Mededeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 19 november 2020, 2020-0000127590, over per 1 januari 2021 gewijzigde bedragen in enkele wetten, besluiten en regelingen

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 2:8, tweede lid, van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten, artikel 2, tweede lid, van de Algemene nabestaandenwet, artikel 9, zevende lid, van de Algemene Ouderdomswet, artikel 2.1:1, vierde lid, van het Arbeidstijdenbesluit, artikel 60, eerste lid, van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004, artikel 2, tweede en derde lid, van het Besluit inkomensondersteuning AOW-ers, artikel 2, tweede en derde lid, van het Besluit tegemoetkoming Anw-ers, de artikelen 1d, vierde lid, en 1i, derde lid van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen, de artikelen 37, vierde lid, 38, eerste tot en met derde lid en vijfde en zesde lid, en 39, eerste en tweede lid, van de Participatiewet, artikel 5, derde lid, van de Regeling financiering en verantwoording IOAW, IOAZ en Bbz 2004, artikel 19 van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers 2014, artikel 2, vijfde lid van de Regeling tegemoetkoming Wajongers, artikel 12 van de Regeling tegemoetkoming werknemers met CSE, artikel 5, derde lid, van de Regeling vermogenswaardering Ioaz, artikel 15, vijfde lid, van het Reïntegratiebesluit, de artikelen 3, zesde lid, en 8, vierde lid, van de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW, artikel 9, tweede lid, van de Toeslagenwet, artikel 1b, zevende en achtste lid, van de Werkloosheidswet, artikel 67i, derde lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, artikel 3:75, derde lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de artikelen 5, vierde, vijfde, zesde en negende lid, en 8, vijfde, achtste, tiende en twaalfde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de artikelen 5, derde, vierde, zevende en tiende lid, en 8, vierde, zesde en achtste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artikel 15, eerste en tweede lid, en artikel 65l, derde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, artikel 14, eerste en tweede lid, en artikel 63a, derde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, artikel 16, eerste en tweede lid, van de Ziektewet en artikel 3, eerste lid, van de Wet op het kindgebonden budget;

Deelt mede:

Dat met ingang van 1 januari 2021 in de hierna genoemde regelgeving de bedragen zijn gewijzigd en als volgt komen te luiden:

A Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten

De premie, genoemd in artikel 2:8, eerste lid, onderdeel b, van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten, bedraagt: € 2.629,00.

B Algemene nabestaandenwet

  • 1. De brutonabestaandenuitkering, bedoeld in artikel 17 van de Algemene nabestaandenwet, bedraagt:

    • a. in het eerste lid: € 1.244,91;

    • b. in het tweede lid: € 781,32; en

    • c. in het vijfde lid: € 781,32.

  • 2. De brutowezenuitkering, bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Algemene nabestaandenwet, bedraagt:

    • a. in onderdeel a: € 398,37;

    • b. in onderdeel b: € 597,56; en

    • c. in onderdeel c: € 796,74.

C Algemene Ouderdomswet

Het brutoouderdomspensioen, bedoeld in artikel 9, vijfde lid, van de Algemene Ouderdomswet, bedraagt:

  • a. in onderdeel a: € 1.266,46; en

  • b. in onderdeel b: € 857,63.

D Arbeidstijdenbesluit

Het bedrag van het jaarlijks in geld vastgestelde loon, bedoeld in artikel 2.1:1, eerste lid, onderdeel a, van het Arbeidstijdenbesluit, bedraagt: € 65.550,00.

E Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004

  • 1. De bedragen, genoemd in artikel 3, eerste lid, van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004, bedragen:

    • a. in het eerste lid, onderdeel a: € 197.687,00;

    • b. in het eerste lid, onderdeel b: € 47.041,00, respectievelijk € 197.687,00; en

    • c. in het tweede lid: € 138.381,00.

  • 2. Het bedrag, genoemd in artikel 20, eerste lid, bedraagt: € 205.410,00.

  • 3. Het bedrag, genoemd in artikel 22, bedraagt: € 10.271,00.

  • 4. Het bedrag, genoemd in artikel 24, bedraagt: € 37.817,00.

  • 5. Het bedrag, genoemd in artikel 25, bedraagt: € 8.158,00.

  • 6. Het bedrag, genoemd in artikel 26, bedraagt: € 10.271,00.

F Besluit inkomensondersteuning AOW-ers

Het bedrag, genoemd in artikel 2, eerste lid, van het Besluit inkomensondersteuning AOW-ers, bedraagt: € 26,04.

G Besluit tegemoetkoming Anw-ers

Het bedrag, genoemd in artikel 2, eerste lid, van het Besluit tegemoetkoming Anw-ers, bedraagt: € 17,67.

H Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen

  • 1. De bedragen, genoemd in artikel 1d, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen, bedragen:

    • a. onder 1o: € 3.484, respectievelijk € 4.752; en

    • b. onder 2o: € 2.497.

  • 2. Het bedrag, genoemd in artikel 1i, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen, bedraagt: € 5.567.

I Participatiewet

  • 1. De bedragen, genoemd in artikel 15, tweede lid, onderdeel b, van de Participatiewet, bedragen:

    • a. onder 2°: € 265.952,00.

    • b. onder 3°: € 6.383,00.

  • 2. De bedragen, genoemd in artikel 20 van de Participatiewet, bedragen:

    • a. in het eerste lid, onderdeel a: € 265,49;

    • b. in het eerste lid, onderdeel b: € 530,98;

    • c. in het eerste lid, onderdeel c: € 1.033,66;

    • d. in het tweede lid, onderdeel a: € 265,49;

    • e. in het tweede lid, onderdeel b: € 838,25; en

    • f. in het tweede lid, onderdeel c: € 1.340,93.

  • 3. De bedragen, genoemd in artikel 21 van de Participatiewet, bedragen:

    • a. in onderdeel a: € 1.075,44; en

    • b. in onderdeel b: € 1.536,34.

  • 4. De bedragen, genoemd in artikel 22 van de Participatiewet, bedragen:

    • a. in onderdeel a: € 1.195,97;

    • b. in onderdeel b: € 1.620,74; en

    • c. in onderdeel c: € 1.620,74.

  • 5. De bedragen, genoemd in artikel 22a, derde lid, van de Participatiewet, bedragen:

    • a. in onderdeel a: € 572,76; en

    • b. in onderdeel b: € 265,49.

  • 6. De bedragen, genoemd in artikel 23 van de Participatiewet, bedragen:

    • a. in het eerste lid, onderdeel a: € 340,53;

    • b. in het eerste lid, onderdeel b: € 529,67;

    • c. in het tweede lid, onderdeel a: € 34,00;

    • d. in het tweede lid, onderdeel b: € 76,00;

  • 7. De bedragen, genoemd in artikel 31, tweede lid, van de Participatiewet, bedragen:

    • a. in onderdeel j: € 2.629,00;

    • b. in onderdeel n: € 220,00;

    • c. in onderdeel r: € 137,46; en

    • d. in onderdeel y: € 139,41.

  • 8. De bedragen, genoemd in artikel 33, vijfde lid, van de Participatiewet, bedragen:

    • a. in onderdeel a: € 20,85; en

    • b. in onderdeel b: € 41,70.

  • 9. De bedragen, genoemd in artikel 34, van de Participatiewet, bedragen:

    • a. in het tweede lid, onderdeel d: € 53.100,00;

    • b. in het derde lid, onderdeel a: € 6.295,00;

    • c. in het derde lid, onderdeel b: € 12.590,00; en

    • d. in het derde lid, onderdeel c: € 12.590,00.

  • 10. Het bedrag, genoemd in artikel 35, tweede lid, van de Participatiewet, bedraagt: € 138,00.

  • 11. Het percentage, genoemd in artikel 37, tweede lid, van de Participatiewet, bedraagt: 168,125%.

J Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ

  • 1. De bedragen, genoemd in artikel 15a, eerste lid, bedragen:

    • a. in onderdeel a: € 2.737,00, respectievelijk € 1.617,00 en

    • b. in onderdeel b: € 995,00.

  • 2. Het bedrag, genoemd in artikel 15a, tweede lid, bedraagt: € 326,00.

K Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers 2014

Het bedrag, genoemd in de artikelen 3, onderdeel b, 5, eerste lid en tweede lid, onderdeel a, 6, eerste en tweede lid, 9, 10, onderdeel b, 12, eerste lid en tweede lid, onderdeel a, en 13, eerste en tweede lid, van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers 2014, bedraagt: € 21.847.

L Regeling tegemoetkoming werknemers met CSE

Het bedrag, genoemd in de artikelen 3, eerste lid, onder d, 5 en 6, eerste en tweede lid, van de Regeling tegemoetkoming werknemers met CSE, bedraagt: € 21.847.

M Regeling tegemoetkoming Wajongers

De tegemoetkoming, genoemd in artikel 2, tweede lid, van de Regeling tegemoetkoming Wajongers, bedraagt:

  • a. in onderdeel a: € 17,84;

  • b. in onderdeel b: € 17,14; en

  • c. in onderdeel c: € 10,27;

N Regeling vaststelling grondslagen IOAW

  • 1. De bedragen, genoemd in artikel 1 van de Regeling vaststelling grondslagen IOAW, bedragen:

    • a. in het eerste lid: € 1.687,36;

    • b. in het tweede lid: € 843,68; en

    • c. in het derde lid: € 1.331,36.

O Regeling vaststelling grondslagen IOAZ

  • 1. De bedragen, genoemd in artikel 1, van de Regeling vaststelling grondslagen IOAZ, bedragen:

    • a. in het eerste lid: € 1.687,36;

    • b. in het tweede lid: € 843,68; en

    • c. in het derde lid: € 1.331,36.

P Regeling vermogenswaardering Ioaz

Het bedrag, genoemd in artikel 5, eerste lid, onderdeel d, van de Regeling vermogenswaardering Ioaz, bedraagt: € 133.535,00.

Q Reïntegratieregeling

Het bedrag, genoemd in artikel 3 van de Reïntegratieregeling, bedraagt: € 37.816,86.

R Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW

  • 1. Het bedrag, genoemd in artikel 3, derde lid, onderdeel d, van de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW, bedraagt: € 133.535,00.

  • 2. Het bedrag, genoemd in artikel 8, tweede lid, onderdeel a, van de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW, bedraagt: € 1.232,74.

  • 3. Het bedrag, genoemd in artikel 8, tweede lid, onderdeel b, van de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW, bedraagt: € 781,19.

  • 4. Het bedrag, genoemd in artikel 8, derde lid, van de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW, bedraagt: € 781,19.

S Toeslagenwet

  • 1. Het bedrag, genoemd in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de Toeslagenwet, bedraagt: € 77,46.

  • 2. De bedragen, genoemd in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, van de Toeslagenwet, bedragen:

    • a. onder 1o: € 56,68;

    • b. onder 2o: € 42,41;

    • c. onder 3o: € 30,81; en

    • d. onder 4o: € 25,84.

  • 3. Het bedrag, genoemd in artikel 2, zevende lid, onderdeel b, van de Toeslagenwet, bedraagt: € 35,92.

  • 4. Het bedrag, genoemd in artikel 8, eerste lid, van de Toeslagenwet, bedraagt: € 77,46.

T Werkloosheidswet, Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en Ziektewet

Het percentage, bedoeld in artikel 1b, zevende en achtste lid, van de Werkloosheidswet, artikel 15, eerste en tweede lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, artikel 14, eerste en tweede lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en artikel 16, eerste en tweede lid, van de Ziektewet, bedraagt: 0,28%.

U Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

Het bedrag, genoemd in artikel 67i, tweede lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, artikel 3:75, tweede lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, artikel 65l, tweede lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, en artikel 63a, tweede lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, bedraagt: € 185,61.

V Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

  • 1. De bedragen, genoemd in artikel 5, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, bedragen:

    • a. in het tweede lid, onderdeel 2: € 26.455,00;

    • b. in het tweede lid, onderdeel 3: € 27.551,00;

    • c. in het vierde lid, onderdeel a: € 768,17;

    • d. in het vierde lid, onderdeel b: € 1.075,44; en

    • e. in het vierde lid, onderdeel c: € 768,17.

  • 2. De bedragen, genoemd in artikel 8, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, bedragen:

    • a. in het tweede lid: € 138.381,00;

    • b. in het derde lid: € 349,98;

    • c. in het negende lid: € 220,26; en

    • d. in het elfde lid: € 222,26.

W Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers

  • 1. Het bedrag, genoemd in artikel 5, derde lid, onderdelen a en b, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, bedraagt: € 768,17.

  • 2. Het bedrag, genoemd in artikel 5, vierde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, bedraagt: € 1.075,44.

  • 3. Het bedrag, genoemd in artikel 8, tweede lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, bedraagt: € 349,98.

  • 4. Het bedrag, genoemd in artikel 8, vijfde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, bedraagt: € 220.26.

  • 5. Het bedrag, genoemd in artikel 8, zevende lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, bedraagt: € 222,26.

X Wet op het kindgebonden budget

  • 1. De bedragen, genoemd in artikel 2, van de Wet op het kindgebonden budget, bedragen:

    • a. in het tweede lid, onderdeel a: € 1.204,00;

    • b. in het tweede lid, onderdeel b: € 2.226,00;

    • c. in het tweede lid, onderdeel c: € 3.145,00; en

    • d. in het tweede lid, onderdeel d: € 3.145,00, respectievelijk € 919,00.

  • 2. Het bedrag, genoemd in artikel 2, vierde lid, van de Wet op het kindgebonden budget, bedraagt: € 247,00.

  • 3. Het bedrag, genoemd in artikel 2, vijfde lid, van de Wet op het kindgebonden budget, bedraagt: € 441,00.

  • 4. Het bedrag, genoemd in artikel 2, zesde lid, van de Wet op het kindgebonden budget, bedraagt: € 3.242,00.

  • 5. Het bedrag, genoemd in artikel 2, achtste lid, van de Wet op het kindgebonden budget, bedraagt: € 17.018,00.

Deze mededeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 19 november 2020

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

TOELICHTING

Per 1 januari 2021 zijn allerlei bedragen in de SZW-regelgeving herzien. In deze mededeling zijn de nieuwe bedragen gepubliceerd, zoals voorgeschreven door de genoemde wetten, besluiten en regelingen. De wijzigingen van alle bedragen zijn zo veel mogelijk gebundeld. De bedragen per 1 januari 2020 waren op soortgelijke wijze opgenomen.1

Deze verzameling is het eerste deel van de mededeling. Een tweede verzamelmededeling zal volgen. Tevens zal er een kleine regeling volgen met daarin de vaststelling van enkele bedragen en percentages. Niet alle bedragen kunnen namelijk door middel van een mededeling worden geïndexeerd: voor sommige is een wijziging van een ministeriële regeling vereist.

De herziening van de bedragen is gekoppeld aan verschillende bronnen. Onderstaand is per bron toegelicht wat er is gewijzigd en welke bedragen dientengevolge zijn aangepast.

Wijziging minimumloon

Bij Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 15 oktober 2020 tot halfjaarlijkse aanpassing van het wettelijk minimumloon per 1 januari 2021 (Stcrt. 2020, 53099) is het wettelijk minimumloon met ingang van 1 januari 2021 vastgesteld op € 1.684,80 bruto per maand. De bedragen in de betreffende regelingen zijn aangepast aan de ontwikkeling van het minimumloon. Per regeling is, waar nodig, onderstaand een nadere toelichting gegeven.

  • Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten

    Het bedrag is gewijzigd overeenkomstig de wijze waarop het bedrag, genoemd in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, van de Participatiewet is gewijzigd.

  • Algemene nabestaandenwet

    Op grond van artikel 2, tweede lid, van de Algemene nabestaandenwet zijn de bedragen, bedoeld in de artikelen 17 (bruto nabestaandenuitkering) en 29 (bruto wezenuitkering) van die wet aangepast aan de wijziging van het netto-minimumloon. Bij de berekeningen is rekening gehouden met de temporisering van de afbouw van de dubbele heffingskorting, zoals vormgegeven is in de Verzamelwet SZW 2019. Per 1 januari 2019 is sprake van een afbouw van deze korting met 1,875 procentpunt per halfjaar.

  • Algemene Ouderdomswet

    Op grond van artikel 9, zevende lid, van de Algemene Ouderdomswet zijn de bedragen bedoeld in artikel 9, vijfde lid (bruto ouderdomspensioen) aangepast aan de wijziging van het netto-minimumloon.

  • Gelet op artikel 60, eerste lid, van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz) worden de in de artikelen 3, 20, 22, 24, 25 en 26 van dit besluit genoemde bedragen herzien met ingang van 1 januari van elk kalenderjaar, met de procentuele stijging van het prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie. De ontwikkeling van het prijsindexcijfer van de reeks Consumentenprijsindex, alle huishoudens (afgeleide reeks 2015 = 100) van oktober 2020 t.o.v. oktober 2019 is 1,12%.

  • Participatiewet

    Als gevolg van de verhoging van het wettelijk minimumloon bedoeld in artikel 37, eerste lid van de Participatiewet waarbij rekening wordt gehouden met het afbouwpercentage van de algemene heffingskorting in artikel 37, tweede lid, van de Participatiewet, zijn de bedragen in de Participatiewet aangepast. Daarnaast zijn enkele bedragen aangepast met de procentuele stijging van het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie. De ontwikkeling van het prijsindexcijfer van de reeks Consumentenprijsindex, alle huishoudens (afgeleide reeks 2015 = 100) van oktober 2020 t.o.v. oktober 2019 is 1,12%.

  • Regeling financiering en verantwoording IOAW, IOAZ, Bbz 2004

    In de Regeling financiering en verantwoording IOAW, IOAZ en Bbz 2004 zijn in artikel 5 de bedragen vastgesteld voor de vergoeding door het Rijk aan gemeenten van de in artikel 56, eerste lid, van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004), bedoelde bedragen.

    Het gaat hierbij om:

    • 1. verlening van bijstand aan ondernemers in de binnenvaart ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal (artikel 5, eerste lid), en

    • 2. vergoeding van kosten van aan derden opgedragen onderzoek inzake verlening van bijstand aan zelfstandigen (artikel 5, tweede lid).

    De bedragen worden jaarlijks herzien met de procentuele stijging van het prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie. De ontwikkeling van het prijsindexcijfer van de reeks Consumentenprijsindex, alle huishoudens (afgeleide reeks 2015 = 100) van oktober 2020 t.o.v. oktober 2019 is 1,12%.

  • Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers 2014

    De indexering heeft zowel betrekking op de hoogte (artikel 6, eerste en tweede lid), voorwaarden (artikel 3, onderdeel b) en de beperking van het recht (artikel 5, eerste en tweede lid) met betrekking tot het voorschot in geval van maligne mesothelioom, als op de hoogte (artikel 13, eerste en tweede lid), voorwaarden (artikel 10, onderdeel b) en de beperking van het recht (artikel 12, eerste en tweede lid) met betrekking tot het voorschot in geval van asbestose.Regeling tegemoetkoming werknemers met CSE

    De indexering heeft zowel betrekking op de hoogte (artikel 6, eerste en tweede lid), voorwaarden (artikel 3, onderdeel d) en beperking van het recht (artikel 5) met betrekking tot het voorschot in geval van de aandoening CSE.

  • Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers en Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en de Regeling vaststelling grondslagen IOAW en Regeling vaststelling grondslagen IOAZ en de regeling vermogenswaardering IOAW

    In de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) zijn de netto bedragen opgenomen waaraan de op grond van artikel 5 van de IOAW en IOAZ vast te stellen grondslagen netto gelijk dienen te zijn. De genoemde bedragen dienen te worden herzien met ingang van de dag waarop en met het percentage waarmee het netto-minimumloon worden herzien. Aangezien met ingang van 1 januari 2021 het netto-minimumloon wijzigt, dienen de in de IOAW en de IOAZ en in de regeling vaststelling grondslagen IOAW en de regeling vaststelling grondslagen IOAZ genoemde bedragen eveneens te worden gewijzigd. Ook een bedrag genoemd in de Regeling vermogenswaardering Ioaz wordt gewijzigd aan de hand van de ontwikkeling van het netto-minimumloon.

  • Toeslagenwet

    De bedragen zijn gewijzigd overeenkomstig de wijze waarop de bedragen, genoemd in hoofdstuk 3 van de Participatiewet zijn gewijzigd.

  • Daglonen werknemersverzekeringen Werkloosheidswet, Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en Ziektewet

    Het dagloon wordt geïndexeerd met de stijging van het wettelijk minimumloon per dag.

  • Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW

    Herzien met ingang van de dag waarop het netto-minimumloon zonder de daarin begrepen aanspraak op vakantietoeslag wordt herzien, met het percentage van die herziening.

Nieuwe tabelcorrectiefactor

De tabelcorrectiefactor, genoemd in artikel 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, bedraagt voor het kalenderjaar 2021 1,016%. De bedragen in de onderstaande regelingen zijn aangepast aan de ontwikkeling van de tabelcorrectiefactor. Per regeling is onderstaand een nadere toelichting gegeven.

  • Besluit tegemoetkoming Anw-ers

    De jaarlijkse indexering van de tegemoetkoming voor nabestaanden is gebaseerd op artikel 2, tweede lid, van het Besluit tegemoetkoming Anw-ers. De tegemoetkoming is een structurele tegemoetkoming waarmee het koopkrachtbeeld voor nabestaanden die een nabestaandenuitkering ontvangen, wordt verbeterd. In dit artikellid is bepaald dat het bedrag van de tegemoetkoming jaarlijks wordt aangepast overeenkomstig de tabelcorrectiefactor, bedoeld in artikel 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

  • Besluit inkomensondersteuning AOW

    Dit bedrag wordt jaarlijks met ingang van 1 januari aangepast overeenkomstig de tabelcorrectiefactor, bedoeld in artikel 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

  • Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Arbeidsongeschiktheidstegemoetkoming of AO-tegemoetkoming)

    Het bedrag, genoemd in artikel 67i, tweede lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, artikel 3:75, tweede lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, artikel 65l, tweede lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, en artikel 63a, tweede lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen is gewijzigd in overeenstemming met respectievelijk artikel 67i, derde lid van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, artikel 3:75, derde lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, artikel 65l, derde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en artikel 63a, derde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.

  • Wet op het kindgebonden budget

    De bedragen, genoemd in artikel 2, tweede, vierde, vijfde,zesde en achtste lid, worden met ingang van 1 januari van elk kalenderjaar gewijzigd overeenkomstig de tabelcorrectiefactor, bedoeld in artikel 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen en Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten

    De tegemoetkoming voor arbeidsongeschikten is een structurele jaarlijkse tegemoetkoming waarmee het koopkrachtbeeld voor personen die recht hebben op een arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO/WAZ/WIA/Wajong) en ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn, wordt verbeterd.

Lager bruto bedrag na indexering

Voor een aantal bedragen in deze mededeling geldt dat deze met ingang van 1 januari 2021 lager zullen worden vastgesteld ten opzichte van het niveau van 1 juli 2020. Het betreft hier bedragen die staan voor een bruto norm. Voor de berekening van deze bruto normen wordt het netto minimumloon op grond van artikel 37, eerste lid van de Participatiewet als uitgangspunt genomen welke vervolgens wordt gebruteerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de geldende fiscale tarieven en heffingskortingen. De reden dat de betreffende bruto normen dalen is dat per 1 januari 2021 de algemene heffingskorting flink stijgt (+ € 126) en het belastingtarief in de eerste schijf daalt (-0,25%-punt). Hierdoor hoeft over de bruto bedragen die hier van belang zijn minder belasting afgedragen te worden. Als over een bruto bedrag minder belasting hoeft te worden afgedragen blijft een hoger netto inkomen over. Bij brutering geldt het omgekeerde: als je een netto bedrag bruteert terwijl er minder belasting afgedragen hoeft te worden dan leidt dit tot een lager bruto bedrag. Hierdoor kan het ook voorkomen – zoals hier het geval is – dat het netto bedrag per 1 januari 2021 stijgt, maar dit bedrag na brutering (dus het bruto bedrag) lager uitkomt dan het bruto bedrag zoals dat daarvoor gold. Samenvattend geldt hier dat het bruto bedrag weliswaar lager wordt vastgesteld, maar het bedrag dat mensen netto te besteden hebben zal stijgen per 1 januari 2021. De stijging is netto in lijn met de stijging van het netto minimumloon op grond van artikel 37, eerste lid van de Participatiewet. Vorenstaande toelichting heeft betrekking op de (bruto) bedragen zoals genoemd in: Artikel 8, tweede lid onderdeel b en derde lid van de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW; artikel 1, eerste en tweede lid van de Regeling vaststelling grondslagen IOAW en artikel 1, eerste en tweede lid van de Regeling vaststelling grondslagen IOAZ.

Reïntegratieregeling

Jaarlijks wordt, met ingang van 1 januari, het percentage medegedeeld, waarmee het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie over de maand oktober daaraan voorafgaand afwijkt van het prijsindexcijfer waarop de laatste vaststelling van de bijdrage is gebaseerd. Met ingang van 1 januari 2021 is dit bedrag vastgesteld op € 37.816,86. Het afgeleide prijsindexcijfer is in oktober 2020 met 1,12% (afgerond) gestegen ten opzichte van dat van oktober 2019.

Wijziging bedragen in de artikelen 1d en 1i van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen

Jaarlijks worden met ingang van 1 januari op grond van artikel 1d, vierde lid, van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen de bedragen van het loon, genoemd in het eerste lid, onderdeel a, van dat artikel, dat ten minste moet worden betaald om als kennismigrant in Nederland tewerkgesteld te kunnen worden, gewijzigd aan de hand van het percentage waarmee het indexcijfer van de CAO-lonen over de maand oktober daaraan voorafgaand zoals gepubliceerd door het CBS, afwijkt van het indexcijfer waarop de laatste vaststelling van de bedragen is gebaseerd. Op basis van de CBS gegevens worden de bedragen met ingang van 1 januari 2021 met 3,04% verhoogd. De maandbedragen zijn exclusief vakantiebijslag.

Op grond van artikel 1i, derde lid, van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen wordt het brutoloon dat ten minste moet worden betaald aan vreemdelingen die houder zijn van een Europese blauwe kaart dan wel van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf als bedoeld in artikel 1i, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen, met hetzelfde percentage gewijzigd. Ook dit bedrag is exclusief vakantiebijslag.

Bedragen in het Besluit uitvoering kinderbijslag

Tot op heden voorzag deze mededeling in de aanpassing van de in de artikelen 3, 4, 5 en 6 genoemde bedragen. Met ingang van 2020 zijn de inkomenseisen aan 16/17 jarigen zoals vastgelegd in artikel 7, vijfde lid, van de Algemene Kinderbijslagwet vervallen. De artikelen 3 en 4 van het Besluit uitvoering kinderbijslag zijn daarmee eveneens vervallen. Voor de artikelen 5 en 6 van het Besluit vindt de aanpassing plaats aan de hand van de ontwikkeling van het basiskinderbijslagbedrag tussen 2 juli 2019 en 1 juli 2020. Aangezien de aanpassing per 1 januari 2020 en per 1 juli 2020 0% bedroeg, heeft dit niet geleid tot een verhoging van de onderhoudsbedragen, genoemd in de artikelen 5, eerste lid, en 6, eerste lid, en een verhoging van de forfaitaire onderhoudsbijdrage, genoemd in artikel 7, eerste lid. De forfaitaire onderhoudsbijdrage voor zowel enkelvoudige kinderbijslag als voor dubbele kinderbijslag van een uitwonend kind blijven daarmee op het huidige niveau.

Regeldruk

Er wordt geen extra regeldruk voorzien als gevolg van de mededeling. Er zijn geen extra handelingen vereist van burgers of bedrijven, er worden alleen bedragen medegedeeld.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees


X Noot
1

Mededeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 25 november 2019, 2019-0000138857, over per 1 januari 2020 gewijzigde bedragen in enkele wetten, besluiten en regelingen (Stcrt. 2019, 65478).

Naar boven