstijd kan worden opgemerkt dat op
piekmomenten, in incidentele situaties en binnen de afgesproken kaders, een 112-melding
kan worden opgenomen door iemand anders dan een verpleegkundig centralist. In deze
gevallen volgt altijd de inzet van een ambulance.
De term ‘buitenlandvervoer’ is vervangen door de term ‘mobiele zorg vanuit of naar
het buitenland’. Deze terminologie doet meer recht aan het feit dat sprake is van
ambulancezorg op medische indicatie en niet alleen van vervoer. Ook sluit de term
beter aan bij het kwaliteitskader dat voor deze zorg in ontwikkeling is en geeft het
beter weer dat het gaat om zorg in Nederland.
Artikel 3
Eerste lid
Op de ambulancezorg is een groot aantal wetten van toepassing. Dit zijn onder meer
de volgende wetten:
-
– Algemene verordening gegevensbescherming,
-
– Arbeidsomstandighedenwet,
-
– Burgerlijk Wetboek (Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst),
-
– Politiewet,
-
– Wegenverkeerswet,
-
– Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg,
-
– Wet marktordening gezondheidszorg,
-
– Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen 2018,
-
– Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg,
-
– Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst,
-
– Wet toelating zorginstellingen,
-
– Zorgverzekeringswet.
Op grond van de Politiewet 2012 zijn bij algemene maatregel van bestuur tien locaties
voor meldkamers aangewezen, alsmede het gebied waarvoor op die meldkamer de meldkamerfunctie
wordt uitgevoerd. De politie draagt er zorg voor dat de meldkamers ingesteld en in
stand gehouden worden ten behoeve van de politietaak, de ambulancezorg, de brandweertaak
en ten behoeve van de rampenbestrijding, de crisisbeheersing en de geneeskundige hulpverlening,
zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet veiligheidsregio’s (Wvr), met dien verstande
dat één of meerdere RAV’s zorg dragen voor het uitvoeren van de meldkamerfunctie ten
behoeve van de ambulancezorg en dat de Landelijke Meldkamer Samenwerking (LMS) als
onderdeel van de politie zorg draagt voor het beheer van de gemeenschappelijke meldkamer.
De hoofdlijnen voor beleid en beheer van de meldkamers zijn landelijk vastgelegd in
de Regeling hoofdlijnen en beheer meldkamers en geven heldere kaders voor het beleid
en beheer in het meldkamerdomein, de inrichting van de multidisciplinaire sturing
en van de beleids- en beheercyclus waarbinnen het jaarlijkse beleids- en bestedingsplan
van de meldkamers tot stand komt. De RAV is daarbij verantwoordelijk voor de meldkamerfunctie
ambulancezorg en heeft met de andere disciplines een gezamenlijke verantwoordelijkheid
voor het functioneren en de kwaliteit van de meldkamer. Daarnaast beslist een RAV
over de operationele inzet van mensen en middelen bij de dagelijkse inzet en draagt
een RAV er zorg voor dat er beschikking is over adequate materiële en personele middelen
ten behoeve van deze taak. Het directieoverleg van de meldkamers waarin de RAV’s vertegenwoordigd
zijn, formuleert de behoeften voor het beleid en het beheer en bewaakt de uitvoering
van het beleid en het beheer. Eén van de beleidskaders daarbij is de informatieveiligheid
van de meldkamers en meldkamerfuncties opdat deze voldoet aan de wettelijke kaders
en aan de van toepassing zijnde normen van de partijen. Het gaat hierbij onder andere
over de bescherming van aan de patiënt gerelateerde en medische gegevens.
Vanzelfsprekend dient deze en overige van toepassing zijnde wetgeving door een RAV
te worden nageleefd. Datzelfde betreft de naleving van de professionele standaarden
van de beroepsgroepen en branchevereniging en kwaliteitsstandaarden die zijn ingeschreven
in het register van het Zorginstituut. De bedoelde standaarden zijn ontwikkeld binnen
de sector. De standaarden geven duidelijkheid over de wijze waarop gehandeld dient
te worden.
Tweede lid
Conform de motie Veldman en Van den Berg9 dienen RAV’s jaarlijks de kwaliteit van de ambulancezorg openbaar inzichtelijk te
maken en daarbij de vooruitgang ten opzichte van het voorgaande jaar te laten zien
en aan te geven wat zij doen aan innovatie. De achtergrond van deze bepaling is het
blijvend stimuleren van kwaliteitsverbetering en innovatie.
Artikel 4
Het is van groot belang dat spoedeisende ambulancezorg tijdig beschikbaar is. In het
referentiekader spreiding en beschikbaarheid worden standplaatslocaties aangewezen
alsmede het aantal ambulances dat per RAV moet worden ingezet, om aan de doelstelling
van het referentiekader te voldoen. Het referentiekader is een model voor de benodigde
spreiding en beschikbaarheid (capaciteit) van de ambulancezorg in Nederland. Het model
berekent, op basis van een aantal uitgangspunten en randvoorwaarden en met gebruik
van ritstatistieken, de benodigde ambulancecapaciteit per regio, dagsoort en dagdeel.
Het model wordt beheerd door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM).
De doelstelling van het landelijk referentiekader spreiding en beschikbaarheid ten
aanzien van de spreiding is om 97% van de inwoners binnen 12 minuten aanrijtijd per
ambulance met zwaailicht en sirenes te kunnen bereiken. Ten aanzien van de beschikbaarheid
is de doelstelling om in voldoende capaciteit te voorzien zodanig dat in 95% van de
gevallen een ambulance beschikbaar is voor een spoedeisende inzet. Het referentiekader
definieert een minimum niveau voor spreiding en capaciteit. De RAV mag een standplaats
alleen verplaatsen of sluiten als het minimum niveau niet wordt overschreden. Dat
wil zeggen als het percentage van de bevolking in de desbetreffende regio dat binnen
12 minuten aanrijtijd kan worden bereikt door een ambulance minstens 97% blijft. Bij
de toetsing van de dekkingsgraad van de spreiding wordt uitgegaan van de paraatheid
vanaf de standplaats.
Het referentiekader is geen blauwdruk. De werkelijke vestiging van een standplaats
is ter vaststelling door een RAV in samenspraak met de zorgverzekeraars in de regio.
Hierdoor kan ervoor worden gekozen om in een bepaald gebied geen standplaats in te
richten, omdat naar de mening van een RAV op andere wijze in goede en tijdige zorg
kan worden voorzien. Voorwaarde bij het inrichten van de standplaatsen is wel dat
het minimum niveau dat door het referentiekader wordt gedefinieerd niet onderschreden
wordt, dus dat de spreiding zodanig is dat tenminste 97% van de bevolking in de desbetreffende
regio binnen 12 minuten aanrijtijd bereikbaar blijft. Van de beschikbaarheid van het
aantal reguliere ambulances in de regio mag in overeenstemming met de zorgverzekeraar
worden afgeweken van de capaciteit van het referentiekader ten einde beter te presteren.
Het kan efficiënt zijn om in bepaalde gevallen rapid responders (een ambulancezorgprofessional
die wel ter plaatse zorg kan verlenen maar geen patiënt kan vervoeren) in te zetten
of teams voor midden- of laagcomplexe ambulancezorg. Het is primair de verantwoordelijkheid
van een RAV om te bepalen of de inzet van rapid responders of ambulanceteams voor
midden- of laagcomplexe ambulancezorg leidt tot het leveren van goede en tijdige ambulancezorg.
Om de continuïteit van zorg te kunnen garanderen dient de RAV een goede verhouding
te hebben tussen de dagelijkse inzet van ambulances en ambulancezorgprofessionals
en de reservecapaciteit die nodig is om het actuele referentiekader uit te kunnen
voeren. Ook hierover zullen met de zorgverzekeraars afspraken gemaakt moeten worden.
Tevens dient voldoende capaciteit aan mensen en materieel beschikbaar te zijn voor
opgeschaalde situaties van rampen of crises.
Het referentiekader biedt ook de basis voor de bekostiging van de ambulancezorg. Nadat
het RIVM de NZa heeft geïnformeerd, publiceert het RIVM het actuele referentiekader
op haar website, zodat de NZa dit kan gebruiken voor het berekenen van de budgetten
voor de RAV’s.
Artikel 5
Dit artikel verankert de basis voor de tijdigheid van de ambulancezorg in de ministeriële
regeling. Zeker in de ambulancezorg is tijdigheid een aspect van kwaliteit. In het
Kwaliteitskader Ambulancezorg 1.0 staan indicatoren die een breder beeld geven van
de kwaliteit van de ambulancezorg dan alleen het aspect tijdigheid. De waarden van
de signalen voor de afzonderlijke RAV’s zullen conform het implementatieplan via de
website van AZN bekend gemaakt worden. In andere artikelen van deze regeling komen
ook andere aspecten van kwaliteit aan de orde dan tijdigheid.
Eerste lid
In dit lid is geregeld dat het streven is dat in de meest spoedeisende gevallen een
ambulance of rapid responder binnen 15 minuten na aanname van de melding op de meldkamer
ambulancezorg ter plaatse is. Dit streven is vastgelegd in het Kwaliteitskader Ambulancezorg
1.0, waarin ook is opgenomen dat het streven is om bij inzetten met een A2-urgentie
in 95% van de gevallen binnen 30 minuten responstijd een ambulance ter plaatse te
hebben.
De streefwaarden in het kwaliteitskader gelden ongeacht de aard van de medische indicatie.
Deze kan somatisch of psychiatrisch van aard zijn.
De sector ontwikkelt een verbeterde urgentie-indeling voor de ambulancezorg. Deze
ontwikkeling kan in de toekomst gevolgen hebben voor de tijdsnorm in deze regeling.
Tweede lid
Voorts zijn goede afspraken nodig over het tijdig halen en brengen van patiënten tussen
enerzijds RAV’s en anderzijds zorginstellingen waar patiënten worden gebracht en gehaald
met het oog op het belang van de patiënt, de zorginstelling en de RAV. Het gaat hierbij
om zorginstellingen zoals ziekenhuizen, maar bijvoorbeeld ook aanbieders van (acute)
ggz. Afspraken zijn in het bijzonder nodig voor de avond, nacht- en weekenduren. Het
is in het belang van de patiënt en de zorginstelling dat zij weten wanneer precies
de ambulance komt en dat zij daarop niet langer hoeven te wachten dan nodig is. Een
patiënt moet bijvoorbeeld niet onnodig lang op een SEH of beoordelingslocatie acute
ggz verblijven of juist op tijd bij een zorginstelling gebracht worden voor zijn afspraak
voor een behandeling. Het is in het belang van de RAV dat ook afspraken worden gemaakt
over de overdracht, zodat de ambulance niet langer dan nodig hoeft te wachten om weer
te kunnen vertrekken na het brengen van een patiënt. Het is in het belang van (andere)
patiënten die in niet planbare situaties met spoed zorg nodig hebben en van de RAV
dat RAV’s enige flexibiliteit kunnen betrachten in situaties waarin een patiënt niet
heel dringend vervoer met zorg nodig heeft, zodat zij prioriteit kunnen geven aan
spoedgevallen. Afspraken tussen RAV’s en zorginstellingen over onderlinge verwachtingen
en over planningen zijn daarom noodzakelijk. In het Kwaliteitskader Ambulancezorg
1.0 staat dat wordt gewerkt aan een streefwaarde voor het percentage patiënten dat
binnen de afgesproken tijdspanne (30 minuten van tevoren tot het moment van de afspraak)
op de plaats van bestemming is gebracht.
Artikel 6
Met betrekking tot de streefwaarde voor inzetten met A1-urgentie en de realisatie
van de afspraken over wachttijden voor niet spoedeisende ambulancezorg uit artikel
5 is het nodig om jaarlijks te bezien wat de oorzaken zijn van het eventueel niet
realiseren van de streefwaarde of afspraak, wat succesfactoren zijn van het wel realiseren
van de streefwaarde of afspraak en welke verbetermaatregelen nodig en mogelijk zijn.
Artikel 7
Eerste lid
Ambulancezorg varieert van hoogcomplexe tot laagcomplexe zorg. Hoogcomplexe ambulancezorg
kan spoedeisend of niet spoedeisend zijn. Midden- en laagcomplexe ambulancezorg is
niet spoedeisend. Omgekeerd kan niet spoedeisende ambulancezorg hoog-, midden- of
laagcomplex zijn. RAV’s kunnen in zorg differentiëren om zo de zorg zo goed mogelijk
af te stemmen op de reële zorgbehoefte van de cliënt en tegelijkertijd een optimale
inzet van de zorgcapaciteit te realiseren. Landelijk zijn er door de sector eisen
en inzetcriteria geformuleerd voor diverse typen ambulancezorg. Deze zijn vastgelegd
in landelijke kwaliteitskaders. Indien een RAV differentieert in zorg, dient deze
zorg te voldoen aan de geldende eisen en inzet- en uitsluitcriteria, opdat de cliënt
verzekerd is van de juiste zorg op het juiste moment. Zorgdifferentiatie dient immers
niet te leiden tot een verschraling van het zorgaanbod. Alsdan zou bijvoorbeeld ten
tijde van opschaling onvoldoende personeel en materieel beschikbaar kunnen zijn om
aan de vraag naar ambulancezorg te voldoen. De RAV dient voldoende veerkracht te hebben
in de capaciteit om snel en adequaat te kunnen reageren op plotseling gewijzigde omstandigheden.
Tweede lid
De ambulancezorgprofessional werkzaam in de spoedeisende ambulancezorg en de hoogcomplexe
niet spoedeisende ambulancezorg is deskundig, bevoegd en bekwaam voor het verlenen
van zorg op ten minste het niveau van het vigerende Landelijk Protocol Ambulancezorg
(LPA). Hierdoor kan op systematische en methodische wijze de zorgvraag van de patiënt
worden geanalyseerd en hoogcomplexe ambulancezorg worden verleend. Verschillende ambulancezorgprofessionals
mogen spoedeisende en hoogcomplexe ambulancezorg verlenen. Zij mogen daarnaast ook
midden- en laagcomplexe zorg leveren.
De ambulanceverpleegkundige voldoet aan de eisen uit het Besluit functionele zelfstandigheid.
Ambulanceverpleegkundigen mogen en kunnen naast midden- en laagcomplexe zorg ook spoedeisende
en hoogcomplexe niet spoedeisende ambulancezorg verlenen. De meeste handelingen die
door de ambulancezorgverpleegkundige worden verricht, zijn verpleegkundige handelingen.
Daarnaast worden geneeskundige handelingen verricht overeenkomstig het Besluit functionele
zelfstandigheid. De ambulanceverpleegkundige verricht werkzaamheden op een zodanig
niveau, dat aan de kwaliteitseisen van (spoedeisend) medisch- en verpleegkundig handelen
wordt voldaan.
De ambulanceverpleegkundige (of bachelor medisch hulpverlener, verpleegkundig specialist
of physician assistant) kan als rapid responder functioneren. Een rapid responder
is een ambulancezorgprofessional die alleen werkt en die ter plaatse geheel zelfstandig
handelt, al dan niet in afwachting van de komst van een ambulance of andere zorgverlener.
Voor de duur van het lopende experiment op grond van artikel 36a van de Wet BIG mag
de BMH naast midden- en laagcomplexe ambulancezorg spoedeisende en hoogcomplexe niet
spoedeisende ambulancezorg leveren. Afhankelijk van de resultaten van het wetenschappelijk
onderzoek dat het experiment evalueert zal de BMH ambulancezorg na afloop van het
experiment bevoegd en bekwaam zijn om spoedeisende en hoogcomplexe niet spoedeisende
ambulancezorg te mogen en kunnen verlenen volgens de kwaliteitskaders van de sector.
De verpleegkundig specialist is sinds 2009 op grond van artikel 14 en 36 van de Wet
BIG wettelijk erkend en zelfstandig bevoegd tot het verrichten van bepaalde voorbehouden
handelingen. De physician assistant is sinds 1 september 2018 opgenomen in artikel
3 van de Wet BIG en op grond van artikel 36 zelfstandig bevoegd tot het verrichten
van bepaalde voorbehouden handelingen. Als uitwerking van het Actieplan ambulancezorg10 heeft de sector beleid ontwikkeld om verpleegkundig specialisten en physician assistants
op meer passende wijze in te zetten in de ambulancezorg, zodat hun kwaliteiten optimaal
benut worden. Er is een sectoraal kader voor een landelijke pilot opgesteld voor de
inzet van de verpleegkundig specialist en de physician assistant in de directe patiëntenzorg.
De verpleegkundig specialist en de physician assistant hebben gedurende de pilot periode
(2021 tot en met 2023) een achtergrond als ambulanceverpleegkundige of BMH en voldoen
daarmee aan het sectoraal kader voor de pilot physician assistant en verpleegkundig
specialist ambulancezorg.
Derde lid
De ambulancechauffeur bestuurt de ambulance en assisteert de ambulancezorgprofessional
die hoog-, midden- of laagcomplexe ambulancezorg verleent. De ambulancechauffeur is
bevoegd door een CZO gecertificeerde opleiding. De ambulancechauffeur beschikt hiermee
over specifieke medische (assisterende) vaardigheden. De ambulancechauffeur is verantwoordelijk
voor het veilig besturen van de ambulance naar de patiënt of het incident en voor
het veilig vervoer van de patiënt in de ambulance en is opgeleid in het rijden met
optische en geluidssignalen conform de sectorale afspraken hierover.
Vierde lid
Middencomplexe ambulancezorg wordt verleend door een BIG-geregistreerde verpleegkundige
die voldoet aan de deskundigheidseisen voor middencomplexe ambulancezorg in het kwaliteitskader
voor midden- en laagcomplexe ambulancezorg of door ambulancezorgprofessionals die
spoedeisende en hoogcomplexe niet spoedeisende ambulancezorg mogen verlenen.
De chauffeur midden- en laagcomplexe ambulancezorg bestuurt het ambulancevoertuig
waarmee middencomplexe (of laagcomplexe, zie vijfde lid) ambulancezorg wordt verleend
en assisteert de ambulancezorgprofessional die middencomplexe respectievelijk laagcomplexe
ambulancezorg verleent. Hierbij is hij of zij verantwoordelijk voor een comfortabel
vervoer van de patiënt plus meerijdende derden zoals mantelzorgers of naasten. De
chauffeur midden- en laagcomplexe ambulancezorg is bevoegd door een door de RAV aangeboden
opleiding met succes af te ronden. Ook is de chauffeur opgeleid om als EHBO’er op
te treden en om verantwoord incidentmanagement toe te passen. Ook de ambulancechauffeur
mag assisteren bij midden- of laagcomplexe ambulancezorg.
Vijfde lid
De ambulancezorgprofessional werkzaam in de laagcomplexe ambulancezorg is bevoegd
en bekwaam om zorg te leveren op ten minste het niveau van het vigerende Landelijk
Protocol Zorgambulance. De betreffende ambulancezorgprofessional verzorgt en begeleidt
patiënten in de ambulance. De individuele ambulancezorgprofessional is verzorgende
IG en voldoet aan de deskundigheidseisen in het kwaliteitskader laagcomplexe zorg.
De ambulancezorgprofessional is opgeleid om als EHBO’er op te treden en om verantwoord
incidentmanagement toe te passen. Ook ambulancezorgprofessionals die hoog- of middencomplexe
ambulancezorg mogen leveren, mogen laagcomplexe ambulancezorg verlenen.
Zesde lid
Voor ambulancezorg aan personen met een psychiatrische zorgvraag is het Kwaliteitskader
mobiele zorg met psychiatrische hulpverlening van toepassing. Dit kwaliteitskader
wordt omgevormd tot een kwaliteitskader mobiele zorg voor en na beoordeling. Als somatische
problematiek is uitgesloten, ofwel in het kader van de triage ofwel in het kader van
de psychiatrische beoordeling kunnen ook verpleegkundigen met ervaring in de ggz of
mensen met een opleiding van tenminste niveau 4 in de maatschappelijke zorg, de opleiding
gespecialiseerd pedagogisch medewerker (voorheen SPW) of sociaal pedagogisch hulpverlener
met ervaring in de ggz ingezet worden als ambulancezorgprofessional.
Zevende lid
Het aannemen, ontvangen, registreren en beoordelingen van meldingen met betrekking
tot ambulancezorg geschiedt door een BIG-geregistreerde verpleegkundige. De ambulancezorgprofessional
die inhoud geeft aan het meldkamerproces, biedt goede zorg door de triage uit te voeren
met ondersteuning van een triagesystematiek die voldoet aan de sectorale eisen en
te handelen in overeenstemming met sectorale kaders en richtlijnen. Deze ambulancezorgprofessional
is bevoegd en bekwaam voor een verantwoorde uitvoering van het proces van intake,
indicatiestelling, zorgtoewijzing en -coördinatie, zorginstructie en zelfzorgadvies.
De individuele ambulancezorgprofessional is bevoegd door een relevante CZO gecertificeerde
opleiding Verpleegkundig Centralist Meldkamer Ambulancezorg.
De uitgifte van inzetten (bepalen welke ambulance wordt ingezet) hoeft niet te geschieden
door een BIG-geregistreerde verpleegkundige. De uitgiftecentralist verzorgt het logistieke
proces, plant de zorg en overlegt over de prioriteiten in de zorgtoewijzing. De uitgiftecentralist
werkt volgens vaste procedures en routines. Van de uitgiftecentralist wordt verwacht
dat hij of zij via dynamisch ambulancemanagement voortdurend een zodanige spreiding
en beschikbaarheid van ambulancezorg realiseert in het verzorgingsgebied dat patiënten
tijdig worden bereikt.
Artikel 8
Onderdeel a
Acute zorg wordt geleverd in een keten van zorgaanbieders. De ambulancezorg is een
onderdeel van deze keten, beweegt zich tussen de schakels van deze zorgketen en speelt
daarin een cruciale rol daar waar het gaat om een optimale doorgeleiding van cliënten.
Voor het goed functioneren hiervan is goede samenwerking essentieel. De samenwerking
dient erop gericht te zijn dat de cliënt de juiste zorg ontvangt op het juiste moment,
afgestemd op zijn reële zorgvraag. Het regionaal overleg acute zorgketen is het gremium
waarin afspraken worden gemaakt over de beschikbaarheid en de bereikbaarheid van de
acute zorg. De deelname van RAV’s aan dit overleg en het naleven van de afspraken
die daar worden gemaakt is geregeld in de beleidsregels Wet toelating zorginstellingen,
dan wel in de algemene maatregel van bestuur beschikbaarheid en bereikbaarheid acute
zorg op basis van artikel 3a van de Wkkgz. In het regionaal overleg acute zorgketen
moeten afspraken gemaakt worden over het waarborgen en optimaliseren van de continuïteit
van de zorgverlening in de (acute) zorgketen (spoedeisende zorg dient 7 x 24 uur beschikbaar
te zijn).
De ambulancezorg heeft met veel verschillende partners te maken. Onderscheiden worden
in ieder geval de volgende partners in de keten van acute zorg: huisartsen, huisartsenposten,
verloskundigen, ziekenhuizen en de aanbieders van acute ggz, acute wijkverpleging
en acute thuiszorg en crisisopvang in de langdurige zorg. Afspraken met deze en andere
partners in de keten van acute zorg kunnen betrekking hebben op een grote variëteit
aan onderwerpen. Afspraken die voor het verlenen van goede ambulancezorg onder andere
van belang zijn, zijn afspraken met ziekenhuizen en aanbieders van acute ggz over
de overdracht van patiënten en hun gegevens en inzicht in de actuele capaciteit voor
patiënten met verschillende acute zorgvragen. Bij de huisartsen gaat het in ieder
geval om de inzet en beschikbaarheid tijdens de avond- nacht en weekenduren. Dat laat
echter onverlet dat er ook over andere zaken afspraken gemaakt kunnen worden, zoals
over zorginhoudelijke aspecten.
Onderdeel b
Bij het tot stand komen van het referentiekader spreiding en beschikbaarheid is uitgegaan
van een ‘open grensbenadering’. Dat betekent dat regiogrenzen niet bepalend zijn voor
de standplaats van waaruit ambulancezorg wordt geleverd, maar dat de meest doelmatige
indeling voor standplaatsen en ambulances is gekozen, ongeacht de regiogrenzen. Dit
betekent dat in voorkomende gevallen een ambulance naar een incident in een andere
RAV-regio moet, omdat op dat moment deze ambulance de dichtstbijzijnde ambulance is.
Een scenario dat de regiogrenzen leidend zou laten zijn, vereist veel meer standplaatsen
en ambulances. De open grensbenadering heeft tot gevolg dat RAV’s nauw moeten samenwerken
om op een zo doelmatig mogelijke wijze vorm te geven aan de eisen zoals gesteld in
de artikelen 4 en 5. Samenwerkingsafspraken moeten de cliënt de optimale zorg garanderen
wanneer die zich in de ene regio bevindt en de dichtstbijzijnde ambulance in een andere
regio. Op sectoraal niveau zijn hierover afspraken gemaakt in het ‘Beleidsdocument
Dynamisch ambulancemanagement’. Iedere RAV wordt geacht zich aan dit document te conformeren
en de vastgelegde procedures te gebruiken.
Samenwerkingsafspraken zijn ook nodig in het kader van het verlenen van bijstand in
het geval van crises en ongevallen (artikel 15 van deze regeling). In dat geval moet
de RAV kunnen beschikken over middelen en personeel van naburige en verder weg gelegen
regio’s om aan de vraag naar spoedeisende ambulancezorg te kunnen voldoen.
Onderdeel c
Met name in de RAV-regio’s die zijn gelegen aan de landsgrenzen met Duitsland en België
kan het voorkomen dat een Nederlandse ambulance in Duitsland of België moet worden
ingezet (of andersom). Een andere mogelijkheid is dat een Nederlandse ambulance gebruik
moet maken van het Duitse of Belgische grondgebied (of andersom) om sneller ter plaatse
te kunnen zijn. Hierover dienen afspraken te worden vastgelegd met de Duitse of Belgische
meldkamers en ambulancediensten die het aangaat. AZN heeft hiertoe de richtlijn ‘Grensoverschrijdende
communicatie bij spoedeisende medische hulpverlening door Nederlandse ambulancevoertuigen
in Duitsland en België’ opgesteld. Deze richtlijn is bedoeld als ondersteuning bij
het gebruik van de communicatie-apparatuur ten behoeve van grensoverschrijdende spoedeisende
medische hulpverlening door Nederlandse ambulances in de Duitse en Belgische grensregio’s,
op aanvraag van respectievelijk Duitsland en België. De richtlijn beschrijft de algemene
procedure met betrekking tot de communicatie. Op basis van regionale afspraken kan
de procedure worden aangepast of aangevuld.
Daarnaast is over grensoverschrijdende samenwerking op 8 december 2009 een regeling11 overeengekomen tussen België en Nederland over de grensoverschrijdende ambulancezorg.
Doel van de regeling is om belemmeringen voor grensoverschrijdend vervoer aan weerszijden
van de Belgisch-Nederlandse grens weg te nemen, zodat - in het belang van de patiënt
- op een snelle, doeltreffende en efficiënte wijze, spoedeisende ambulancezorg kan
worden gerealiseerd.
Onderdeel d
De RAV heeft op basis van het Kwaliteitskader mobiele zorg met psychiatrische hulpverlening
de plicht om sluitende regionale afspraken te maken over passend en doelmatig vervoer
met psychiatrische zorgverlening. De RAV neemt deel aan of organiseert zo nodig een
structureel regionaal ketenoverleg hierover. Relevante ketenpartners zijn onder andere
de aanbieders van acute ggz waaronder de regionale regievoerders zoals genoemd in
de Generieke module acute psychiatrie en de politie. Tijdens een ketenoverleg komen
ten minste de evaluatie van de afspraken, de bespreking van casuïstiek en onderlinge
verwijzingen aan bod. Ook worden in dit overleg afspraken gemaakt over de beschikbaarheid
en bereikbaarheid van de beoordelingslocatie en de triagist acuut psychiatrische hulpverlening
en wordt de informatie-uitwisseling tussen ketenpartners besproken. Het Regionaal
overleg acute zorgketen of het regionaal overleg in het kader van de Generieke module
acute psychiatrie kunnen voor dit overleg worden gebruikt.
Onderdeel e
Om te zorgen dat patiënten de juiste zorg krijgen is een goede samenwerking noodzakelijk
tussen de 25 RAV’s en de mobiele medische teams (MMT’s). Daarvan zijn er vier met
helikopter en voertuigen en twee met alleen voertuigen. De Landelijke inzet- en uitsluitcriteria
voor MMT’s geven aan wanneer de inzet van een MMT door de meldkamer ambulancezorg
aan de orde is en wanneer niet en hoe de verantwoordelijkheidsverdeling is tussen
RAV en MMT.
Onderdeel f
Op grond van het kwaliteitskader Ambulancezorg op het water dient elke RAV afspraken
te maken met de regionale en regio-overstijgende ketenpartners opdat de patiënt de
juiste zorg kan krijgen binnen de mogelijkheden op en aan het water. Belangrijke ketenpartners
op landelijk en regionaal niveau zijn bijvoorbeeld de Kustwacht, de Koninklijke Nederlandse
Reddingsmaatschappij (KNRM), Reddingsbrigade Nederland, het Landelijk Netwerk Acute
Zorg (LNAZ) en de partners binnen de Regionale overleggen acute zorgketen. Voor binnenwateren
zijn deels andere ketenpartners relevant dan voor buitenwateren en de kust.
Artikel 9
Eerste lid
Een RAV moet voldoende personeel tot haar beschikking hebben om goede en tijdige ambulancezorg
te kunnen verlenen. Dat geldt zowel ten aanzien van de taken van de triage op de meldkamer
ambulancezorg als de taken van het rijdende ambulancepersoneel. Een RAV is immers
verantwoordelijk voor het uitoefenen van de meldkamerfunctie, voor de triage van overige
aanvragen voor ambulancezorg, het verlenen van zorg ter plaatse en het vervoeren van
de patiënt. Dat betekent dat de RAV voor al deze taken en voor het voortdurend verbeteren
van de uitvoering ervan de beschikking zal moeten hebben over voldoende personeel.
Hiervoor is beleid met betrekking tot werving en behoud van medewerkers van belang.
Een richtlijn voor het minimale benodigde personeel voor het verlenen van zorg ter
plaatse en het vervoeren van de patiënt is het aantal diensten dat wordt berekend
op basis van het referentiekader spreiding en beschikbaarheid.
Naast de kwantiteit van het personeel is ook de kwaliteit van het personeel van belang.
Uit artikel 7 en diverse kwaliteitskaders zoals het Kwaliteitskader ambulancezorg,
het Kwaliteitskader laag- en midden complexe ambulancezorg en het Kwaliteitskader
mobiele zorg met psychiatrische hulpverlening vloeit voort aan welke bevoegd- en bekwaamheidseisen
de ambulancezorgprofessionals moeten voldoen.
Tweede lid
Een RAV dient te zorgen voor een opleidings- en bekwaamheidsbeleid waaruit blijkt
op welke wijze kennis en vaardigheden van het (reeds) gekwalificeerde personeel worden
onderhouden en hoe en in welke aantallen nieuwe medewerkers worden opgeleid. In het
opleidingsplan moet duidelijk worden wanneer en op welke wijze het plan wordt uitgevoerd.
Zo moet het duidelijk zijn hoeveel scholingsdagen individuele medewerkers genieten
en wat de inwerkplannen zijn ten aanzien van nieuw personeel. Ook moeten de opleidingskosten
worden aangegeven.
Onderdeel van het opleidingsplan en bekwaamheidsbeleid is ook de opleiding en training
van de centralisten. Dit vloeit voort uit de verantwoordelijkheid van een RAV voor
de meldkamerfunctie ambulancezorg.
In het bekwaamheidsbeleid is beschreven hoe een RAV omgaat met autorisatie van bekwaamheid,
toezicht op bekwaamheid, behoud van bekwaamheid, maar ook te treffen maatregelen bij
gebleken onbekwaamheid. Het bekwaamheidsbeleid verdient aandacht, omdat ambulancezorgprofessionals
hun vaardigheden op peil moeten houden om bekwaam te blijven. Indien de dagelijkse
praktijk niet voldoende is om de vaardigheden op peil te houden, dienen aanvullende
maatregelen te worden getroffen. Daarbij valt te denken aan trainingen en scholing.
Zowel een RAV als een individuele professional hebben een verantwoordelijkheid in
het verkrijgen en behouden van bekwaamheid. Bekwaamheid is tevens relevant in het
kader van de Wet BIG. Verpleegkundigen die werkzaam zijn in de ambulancezorg dienen
in het kader van die wet geregistreerd te zijn.
Een RAV is eindverantwoordelijk voor het leveren van goede ambulancezorg. Derhalve
dient een RAV de medische verantwoordelijkheid voor de zorg integraal te waarborgen.
Eén van de eisen die aan het medisch management wordt gesteld binnen de sector, is
dat er toezicht is op de bekwaamheid van de ambulancezorgverleners. Zo dient er te
worden toegezien op de uitvoering van het medische beleid en de toepassing van protocollen
van de sector ambulancezorg.
Derde lid
Het is de afgelopen jaren herhaaldelijk voorgekomen dat ambulancemedewerkers tijdens
de uitvoering van hun werk gehinderd werden door agressief gedrag. Veelal is dit gedrag
afkomstig van omstanders, al dan niet direct betrokkenen bij of familieleden van de
patiënt, maar ook de patiënt zelf kan zich agressief gedragen. De agressie is niet
alleen gericht jegens de ambulancemedewerkers op straat, maar kan zich ook richten
op de centralist van de meldkamer tijdens het telefonisch contact.
Er zijn diverse initiatieven en materialen beschikbaar over preventie van en omgaan
met agressie en geweld, zowel specifiek voor de ambulancezorg als breder. In 2006
heeft AZN het actieprogramma ‘geweld tegen werknemers met een publieke taak’ onderschreven.
In dit kader zijn in 2007 afspraken gemaakt omtrent de registratie van agressie-incidenten
jegens ambulancemedewerkers. Deze registratie wordt gecoördineerd door AZN. Verder
zal het sectorbrede actieplan Veilig Werken in de Zorg dat eind 2016 is afgelopen
in 2020 opvolging krijgen; AZN maakt deel uit van de stuurgroep die hiervoor is opgericht.
Ook de campagne ‘Duidelijk over agressie’ die is ontwikkeld in het kader van dat actieplan
zal worden geactualiseerd. Landelijk is een agressieprotocol (als onderdeel van het
‘Werkpakket psychische belasting ambulancezorg’) beschikbaar. Deze is te beschouwen
als een gedragshandleiding voor beroepsbeoefenaren binnen de ambulancezorg. Tot slot
is in de Arbocatalogus Ambulancezorg 201912 aandacht voor agressie.
Een RAV dient beleid te formuleren inzake de ondersteuning van medewerkers die geconfronteerd
worden met agressie-incidenten. Daarnaast heeft een RAV aandacht voor de eigen mogelijkheden
om het aantal agressie-incidenten zoveel mogelijk terug te dringen en om agressie
jegens ambulancemedewerkers te voorkomen.
Een RAV registreert ieder agressie-incident jegens de eigen medewerkers. Via deze
registratie wordt bijgehouden wat voor incident het betreft, waar en wanneer dit heeft
plaatsgevonden, wie de dader van het incident is, wat de oorzaken van het incident
geweest (kunnen) zijn en welke maatregelen getroffen zijn. Deze maatregelen betreffen
zowel de juridische en eventueel strafrechtelijke afwikkeling, als de maatregelen
die een RAV zelf heeft getroffen ter ondersteuning van de betreffende medewerker.
Een RAV dient, naast de eigen registratie van incidenten, mee te werken aan de landelijke
gegevensverzameling.
Vierde lid
Met het oog op mogelijke verbeteringen in de kwaliteit van de ambulancezorg door het
verzamelen van suggesties van medewerkers en ook op het behoud van medewerkers voor
de ambulancezorg en aantrekkelijkheid van het werk voor mogelijke nieuwe medewerkers
is het nodig om vierjaarlijks de tevredenheid onder de medewerkers te meten en op
basis van de uitkomsten zo nodig beleid te formuleren om de tevredenheid te verbeteren.
Vijfde lid
De directeur of bestuurder van de RAV moet van onbesproken gedrag zijn. Dat is van
belang voor het vertrouwen in de ambulancezorg bij de bevolking, de medewerkers van
de RAV en de ketenpartners in zorg en veiligheid. Zo kan een veroordeling voor een
strafbaar feit aanleiding zijn te veronderstellen dat iemand niet van onbesproken
gedrag is.
Artikel 10
Met het oog op de kwaliteit van de ambulancezorg dient de medische eindverantwoordelijkheid
voor de ambulancezorg te berusten bij een BIG-geregistreerde arts. Deze is samen met
de ambulancezorgprofessional verantwoordelijk voor de bekwaamheid van de professionals.
In het kader van het bekwaamheidsbeleid wordt de bekwaamheid van de medewerkers vijfjaarlijks
getoetst. De betrokkenheid van de medisch eindverantwoordelijke arts blijkt uit een
door deze functionaris afgegeven verklaring. De verklaring is maximaal 5 jaar geldig,
daarna moet opnieuw getoetst worden of de ambulancezorgprofessional bekwaam is. Als
daar gegronde redenen voor zijn kan de verklaring tussentijds ingetrokken worden.
De medisch eindverantwoordelijke arts is verantwoordelijk voor de bekwaamheid van
de ambulancezorgprofessionals, ook voor de bekwaamheid van de professionals die via
een onderaannemer, een uitzendbureau of als zelfstandige zonder personeel worden ingeschakeld,
aan zulke inzet moeten goede afspraken ten grondslag liggen. Verpleegkundig specialisten
en physician assistants die voldoen aan het betreffende sectorale kader kunnen samen
met de arts een rol spelen in het medisch management van een RAV en deeltaken op zich
nemen (motie Ellemeet Veldman13). Aanbieders van mobiele zorg vanuit of naar het buitenland die geen RAV of onderaannemer
van een RAV zijn, moeten eveneens een opleidings- en bekwaamheidsbeleid hebben (artikel
20).
Artikel 11
Op grond van de Wkkgz moet een zorgaanbieder zorg dragen voor een zodanige toedeling
van verantwoordelijkheid dat een en ander leidt of redelijkerwijs moet leiden tot
goede ambulancezorg. Op grond van dezelfde Wkkgz wordt onder goede zorg onder andere
verstaan dat deze veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht is, tijdig wordt
verleend en is afgestemd op de reële behoefte van de cliënt. In aanvulling daarop
dient een RAV deze verantwoordelijkheidstoedeling ook daadwerkelijk beschreven te
hebben, waarbij een RAV zodanig is georganiseerd dat slagvaardige besluitvorming voor
de uitvoering van de ambulancezorg onder alle omstandigheden wordt gegarandeerd. Het
bestuur van een RAV moet snel knopen kunnen doorhakken.
Indien een RAV voor de daadwerkelijke uitvoering van de ambulancezorg gebruik maakt
van een andere organisatie of organisaties (via inhuur), dient in de overeenkomst
met die organisatie(s) te worden voorzien dat de RAV zodanige invloed heeft op het
handelen van die organisatie(s), dat de RAV de eindverantwoordelijkheid voor het leveren
van goede ambulancezorg daadwerkelijk waar kan maken.
Artikel 12
Dat de kwaliteit van de zorg van een RAV systematisch bewaakt en verbeterd moet worden,
volgt uit artikel 7 van de Wkkgz. Opdat de kwaliteit van zorg systematisch wordt bewaakt
en verbeterd, dient een RAV een gecertificeerd kwaliteitsmanagementsysteem te hebben.
De Stichting Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector (HKZ) heeft voor
de ambulancezorg een speciaal certificatieschema vastgesteld (www.hkz.nl). Dat certificatieschema heeft betrekking op zowel de triage als het daadwerkelijk
verlenen van ambulancezorg. Indien een RAV in het bezit is van een geldig HKZ-certificaat,
voldoet deze aan deze eis. Een ander certificaat is evenwel ook acceptabel, zolang
het kwaliteitssysteem maar door een onafhankelijke, door de Raad voor Accreditatie
geaccrediteerde instantie is beoordeeld en dat ook geldt voor het veiligheidsmanagementsysteem.
Artikel 13
Een RAV dient zich adequaat verzekerd te hebben tegen alle risico’s die verbonden
zijn aan ambulancezorg. Dit betreft risico’s voor de patiënten en de medewerkers maar
ook risico’s voor de continuïteit van de dienstverlening.
Hierbij kan gedacht worden aan onder meer de volgende verzekeringen:
-
• verzekering voor het wagenpark (inclusief rechtsbijstand en ongevallen-inzittenden),
-
• instrument- en apparatuurverzekering voor de inventaris van ambulances,
-
• ongevallenverzekering voor medewerkers (inclusief stagiaires, oproepkrachten, en dergelijke),
-
• aansprakelijkheidsverzekering tegen alles wat kan voortkomen uit bedrijfsactiviteiten
(personen- en zaakschade),
-
• verzekeringen voor bestuurdersaansprakelijkheid, werkgeversaansprakelijkheid bestuurders
motorrijtuigen, bedrijfsaansprakelijkheid, aansprakelijkheid medewerkers binnen functie,
aansprakelijkheid BIG-geregistreerden (buiten functie),
-
• opstal-, inventaris/inboedel-, bedrijfsgebouwen- bedrijfsschade-, brandverzekeringen,
verzekeringen voor computers en electronica,
-
• rechtsbijstandsverzekeringen voor medewerkers en voor het bedrijf.
Artikel 14
Met het oog op de kwaliteit inclusief doelmatigheid en de beschikbaarheid van de ambulancezorg
wordt een vijfjaarlijkse visitatie verplicht. RAV’s kunnen elkaar onderling visiteren
of zij kunnen daar externen bij betrekken. Degenen die de visitatie uitvoeren moeten
wel een onafhankelijk oordeel kunnen vellen. Daarom kan een RAV zich niet laten visiteren
door een RAV met dezelfde directeur of bestuurder of dezelfde medisch eindverantwoordelijke
arts, niet door een RAV waarbij zij zelf lid zijn van de coöperatie of door een RAV
waarmee ze samenwerken in de meldkamer of door een RAV die dezelfde uiteindelijk belanghebbende
of eigenaar heeft (in ondernemingsrechtelijke zin).
De visitatie heeft in ieder geval betrekking op kwaliteit en doelmatigheid in processen
en resultaten, op innovatie, samenwerking met ketenpartners, besluitvaardigheid en
tevredenheid van medewerkers en patiënten. De medisch eindverantwoordelijken visiteren
elkaar ook onderling. Een visitatie op basis van intercollegiale toetsing zal de meeste
innovatiekracht genereren. Verpleegkundig specialisten en physician assistants die
voldoen aan het betreffende sectorale kader kunnen een rol spelen bij de uitvoering
van een visitatie.
Artikel 15
Op grond van de artikelen 32 en 33 van de Wvr dient de directeur Publieke Gezondheid
(DPG) als directeur van de GHOR, onder verantwoordelijkheid van het bestuur van de
veiligheidsregio afspraken te maken met de RAV zodat de RAV haar aandeel kan leveren
in de geneeskundige hulpverlening bij opgeschaalde zorg. Deze afspraken hebben betrekking
op de voorbereiding en het daadwerkelijk optreden in het kader van de geneeskundige
hulpverlening bij ongevallen en rampen. In dit artikel wordt slechts aangegeven waarover
afspraken moeten worden gemaakt. Het is de verantwoordelijkheid van het bestuur van
de veiligheidsregio en de RAV’s om nadere invulling te geven aan deze afspraken, waarbij
uitgegaan zal worden van de risico’s in de betreffende regio. Het ROAZ kan hiervoor
als overleggremium worden gebruikt.
De uitwerking van deze afspraken vereist regionaal maatwerk en daaraan zal tussen
de DPG (als vertegenwoordiger van het bestuur van de veiligheidsregio) en de RAV nadere
schriftelijke invulling gegeven moeten worden. Hierin dienen ook afspraken die worden
gemaakt met overige zorgaanbieders die een taak hebben in de geneeskundige hulpverlening
in ogenschouw te worden genomen. De afspraken betreffen in ieder geval de onderwerpen
uit artikel 5.1 van het Besluit veiligheidsregio’s:
-
a. de procedures die gevolgd worden bij een ramp of crisis, waarbij het in ieder geval
gaat over grootschalige alarmering, opschaling, coördinatie, informatiemanagement
en evaluatie;
-
b. de wijze waarop en de mate waarin personeel en materieel worden ingezet;
-
c. de bereikbaarheid en beschikbaarheid van personeel, ruimte en materieel;
-
d. de wijze van trainen en oefenen met het oog op het gezamenlijk optreden bij de rampenbestrijding
en crisisbeheersing en de frequentie waarin getraind en geoefend wordt;
-
e. de samenwerking met:
-
1°. de functionarissen van de GHOR,
-
2°. andere instellingen, en
-
3°. andere hulpverleningsinstanties; en
-
f. het onderhoud en beheer van materieel voor de geneeskundige hulpverlening bij ongevallen
en rampen dat eigendom is van de veiligheidsregio of het Rijk.
Van 2014 tot 2016 heeft AZN de RAV’s ondersteund bij hun voorbereiding op rampen en
crises. Als gevolg van deze landelijke samenwerking hanteren alle RAV’s ten behoeve
van de onderlinge bijstand een uniform opschalingsmodel, waardoor ze op eenduidige
wijze samenwerken bij een ramp of crisis. Het is voorts van belang dat de DPG in geval
van rampen en crises weet wie op de meldkamer ambulancezorg zijn aanspreekpunt is.
Als er meerdere RAV’s samenwerken in de meldkamer, moet het helder zijn wie op een
bepaald moment medisch eindverantwoordelijk is voor het uitoefenen van de meldkamerfunctie
ambulancezorg in de meldkamer.
De DPG als directeur van de GHOR is tevens verantwoordelijk voor de advisering aan
gemeenten wat betreft de geneeskundige hulpverlening bij grootschalige evenementen.
Ook andere organisaties dan een RAV kunnen worden ingeschakeld voor de geneeskundige
eerste hulp bij evenementen. Deze organisaties mogen echter geen ambulancezorg verlenen.
Het inschakelen van geneeskundige eerste hulp bij evenementen leidt er dan ook niet
toe dat de vervoerder in een auto mag rijden met volledige uitrusting voor onder andere
spoedgevallen en die met betrekking tot het uiterlijk van de auto voldoet aan de door
de minister van Justitie en Veiligheid voorgeschreven 'huisstijl voor ambulance en
GHOR' (met op de ambulance aangebrachte retroreflecterende OOV-striping, letters,
cijfers of tekens) en door de minister van Infrastructuur en Waterstaat voorgeschreven
optische en geluidssignalen. Wat het niveau is van de gewenste geneeskundige hulpverlening
en welke organisatie hiervoor wordt ingeschakeld, staat in de Veldnorm evenementenzorg14.
Artikel 16
Dit artikel regelt dat de RAV over een ambulancebijstandsplan, een crisisplan, een
gewondenregistratie, een actueel regionaal gewondenspreidingsplan en een slachtoffervolgsysteem
beschikt. Met het slachtoffervolgsysteem worden patiënten (slachtoffers) geregistreerd
en kunnen zij worden gevolgd opdat duidelijk is waar de patiënt zich bevindt en wat
het letsel is. Er wordt van RAV’s verwacht dat zij actief meewerken aan het opstellen
van regionale en bovenregionale gewondenspreidingsplannen. Met het ambulancebijstandsplan
wordt ingegaan op de waarborgen voor voldoende beschikbaarheid van ambulances ten
tijde van rampen en crises. Daarvoor is het wenselijk dat de RAV op landelijk niveau
afspraken heeft vastgelegd over ambulancebijstand.
Artikel 17
Het verlenen van een aantal vormen van ambulancezorg is niet voorbehouden aan de RAV’s.
De reden om de in dit artikel genoemde categorieën van ambulancezorg niet aan dezelfde
regels te onderwerpen als de reguliere ambulancezorg, is het feit dat het hier gaat
om zorg met vervoer met ambulances met een incidenteel karakter. Het vervoer vindt
niet plaats in opdracht van de meldkamer ambulancezorg, maar veelal in opdracht van
een alarmcentrale, een verzekeraar of individuele cliënten. Ook maken deze categorieën
van zorg met vervoer geen onderdeel uit van de keten van acute zorg in een regio en
van de keten van openbare orde en veiligheid. Ten slotte zijn deze typen zorg met
vervoer geen onderdeel van het referentiekader spreiding en beschikbaarheid. Dat maakt
dat aan deze categorieën andere eisen worden gesteld dan aan de reguliere ambulancezorg.
Dat laat echter onverlet dat deze aanbieders te allen tijde goede zorg moeten leveren.
Dit geldt voor de grensoverschrijdende spoedeisende ambulancezorg. Wat betreft het
grensoverschrijdende spoedeisende ambulancevervoer met zorg geldt tussen België en
Nederland de beschikking van het Comité van Ministers van de Benelux van 8 december
2009 (Publicatieblad van de Benelux Economische unie, 2009-1). Op grond daarvan kunnen
Belgische ambulances in Nederland worden ingezet op verzoek van de directeur meldkamer
die werkzaam is in het gebied waarbinnen het aangevraagde vervoer aanvangt. Nederlandse
ambulances kunnen in België worden ingezet op verzoek van het Belgische oproepstelsel.
Duitse ambulances kunnen indien nodig worden ingezet na overleg tussen de ambulancemeldkamers
in de grensregio.
Daarnaast regelt dit artikel een uitzonderingspositie voor mobiele zorg vanuit of
naar het buitenland. Onder mobiele zorg vanuit of naar het buitenland wordt verstaan
ambulancezorg met vervoer in Nederland vanaf of naar een Nederlandse grens of Nederlandse
luchthaven, ongeacht of deze zorg wordt geleverd door een Regionale Ambulancevoorziening
of een andere zorgaanbieder. Voor de kwalificatie mobiele zorg vanuit of naar het
buitenland dient de zorg medisch geïndiceerd te zijn en te zijn afgestemd tussen de
aanvragende arts en de arts van de alarmcentrale, verzekeraar of zorgaanbieder. Zonder
medische indicatie is er geen sprake van mobiele zorg vanuit of naar het buitenland.
Het gaat hier niet om spoedeisende ambulancezorg. Voor deze zorg mogen niet de ‘huisstijl
voor ambulance en GHOR’ of optische of geluidssignalen gevoerd worden.
Op de genoemde uitzonderingscategorieën is het bepaalde in artikel 15, eerste lid,
van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 en artikel 71,
tweede lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 van toepassing.
Wensambulances leveren geen ambulancezorg en mogen daarom ook niet de ‘huisstijl voor
ambulance en GHOR’ of optische of geluidssignalen voeren.
Artikel 18
Een bijzondere vorm van vervoer met zorg, die wel als ambulancezorg wordt beschouwd
is de mobiele (MICU), pediatrische (PICU) of neonatale (NICU) intensive care unit
van de RAV, met chauffeur van de RAV en soms een ambulanceverpleegkundige, maar waarbij
een verpleegkundige en een arts uit het ziekenhuis aanwezig zijn en de arts verantwoordelijk
is voor de kwaliteit van de zorg. Meestal is sprake van interklinisch (tussen twee
zorgaanbieders) en soms van intraklinisch (tussen twee locaties van een zorgaanbieder)
vervoer, waarbij het uitsturende ziekenhuis eindverantwoordelijk is voor de kwaliteit
van de zorgverlening tijdens het vervoer. Voor deze vormen van ambulancezorg is het
niet nodig dat er (naast de chauffeur) een ambulancezorgprofessional in de auto aanwezig
is en dat de opdracht via de meldkamer verloopt. De inzet van MICU, PICU en NICU verloopt
via de coördinatiecentra voor dit vervoer.
Artikel 19
Mobiele zorg vanuit of naar het buitenland varieert van laagcomplexe tot hoogcomplexe
zorg. Aanbieders zullen daarom in zorg en vervoer differentiëren om zo de zorg en
het vervoer af te stemmen op de reële behoefte van de patiënt. Zoals in het overgrote
deel van de zorgsector het geval is wordt de invulling van het begrip ‘goede zorg’
uit de kwaliteitswetgeving vormgegeven door de beroepsgroep zelf. Voor de aanbieders
van mobiele zorg vanuit of naar het buitenland zijn specifieke richtlijnen opgesteld
door de medisch eindverantwoordelijken binnen het Overlegorgaan Medisch Adviseurs
Repatriëringsbedrijven (OMAR). Deze zijn van toepassing op alle mobiele zorg, over
de weg en door de lucht (waarbij dat laatste vervoer niet onder de reikwijdte van
deze wet valt, wel onder de Wkkgz).
Indien aanbieders van mobiele zorg vanuit of naar het buitenland te maken krijgen
met een situatie waarvoor door de OMAR geen specifieke richtlijnen voor goede zorg
zijn opgesteld, dan dienen deze zich te houden aan de door de sector ambulancezorg
gedefinieerde criteria voor goede ambulancezorg.
De medisch eindverantwoordelijke arts binnen de organisatie is hiervoor verantwoordelijk
en ziet hierop toe.
Artikel 20
De aanbieder van mobiele zorg vanuit of naar het buitenland dient te zorgen voor een
opleidings- en bekwaamheidsbeleid waaruit blijkt op welke wijze kennis en vaardigheden
van het (reeds) gekwalificeerde personeel worden onderhouden. In het bekwaamheidsbeleid
is beschreven hoe de aanbieder omgaat met autorisatie van bekwaamheid, toezicht op
bekwaamheid, behoud van bekwaamheid, maar ook te treffen maatregelen bij gebleken
onbekwaamheid. De verantwoordelijkheidsverdeling van betrokkenen binnen de aanbieder
dient ook helder beschreven te zijn. Het bekwaamheidsbeleid verdient aandacht, omdat
(ambulance)verpleegkundigen hun vaardigheden op peil moeten houden om bekwaam te blijven
conform het gestelde in de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. Ook
voor ambulancezorgprofessionals in de mobiele zorg vanuit of naar het buitenland geldt
dat zij over een geldige, door de medisch eindverantwoordelijke arts afgegeven bekwaamheidsverklaring
moeten beschikken.
Artikel 21
Opdat de kwaliteit van zorg systematisch wordt bewaakt en verbeterd, dient de aanbieder
van mobiele zorg vanuit of naar het buitenland een gecertificeerd kwaliteitsmanagementsysteem
te hebben. Hierbij kan worden gedacht aan certificatie op grond van een door de Stichting
Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector (HKZ) vastgesteld certificatieschema
of een ISO 9001:2008 certificatie. Een ander certificaat is evenwel ook acceptabel,
zolang het kwaliteitsmanagementsysteem maar door een onafhankelijke, door de Raad
voor Accreditatie geaccrediteerde, instantie is beoordeeld en dit ook geldt voor het
veiligheidsmanagementsysteem.
Artikel 22
Een aanbieder van mobiele zorg vanuit of naar het buitenland dient zich adequaat verzekerd
te hebben tegen alle risico’s die verbonden zijn aan deze zorg voor de patiënten en
het personeel. Hierbij kan gedacht worden aan onder meer de volgende verzekeringen:
-
• verzekering voor het wagenpark (inclusief rechtsbijstand en ongevallen-inzittenden);
-
• ongevallenverzekering voor medewerkers (inclusief stagiaires, oproepkrachten, en dergelijke);
-
• aansprakelijkheidsverzekering tegen alles wat kan voortkomen uit bedrijfsactiviteiten
(personen- en zaakschade);
-
• verzekeringen voor bestuurdersaansprakelijkheid, werkgeversaansprakelijkheid bestuurders
motorrijtuigen, bedrijfsaansprakelijkheid, aansprakelijkheid medewerkers binnen functie,
aansprakelijkheid BIG-geregistreerden (buiten functie) of
-
• rechtsbijstandsverzekeringen voor medewerkers en voor het bedrijf.
Artikel 23
Vooruitlopend op de Aanpassingswet Wet toetreding zorgaanbieders waarin wordt geregeld
dat zorgaanbieders in de zin van de Wet marktordening gezondheidszorg jaarlijks verantwoording
moeten afleggen, moeten aanbieders van mobiele zorg vanuit of naar het buitenland
op grond van het eerste lid, net als andere zorgaanbieders, jaarlijks verantwoording
afleggen. Ook op grond van de Regeling Twaz waren deze aanbieders reeds verplicht
jaarlijks een jaarrekening met accountantsverklaring en een aantal productiegegevens
aan te leveren bij het ministerie van VWS. De regeling voor deze aanbieders is meer
in overeenstemming gebracht met de Regeling verslaggeving WTZi voor andere zorginstellingen,
waaronder ook de RAV’s. Zo moeten zij in het vervolg de jaarrekening aanleveren bij
het CIBG en moeten zij dat doen via het digitale systeem en jaarlijks vóór 1 juni,
volgend op het verslagjaar. Dit geldt ook al voor het verslagjaar 2020.
Daarnaast is het denkbaar dat aanbieders van mobiele zorg vanuit of naar het buitenland
als daartoe een specifieke aanleiding is, bijvoorbeeld een incident, op verzoek informatie
aanleveren aan de minister van VWS.
De Minister voor Medische Zorg, T. van Ark