Besluit van 29 oktober 2020, nr. 2020002204 tot aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening in de gemeente Krimpenerwaard krachtens artikel 78 van de onteigeningswet (onteigeningsplannen Veenweiden Krimpenerwaard en Veenweiden Krimpenerwaard 2)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Ingevolge de artikelen 77 en 78 van de onteigeningswet kan worden onteigend voor de uitvoering van een bestemmingsplan.

Het verzoek tot aanwijzing ter onteigening

De gemeenteraad van Krimpenerwaard (hierna verzoeker) heeft Ons bij besluit van 2 april 2019, ZK15005186 / 18-0033835, verzocht om in die gemeente over te gaan tot het aanwijzen van onroerende zaken ter onteigening, begrepen in het onteigeningsplan Veenweiden Krimpenerwaard. De onroerende zaken zijn nodig voor de uitvoering van het bestemmingsplan Natuurgebieden Veenweiden Krimpenerwaard.

Burgemeester en wethouders van de gemeente Krimpenerwaard hebben bij brief van 6 juni 2019, ZK15005186 / 19-0014942, het verzoek aan Ons ter besluitvorming voorgedragen.

In dezelfde brief van 6 juni 2019 hebben burgemeester en wethouders Ons te kennen gegeven wegens minnelijke eigendomsverkrijging niet langer prijs te stellen op voortzetting van de onteigeningsprocedure voor de daartoe voorgedragen onroerende zaken met de grondplannummers 560, 561, 562, 563, 564, 565, 736, 1215, 1216, 1512, 1723, 1766 en 1781. Omdat de noodzaak van onteigening voor deze grondplannummers hiermee is komen te vervallen, zullen Wij deze niet ter onteigening aanwijzen. In de bij dit besluit behorende lijst van te onteigenen onroerende zaken is hiermee rekening gehouden.

Voorts hebben burgemeester en wethouders in dezelfde brief van 6 juni 2019 het onteigeningsverzoek ingetrokken voor de grondplannummers 121, 122, 124.1, 124.2, 1418, 1419, 1458 en1459 wegens geconstateerde onregelmatigheden.

Voor de onteigening van de hiervoor genoemde onroerende zaken waarvoor het verzoek is ingetrokken heeft verzoeker de onregelmatigheden hersteld en een nieuw besluit genomen. Tevens heeft verzoeker enkele nieuwe grondplannummers in dit besluit opgenomen. Bij besluit van 11 juni 2019, ZK15005186 / 19-0010654 heeft verzoeker Ons verzocht over te gaan tot het aanwijzen ter onteigening van de betreffende onroerende zaken, begrepen in het onteigeningsplan Veenweiden Krimpenerwaard-2. Ook deze onroerende zaken zijn nodig voor de uitvoering van het bestemmingsplan Natuurgebieden Veenweiden Krimpenerwaard.

Bij brief van 31 juli 2019, ZK15005186 / 19-0020094, hebben burgemeester en wethouders van de gemeente Krimpenerwaard het verzoek aan Ons ter besluitvorming voorgedragen.

Bij brief van 30 september 2019, ZK18002824, hebben burgemeester en wethouders van de gemeente Krimpenerwaard Ons enkele correcties doorgegeven in verband met nieuw bekend geworden belanghebbenden en een kadastrale splitsing.

De gemeenteraad van Krimpenerwaard heeft bij besluit van 5 november 2019, ZK15005186 / 19-0027602, een gecorrigeerde onteigeningslijst vastgesteld. Bij brief van 8 november 2019, ZK15005186 / 19-0030089, hebben burgemeester en wethouders van de gemeente Krimpenerwaard Ons verzocht om in de verdere procedure uit te gaan van deze gecorrigeerde onteigeningslijst.

Burgemeester en wethouders van de gemeente Krimpenerwaard hebben bij brief van 11 februari 2020, ZK15005186 / 20-0003109, Ons te kennen gegeven wegens minnelijke eigendomsverkrijging niet langer prijs te stellen op voortzetting van de onteigeningsprocedure voor de daartoe voorgedragen onroerende zaken met de grondplannummers 773, 784, 1276.1, 1276.2, 1470, 1476, 1477, 1478, 1479, 1497, 1620, 1621, 1777, 1778 en 1767. Omdat de noodzaak van onteigening voor deze grondplannummers hiermee is komen te vervallen, zullen Wij deze niet ter onteigening aanwijzen. In de bij dit besluit behorende lijst van te onteigenen onroerende zaken is hiermee rekening gehouden.

Burgemeester en wethouders van de gemeente Krimpenerwaard hebben bij brief van 25 juni 2020, ZK15005186 / 20-0017215, Ons te kennen gegeven wegens minnelijke eigendomsverkrijging niet langer prijs te stellen op voortzetting van de onteigeningsprocedure voor de daartoe voorgedragen onroerende zaken met de grondplannummers 435, 470, 872, 1001, 1002, 1003, 1004, 1005, 1006, 1007, 1008, 1009, 1010, 1013, 1014 tot en met 1028, 1031 tot en met 1039, 1042, 1043, 1044, 1045, 1046, 1047, 1048, 1049, 150.1. 150.2, 1052, 1055, 1056, 1057, 1061, 1062, 1063, 1064, 1073, 1091, 1507, 1508, 1692 tot en met 1699, 1701 tot en met 1707, 1719, 1720, 1725, 1735, 1737, 1740, 1748, 1758, 1759 en 1764. Voorts zijn enkele percelen die deel uitmaken van deze onteigeningsprocedure gesplitst en vernummerd. De onroerende zaken met de grondplannummers 877 en 878 zijn wat betreft kadastrale aanduiding en perceelsgrenzen door het Kadaster aangepast. De twee betreffende onroerende zaken zijn opgegaan in vier nieuwe kadastrale percelen, die in dit besluit thans als nieuwe grondplannummers – 900 tot en met 903 – zijn opgenomen. In de bij dit besluit behorende lijst van te onteigenen onroerende zaken is met het voorgaande rekening gehouden.

Planologische grondslag

De onroerende zaken die in de onteigeningsplannen zijn begrepen, zijn gelegen in het bestemmingsplan Natuurgebieden Veenweiden Krimpenerwaard, verder te noemen: het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is op 5 maart 2019 vastgesteld door de raad van de gemeente Krimpenerwaard. Omdat het bestemmingsplan ten tijde van dit aanwijzingsbesluit nog niet onherroepelijk is, zullen Wij aan dit besluit voorwaarden verbinden die zien op het tijdstip waarop een dagvaarding ingevolge artikel 18 van de onteigeningswet kan worden uitgebracht en op het tijdstip van het vervallen van dit besluit.

Aan de onroerende zaken zijn de onderscheiden bestemmingen Natuur, Natuur – Bestaand, Natuur Extensief agrarisch medegebruik en de dubbelbestemmingen Leiding-Brandstof, Leiding-Gas, Leiding-Hoogspanningsverbinding, Leiding Riool, Leiding- Water, Waarde – Archeologie 1, Waarde – Archeologie 2, Waarde – Archeologie 3, Waarde – Archeologie 4, Waarde – Archeologie 5, Waarde – Archeologie 6, Waarde – Archeologie 7, Waarde-Cultuurhistorie 2 en Waterstaat-Waterkering toegekend.

Toepassing uniforme openbare voorbereidingsprocedure

Overeenkomstig artikel 78, tweede lid, van de onteigeningswet en artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hebben het ontwerp koninklijk besluit en de in artikel 79 van de onteigeningswet bedoelde stukken vanaf 25 maart 2020 tot en met 6 mei 2020 in de gemeente Krimpenerwaard en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage gelegen.

Overeenkomstig artikel 3:12 van de Awb heeft de burgemeester van Krimpenerwaard van het ontwerp koninklijk besluit en van de terinzagelegging van de onteigeningsstukken op 24 maart 2020 openbaar kennis gegeven in Het Kontakt Oost en Het Kontakt West.

De Minister voor Milieu en Wonen (Onze Minister, thans de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) heeft van het ontwerp koninklijk besluit en van de terinzagelegging van de onteigeningsstukken openbaar kennis gegeven in de Staatscourant van 24 maart 2020, nummer 17234.

Verder heeft Onze Minister het ontwerp koninklijk besluit overeenkomstig artikel 3:13 van de Awb, voorafgaand aan de terinzagelegging toegezonden aan belanghebbenden, waaronder de verzoeker. Daarbij zijn de belanghebbenden gewezen op de mogelijkheid om schriftelijk of mondeling zienswijzen over het ontwerpbesluit naar voren te brengen en op de mogelijkheid over de zienswijzen te worden gehoord.

Overwegingen

Noodzaak en urgentie

Vanaf de jaren zeventig van de vorige eeuw is er in ons land meer aandacht gekomen voor de afnemende natuurwaarden in het agrarisch gebied. Om de natuurwaarden te herstellen is in 1990 door het (toenmalige) Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij het Natuurbeleidsplan de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) geïntroduceerd. De EHS is in 2013 omgedoopt in Natuur Netwerk Nederland (NNN). Het NNN is een netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden in Nederland met als doel de achteruitgang van het areaal aan natuur en van de biodiversiteit te stoppen. Dit wordt gerealiseerd door natuurgebieden te vergroten en met elkaar te verbinden door verwerving, inrichting en beheer van aangrenzende en tussenliggende landbouwgronden.

De Krimpenerwaard is één van de gebieden waar al vele jaren wordt gewerkt aan de verbetering van zowel de landbouwstructuur als de aanleg van nieuwe natuur en het versterken van recreatie en toerisme. Aanvankelijk gebeurde dit in het kader van de realisering van de EHS en was het streven gericht op de aanleg van 2.450 ha nieuwe natuur in de Krimpenerwaard. Met de introductie van het NNN is de opgave gewijzigd in de aanleg van 2.250 ha nieuwe natuur in dit gebied. Om dat te bereiken hebben de Provincie Zuid-Holland, het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard en verzoeker in 2014 een gebiedsovereenkomst gesloten en ter uitwerking daarvan in 2015 een uitvoeringsovereenkomst. Hierin is bepaald dat de natuuropgave in de Krimpenerwaard bestaat uit de aanleg van circa 2.250 ha natuur in het kader van het NNN, gecombineerd met een bijpassend robuust en duurzaam watersysteem in het kader van de Kader Richtlijn Water (KRW) en het tegengaan van bodemdaling. Voor de natuuropgave worden grote, zelfstandig functionerende leefgebieden voor (weide)vogels en kwetsbare soorten (flora en fauna) die thuishoren in het veenweidelandschap ontwikkeld. Er worden watermaatregelen getroffen die noodzakelijk zijn voor het behalen van de natuurdoelen en de doelstellingen op grond van de KRW.

Aangezien de realisatie van de circa 2.250 ha niet past in bestaande bestemmingsplannen heeft verzoeker het bestemmingsplan Natuurgebieden Veenweiden Krimpenerwaard vastgesteld. Van de gronden (percelen) waarop de realisatie van de circa 2.250 ha natuur in de Krimpenerwaard is voorzien, is nog circa 450 ha niet in eigendom van de gemeente.

De provincies zijn verantwoordelijk voor de realisering van het Natuur Netwerk Nederland. In de Gebiedsovereenkomst 2014, de Uitvoeringsovereenkomst Krimpenerwaard 2015-2021 en in de Aanvulling op de Uitvoeringsovereenkomst 2015-2021 heeft de provincie Zuid-Holland met verzoeker afspraken gemaakt over de grondverwerving. Daarin is vastgelegd dat aankoop en verkoop van gronden binnen het NNN in de Krimpenerwaard door de provincie Zuid-Holland zal worden verricht namens verzoeker. Tevens is vastgelegd dat onteigening op naam van verzoeker zal plaatsvinden. Daartoe heeft de raad van de gemeente Krimpenerwaard op 12 december 2017 een intentiebesluit genomen om ten behoeve van de natuuropgave in de Krimpenerwaard, indien noodzakelijk, het instrument 'onteigening' in te zetten op basis van het door de raad vast te stellen bestemmingsplan.

Er is een Stuurgroep Veenweiden Krimpenerwaard (hierna: Stuurgroep) opgericht met als taak de uitvoering en realisering van de natuuropgave die er voor de Krimpenerwaard ligt zorgvuldig af te stemmen met de maatschappelijke organisaties in het gebied. Het Programmabureau Veenweiden Krimpenerwaard (hierna: Programmabureau) is de ambtelijke organisatie die de Stuurgroep en de gemeente Krimpenerwaard ondersteunt. Het Programmabureau beoordeelt onder meer de zelfrealisatieplannen die worden ingediend en rapporteert over de voortgang van de realisatie van de natuuropgave aan de Stuurgroep.

De provincie Zuid-Holland heeft financiële middelen vrijgemaakt om verwerving en inrichting van de benodigde gronden en daarmee realisering van het bestemmingsplan mogelijk te maken.

In de door de verzoeker om onteigening gewenste wijze van planuitvoering wordt inzicht verschaft door het bestemmingsplan met de daarbij behorende planregels, toelichting en verbeelding, als ook door de zakelijke beschrijvingen behorende bij de onteigeningsplannen. Bij de zakelijke beschrijvingen is een bijlage gevoegd waarin de te realiseren maatregelen op de in de onteigeningsplannen betrokken gronden is aangegeven. Tevens wordt nader inzicht gegeven in het bij de onteigeningsplannen gevoegde Inrichtingsplan Krimpenerwaard. Ten slotte zijn ook de hiervoor genoemde Gebiedsovereenkomst 2014, de Uitvoeringsovereenkomst 2015-2021 en de aanvulling op de Uitvoeringsovereenkomst 2015-2021 bij de onteigeningsstukken gevoegd.

Om de werken en werkzaamheden ter uitvoering van het bestemmingsplan tijdig te kunnen realiseren, wenst de gemeente Krimpenerwaard de eigendom, vrij van lasten en rechten, te verkrijgen van de in de onteigeningsplannen begrepen onroerende zaken.

Namens de verzoeker heeft de provincie met de eigenaren overleg gevoerd om deze onroerende zaken minnelijk in eigendom te verkrijgen. Dit overleg heeft vooralsnog niet tot (volledige) overeenstemming geleid. Omdat het ten tijde van het verzoek naar het oordeel van de verzoeker niet aannemelijk was dat het overleg op afzienbare termijn tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden, heeft de gemeenteraad van Krimpenerwaard tot zijn onteigeningsverzoek besloten, om de tijdige verwezenlijking van het bestemmingsplan zeker te stellen.

Uit de Ons bij het verzoek overgelegde zakelijke beschrijving blijkt dat begin 2021 een aanvang zal worden genomen met uitvoering van de werkzaamheden. Dat betreft werkzaamheden zoals waterpeil verhogen, afplaggen, aanleggen natuurvriendelijke oevers, oevers afgraven, en greppels graven. Deze werkzaamheden zullen ook in 2021 worden afgerond. Daarmee is aannemelijk dat zal worden voldaan aan de door Ons voor de aanvang van de werken en werkzaamheden gehanteerde termijn van ten hoogste vijf jaar na de datum van dit aanwijzingsbesluit.

Zienswijzen

Binnen de termijn dat het ontwerp koninklijk besluit ter inzage heeft gelegen zijn daarover zienswijzen naar voren gebracht door:

  • 1. De heer F. van Vliet, eigenaar van de onroerende zaken met grondplannummers 825, 826, 827, 828 en 870, verder te noemen: reclamant 1;

  • 2. De heer C.J. Ooms en mevrouw J. Ooms-Graveland, eigenaren van de onroerende zaken met grondplannummers 1273, 1277 en 1278, verder te noemen: reclamanten 2;

  • 3. De heer P. Graveland, eigenaar van de onroerende zaken met grondplannummers 1614, 1615, 1616, 1617, 1618, 1619, 1711, 1712, 1726 en 1728, verder te noemen: reclamant 3;

  • 4. De heer W. Boer, eigenaar van de onroerende zaken met grondplannummers 1418, 1419, 1458 en 1459, verder te noemen: reclamant 4;

  • 5. De heer L. Blonk eigenaar van de onroerende zaken met grondplannummers 1730, 1779, 1780, 1782, 1783 en 1792 en L. Blonk Holding B.V., eigenaar van de onroerende zaken met grondplannummers 1776 en 1791, verder gezamenlijk te noemen: reclamanten 5.

  • 6. Mevrouw A.W. van der Laan en de heer W. Kramer, eigenaren van de onroerende zaak met grondplannummers 900 en 902, verder te noemen: reclamanten 6;

  • 7. De heer G.M. Hogendoorn, eigenaar van de onroerende zaken met grondplannummers 707, 708, 816, 817, 820, 821, 837, 838, 839, 840, 841, 842, 843, 844, 845, 846, 847, 848, 849, 850, 851, 873, 874, 875, 876, 881, 886, 899, 901 en 903, verder te noemen: reclamant 7;

  • 8. De heer C.A. van Dijk, eigenaar van de onroerende zaken met grondplannummers 1085 en 1086, Cor van Dijk Vee B.V., eigenaar van de onroerende zaak met grondplannummer 1087, en Veehandel Cor van Dijk & Zoon B.V., eigenaar van de onroerende zaak met grondplannummer 1088, verder gezamenlijk te noemen: reclamanten 8;

  • 9. Mevrouw B.C.M. van Delft en mevrouw C.A. van Delft, eigenaren van de onroerende zaken met grondplannummers 1066 en 1074, verder te noemen: reclamanten 9;

  • 10. de heer A.F. van Oorschot en mevrouw S.M.A. Molenaar, eigenaren van de onroerende zaak met grondplannummer 872, verder te noemen reclamanten 10;

  • 11. De heer G.C. de Groot, eigenaar van de onroerende zaken met grondplannummers 316, 317, 318, 319, 320, 321, 322, 323, 324, 325, 326, 327, 438, 439, 440, 449, 450, 469, 479, 480, 481, 483, 484, 485, 486, 487, 488, 489, 490, 491, 492, 493, 494, 495, 496, 497, 498, 499, 500, 513, 514, 705, 714, 715, 742, 743, 744, 762, 768 en 770, verder te noemen: reclamant 11;

  • 12. De heer D.A. Verstoep, eigenaar van de onroerende zaken met grondplannummers 740, 741 en 786, verder te noemen: reclamant 12;

  • 13. Mevrouw I.D. Boer en de heer D.L. Verstoep, eigenaren van de onroerende zaken met grondplannummers 529, 755, 756 en 757, verder te noemen: reclamanten 13;

  • 14. Mevrouw N. de Jong-Anker en de heer P.P. de Jong, eigenaren van de onroerende zaken met grondplannummers 1628 en 1629 verder te noemen: reclamanten 14;

  • 15. de heer W. van Meijeren en de heer E.C.C. Doornenbal, eigenaren van de onroerende zaken met grondplannummers 1001, 1002, 1008, 1048, en 1052, verder te noemen: reclamanten 15;

  • 16. De heer M. Boele, eigenaar van de onroerende zaken met grondplannummers 1003, 1004 en 1046, verder te noemen reclamant 16;

  • 17. de heer P. Oudijk, eigenaar van de onroerende zaken met grondplannummers 1009, 1010 en 1013, verder te noemen reclamant 17;

  • 18. Mevrouw T.A.J. Hooghart en de heer S.C. Hooghart, eigenaren van de onroerende zaken met grondplannummers 41, 42, 43, 1205, 1217, 1218, 1219, 1220, 1265, 1267.1, 1267.2, 1268.1, 1268.2 en 1272, verder te noemen: reclamanten 18;

  • 19. Mevrouw A.G. Schelling, eigenaar van de onroerende zaak met grondplannummer 1271, verder te noemen: reclamant 19;

  • 20. Th. A. Holierhoek B.V., eigenaar van de onroerende zaken met grondplannummers 1741, 1742, 1743, 1744 en 1790, hierna te noemen: reclamante 20;

  • 21. De Vereniging Duurzame Waterbeheersing en Landbouw in de Krimpenerwaard, verder te noemen: reclamante 21.

Overeenkomstig artikel 78, vierde lid, van de onteigeningswet heeft Onze Minister reclamanten in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. De reclamanten 1, 2, 4, 6, 7, 8, 9, 11, 12, 14, 18 en 21 hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Vanwege maatregelen in het kader van Covid-2019 zijn daartoe afzonderlijke, telefonische hoorzittingen gehouden op 26 en 27 mei 2020.

Overwegingen naar aanleiding van de zienswijzen

Een deel van de reclamanten heeft een beroep gedaan op het zelfrealisatiebeginsel. Dit betreft met name reclamanten 2, 3, 4, 5, 8, 9, 12, 13, 14, 18 en 20. Alvorens Wij tot behandeling van de afzonderlijke zienswijzen overgaan zullen Wij enkele overwegingen wijden aan zelfrealisatie in het algemeen en aan de wijze waarop verzoeker in het kader van de uitvoering van het onderhavige bestemmingsplan is omgegaan met zelfrealisatieplannen.

Met betrekking tot het beroep op het zelfrealisatiebeginsel overwegen Wij in het algemeen dat bij de beoordeling van de noodzaak tot onteigening door Ons zal worden getoetst of het doel waarvoor wordt onteigend niet te bereiken valt via het door de grondeigenaar zelf realiseren van de bestemmingen die aan zijn eigendom zijn toegekend. Indien de eigenaar te kennen geeft daartoe bereid en in staat te zijn, bestaat er in beginsel geen noodzaak tot onteigening. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt in de situatie dat de verzoeker om onteigening een andere vorm van planuitvoering wenst dan die welke de grondeigenaar voor ogen staat. In dat geval is onteigening alleen te rechtvaardigen als de verzoeker om onteigening kan aantonen dat het algemeen belang de door hem gewenste vorm van uitvoering vordert. De beoordeling welke vorm van uitvoering dienstig is aan het algemeen belang, is daarbij voorbehouden aan het bestuursorgaan dat het bestemmingsplan heeft vastgesteld. Of de grondeigenaar bereid en in staat is om zelf tot planuitvoering over te gaan, hangt dan ook mede af van de door het bestuursorgaan gewenste vorm van planuitvoering. In verband daarmee moet de gewenste vorm van planuitvoering aan de grondeigenaar kenbaar zijn. De vorm van planuitvoering kan worden afgeleid uit de planregels en de toelichting van een bestemmingsplan, alsmede in al dan niet daarvan deel uitmakende inrichtings- en verkavelingsschetsen. De gewenste vorm van uitvoering kan ook tot uitdrukking komen in een exploitatieplan.

Andere situaties die een beroep op zelfrealisatie in de weg kunnen staan, zijn dat de grondeigenaar niet over voldoende aaneengesloten grond beschikt om de bestemming op doelmatige wijze zelf te kunnen realiseren of als de te onteigenen gronden geen afzonderlijk deel van het uit te voeren project kunnen vormen.

Voorts overwegen Wij dat Ons is gebleken dat verzoeker zelfrealisatie van het bestemmingsplan Natuurgebieden Veenweiden nadrukkelijk heeft gestimuleerd, met name in gebieden met de bestemming Natuur Extensief agrarisch medegebruik. In 2017 zijn belanghebbenden benaderd met de vraag of zij tot het zelf realiseren van de natuur over zouden willen gaan. Met de belanghebbenden die hier positief op reageerden, is overleg gestart over zelfrealisatie. Met de belanghebbenden die niet positief reageerden is in 2017 minnelijk overleg gestart over de aankoop van de benodigde gronden. Alle belanghebbenden hebben hierna op 8 februari 2018 een brief met informatie over de grondverwerving ontvangen. In deze brief heeft verzoeker duidelijkheid geboden over de aanpak bij grondaankoop en/of zelfrealisatie. Vervolgens zijn de gronden getaxeerd en is het overleg over zelfrealisatie van de natuur dan wel aankoop van de gronden voortgezet. In juli, augustus en september 2018 hebben alle belanghebbenden brieven ontvangen, hetzij over de zelfrealisatie, hetzij over aankoop.

Over de wijze waarop eigenaren tot zelfrealisatie kunnen overgaan, is door het Programmabureau sinds 2018 op verschillende momenten informatie verstrekt. Op de website van het programma Veenweiden Krimpenerwaard is een concreet stappenplan voor zelfrealisatie beschikbaar gesteld. Daarbij is nog onderscheid gemaakt tussen zelfrealisatoren die om natuur binnen hun bedrijf te kunnen realiseren, waarschijnlijk extra grond nodig hebben, omdat natuurgronden veel extensiever gebruikt worden en zelfrealisatoren die geen aanvullende gronden nodig hebben. Belanghebbenden die aangegeven hadden daarvoor te opteren zijn in een aparte mailing daarop gewezen.

Volgens het stappenplan dient een potentiële zelfrealisator die aanvullende grond nodig heeft, de volgende stappen te zetten:

  • 1. Een basisnatuurplan opstellen waarin onder meer de te behalen natuurdoelen en een globale schets van de inrichting zijn opgenomen;

  • 2. Een vaststellingsovereenkomst opstellen en afsluiten met onder meer afspraken over de verdere uitwerking van de zelfrealisatie en waarin ook is vastgelegd hoeveel aanvullende gronden de provincie of het Zuid-Hollands Landschap voor de zelfrealisator moet reserveren. Deze overeenkomst is niet verplicht.

  • 3. Een ondernemingsplan opstellen dat bestaat uit een bedrijfseconomisch plan en een natuurinrichtingsplan. Het natuurinrichtingsplan is een uitwerking van het basisnatuurplan.

  • 4. Het aanvragen van de Subsidie Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap, hetgeen niet verplicht is.

  • 5. Het afsluiten van een uitvoeringsovereenkomst waarbij de grondeigenaar zich verplicht de natuur te ontwikkelen conform het natuurinrichtingsplan. Deze overeenkomst bevat ook een kwalitatieve verplichting om het beheer en onderhoud van de natuur op lange termijn te waarborgen.

  • 6. De grondeigenaar gaat aan de slag met de zelfrealisatie.

Voor zelfrealisatoren die geen aanvullende grond nodig hebben om te kunnen zelfrealiseren is een vergelijkbaar stappenplan gemaakt dat uit 5 stappen bestaat, omdat daarbij stap 2 (de vaststellingsovereenkomst) niet van toepassing is. Ook wordt in die situatie geen ondernemingsplan gevraagd, maar enkel een natuurinrichtingsplan ter uitwerking van het basisnatuurplan.

De belanghebbenden die te kennen hebben gegeven in principe tot zelfrealisatie te willen overgaan, hebben ook aanbiedingen gericht op de aankoop van de benodigde gronden ontvangen, voor het geval er toch geen overeenstemming over zelfrealisatie kan worden bereikt. Verzoeker heeft wat dit aangaat een tweesporenbeleid gevolgd. Gezien het feit dat verzoeker de natuur in 2021 wil realiseren heeft hij daarom bij Ons een verzoek ingediend tot aanwijzing ter onteigening van de gronden waar nog geen (volledige) overeenstemming is bereikt over zelfrealisatie of aankoop. Daarbij constateren Wij dat verzoeker ook na de verzoekbesluiten blijft proberen om alsnog tot overeenstemming te komen met belanghebbenden over zelfrealisatie dan wel aankoop.

Naar Ons oordeel is deze door verzoeker gevolgde aanpak redelijk en ook in overeenstemming met ons bestendig beleid ten aanzien van het zelfrealisatiebeginsel.

Wij hebben hetgeen reclamanten in hun zienswijzen naar voren brengen samengevat in de hierna volgende passages. Daarbij hebben Wij tevens Onze overwegingen bij de zienswijzen weergegeven.

Zienswijze reclamant 1

1.1

Er is geen sprake van publiek belang naar de mening van reclamant, omdat hiermee het belang van maar één particuliere partij, het Zuid-Hollands Landschap, wordt gediend.

Ad 1.1

Uit de door verzoeker met de voordracht van het onteigeningsverzoek overgelegde stukken is Ons gebleken dat de te onteigenen onroerende zaken nodig zijn voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Hiervoor, onder 'noodzaak en urgentie', hebben Wij het publiek belang van de beoogde natuurontwikkeling omschreven. Met betrekking tot het gestelde over de Stichting Het Zuid-Hollands Landschap overwegen Wij dat verzoeker voornemens is het beheer van de natuur over te dragen in handen van particulieren of particuliere organisaties zoals de genoemde stichting. De uitgifte aan een beheerder moet nog worden vorm gegeven. Zuid-Hollands Landschap is thans één van de grotere beheerders in het gebied en heeft in zijn algemeenheid aangegeven voor delen van het gebied belangstelling te hebben om die te beheren. Verzoeker heeft aangegeven dat het Zuid Hollands Landschap een kansrijke kandidaat is voor het beheer. Dat één partij zal worden belast met het beheer van de verworven gronden doet naar Ons oordeel niet af aan het publieke belang.

1.2

Er is geen sprake van noodzaak om tot onteigening over te gaan, omdat geen poging is gedaan de grond van reclamant aan te kopen of geschikte ruilgrond aan te bieden. Er zijn wel veel gesprekken gevoerd maar die hebben niet tot resultaat geleid. Er is één maal een schriftelijk bod gedaan, maar de hoogte van de geboden vergoeding was te laag. Verzoeker is niet bereid de taxatiekosten te vergoeden en dat is aan een andere partij wel gedaan.

Ad 1.2

De onderdelen van de zienswijze hebben in hoofdzaak betrekking op het gevoerde overleg, de mogelijkheid van alternatieve oplossingen in de vorm van ruilgrond en de hoogte en samenstelling van aangeboden vergoeding.

Met betrekking tot het gevoerde minnelijk overleg overwegen Wij in het algemeen dat artikel 17 van de onteigeningswet bepaalt, dat de onteigenende partij dat wat onteigend moet worden eerst bij minnelijke overeenkomst in eigendom probeert te verkrijgen. Het minnelijk overleg in de daaraan voorafgaande administratieve onteigeningsprocedure is echter één van de vereisten waaraan door Ons wordt getoetst bij de beoordeling van de noodzaak tot onteigening. Omdat onteigening een uiterste middel is, zijn Wij van oordeel dat hiervan pas gebruik mag worden gemaakt als het minnelijk overleg voor het begin van de administratieve onteigeningsprocedure niet of niet in de gewenste vorm tot overeenstemming heeft geleid. Aan deze eis is naar Ons oordeel in het kader van onteigeningen op basis van artikel 78 van de onteigeningswet in beginsel voldaan als voor de datum van het verzoekbesluit met de onderhandelingen over de minnelijke eigendomsverkrijging tijdig een begin is gemaakt en het op het moment van het verzoekbesluit aannemelijk is dat die onderhandelingen tot een redelijk punt zijn voortgezet, maar dat deze voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zullen leiden. Daarbij moet het gaan om een concreet en serieus minnelijk overleg. Uitgangspunt daarbij is dat ten tijde van het verzoekbesluit al een formeel, schriftelijk aanbod is gedaan.

Verder overwegen Wij in het algemeen dat de onteigeningswet de verzoeker om onteigening niet verplicht tot schadeloosstelling in de vorm van compensatiegrond of andere oplossingen. Uitgangspunt is dat de onteigeningswet de belanghebbenden een volledige schadeloosstelling in geld waarborgt. De mogelijkheden tot schadeloosstelling in een andere vorm dan in geld zullen langs minnelijke weg en meestal in samenwerking met andere overheden, of met particuliere eigenaren van gronden onderzocht moeten worden. Desondanks kunnen vragen om compensatiegrond of andere oplossingen aan de orde komen in de toetsing van het gevoerde minnelijk overleg over de verwerving van de benodigde gronden. Indien een belanghebbende in het minnelijk overleg immers duidelijk maakt de voorkeur te geven aan vervangende grond of een andere oplossing, moet de verzoeker nagaan of hieraan tegemoet gekomen kan worden. Omdat onteigening een uiterste middel is, is de noodzaak tot onteigening immers ook afhankelijk van de wijze waarop dat minnelijk overleg is en zal verlopen. Hierbij geldt dat de verzoeker gehouden is aan zijn eigen, op de urgentie van de aanleg van het werk, toegesneden planning.

Voor zover de zienswijze betrekking heeft op de hoogte en samenstelling van de schadeloosstelling merken Wij in het algemeen op dat de onteigening ingevolge artikel 40 van de onteigeningswet plaatsvindt op basis van een volledige schadeloosstelling voor alle schade die de onteigende partij rechtstreeks en noodzakelijk lijdt door het verlies van zijn onroerende zaak. Artikel 41 van de onteigeningswet ziet daarnaast op de te vergoeden waardevermindering van het overblijvende. De samenstelling en de hoogte van de schadeloosstelling staan Ons in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet ter beoordeling, maar komen bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming aan de orde in de gerechtelijke onteigeningsprocedure. In de administratieve onteigeningsprocedure wordt evenmin getreden in de vraag of alle schadecomponenten in de schadeloosstelling zijn opgenomen. Ook dit aspect komt bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming in de gerechtelijke onteigeningsprocedure aan de orde.

In het bijzonder merken Wij op dat reclamant niet kiest voor zelfrealisatie, maar wel ruilgrond wenst. Over het minnelijk overleg, mede in relatie tot de wens om vervangende grond, merken Wij in het bijzonder op dat uit de stukken blijkt dat verzoeker enerzijds heeft getracht om de onroerende zaken die nodig zijn voor de uitvoering van het bestemmingsplan minnelijk te verwerven. Anderzijds heeft verzoeker zich ingespannen om tegemoet te komen aan de wens van reclamant en de mogelijkheden van vervangende grond onderzocht. In de periode van oktober 2017 tot juli 2018 hebben partijen op een aantal momenten e-mailcontact en voeren ze overleg, waarbij ook de mogelijkheid tot een kavelruil met andere partijen wordt onderzocht. Bij brief van 1 augustus 2018 doet verzoeker reclamant een eerste aanbod gericht op de aankoop van de benodigde oppervlakte van 2.43.02 ha. Reclamant heeft echter een voorkeur voor vervangende grond. Bij e-mailbericht van 6 september 2018 laat de adviseur van reclamant (hierna de adviseur) de namens verzoeker optredende grondverwerver (hierna de verwerver) weten dat de pogingen om met andere partijen te komen tot een vrijwillige kavelruil zijn gestrand. Bij e-mail van 13 november 2018 deelt de verwerver de adviseur mee dat hij ten aanzien van reclamant (nog) geen alternatief heeft tot ruilgrond. Wel wordt bezien of er grond gekocht kan worden buiten de begrenzing van het Natuur Netwerk Nederland, die kan dienen als compensatiegrond, maar vooralsnog doet die kans zich niet voor. Verzoeker zal zich blijven inspannen om tot een gerede oplossing te komen met ruilgrond, maar op dit moment resteert alleen de mogelijkheid om een schadeloosstelling in de vorm van geld aan te bieden. De adviseur laat bij e-mail van 13 november 2018 weten dat hij in afwachting is van een reactie van reclamant. De verwerver stuurt de adviseur op 20 november 2018 een e-mail met de mededeling dat het is geen gemakkelijke opgave is om gronden die geen onderdeel van Natuur Netwerk Nederland zijn aan te kunnen bieden, maar dat alle opties om te komen tot ruilgrond nogmaals worden bekeken. Zelfs de optie van de oude ruiling waar partijen elkaar in eerste instantie over hebben gesproken. Op 10 december 2018 voert verzoeker overleg met reclamant, diens echtgenote en met zijn adviseur met als doel het uitwisselen van standpunten over de minnelijke verwerving van de onroerende zaken van reclamant. Ook bespreken partijen het ruilvoorstel dat de voorkeur van reclamant heeft, waarbij een ontgrenzing van percelen van derden speelt, waardoor er in de ogen van reclamant ruimte ontstaat om gronden te ruilen. De verwerver laat weten dat hier al kritisch naar is gekeken en dat dit op dit moment niet mogelijk is. Reclamant laat weten dat de mogelijkheid van compensatie in grond de enige acceptabele oplossing voor hem is. De verwerver maakt nog kenbaar dat er alles aan wordt gedaan om aan die wens tegemoet te komen, maar wanneer er geen ruilgrond beschikbaar is, er alleen een aanbod in de vorm van geld volgt. Binnenkort zal er opnieuw een bevestiging volgen van het reeds eerder uitgebrachte bod. Per e-mailbericht van 5 februari 2019 stuurt de verwerver de adviseur een uitwerking van een mogelijkheid tot ruiling van gronden. De adviseur van reclamant wijst dit voorstel bij e-mailbericht van 6 februari 2019 af omdat dit vanwege de ligging van de gronden niet toereikend is.

Parallel aan de gesprekken over de vervangende grond heeft de verzoeker getracht om de benodigde onroerende zaken die nodig zijn voor de uitvoering van het bestemmingsplan minnelijk te verwerven. Hiertoe heeft verzoeker bij brieven van 1 augustus 2018 en 12 februari 2019 een bod uitgebracht. In laatstgenoemde brief vermeldt verzoeker dat de gemeenteraad van Krimpenerwaard naar verwachting in april 2019 het besluit zal nemen om de administratieve onteigeningsprocedure te starten. De verwerver heeft de adviseur bij e-mailberichten van 5 en 19 maart 2019 gerappelleerd om een reactie op deze bieding te geven. Hierop is voor de datum van het verzoekbesluit door verzoeker geen reactie vernomen. Uiteindelijk wordt het verzoekbesluit voor onder meer de percelen van reclamanten op 2 april 2019 genomen.

Het bovenstaande in aanmerking nemend kan naar Ons oordeel worden gesteld dat voldoende pogingen zijn ondernomen om de benodigde onroerende zaken minnelijk te verwerven. In ieder geval stond op het moment van de start van de procedure voldoende vast dat nog niet met reclamant, al dan niet in de door hem gewenste vorm, overeenstemming kon worden bereikt. Verzoeker heeft hierbij enerzijds de wens om vervangende grond onderkend en een mogelijke ruiling van percelen aan reclamant voorgesteld. Daarnaast heeft verzoeker concrete biedingen gedaan om (de gedeelten van) de onroerende zaken die nodig zijn voor de uitvoering van het bestemmingsplan minnelijk te verwerven. Partijen hebben echter zowel over de aangeboden, vervangende grond alsmede over de aankoop van de in de onteigening betrokken onroerende zaken geen overeenstemming kunnen bereiken. Ten tijde van het onteigeningsverzoek was het naar Ons oordeel aannemelijk dat het minnelijk overleg voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden. Verzoeker mocht dan ook besluiten tot het indienen van het verzoek tot onteigening om de tijdige uitvoering van het bestemmingsplan zeker te stellen. In dit kader overwegen Wij verder dat hierbij in aanmerking moet worden genomen dat verzoeker gebonden is aan zijn eigen, op de urgentie van het werk toegespitste planning.

Het minnelijk overleg is na de start van de administratieve onteigeningsprocedure voortgezet, maar partijen hebben nog geen overeenstemming kunnen bereiken. Vanaf 17 april 2019 tot en met 16 april 2020 is er op diverse momenten contact en overleg geweest, waarbij namens verzoeker kenbaar is gemaakt dat er geen ontwikkelingen zijn ten aanzien van het vinden van (geschikte) ruilgronden en gevraagd is of reclamant alsnog bereid is om in overleg te treden over de aankoop van zijn gronden. Op 25 februari 2020 laat de adviseur de verwerver weten dat hij toestemming heeft tot het opstellen van een schadeloosstelling en binnen een aantal weken met een inhoudelijke reactie zal komen. Nadien blijkt uit e-mailberichten dat partijen onder andere van mening verschillen over vergoeding van de taxatiekosten. De samenstelling en de hoogte van de schadeloosstelling staan Ons in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure echter niet ter beoordeling, maar komen bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming aan de orde in het kader van de gerechtelijke onteigeningsprocedure.

Wij merken op dat het minnelijk overleg verder dient te worden voortgezet. Dit overleg dan wel het minnelijk overleg dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke procedure vooraf moet gaan, kan alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing leiden.

1.3

Reclamant stelt dat er geen sprake is van urgentie, omdat hij tegen het bestemmingsplan beroep heeft ingesteld en het bestemmingsplan nog niet onherroepelijk is.

Ad 1.3

Met betrekking tot de stelling van reclamant dat er geen sprake is van urgentie, omdat het bestemmingsplan nog niet onherroepelijk is, merken Wij op, dat een verzoek om aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening kan worden gedaan na de vaststelling van het bestemmingsplan. In dat geval moeten – zolang het bestemmingsplan nog niet onherroepelijk van kracht is – de planologische belangen van de te onteigenen partij worden beschermd. In dat verband hebben Wij aan dit besluit, zoals hiervoor al is opgemerkt, voorwaarden verbonden die zien op het tijdstip waarop een dagvaarding ingevolge artikel 18 van de onteigeningswet kan worden uitgebracht en op het tijdstip van het vervallen van dit besluit. Dit betekent dat de verzoeker niet zal overgaan tot dagvaarding als bedoeld in artikel 18 van de onteigeningswet, vóórdat het bestemmingsplan onherroepelijk zal zijn met betrekking tot de in de onteigeningsplannen begrepen onroerende zaken en dat het onteigeningsbesluit vervalt, als het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan met betrekking tot die onroerende zaken in beroep zal worden vernietigd.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamant 1 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Zienswijze reclamanten 2

2.1

Reclamanten wijzen er op dat zij de te onteigenen onroerende zaken gebruiken voor agrarische en recreatieve activiteiten, waaronder het museum De Vrijheid. Zij zijn van mening dat hun activiteiten goed passen in de voorziene planontwikkeling. Niettemin hebben zij een formeel plan voor particulier natuurbeheer ingediend, waarop in beginsel positief is gereageerd. Op dit moment is echter nog niet te zeggen of particulier natuurbeheer haalbaar is. Dat hangt af van het horecabeleid van verzoeker, waarover reclamanten met verzoeker in overleg zijn. Voorts merken reclamanten op dat zij lid moeten worden van een federatie waarvan de statuten en regels nog niet bekend zijn. Reclamanten stellen tot zelfrealisatie bereid te zijn en over voldoende kennis en financiële middelen te beschikken. Om die reden kan onteigening thans niet meer aan de orde zijn.

Ad 2.1

Met betrekking tot het beroep op het zelfrealisatiebeginsel verwijzen Wij vooreerst naar hetgeen Wij hierover voorafgaand aan de behandeling van de afzonderlijke zienswijzen hebben overwogen.

In het bijzonder overwegen Wij dat uit de overgelegde stukken en de zienswijze van reclamanten blijkt dat er reeds sinds 2017 gesprekken met hen gevoerd worden over zowel zelfrealisatie als aankoop van de gronden. Ook heeft verzoeker in dit verband aangeboden om de natuurbegrenzing op te schuiven om meer ruimte te houden voor de recreatieve activiteiten die binnen het natuurgebied niet zijn toegestaan.

Volgens verzoeker is het bestaande agrarische gebruik nog niet in overeenstemming met de beoogde natuurdoelstelling, zoals opgenomen in het Inrichtingsplan en het bestemmingsplan. Er zijn enerzijds een aantal inrichtingsmaatregelen nodig voor het creëren van de juiste omstandigheden voor het behalen van het beoogde natuurbeheertype ‘kruiden- en faunarijk grasland’. Anderzijds is een aangepast beheer nodig gericht op de ontwikkeling en het behoud van natuurwaarden behorende bij dit natuurbeheertype. Reclamanten hebben volgens verzoeker voorafgaand aan de start van de onteigeningsprocedure niet aangetoond dat zij tot de zelfrealisatie willen en kunnen overgaan.

Wij constateren dat reclamanten na de start van de onteigeningsprocedure in januari 2020 een basisnatuurplan hebben ingediend, dat door het Programmabureau in beginsel positief is beoordeeld. Daarbij is door het Programmabureau aangegeven dat nog moet worden beschreven hoe het beheer er na 2024 zal uitzien. Reclamanten is verzocht om in hun plan concreter in te gaan op het overgangsbeheer en het eindbeheer. Daarbij heeft het Programmabureau concrete punten benoemd die aangepast moeten worden om het basisnatuurplan te kunnen uitwerken naar een natuurinrichtingsplan.

Volgens verzoeker is er thans echter nog onvoldoende borging wat betreft de ontwikkeling en duurzame instandhouding van de beoogde natuurdoelstelling, omdat reclamanten nog geen Uitvoeringsovereenkomst hebben gesloten waarin de wederzijdse afspraken worden vastgelegd en een kwalitatieve verplichting wordt afgesloten.

Reclamanten hebben op hun grond een boerengolfterrein en een (oorlogs)museum dat zij willen handhaven. Daarvoor is het volgens reclamanten ook nodig dat er horeca-activiteiten worden toegestaan. Reclamanten geven wel aan bereid te zijn tot zelfrealisatie, maar zij verbinden dat aan het verkrijgen van toestemming voor een horecavoorziening op hun gronden. Het horecabeleid van verzoeker is nog in ontwikkeling. Wel blijkt uit e-mailwisseling die reclamanten Ons hebben verstrekt dat namens verzoeker is meegedeeld dat er ter plaatse van hun museum volgens het nieuwe horecabeleid daghoreca met alcohol is toegestaan van 9:00 uur tot 22:00 uur, waarvan reclamanten menen dat dit gezien het sluitingstijdstip onvoldoende rendabel is. Hoewel het horecabeleid nog niet definitief is, zijn Wij van Oordeel dat reclamanten hiermee voldoende informatie hebben om dit aspect mee te nemen in hun afweging om al dan niet tot zelfrealisatie over te gaan.

Ten aanzien van de stelling van reclamanten dat zij ten onrechte verplicht worden om zich aan te sluiten bij een federatie waarvan de statuten nog niet bekend zijn overwegen Wij als volgt. Omdat voor het realiseren en beheren van natuur in de Krimpenerwaard een goede afstemming nodig is, tussen particuliere grondeigenaren, pachters en het Zuid-Hollands Landschap wordt het Beheercollectief opgericht, dat als één loket zal gaan fungeren voor ondersteuning en afstemming van het beheer. Een eigenaar die opteert voor zelfrealisatie dient volgens het eerdergenoemde stappenplan uiteindelijk een Uitvoeringsovereenkomst te sluiten. Eén van de voorwaarden van de model-uitvoeringsovereenkomst is dat een grondeigenaar die opteert voor zelfrealisatie verplicht is zich aan te sluiten bij ‘een collectief ten behoeve van natuurbeheer’. Wij achten het redelijk dat verzoeker bij zelfrealisatie de eis stelt dat een zelfrealisator zich aansluit bij een beheercollectief om integraal beheer te bewerkstelligen. Hoewel er ten tijde van het verzoekbesluit nog geen sprake was van een functionerend beheercollectief was wel in grote lijnen kenbaar wat het doel en de taken van het beheercollectief zijn.

Gezien het vorenstaande overwegen Wij dat verzoeker reclamanten voorafgaand aan het verzoekbesluit voldoende inzicht heeft gegeven in de wijze waarop reclamanten invulling kunnen geven aan zelfrealisatie. Dit heeft echter nog niet geleid tot een Uitvoeringsovereenkomst. Reclamanten zijn hierover nog in overleg met het Programmabureau.

Ten tijde van het onteigeningsverzoek was het naar Ons oordeel aannemelijk dat het minnelijk overleg voorlopig niet tot zelfrealisatie of vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden. Verzoeker mocht dan ook besluiten tot het indienen van het verzoek tot onteigening om de tijdige uitvoering van het bestemmingsplan zeker te stellen.

2.2

Reclamanten bestrijden het belang dat met het bestemmingsplan is gediend en dat de ontwikkeling van het natuurgebied in een actuele behoefte voorziet. Noodzaak en urgentie zijn volgens reclamant onvoldoende aangetoond.

Ad 2.2

Het betoog van reclamanten ziet op het publiek belang van het bestemmingsplan en is daarmee in hoofdzaak van planologische aard. De planologische aspecten kunnen in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet zelfstandig worden beoordeeld, maar konden in de procedure op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aan de orde gesteld worden. Reclamanten hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. De noodzaak van de uitvoering van het bestemmingsplan is in het kader van die procedure al bepaald en vastgesteld. Zoals Wij hiervoor onder 'Planologische grondslag' hebben opgemerkt, is het bestemmingsplan vastgesteld, waarmee ook het publiek belang van de onteigening ter uitvoering van dat plan gegeven is. Het is aan de bestuursrechter om te bepalen of dit plan, in aanmerking nemend de daartegen ingestelde beroepen, onherroepelijk zal worden. De bezwaren tegen het bestemmingsplan en de totstandkoming daarvan kunnen uitsluitend ter beoordeling staan in de procedure op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Mocht de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het bestemmingsplan (deels) vernietigen, dan zijn de belangen van rechthebbenden door eerdergenoemde opschortende en ontbindende voorwaarden voldoende gewaarborgd.

2.3

Voor zover reclamanten niet over kunnen gaan tot particulier natuurbeheer merken zij op dat er diverse overleggen zijn gevoerd over verkoop van een gedeelte van hun onroerende zaken, maar dat er geen serieus overleg is gevoerd om de onroerende zaken minnelijk te verwerven.

Ad 2.3

Voor Onze reactie op het minnelijk overleg verwijzen Wij naar hetgeen Wij hiervoor bij reclamant 1 onder ad 1.2. in het algemeen hebben opgemerkt. Wij merken in het bijzonder op dat uit de overgelegde stukken en de verstrekte informatie blijkt dat de provincie namens verzoeker vanaf medio 2017 in contact en overleg is geweest met reclamanten over de verwerving van de benodigde onroerende zaken en over zelfrealisatie. Er zijn verschillende biedingen gedaan: op 16 augustus 2018, 18 december 2018 en 26 februari 2019. Deze aanbiedingen zijn diverse malen besproken, voor het laatst op 31 januari 2020. Voor zover reclamanten menen dat zij met de geboden bedragen onvoldoende schadeloos worden gesteld is dit financieel van aard. Zoals Wij hiervoor bij reclamant 1 onder ad 1.2 hebben opgemerkt vindt de onteigening plaats op basis van een volledige schadeloosstelling, maar staan de samenstelling en de hoogte daarvan Ons in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet ter beoordeling.

2.4

Reclamanten hebben hun zienswijze toegelicht tijdens de telefonische hoorzitting op 26 mei 2020. Daarbij hebben zij aangegeven onder protest deel te nemen. Door de beperkende maatregelen inzake het Covid-19-virus is het niet mogelijk geweest om alle relevante elementen in de zienswijze op te nemen. Ondanks een dringend verzoek van meerdere belanghebbenden om de termijn van de terinzagelegging te verlengen, is daar geen gehoor aan gegeven. Belanghebbenden zijn daardoor in hun rechten geschaad en dat betekent dat er geen sprake is van een ordelijke procedure. Ook het feit dat de hoorzitting op deze wijze is georganiseerd, doet geen recht aan de positie van de belanghebbenden.

Ad 2.4

Ten aanzien van het verzoek van reclamanten om de termijn van de terinzagelegging in de administratieve onteigeningsprocedure te verlengen overwegen Wij dat dit niet mogelijk is, omdat de administratieve procedure gebonden is aan strikte wettelijke termijnen. Over de wijze van organiseren van de hoorzitting willen Wij het volgende opmerken. De onteigeningswet noch de Algemene wet bestuursrecht regelt de hoorzitting als zodanig. Genoemde wetten laten de mogelijkheid van het organiseren van een hoorzitting open, maar dat is geen verplichting. Uit artikel 63 van de onteigeningswet gelezen in samenhang met artikel 3:15 eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht volgt enkel dat belanghebbenden gedurende de termijn van de terinzagelegging de gelegenheid geboden dient te worden om schriftelijk of mondeling hun zienswijzen in te dienen en voorts om over hun zienswijze, zo zij dat wensen, nader gehoord te worden. Het is gebruikelijk dat Wij daartoe een hoorzitting organiseren waarbij reclamanten alsook verzoeker fysiek aanwezig kunnen zijn. Noch de onteigeningswet noch de Algemene wet bestuursrecht verplichten evenwel tot horen in elkaars aanwezigheid of tot hoor-en-wederhoor en het houden van een hoorzitting.

In het kader van de maatregelen in verband met Covid-2019 hebben Wij de wijze van het in de gelegenheid stellen om de zienswijze mondeling toe te lichten, zoals bedoeld in artikel 63 vierde lid van de onteigeningswet, anders ingericht. Wij hebben genoemde reclamanten in de gelegenheid gesteld om hun zienswijze telefonisch nader toe te lichten. Zoals uit het verslag van de hoorzitting blijkt, hebben reclamanten hun zienswijze in volle omvang kunnen toelichten. Hiermede wordt voldaan aan het bepaalde in de Awb en de onteigeningswet en zijn, naar Ons oordeel, reclamanten niet in hun belangen geschaad.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamanten 2 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Zienswijze reclamant 3

3.1

De noodzaak tot onteigening ontbreekt, omdat reclamant zelf bereid is invulling te geven aan de natuuropgave. Hij is daarover sinds 2018 in overleg. Aanvullende gronden zijn daarvoor noodzakelijk, maar de provincie deelt die aan anderen toe. Voorts wordt het zelfrealisatieplan van reclamant nauwelijks behandeld wegens personeelstekort.

Ad 3.1

Het betoog van reclamant ziet in hoofdzaak op het gevoerde overleg, inclusief zelfrealisatie en alternatieve oplossingen in de vorm van ruilgrond en aanvullende grond. Met betrekking tot het beroep op het zelfrealisatiebeginsel verwijzen Wij vooreerst naar hetgeen Wij hierover voorafgaand aan de behandeling van de afzonderlijke zienswijzen hebben overwogen. Voor wat betreft alternatieve oplossingen verwijzen Wij naar hetgeen Wij hierover in het algemeen hebben opgemerkt bij reclamant 1 onder ad 1.2.

Over het minnelijk overleg, mede in relatie tot zelfrealisatie, merken Wij in het bijzonder op dat uit de stukken blijkt dat verzoeker enerzijds heeft getracht om de onroerende zaken die nodig zijn voor de uitvoering van het bestemmingsplan minnelijk te verwerven. Anderzijds heeft verzoeker zich ingespannen om tegemoet te komen aan de wens van reclamant om de beoogde bestemmingen zelf te realiseren. Uit de zienswijze van reclamant blijkt dat hij kort voor het verzoekbesluit weliswaar plannen heeft opgesteld om tot zelfrealisatie over te gaan, maar dat hij daarvoor aanvullende gronden nodig heeft. Uit de overgelegde stukken en de verstrekte informatie is Ons gebleken dat reclamant aanvankelijk geen belangstelling had voor zelfrealisatie, maar daar in de loop van 2018 op terugkomt. Op 1 februari 2019 vindt daarover overleg plaats. Partijen spreken af dat de mogelijkheden tot zelfrealisatie worden onderzocht en bespreken kort de mogelijkheden tot compensatie van reclamant in de vorm van ruilgrond. Op 22 februari 2019 ontvangt verzoeker een basisnatuurplan, waarin is opgenomen dat reclamant aanvullende gronden nodig heeft om tot zelfrealisatie te kunnen overgaan. Verzoeker deelt mee dat de mogelijkheden daartoe door de verwerver in overleg met de adviseur zullen worden besproken. Afhankelijk van de uitkomst van dit gesprek zullen de vervolgstappen weer worden besproken.

Parallel aan de gesprekken over de vervangende grond heeft verzoeker getracht om de benodigde onroerende zaken die nodig zijn voor de uitvoering van het bestemmingsplan minnelijk te verwerven. Hiertoe heeft verzoeker bij brieven van 1 augustus 2018, 18 december 2018 en 26 februari 2019 een aanbod uitgebracht. In laatstgenoemde brief vermeldt verzoeker dat de gemeenteraad van Krimpenerwaard naar verwachting in april 2019 het besluit zal nemen om de administratieve onteigeningsprocedure te starten.

Op 29 maart 2019 vraagt verzoeker aan de adviseur van reclamanten naar een reactie op de bieding van 26 februari 2019, waarop de adviseur meedeelt dat het aanbod in zijn optiek wel ‘mager’ is gezien de andere aanbiedingen in vergelijkbare zaken. Hij zal zo spoedig mogelijk met een reactie te komen. Daarnaast is reclamant zelf nog de weg van zelfrealisatie aan het onderzoeken. Uiteindelijk wordt het verzoekbesluit voor onder meer de percelen van reclamant op 2 april 2019 genomen.

Het bovenstaande in aanmerking nemend kan naar Ons oordeel worden gesteld dat voldoende pogingen zijn ondernomen om hetzij tot overeenstemming te komen over zelfrealisatie, hetzij de benodigde onroerende zaken minnelijk te verwerven. Ten tijde van het onteigeningsverzoek was het naar Ons oordeel aannemelijk dat het minnelijk overleg voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden. Evenmin stond op het moment van de start van de procedure voldoende vast dat met reclamanten overeenstemming kon worden bereikt over zelfrealisatie. Hierbij nemen Wij in aanmerking dat reclamant eerst kort voor de start van de administratieve onteigeningsprocedure is gekomen tot de indiening van een basisnatuurplan en met de vraag naar extra grond. Ten tijde van het onteigeningsverzoek was het naar Ons oordeel ook aannemelijk dat het minnelijk overleg voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden. Verzoeker mocht dan ook besluiten tot het indienen van het verzoek tot onteigening om de tijdige uitvoering van het bestemmingsplan zeker te stellen. In dit kader overwegen Wij verder dat hierbij in aanmerking moet worden genomen dat verzoeker gebonden is aan zijn eigen, op de urgentie van het werk toegespitste planning.

Het minnelijk overleg over zelfrealisatie in combinatie met de mogelijkheid om ruilgronden in te zetten is na de start van de administratieve onteigeningsprocedure voortgezet. Op 7 mei 2019 voeren partijen overleg over de zelfrealisatie. Bij e-mail van 15 oktober 2019 stuurt de verwerver de adviseur een kaartje met een drietal percelen die mogelijk als compensatie kunnen dienen. Bij het uitblijven van een reactie hierop stuurt de verwerver, de adviseur op 25 februari 2020 een e-mail waarin kenbaar wordt gemaakt dat er inzake zelfrealisatie geen duidelijke ontwikkelingen zijn. De verwerver vraagt de adviseur of zelfrealisatie nog aan de orde is en meldt dat hij ook graag verneemt of aankoop op basis van volledige schadeloosstelling nog aan de orde is. De adviseur deelt de verwerver bij e-mailbericht van 2 maart 2020 mee dat de ecologische toets van het door reclamant opgestelde plan nog niet door de provincie Zuid-Holland is uitgevoerd. Uit het plan blijkt dat er extra gronden nodig zijn. De provincie heeft weliswaar in oktober 2019 gronden aangeboden, maar dit betreft matige grond die niet aaneengesloten is, alleen bereikbaar via een overpad en nog een te kleine oppervlakte heeft. De adviseur wijst erop dat de provincie veel ruilgrond heeft in de gebieden zonder natuurdoelstelling, maar ook daarvan heeft reclamant geen aanbieding of overzicht ontvangen. Reclamant zou die graag nog krijgen. Op 13 maart 2020 deelt de verwerver mee dat de provincie op een nader aangegeven locatie ruilgronden beschikbaar heeft. De adviseur zal dit met reclamant bespreken. Partijen hebben hierover nog geen overeenstemming kunnen bereiken.

Wij merken op dat het minnelijk overleg verder dient te worden voortgezet. Dit overleg dan wel het minnelijk overleg dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke procedure vooraf moet gaan, kan alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing leiden.

Ten aanzien van het verwijt van reclamant dat er door het Programmabureau traag is gereageerd op hun zelfrealisatieplan overwegen Wij dat verzoeker heeft erkend dat in bepaalde periodes de beoordeling van plannen en vragen vertraging heeft opgelopen door capaciteitsproblemen. De Stuurgroep heeft hiervoor ook verontschuldigingen aangeboden aan reclamanten. Niettemin is zijdens verzoeker in de periode voorafgaand aan het verzoekbesluit adequaat en tijdig gereageerd op vragen van reclamant.

3.2

Reclamant stelt dat realisatie van natuur geen urgente activiteit is waartoe een verstrekkend instrument als onteigening ingezet dient te worden.

Ad 3.2

De realisatie van de natuur vindt plaats ter uitvoering van het bestemmingsplan. Het betoog van reclamant ziet daarmee op het publiek belang van het bestemmingsplan en is in hoofdzaak van planologische aard. De planologische aspecten kunnen in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet zelfstandig worden beoordeeld, maar konden in de procedure op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aan de orde gesteld worden. Reclamant 2 heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. De noodzaak van de uitvoering van het bestemmingsplan is in die procedure al bepaald en vastgesteld. Zoals Wij hiervoor onder 'Planologische grondslag' al hebben opgemerkt, is het bestemmingsplan vastgesteld, waarmee ook het publiek belang van de onteigening ter uitvoering van dat plan gegeven is. Het is aan de bestuursrechter om te bepalen of dit plan, in aanmerking nemend de daartegen ingestelde beroepen onherroepelijk zal worden. De bezwaren tegen het bestemmingsplan en de totstandkoming daarvan kunnen uitsluitend ter beoordeling staan in de procedure op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Mocht de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het bestemmingsplan vernietigen, dan zijn de belangen van rechthebbenden door eerdergenoemde opschortende en ontbindende voorwaarden voldoende gewaarborgd.

3.3

Ten tijde van ter inzagelegging van het ontwerpbesluit is ook de uitbraak van corona. Vanwege de ‘intelligente lock-down’ heeft belanghebbende minder mogelijkheden om de stukken in te zien, zich daarin te verdiepen en zich in persoon door deskundigen te laten adviseren.

Ad 3.3

Over dit onderdeel van de zienswijze overwegen Wij het volgende. Bij de openbare kennisgeving van de ter inzagelegging van het ontwerp koninklijk besluit is vermeld dat vanwege de maatregelen in verband met het Covid-2019-virus belanghebbenden wordt verzocht om bij voorkeur de onteigeningsstukken digitaal in te zien. Belanghebbenden konden zodoende behalve de algemene onteigeningsdocumenten, ook de op hen van toepassing zijnde stukken opvragen. Daarnaast was het mogelijk om op afspraak de onteigeningsstukken bij verzoeker alsook bij de Corporate Dienst van Rijkswaterstaat in te zien. Voor het eventueel voeren van onderling overleg heeft verzoeker zaalruimte aangeboden. Hoewel er onder de toenmalige omstandigheden beperkingen golden ten aanzien van het elkaar fysiek ontmoeten, neemt dit niet weg dat er met de wel beschikbare middelen om contact te leggen voldoende mogelijkheden bestonden voor belanghebbenden om zich van advies te laten voorzien en om eventueel zienswijzen in te dienen.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamant 3 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Zienswijze reclamant 4

4.1

Reclamant noemt het een tekortkoming dat een beheerder van natuurgronden zich moet aansluiten bij een beheercollectief, waarvan in het bestuur geen agrariër uit begrensd gebied zitting heeft. Het beheercollectief is bovendien nog steeds in oprichting, dus is het onduidelijk waar men zich dan bij dient aan te sluiten.

Ad 4.1

Voor Onze reactie hierop verwijzen Wij naar hetgeen Wij over het beheercollectief hebben overwogen bij reclamanten 2 onder ad 2.1.

4.2

Reclamant geeft aan al jaren lang te opteren voor zelfrealisatie, daarbij wijzend op het beheer dat hij op (delen van) zijn percelen waarvoor om onteigening verzocht wordt, reeds voert. Cruciaal daarbij is volgens reclamant een juist waterpeil. Naar zijn oordeel gaat verzoeker uit van een te hoog waterpeil. Reclamant benadrukt dat hij een basisnatuurplan heeft opgesteld, opdracht heeft gegeven tot het opstellen van een natuurinrichtingsplan en dat er wordt gewerkt aan een vaststellingsovereenkomst. Tevens wijst hij er op dat hij al jaren een actieve rol heeft in de Krimpenerwaard op het versterken van de streekeigen natuur.

Ad 4.2

Deze zienswijze heeft betrekking op zelfrealisatie waarbij om hiertoe te kunnen overgaan tevens een kavelruil speelt met meerdere eigenaren. Met betrekking tot het beroep op het zelfrealisatiebeginsel verwijzen Wij vooreerst naar hetgeen Wij hierover voorafgaand aan de behandeling van de afzonderlijke zienswijzen hebben overwogen. Voor wat betreft alternatieve oplossingen verwijzen Wij naar hetgeen Wij hierover in het algemeen hebben opgemerkt bij reclamant 1 onder ad 1.2.

Over het minnelijk overleg, mede in relatie tot zelfrealisatie, merken Wij in het bijzonder op dat uit de stukken blijkt dat verzoeker enerzijds heeft getracht om de onroerende zaken die nodig zijn voor de uitvoering van het bestemmingsplan minnelijk te verwerven. Anderzijds heeft verzoeker zich ingespannen om tegemoet te komen aan de wens van reclamanten om de beoogde bestemmingen zelf te realiseren.

Wij merken in het bijzonder op dat uit de overgelegde stukken en de verstrekte informatie blijkt dat de provincie namens verzoeker al vanaf 2016 in contact en overleg is met reclamant over de verwerving van de benodigde onroerende zaken dan wel over zelfrealisatie in combinatie met een kavelruil, waarbij nog enkele andere eigenaren zijn betrokken.

Reclamant verschilt van mening met verzoeker over de juiste inrichtingsmaatregelen, zoals het juiste waterpeil dat op zijn gronden gerealiseerd moet worden en het wel of niet vergraven dan wel afplaggen van de slootkanten. Er vindt frequent overleg plaats over de inrichtingsmaatregelen, naast het overleg over ruiling en verwerving van de percelen. Op 14 maart 2016 vindt een eerste overleg plaats, waarbij een mogelijke grondruil ter sprake komt. De mogelijkheid hiertoe wordt vervolgens, mede in overleg met andere betrokken grondeigenaren nagegaan, maar slaagt niet. In juli 2017 geeft reclamant te kennen dat hij wel mee wil werken aan ruiling, maar dan onder de voorwaarde dat de gronden niet worden geplagd en dat dit wordt vastgelegd in een kettingbeding. Reclamant ontvangt hierover een brief van de Stuurgroep gedateerd 16 augustus 2017. Onder meer op 22 maart 2018 is er naar aanleiding van deze brief telefonisch contact met reclamant. Deze geeft daarin te kennen dat hij een gesprek tussen agrariërs en de Stuurgroep over zelfrealisatie in relatie tot onteigening af wil wachten. In de hierop volgende periode is er nader contact met reclamant, onder meer in de vorm van een veldbezoek aan de onroerende zaken van reclamant op 7 juni 2018. Reclamant is bereid om te praten over een mogelijke kavelruil. Het Programmabureau geeft aan te zorgen voor de opzet van een basisnatuurplan voor zelfrealisatie. Op 29 juni 2018 vindt een bijeenkomst plaats waarin met reclamant en een aantal andere partijen de mogelijkheid tot een vrijwillige kavelruil wordt besproken. Het overleg hierover wordt op 14 augustus 2018 voortgezet. Op 7 augustus 2018 dient reclamant een basisnatuurplan in en op 20 augustus 2018 een aangepast basisnatuurplan. Op 21 augustus 2018 wordt een gesprek over het basisnatuurplan door reclamant afgebroken, omdat er een te beperkte oppervlakte ruilgrond beschikbaar is voor degenen die met zelfrealisatie aan de slag gaan. Op 18 december 2018, 4 januari 2019 en 18 januari 2019 voeren de betrokken partijen overleg om te komen tot een oplossing in de vorm van een vrijwillige kavelruil met reclamant en een aantal andere partijen. Eind januari 2019 doet reclamant een voorstel voor beperkte kavelruil. Op 18 en 19 maart 2019 vinden wederom overleggen tussen de betrokken partijen plaats over kavelruil en op 28 maart 2019 is hier telefonisch contact over met reclamant. Op 11 april 2019 worden ook het contact en overleg met reclamant over zelfrealisatie weer opgepakt, nadat dit op 21 augustus 2018 door hem was afgebroken. De verwerver voert op 23 april 2019 overleg met reclamant over de taxatie van de gronden die zijn betrokken in de voorgestelde kavelruil. Vragen die reclamant hierover per e-mail stelt worden per e-mailbericht beantwoord. Op 21 mei 2019 stuurt de grondverwerver van de provincie reclamant een mail met antwoorden op vragen over het aanbod.

Verzoeker heeft ook een aantal biedingen gericht op aankoop gedaan, bij brieven van 14 september 2018, 25 februari 2019 en 10 mei 2020. In laatstgenoemde brief vermeldt verzoeker dat de gemeenteraad van Krimpenerwaard naar verwachting in juni 2019 het besluit zal nemen om de administratieve onteigeningsprocedure te starten. Partijen hebben ook over aankoop geen overeenstemming kunnen bereiken. Uiteindelijk wordt het verzoekbesluit voor onder meer de percelen van reclamanten op 19 juni 2019 genomen.

Het bovenstaande in aanmerking nemend kan naar Ons oordeel worden gesteld dat voldoende pogingen zijn ondernomen om de benodigde onroerende zaken minnelijk te verwerven. Ten tijde van het onteigeningsverzoek was het naar Ons oordeel aannemelijk dat het minnelijk overleg voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden. Evenmin stond op het moment van de start van de procedure voldoende vast dat met reclamanten overeenstemming kon worden bereikt over zelfrealisatie al dan niet in combinatie met een vrijwillige kavelruil. Dit blijkt ook uit het feit dat er na het verzoekbesluit nog overleg wordt gevoerd tussen reclamanten en het Programmabureau over het laten opstellen van een natuurinrichtingsplan. Verzoeker mocht dan ook besluiten tot het indienen van het verzoek tot onteigening om de tijdige uitvoering van het bestemmingsplan zeker te stellen. In dit kader overwegen Wij verder dat hierbij in aanmerking moet worden genomen dat verzoeker gebonden is aan zijn eigen, op de urgentie van het werk toegespitste planning.

Het minnelijk overleg is na de start van de administratieve onteigeningsprocedure voortgezet, waarbij zowel over zelfrealisatie, kavelruil, als aankoop gesproken is.

Op 19 juni 2019 en 31 januari 2020 vinden gesprekken plaats over eventuele zelfrealisatie door reclamant. Verzoeker benadrukt dat reclamant nu zelf een stap moet zetten naar het laten opstellen van een natuurinrichtingsplan. Bij e-mail van 4 maart 2020 informeert de verwerver bij reclamant in hoeverre deze al actie heeft genomen in vervolg op de afspraken in het gesprek van 31 januari 2020. Bij e-mail van 31 maart 2020 laat de verwerver reclamant weten dat er naast de mogelijkheid tot ruiling nog altijd de mogelijkheid bestaat tot verkoop van de gronden op basis van een volledige schadeloosstelling. Op 30 april 2020 laat reclamant telefonisch weten dat hij instemt met de concepttekst van de Vaststellingsovereenkomst, mits daarin een kavelruil wordt meegenomen.

Gelet op bovenstaande heeft het voortgezette overleg nog niet tot een oplossing en tot overeenstemming met reclamant geleid. Dit overleg dan wel het minnelijk overleg dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke procedure vooraf moet gaan, kan alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing leiden.

4.3

Reclamant is niet eens met de voortgang en het verloop van de onteigeningsprocedure. Hij heeft verzocht om verlenging van de periode van ter inzage legging en verschuiving van de datum van de hoorzitting.

Ad 4.3

Voor Onze reactie over de voortgang en het verloop van de onteigeningsprocedure verwijzen Wij naar hetgeen Wij hiervoor onder bij reclamanten 2 onder ad 2.4 hebben opgemerkt.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamant 4 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Zienswijze reclamanten 5

5.1

Reclamanten zijn al geruime tijd in overleg met verzoeker en provincie over zelfrealisatie van natuurgebieden in het plangebied. Het overleg bevindt zich in een vergevorderd stadium, maar het is volgens reclamanten niet aan hen te wijten dat het overleg daarover nog niet afgerond is.

Ad 5.1

Met betrekking tot het beroep op het zelfrealisatiebeginsel verwijzen Wij vooreerst naar hetgeen Wij hierover voorafgaand aan de behandeling van de afzonderlijke zienswijzen hebben overwogen.

Wij merken in het bijzonder op dat uit de overgelegde stukken en de verstrekte informatie blijkt dat verzoeker met reclamant overleg voert over zelfrealisatie, waarbij reclamanten tevens hun wensen voor uitbreiding van gebouwen aan de orde stellen. In de brief van 20 december 2018 meldt verzoeker aan reclamanten: ‘Samengevat bent u in een vergevorderd stadium van zelfrealisatie’. Op 18 februari 2019 worden de stukken betreffende zelfrealisatie (o.a. de uitvoeringsovereenkomst) besproken met reclamanten. Verzoeker verschilt van mening met reclamanten over ecologie en watermaatregelen. Op 19 maart 2019 wordt door het programmabureau per e-mailbericht aan reclamanten een nieuwe versie van de uitvoeringsovereenkomst gezonden.

Daarnaast doet verzoeker biedingen voor verwerving van de benodigde percelen bij brieven van 9 augustus 2018 en 18 december 2018. Daarop wordt door reclamanten op 10 januari 2019 gereageerd met de mededeling dat deze niet akkoord gaan met het aanbod, omdat zij in overleg zijn over zelfrealisatie. Verzoeker deelt daarop in zijn e-mailbericht van 14 januari 2019 mee dat ‘een tweesporenbeleid wordt gevolgd bij elke belanghebbende in het gebied. Ook voor de partijen die met de projectleider nog in gesprek zijn omtrent de zelfrealisatie. Pas bij ondertekening van de vaststellings- overeenkomst worden de berichtgevingen omtrent aankoop gestaakt’.

Het bovenstaande in aanmerking genomen was het naar Ons oordeel op het moment van de start van de procedure voldoende duidelijk dat nog niet met reclamanten overeenstemming kon worden bereikt over zelfrealisatie in de vorm van een ondertekende vaststellingsovereenkomst. Ten tijde van het onteigeningsverzoek was het naar Ons oordeel ook aannemelijk dat het minnelijk overleg voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden. In dit kader overwegen Wij verder dat hierbij in aanmerking moet worden genomen dat verzoeker gebonden is aan zijn eigen, op de urgentie van het werk toegespitste planning.

Het minnelijk overleg is na de start van de administratieve onteigeningsprocedure voortgezet, Partijen hebben echter nog geen overeenstemming kunnen bereiken. Dit overleg dan wel het minnelijk overleg dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke procedure vooraf moet gaan, kan alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing leiden.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamanten 5 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Zienswijze reclamanten 6

6.1

Reclamanten hebben een kattenpension en kattenopvang. Zij hebben in overleg met verzoeker grond van de buurman (reclamant 7) gekocht, waarmee de katten een uitloopgebied hebben. Dat aangekochte perceel moet dan de bestemming ‘Maatschappelijk’ gaan krijgen. Door de gewijzigde eigendomssituatie en oppervlakte moet verzoeker een nieuwe bieding uitbrengen. Er vindt nog overleg plaats met verzoeker over de verwerving van andere percelen. Reclamanten hebben goede hoop dat dat overleg succesvol zal verlopen, zodat onteigening niet meer nodig is.

Ad 6.1

Het betoog van reclamanten ziet in hoofdzaak op het gevoerde overleg en met name op de aanpassing van de grondpositie van reclamanten dat van dat overleg deel uitmaakt. Voor Onze reactie op het minnelijk overleg wijzen Wij vooreerst op hetgeen Wij hierover in het algemeen hebben opgemerkt bij reclamant 1 onder ad 1.2.

Uit de overgelegde stukken en verstrekte informatie is Ons gebleken dat reclamanten, zoals zij ook opmerken in hun zienswijze met hun buurman een ruiling van percelen hebben gerealiseerd. De achtergrond van deze ruiling/koop is onder meer terug te vinden in de brief van verzoeker aan reclamanten van 9 april 2019. Getracht wordt voor reclamanten een oplossing te vinden voor hun wens om een uitloopmogelijkheid te creëren voor de katten die verblijven in een ter plaatse (Gouderakse Tiendweg 3 in Gouderak) gevestigd en door reclamanten gerund kattenpension. In genoemde brief is aangegeven onder welke voorwaarden verzoeker bereid is medewerking te verlenen aan een wijziging van het bestemmingplan Natuurgebieden Veenweiden Krimpenerwaard, waarbij de bestemming Natuur wordt gewijzigd in de bestemming Maatschappelijk. Daartoe zouden reclamanten grond met hun buurman, reclamant 7, moeten ruilen, hetgeen inmiddels gebeurd is.

Ten tijde van het verzoekbesluit is perceel Gouderak C 1189 (grondplannummer 878), kadastrale oppervlakte 22.085 m2, waarvan 18.651 m2 in de onteigening is betrokken, in eigendom bij reclamanten. Perceel Gouderak C 1188 met grondplannummer 877, kadastrale oppervlakte 22.645 m2, waarvan 22.545 m2 in de onteigening is betrokken, is in eigendom bij reclamant 7. Van dit perceel heeft reclamant 7 een oppervlakte van 3.945 m2 verkocht aan reclamanten 6. De akte is op 6 april 2020 dus na het verzoekbesluit voor de notaris verleden.

Met ingang van 6 april 2020 is de kadastrale situatie derhalve als volgt gewijzigd.

Perceel Gouderak C 1189 is gesplitst in Gouderak C 1568, kadastraal groot 12.720 m2, eigendom reclamanten (dit gedeelte hebben zij in eigendom behouden) en Gouderak C 1569, kadastraal groot 9.365 m2, eigendom reclamant 7 (dit gedeelte hebben zij verkocht aan hun buurman). Perceel Gouderak C 1188 is gesplitst in Gouderak C 1566, kadastraal groot 3.945 m2, eigendom reclamanten (dit gedeelte hebben zij gekocht van reclamant 7) en Gouderak C 1567, kadastraal groot 18.700 m2, eigendom reclamant 7 (dit gedeelte heeft deze in eigendom behouden).

Reclamanten stellen terecht dat de afmetingen zoals die in de stukken bij het onteigeningsverzoek zijn aangegeven thans door de kadastrale wijzigingen niet meer kloppen. Als gevolg van de wijzigingen dient van het perceel Gouderak C 1566 kadastraal groot 3.945 m2, een oppervlakte van 3.864 m2 ter onteigening te worden aangewezen (aan dit gedeelte is het grondplannummer 900 toegekend) en van het perceel Gouderak C 1568 kadastraal groot 12.720 m2, een oppervlakte van 9.286 m2 ter onteigening te worden aangewezen (aan dit gedeelte is het grondplannummer 902 toegekend).

Verzoeker heeft Ons zoals hiervoor opgemerkt onder Het verzoek tot aanwijzing ter onteigening bij brief van 25 juni 2020, ZK15005186/20-00017215 van de splitsing en vernummering op de hoogte gesteld. In de bij dit besluit behorende lijst van te onteigenen onroerende zaken is hiermee rekening gehouden.

In het bijzonder merken Wij ten aanzien van het gevoerde overleg op dat uit de overgelegde stukken blijkt dat er op 6 juli 2018 een bieding wordt gedaan. Reclamanten reageren in een e-mailbericht van 14 september 2018 dat zij zich niet kunnen vinden in de begrenzing. Op 26 december 2018 wijzen reclamanten het aanbod af. Op 12 februari 2019 wordt het aanbod van 6 juli 2018 herhaald, waarbij vermeld wordt dat naar verwachting de gemeenteraad van Krimpenerwaard op 2 april 2019 het besluit nemen om de administratieve onteigeningsprocedure te starten. Op 18 februari 2019 vindt een gesprek plaats met verzoeker en wordt gesproken over door reclamanten beoogde aanpassingen van de begrenzing.

Voorts merken Wij op dat uit de overgelegde stukken en hetgeen op de hoorzitting is verklaard, blijkt dat reclamanten de wens hebben dat de bestemming van een deel van hun onroerende zaken, waarvan gedeelten in de onteigening zijn betrokken, voor een deel (alsnog) wordt gewijzigd van ‘Natuur’ in ‘Maatschappelijk’. Ook wensen reclamanten eenzelfde bestemmingswijziging wat betreft daarnaast gelegen gronden, die zij door middel van grondruiling trachten te verwerven. Verzoeker staat niet afwijzend tegenover de wensen van reclamanten. Op aanwijzing van de wethouder van verzoeker zijn reclamanten zoals hiervoor vermeld een – inmiddels geëffectueerde – grondruil aangegaan (met reclamant 7) waarbij reclamanten een deel van de gewenste gronden in eigendom hebben verworven. In een brief van verzoeker van 9 april 2019, derhalve na het verzoekbesluit van 2 april 2019, verklaart deze dat er bereidheid bestaat om mee te denken over de wensen van reclamanten en bestemmingswijziging overwogen zal worden op het moment dat reclamanten juridisch eigenaar zijn geworden van de percelen.

Het stond reclamanten vrij om ten behoeve van de – mogelijke – verbetering van hun bedrijfsvoering de desbetreffende ruiling al dan niet aan te gaan. De ruiling van de overige door reclamanten gewenste gronden met de thans nog van reclamanten te onteigenen percelen is afhankelijk van de medewerking van de desbetreffende eigenaar waarmee gronden geruild moeten worden. Het is niet aan Ons of verzoeker aan de wensen van reclamanten wat betreft de beoogde bestemmingswijziging, tegemoet kan of dient te komen. Dat behoort immers tot de discretionaire bevoegdheid van verzoeker. De omstandigheid dat reclamanten de verwerving door verzoeker van hun gronden af laten hangen van het doorgaan van de door hen gewenste grondruil en bestemmingswijziging impliceert naar Ons oordeel dat verzoeker op het moment van het verzoekbesluit van 2 april 2019 terecht onteigeningsnoodzaak vast kon stellen. Op dat moment was immers onzeker of verzoeker de voor de realisatie van het bestemmingsplan benodigde onroerende zaken minnelijk van reclamanten zou kunnen verwerven.

Het bovenstaande in aanmerking nemend kan naar Ons oordeel worden gesteld dat voldoende pogingen zijn ondernomen om de benodigde onroerende zaken minnelijk te verwerven. Ten tijde van het onteigeningsverzoek was het naar Ons oordeel ook aannemelijk dat het minnelijk overleg voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden. Verzoeker mocht dan ook besluiten tot het indienen van het verzoek tot onteigening om de tijdige uitvoering van het bestemmingsplan zeker te stellen. In dit kader overwegen Wij verder dat hierbij in aanmerking moet worden genomen dat verzoeker gebonden is aan zijn eigen, op de urgentie van het werk toegespitste planning.

Het minnelijk overleg is na de start van de administratieve onteigeningsprocedure voortgezet. Partijen hebben echter nog geen overeenstemming kunnen bereiken. Wij merken op dat reclamanten hebben aangegeven goede hoop te hebben dat zij er met verzoeker nog uit zullen komen. Het minnelijk overleg dient verder te worden voortgezet. Dit overleg dan wel het minnelijk overleg dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke procedure vooraf moet gaan, kan alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing leiden.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamanten 6 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Zienswijze reclamant 7

7.1

Reclamant heeft in 2019 een gedeelte van een perceel dat in het verzoek om onteigening is betrokken verkocht aan reclamanten 6 waardoor het niet meer zijn eigendom is. Tevens heeft hij in 2019 een ander deel van een perceel gekocht, dat hij echter na onteigening niet meer kan bereiken en dat niet in aanmerking komt voor onteigening.

Ad 7.1

Wij merken op dat Ons uit de overgelegde stukken en verstrekte informatie het volgende is gebleken. Ten tijde van het verzoekbesluit is perceel Gouderak C 1188 met grondplannummer 877, kadastrale oppervlakte 22.645 m2, waarvan 22.545 m2 in de onteigening is betrokken, in eigendom bij reclamant. Van dit perceel heeft reclamant een oppervlakte van 3.945 m2 verkocht aan reclamanten 6. De akte is op 6 april 2020 voor de notaris verleden. Het bedoelde gedeelte is thans kadastraal geregistreerd als Gouderak C 1566. Het perceel Gouderak C 1566 hoeft niet ter onteigening te worden aangewezen.

Het bij reclamant in eigendom verblijvende perceelsgedeelte is kadastraal vernummerd. Dit is nu kadastraal bekend als Gouderak C 1567 en heeft een oppervlakte van 18.700 m2. Van het perceel Gouderak C 1567 met een totale oppervlakte van 18.700 m2 blijft een oppervlakte nodig voor de realisering van het bestemmingsplan Natuurgebieden Veenweiden Krimpenerwaard.

Verzoeker heeft Ons zoals hiervoor opgemerkt onder Het verzoek tot aanwijzing ter onteigening bij brief van 25 juni 2020, ZK15005186/20-00017215 van de splitsing en vernummering op de hoogte gesteld. In de bij dit besluit behorende lijst van te onteigenen onroerende zaken is hiermee rekening gehouden.

Voor wat betreft het door reclamant genoemde, nieuw verworven maar onbereikbare perceel merken Wij op dat reclamant niet duidelijk heeft gemaakt op welk perceel hij doelt, zodat Wij daar niet op in kunnen gaan.

7.2

Reclamant wijst op het minnelijk overleg met verzoeker, waarbij hij van mening is dat verzoeker eerder heeft aangegeven dat zijn grond niet meer nodig is en dat er ten onrechte geen taxatierapport bijgevoegd was. Tevens wijst hij er op dat er naar zijn mening stukken moedwillig niet in zijn persoonlijk logboek zijn opgenomen en bij de onteigeningsstukken zijn gevoegd.

Ad 7.2

Het betoog van reclamant ziet in hoofdzaak op het gevoerde overleg en met name op de aanpassing van de grondpositie van reclamant. Over het minnelijk overleg merken Wij vooreerst op hetgeen Wij hierover in het algemeen hebben opgemerkt bij reclamant 1 onder Ad 1.2.

Over de wijze waarop het minnelijk overleg is gevoerd merken Wij in het bijzonder op dat uit de overgelegde stukken en de verstrekte informatie blijkt dat partijen een verschillende beleving hebben van de gang van zaken van het gevoerde minnelijk overleg. De gesprekken verliepen weliswaar stroef, maar verzoeker herkent zich niet in de beleving van reclamant. Wat daar ook van zij: Ons is gebleken dat er sinds 2016 op verschillende momenten contact en overleg met reclamant is geweest. Partijen zijn onder andere verdeeld, omdat reclamant alleen in onderhandeling wenst te gaan over de gehele verkoop van zijn bedrijf en alle gronden op basis van een volledige schadeloosstelling. Verzoeker heeft in gesprekken aangegeven geen interesse te hebben in verwerving van het gehele bedrijf van reclamant, zoals laatstgenoemde dat wenst. Verzoeker heeft echter nimmer aangegeven geen interesse te hebben in de verwerving van de gronden van reclamant die nodig zijn om het bestemmingsplan te kunnen realiseren. Daarnaast speelt er ook een discussie tussen partijen over de vergoeding van de deskundigenkosten.

Op 12 januari 2018 heeft verzoeker in een overleg met reclamant kenbaar gemaakt dat deze graag bereid is om tot een goede oplossing te komen. Reclamant geeft aan een eventuele onteigening met vertrouwen tegemoet te zien. Bij brief van 8 februari 2018 is reclamant geïnformeerd over het proces van grondverwerving en zelfrealisatie. Bij brieven van 1 augustus 2018 en 12 februari 2019 heeft verzoeker reclamant aanbiedingen gedaan gericht op de aankoop van zijn onroerende zaken op basis van een zichttaxatie. In laatstgenoemde brief vermeldt verzoeker dat de gemeenteraad van Krimpenerwaard naar verwachting in april 2019 het besluit zal nemen om de administratieve onteigeningsprocedure te starten. Uit de overgelegde stukken blijkt dat het niet tot een inhoudelijke discussie over de hoogte van de schadeloosstelling is gekomen, onder andere als gevolg van een voortgaande discussie over de vergoeding van de deskundigenkosten. Reclamant heeft daarnaast geen toestemming gegeven om zijn gronden te taxeren. In een gesprek van 27 februari 2019 heeft reclamant aangegeven niet akkoord te kunnen gaan met de gedane biedingen. Het verzoekbesluit voor onder meer de percelen van reclamant wordt vervolgens op 2 april 2019 door de gemeenteraad van Krimpenerwaard genomen.

Het bovenstaande in aanmerking nemend kan naar Ons oordeel worden gesteld dat voldoende pogingen zijn ondernomen om hetzij tot overeenstemming te komen over zelfrealisatie, hetzij de benodigde onroerende zaken minnelijk te verwerven. Ten tijde van het onteigeningsverzoek was het naar Ons oordeel aannemelijk dat het minnelijk overleg voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden. Verzoeker mocht dan ook besluiten tot het indienen van het verzoek tot onteigening om de tijdige uitvoering van het bestemmingsplan zeker te stellen. In dit kader overwegen Wij verder dat hierbij in aanmerking moet worden genomen dat verzoeker gebonden is aan zijn eigen, op de urgentie van het werk toegespitste planning.

Het minnelijk overleg is na de start van deze procedure voortgezet. Voortgaande contacten en gesprekken hebben uiteindelijk geleid tot een overleg tussen partijen op 24 februari 2020. Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker bij brief, verzonden op 18 maart 2020, een aantal voorstellen van de zijde van reclamant weergegeven en bevestigd dat hiermee in principe kan worden ingestemd. De afspraak is dat reclamant een voorstel gaat uitwerken en dat partijen op basis daarvan (verder) in gesprek gaan.

Wij merken op dat het minnelijk overleg verder dient te worden voortgezet. Dit overleg dan wel het minnelijk overleg dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke procedure vooraf moet gaan, kan alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing leiden

Ten aanzien van het zienswijzepunt aangaande het niet toezenden door verzoeker van het taxatierapport merken Wij op dat de onteigeningswet geen verplichting kent tot het (doen) opmaken van taxatierapporten of het toezenden daarvan aan belanghebbenden.

Ten aanzien van het zienswijzepunt over weergave en samenstelling van het logboek overwegen Wij het volgende. Zoals Wij eerder in Onze besluiten van 29 januari 2015, nr. 2015000164 (Staatscourant 20 maart 2015, nr. 3997 – onteigening in de gemeente Assen) en 3 juli 2019, nr. 2019001316 (Staatscourant 24 juli 2019, nr. 40766 – onteigening in de gemeenten Overbetuwe, Lingewaard, Duiven, Zevenaar en Montferland) hebben overwogen, geeft het logboek dat door verzoeker is opgesteld met de daarbij behorende bewijsstukken een samenvatting van het onderhandelingsproces. Het logboek en de onderliggende stukken worden door Ons bij de ambtshalve beoordeling van de noodzaak van het onteigeningsverzoek betrokken. Het feit dat het logboek in de beleving van reclamant onvolledig is, maakt niet dat reclamant daardoor in zijn belangen is geschaad. Wij zijn van oordeel dat hetgeen reclamant in de zienswijze en tijdens het telefonisch horen op het logboek heeft aangevuld en toegelicht niet leidt tot een andere beoordeling van de noodzaak van het onteigeningsverzoek.

7.3

Het Natuur Netwerk Nederland moet in 2027 gereed zijn. Onteigening is volgens reclamant niet aan orde, omdat verzoeker voldoende tijd heeft om de gronden op een minnelijke en respectvolle manier te verwerven. Reclamant is van mening dat verzoeker op een dwingende en agressieve manier de onderhandelingen voert.

Ad 7.3

Zoals hiervoor onder ‘Noodzaak en Urgentie’ vermeld heeft verzoeker met de provincie Zuid-Holland en het Waterschap afspraken gemaakt over het realiseren van natuur op 2.250 hectare natuur in de Krimpenerwaard. In de Gebiedsovereenkomst is een programmering opgenomen die erop stuurt dat het Natuurnetwerk Nederland in de Krimpenerwaard uiterlijk 2021 gereed is. Met het oog daarop heeft verzoeker het bestemmingsplan vastgesteld, gericht op de aanleg van natuur in 2021.

Ten aanzien van hetgeen reclamant aanvoert over de manier van onderhandelen van verzoeker verwijzen Wij naar hetgeen wij onder ad 7.2 hebben overwogen over de wijze waarop het minnelijk overleg met reclamant is gevoerd

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamant 7 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Zienswijze reclamanten 8

8.1

Reclamanten zijn van mening dat de verzoeker bij zelfrealisatie ten onrechte onder meer de volgende eisen stelt: een ondernemingsplan, het aanvragen van subsidie en het aansluiten hij het beheercollectief.

Ad 8.1

Met betrekking tot het beroep op het zelfrealisatiebeginsel verwijzen Wij naar hetgeen Wij hierover voorafgaand aan de behandeling van de afzonderlijke zienswijzen hebben overwogen. Daarbij hebben Wij gewezen op het stappenplan dat is opgesteld voor eigenaren die opteren voor zelfrealisatie. Stap 3 in het stappenplan van verzoeker is een ondernemingsplan waaruit onder meer de financiële haalbaarheid van zelfrealisatie moet blijken. Wij achten dat in overeenstemming met de eis die Wij in het algemeen stellen aan een grondeigenaar die een beroep doet op zelfrealisatie. Hij zal op zijn minst aannemelijk moeten maken dat hij onder meer over voldoende kennis, kapitaal en expertise beschikt om het plan te kunnen uitvoeren en moet daarop gerichte plannen kunnen overleggen. Voor wat betreft de eis tot het aanvragen van subsidie verwijzen Wij naar de toelichting op het stappenplan op de website van het Programmabureau waaruit blijkt dat subsidieaanvraag niet verplicht is.

Wij achten het ook redelijk dat verzoeker bij zelfrealisatie de eis stelt dat een zelfrealisator zich aansluit bij een beheercollectief om integraal beheer te bewerkstelligen. Hoewel er ten tijde van het verzoekbesluit nog geen sprake was van een functionerend beheercollectief was wel in grote lijnen kenbaar wat het doel en de taken van het beheercollectief zijn. Verzoeker heeft reclamanten naar Ons oordeel voorafgaand aan het verzoekbesluit voldoende inzicht gegeven in de wijze waarop reclamanten invulling kunnen geven aan zelfrealisatie.

8.2

Reclamanten zijn van mening dat de gemeente ten onrechte als onteigenende partij optreedt. Uit de onteigeningsstukken blijkt dat de provincie Zuid-Holland de initiatiefnemer is, de hoofdmoot van de kosten betaalt, de gronden aankoopt en tot realisering van het bestemmingsplan zal overgaan en tevens de zelfrealisatieovereenkomsten sluit. Na de onteigening zal de gemeente alle gronden voor € 1,– overdragen aan de provincie. Dat het bestemmingsplan door de gemeente is vastgesteld doet daar niets aan af. Reclamanten maken een vergelijking met het koninklijk besluit van 8 juli 2011 (Veenpark Bladderswijk) en 20 december 2018 (P+R Binnenmaas) waar de provincie dezelfde positie had als in dit geval en daar als meest gerede partij werd aangemerkt voor de onteigening van gronden, nodig ter realisering van een gemeentelijk bestemmingsplan.

Ad 8.2

Wij overwegen dat de provincie Zuid-Holland, het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard en verzoeker in 2014 een gebiedsovereenkomst hebben gesloten en ter uitwerking daarvan in 2015 een Uitvoeringsovereenkomst over de realisering van natuurontwikkeling in de Krimpenerwaard. In de Aanvulling op de Uitvoeringsovereenkomst 2015-2021 heeft de provincie Zuid-Holland met verzoeker afspraken gemaakt over de grondverwerving waarbij afgesproken dat onteigening op naam van verzoeker zal plaatsvinden. Wij verwijzen hiervoor ook naar hetgeen Wij hiervoor onder ‘Noodzaak en Urgentie hebben opgemerkt. Volgens Ons bestendig beleid kunnen bestuursorganen onderling in bestuurlijke overeenkomsten afspraken maken over de verdeling van taken bij de realisering van een project, ook wat grondverwerving en onteigening betreft. Wij verwijzen naar hetgeen hierover in paragraaf 1.3 van de Handreiking Administratieve Onteigeningsprocedure is vermeld.

Verzoeker heeft dit aan reclamanten kenbaar gemaakt bij brief van 9 augustus 2018 waarin deze een eerste bieding doet, waarbij onder meer het volgende staat vermeld: 'De Stuurgroep Veenweiden Krimpenerwaard (hierna: de Stuurgroep) heeft u op 8 februari jl. een brief gestuurd over grondverwerving, in verband met de ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) in de Krimpenerwaard. U ontvangt deze brief van de gemeente, lid van de Stuurgroep, omdat onteigening op basis van het gemeentelijke bestemmingsplan zal plaatsvinden’.

8.3

Vanwege het feit dat reclamanten open staan voor zelfrealisatie ontbreekt de noodzaak om tot onteigening over te gaan. Duidelijkheid over de gewenste wijze van uitvoering van de plannen van gemeente en provincie is echter pas in een laat stadium gegeven. Reclamanten wijzen op het recente koninklijk besluit van 3 april 2020 (Veldpost) waarin is opgenomen dat de door de onteigenende partij gewenste vorm van planuitvoering voor de eigenaar kenbaar moet zijn. Bij reclamanten was pas in maart 2019 duidelijk wat het definitieve grondbeslag was dat als natuur moest worden ingericht. Drie maanden daarna werd het verzoekbesluit genomen. Doordat pas in maart 2019 duidelijkheid werd verschaft, konden reclamanten niet voor maart 2019 met een zelfrealisatieplan komen. Reclamanten stellen dat de periode van drie maanden te kort was om met een concreet zelfrealisatieplan te komen. In feite was er slechts sprake van twee maanden, nu van het bestemmingsplan op 16 april 2019 is kennis gegeven. Alle betrokkenen zijn ervan uit gegaan dat er nog voldoende tijd was voor zelfrealisatie. Ook na het verzoekbesluit zijn de gesprekken over zelfrealisatie gecontinueerd en veel concreter geworden. Een verzoekbesluit kan echter niet genomen worden voor het geval zelfrealisatie niet mogelijk zal blijken. Reclamanten wijzen op het koninklijk besluit van 28 maart 2018 (Kaag en Braassem). Aan reclamanten kan niet worden tegengeworpen dat zij niet tijdig de overeenkomsten over zelfrealisatie hebben ondertekend. Dat geldt temeer nu het vastgestelde bestemmingsplan aanmerkelijk afwijkt van de plannen die reclamanten eerder waren voorgehouden. Reclamanten zijn van mening dat het verzoekbesluit volstrekt prematuur was en er geen noodzaak is tot onteigening.

Daarbij melden reclamanten wel dat de gesprekken over zelfrealisatie op dit moment nog voortgang vinden.

Ad 8.3

Met betrekking tot het beroep op het zelfrealisatiebeginsel verwijzen Wij naar hetgeen Wij hierover voorafgaand aan de behandeling van de afzonderlijke zienswijzen hebben overwogen.

Wij merken in het bijzonder op dat uit de overgelegde stukken en de verstrekte informatie blijkt dat reclamanten aanvankelijk zelfrealisatie nog als mogelijkheid hadden afgewezen. Later is door reclamanten op 29 juni 2017 toch een plan gericht op zelfrealisatie ingediend. Vervolgens heeft er overleg plaatsgevonden en is door verzoeker informatie verstrekt over de kaders van zelfrealisatie. Daarmee is al in een heel vroeg stadium aan reclamanten duidelijkheid gegeven over de gewenste wijze van planuitvoering. Op 28 februari 2018 zonden reclamanten een basisnatuurplan toe aan het Programmabureau. Dit plan is met reclamanten besproken op 23 april 2018. Daarbij is aan reclamanten kenbaar gemaakt dat het plan niet toereikend is bevonden, omdat het voorgestelde agrarische medegebruik te intensief was in relatie tot de beoogde natuurbestemming. Ook was voor de provincie de wens van reclamanten om hiervoor 75 hectare provinciale grond als compensatie overgedragen te krijgen, niet aanvaardbaar. Naar aanleiding hiervan gaven reclamanten aan eerst verplaatsing van hun veehandelsbedrijf (verder) te onderzoeken en zelfrealisatie in een latere fase te vervolgen. In een gesprek op 15 februari 2019 laten reclamanten weten weinig belangstelling te hebben voor zelfrealisatie op hun perceel van 11,3 hectare onder Haastrecht. Alvorens eventueel mogelijkheden daartoe te bespreken, willen reclamanten eerst uitsluitsel hebben over het voorstel van de omleiding van de ecologische verbinding die nu op haar percelen is ingetekend in het Inrichtingsplan Krimpenerwaard, hetgeen aan de orde zal komen in de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan Natuurgebieden Veenweiden Krimpenerwaard op 5 maart 2019. Op 22 mei 2019 heeft een adviseur van reclamanten aan het Programmabureau gevraagd om richtlijnen van de verschillende typen natuur en de daarbij horende ontwikkel- en beheermaatregelen. Met deze informatie zouden reclamanten volgens de adviseur kunnen bepalen welk type natuur haalbaar is om zelf te realiseren en hiervoor een plan te schrijven. Op het moment dat verzoeker op 11 juni 2019 het verzoekbesluit nam, was er door reclamanten geen basisnatuurplan – anders dan het eerder afgewezen plan – ter beoordeling ingediend.

Parallel aan de gesprekken over mogelijke zelfrealisatie heeft verzoeker getracht om de benodigde onroerende zaken die nodig zijn voor de uitvoering van het bestemmingsplan minnelijk te verwerven. Hiertoe heeft verzoeker onder andere bij brieven van 9 augustus 2018, 20 december 2018, 26 februari 2019 en 11 april 2019 een bod uitgebracht. In laatstgenoemde brief vermeldt verzoeker dat de gemeenteraad van Krimpenerwaard naar verwachting in mei 2019 het besluit zal nemen om de administratieve onteigeningsprocedure te starten. Uiteindelijk wordt het verzoekbesluit voor onder meer de percelen van reclamanten op 11 juni 2019 genomen.

Ten aanzien de stelling van reclamanten dat er pas in een laat stadium duidelijkheid is geboden over de gewenste wijze van uitvoering van de plannen van gemeente en provincie merken Wij in het algemeen op dat de vraag of de grondeigenaar bereid en in staat is om zelf tot planuitvoering over te gaan mede afhangt van de door het bestuursorgaan gewenste vorm van planuitvoering. De gewenste vorm van planuitvoering moet aan de grondeigenaar kenbaar zijn zoals Wij eerder hebben geoordeeld, onder meer in het door reclamanten aangehaalde koninklijk besluit van 3 april 2020 (Veldpost). De vorm van planuitvoering kan worden afgeleid uit de planregels en de toelichting van een bestemmingsplan alsmede in al dan niet daarvan deel uitmakende inrichtings- en verkavelingsschetsen. Het bestemmingsplan met als bijlage 4 het Inrichtingsplan is op 5 maart 2019 vastgesteld en was daarmee kenbaar voor reclamanten, in ieder geval voor het verzoekbesluit van 11 juni 2019.

Het ontwerp van het bestemmingsplan is bekend gemaakt op 28 augustus 2018 en ter inzage gelegd vanaf 29 augustus tot en met 9 oktober 2018. Met het vaststellen van het definitieve bestemmingsplan op 5 maart 2019 is de benodigde inrichting en beoogd beheer voor reclamanten inhoudelijk niet veranderd ten opzicht van het ontwerp, wel meer gedetailleerd. Met het vaststellen van het bestemmingsplan op 5 maart 2019 is vier hectare grondeigendom van reclamanten buiten de begrenzing gehouden, hetgeen een verkleining van het areaal natuur betekende, maar geen inhoudelijke verandering van de inrichting. Voor het opstellen van een globaal plan op schetsniveau, hetgeen een basisnatuurplan is, was tussen het vaststellen van het bestemmingsplan en de datum van het verzoekbesluit naar Ons oordeel voldoende tijd. Ook konden reclamanten naar Ons oordeel al ruim vóór de vaststelling van het bestemmingplan over voldoende informatie beschikken om basisnatuurplan op te stellen. Hierbij wijzen Wij erop dat reclamanten al eerder op 28 februari 2018 een basisnatuurplan hebben ingediend. Na de beoordeling daarvan was er voor hen duidelijkheid over de kaders. Echter, eerst op 22 mei 2019 vroeg een adviseur van reclamanten aan het Programmabureau om richtlijnen van de verschillende typen natuur en de daarbij horende ontwikkel- en beheermaatregelen.

Ten aanzien van de stelling van reclamanten dat het verzoekbesluit prematuur is genomen mede gelet op het koninklijk besluit van 28 maart 2018 (Kaag en Braassem) merken Wij op dat in het genoemde koninklijk besluit de verzoeker een verzoekbesluit had genomen binnen de termijn die de verzoeker zelf aan eigenaren had gegund om een zelfrealisatieplan in te dienen. Dat is in deze onteigening niet aan de orde. Aan reclamanten is voorafgaand aan het verzoekbesluit voldoende tijd geboden om tot een uitgewerkt zelfrealisatieplan te komen. Voorts overwegen Wij dat het ten tijde van het verzoekbesluit onzeker was of er wel een acceptabel zelfrealisatieplan zou komen, want volgens verzoeker gaan reclamanten uit van een door henzelf gekozen natuurbeheertype dat niet in overeenstemming is met de natuurbeheertypen die het Inrichtingsplan Krimpenerwaard op de percelen van reclamanten bepaalt.

Het bovenstaande in aanmerking nemend kan naar Ons oordeel worden gesteld dat voldoende pogingen zijn ondernomen om hetzij tot overeenstemming te komen over zelfrealisatie, hetzij de benodigde onroerende zaken minnelijk te verwerven. Ten tijde van het onteigeningsverzoek was het naar Ons oordeel aannemelijk dat het minnelijk overleg voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden. Evenmin stond op het moment van de start van de procedure voldoende vast dat met reclamanten overeenstemming kon worden bereikt over zelfrealisatie. Verzoeker mocht dan ook besluiten tot het indienen van het verzoek tot onteigening om de tijdige uitvoering van het bestemmingsplan zeker te stellen. In dit kader overwegen Wij verder dat hierbij in aanmerking moet worden genomen dat verzoeker gebonden is aan zijn eigen, op de urgentie van het werk toegespitste planning.

Het minnelijk overleg is na de start van de administratieve onteigeningsprocedure voortgezet, waarbij zowel over eventuele zelfrealisatie alsook over eventuele aankoop wordt overlegd. Partijen hebben hierover nog geen overeenstemming kunnen bereiken. In de periode van 22 juli 2019 tot eind 2019 verkennen partijen per er e-mail, telefonisch, schriftelijk en via een gesprek de mogelijkheden tot zelfrealisatie of aankoop. In januari 2020 en februari 2020 laat de adviseur verzoeker telefonisch weten dat de ecologisch adviseur van reclamanten een vlekkenplan voor zelfrealisatie heeft opgesteld, dat dit is besproken met reclamanten en dat naar aanleiding van vragen van reclamanten nog over dit plan wordt nagedacht. Op 24 maart 2020 informeert het programmabureau naar de stand van zaken en biedt bij e-mail van 27 maart 2020 de diensten aan van een makelaar natuurintensieve landbouw. Reclamanten laten bij e-mail van 31 maart 2020 weten dat ze nog druk zijn om de mogelijkheden van zelfrealisatie te onderzoeken.

Wij merken op dat het minnelijk overleg verder dient te worden voortgezet. Dit overleg dan wel het minnelijk overleg dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke procedure vooraf moet gaan, kan alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing leiden.

8.4

Bij grondplannummer 1085 is in de bij de voordracht gevoegde en gewaarmerkte lijst als oppervlakte vermeld 49.994m2. Voor die oppervlakte zijn geen biedingen gedaan. Op 5 november 2019 heeft de gemeenteraad een nieuwe onteigeningslijst vastgesteld waarop een oppervlakte van 49.954m2 is vermeld. Dit is geen verschrijving; de gemeenteraad heeft op 11 juni 2019 een onteigeningsverzoek gedaan voor 49.994m2 en niet voor een kleinere oppervlakte. De onteigeningswet voorziet niet in de mogelijkheid om achteraf een wijziging aan te brengen in de oppervlakte waarvan om onteigening wordt verzocht. Het staat de gemeenteraad vrij om het verzoek tot onteigening van dit grondplannummer in te trekken en een nieuw verzoekbesluit te nemen, maar dan moet het nieuwe verzoekbesluit wel aan de wettelijke eisen voldoen. In het verzoekbesluit van 11 juni 2019 is een perceelsgedeelte opgenomen waarvoor geen biedingen gedaan zijn. Volgens reclamanten kan grondplannummer 1085 niet ter onteigening worden aangewezen.

Ad 8.4

Uit de overgelegde stukken en tijdens de hoorzitting is gebleken dat reclamant in dit zienswijzepunt de oppervlakten heeft verwisseld. In de zienswijze had moeten staan dat de gemeenteraad op 11 juni 2019 een onteigeningsverzoek heeft gedaan voor 49.954m2. Op 5 november 2019 heeft de gemeenteraad een nieuwe onteigeningslijst vastgesteld waarop een oppervlakte van 49.994m2 is vermeld. Bij het verzoekbesluit van 11 juni 2019 is een gewaarmerkte onteigeningslijst gevoegd waarbij voor grondplannummer 1085, eigendom van reclamant C.A. van Dijk, een te onteigenen oppervlakte vermeld staat van 49.954m2. Nadien is gebleken dat er in de lijst een schrijffout is opgetreden en de vermelde oppervlakte onjuist is. De juiste oppervlakte moest 49.994 m2 zijn en dit is door verzoeker gecorrigeerd. Op 5 november 2019 neemt verzoeker een besluit en stelt een correctie op de onteigeningslijst vast waarmee de oppervlakte van grondplannummer 1085 gewijzigd wordt in 49.994m2, onder toevoeging van een gewaarmerkte onteigeningslijst met deze oppervlakte.

Met deze wijziging brengt verzoeker naar Ons oordeel op de juiste wijze een correctie aan op de oppervlakte van het betreffende grondplannummer waarvoor om onteigening verzocht wordt. De biedingen aan reclamanten hebben altijd betrekking gehad op de grotere oppervlakte van 49.994m2 (biedingen 20 december 2018, 26 februari en 11 april 2019), Derhalve kon bij reclamant geen misverstand bestaan over de te onteigenen oppervlakte van 49.994m2.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamanten 8 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

De zienswijze van reclamanten 9

9.1

Reclamanten geven aan dat zij van het begin af aan vastbesloten zijn hun percelen zelf te gaan beheren en zij dat ook kenbaar te hebben gemaakt aan verzoeker. Zij hebben daartoe verschillende versies van een zelfrealisatieplan ingediend, waarop echter traag gereageerd werd door het Programmabureau, dat de zelfrealisatieplannen beoordeelt.

Reclamanten geven aan dat zij op 8 mei 2019 een tweede concept-zelfrealisatieplan hebben ingediend. Op 28 mei 2019 werd daarop namens verzoeker positief gereageerd en aangegeven dat er nog een aantal aanpassingen nodig waren. Daarbij is namens verzoeker niet gemeld dat er haast geboden was, om de datum van 11 juni 2019 te halen. Men had deze datum in de beoordelingsbrief, waarmee reclamanten in de gelegenheid werden gesteld het plan aan te passen, kenbaar kunnen maken. Reclamanten wijzen erop dat de beoordeling van hun eerste plan vijf maanden in beslag nam en het voor verzoeker onder andere door de grote hoeveelheid werk die het beoordelen van zelfrealisatieplannen met zich meebrengt, onmogelijk zou zijn geweest om de datum van 11 juni 2019 voor het conceptplan, met alle terugkoppelingen, aanpassingen en beoordeling, te halen. Op 26 maart 2020 heeft een overleg plaatsgevonden, waarbij meegedeeld werd dat het zelfrealisatieplan opnieuw meerdere aanpassingen behoefde.

Ondanks alle strubbelingen rondom het zelfrealisatieplan zijn reclamanten vol vertrouwen dat hun derde conceptplan binnenkort goedgekeurd zal worden.

Ad 9.1

Met betrekking tot het beroep op het zelfrealisatiebeginsel verwijzen Wij naar hetgeen Wij hierover voorafgaand aan de behandeling van de afzonderlijke zienswijzen hebben overwogen.

Over het minnelijk overleg, mede in relatie tot zelfrealisatie, merken Wij in het bijzonder op dat uit de stukken blijkt dat verzoeker enerzijds heeft getracht om de onroerende zaken die nodig zijn voor de uitvoering van het bestemmingsplan minnelijk te verwerven. Anderzijds heeft verzoeker zich ingespannen om tegemoet te komen aan de wens van reclamanten om de beoogde bestemmingen zelf te realiseren. Uit de stukken van het minnelijk overleg blijkt dat verzoeker gedurende een reeks van jaren met reclamanten overleg heeft gevoerd over verwerving van de voor realisering van het bestemmingsplan benodigde percelen. De provincie is namens verzoeker vanaf maart 2016 in contact en overleg met de reclamanten over de verwerving van de benodigde onroerende zaak dan wel over zelfrealisatie. Er vinden diverse overleggen plaats over zelfrealisatie enerzijds en verwerving van de gronden door verzoeker anderzijds, hoewel reclamanten aangeven dat verkoop van de grond niet aan de orde is, omdat zij opteren voor zelfrealisatie. Zij dienen op 3 september 2018 een basisnatuurplan in, waarop op 20 december 2018 wordt gereageerd door de Stuurgroep. Het oordeel van de Stuurgroep is overwegend positief, maar de Stuurgroep heeft nog bedenkingen bij de mestgift en het voorgestelde beheer. In reactie daarop stellen reclamanten nog een aantal vragen over het beheer, in een e-mailbericht van 3 januari 2019 en een brief van 14 maart 2019, die op 18 maart 2019 namens verzoeker beantwoord worden. Reclamanten reageren door op 8 mei 2019 een natuurinrichtingsplan in te zenden.

Verzoeker heeft tevens getracht om de onroerende zaken die nodig zijn voor de uitvoering van het bestemmingsplan minnelijk te verwerven en heeft hiertoe een aantal biedingen gedaan, op 6 juli 2018 en 20 februari 2019. In laatstgenoemde brief vermeldt verzoeker dat de gemeenteraad van Krimpenerwaard naar verwachting in april 2019 het besluit zal nemen om de administratieve onteigeningsprocedure te starten. Uiteindelijk wordt het verzoekbesluit voor onder meer de percelen van reclamanten op 11 juni 2019 genomen.

Het bovenstaande in aanmerking nemend kan naar Ons oordeel worden gesteld dat voldoende pogingen zijn ondernomen om hetzij tot overeenstemming te komen over zelfrealisatie, hetzij de benodigde onroerende zaken minnelijk te verwerven. Ten tijde van het onteigeningsverzoek was het naar Ons oordeel aannemelijk dat het minnelijk overleg voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden. Evenmin stond op het moment van de start van de procedure voldoende vast dat met reclamanten overeenstemming kon worden bereikt over zelfrealisatie. Dit blijkt ook uit het feit dat er na het verzoekbesluit nog overleg wordt gevoerd tussen reclamanten en het Programmabureau over verbeteringen en aanvullingen op het natuurinrichtingsplan. Verzoeker mocht dan ook besluiten tot het indienen van het verzoek tot onteigening om de tijdige uitvoering van het bestemmingsplan zeker te stellen. In dit kader overwegen Wij verder dat hierbij in aanmerking moet worden genomen dat verzoeker gebonden is aan zijn eigen, op de urgentie van het werk toegespitste planning.

Het minnelijk overleg is na de start van de administratieve onteigeningsprocedure voortgezet. Op 31 januari 2020 heeft het Programmabureau met reclamanten een afspraak gemaakt voor een gesprek over hun Natuurinrichtingsplan in februari 2020. Op 6 februari 2020 verzetten reclamanten deze afspraak naar 26 maart 2020. Op laatstgenoemde datum bespreekt het Programmabureau met reclamanten telefonisch hun natuurinrichtingsplan. Er worden afspraken gemaakt over aanpassingen. Het Programmabureau stuurt op 25 april 2020 per e-mailbericht aan reclamanten een weergave van de gemaakte afspraken. Op 10 mei 2020 sturen reclamanten per e-mailbericht een reactie op de toegezonden weergave van afspraken. In hetzelfde bericht verzoeken reclamanten om uitstel van de indiening van hun aangepaste natuurinrichtingsplan tot 22 juni 2020. Het Programmabureau laat per e-mailbericht aan reclamanten weten in te stemmen met hun verzoek.

Gelet op bovenstaande heeft het voortgezette overleg nog niet tot een oplossing en tot overeenstemming met reclamanten geleid. Dit overleg dan wel het minnelijk overleg dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke procedure vooraf moet gaan, kan alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing leiden.

Ten aanzien van het verwijt van reclamanten dat er door het Programmabureau traag is gereageerd op hun zelfrealisatieplan overwegen Wij dat verzoeker heeft erkend dat in bepaalde periodes de beoordeling van plannen en vragen vertraging heeft opgelopen door capaciteitsproblemen. De Stuurgroep heeft hiervoor ook verontschuldigingen aangeboden aan reclamanten. Niettemin is zijdens verzoeker in de periode voorafgaand aan het verzoekbesluit adequaat en tijdig is gereageerd op vragen van reclamanten gereageerd.

9.2

Reclamanten vinden het vreemd dat de toetsingscriteria (toetslijst) voor het beoordelen van natuurinrichtingsplannen in deze fase nog niet openbaar zijn en sterker nog, dat deze nog aangepast kunnen worden. Het is eveneens niet duidelijk of het nieuwe beheerplan gereed is. Hierdoor weten zelfrealisatoren niet waar zij aan toe zijn. Bovendien is het verwarrend dat de drie ecologen die bij de natuurontwikkeling betrokken zijn alle drie andere meningen hebben over de zelfrealisatieplannen van reclamanten.

Ad 9.2

Hierover merken Wij op dat verzoeker heeft verklaard dat er inderdaad een wisseling van ecologen heeft plaatsgevonden bij het Programmabureau, maar dat dit niet tot een wisselende beoordeling van plannen heeft geleid. De ecologen hebben in lijn met elkaar geoordeeld en hun oordeel op elkaar afgestemd. Reclamanten hebben verder niet aangegeven op welke punten zij menen dat hun plannen wisselend zijn beoordeeld.

Wat betreft de toetslijst overwegen Wij dat verzoeker heeft aangegeven dat hij deze lijst aan reclamanten heeft toegezonden. Deze lijst is volgens verzoeker slechts een ambtelijk hulpmiddel (een checklist) en niet het inhoudelijk kader waaraan de zelrealisatieplannen worden getoetst. De inhoudelijke kaders waaraan deze plannen worden getoetst zijn het bestemmingsplan, het Inrichtingsplan, het peilbesluit en de SNL-kwaliteitsbepaling (SNL= subsidiestelstel Natuur en Landschap) en deze kaders zijn alle gepubliceerd. Over het beheerplan dat nog niet is gepubliceerd merken Wij op dat verzoeker heeft aangegeven dat dit plan geen rol speelt bij de beoordeling van zelfrealisatieplannen.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamanten 9 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

De zienswijze van reclamanten 10

De verzoeker heeft Ons in zijn brief van 25 juni 2020 meegedeeld geen prijs meer te stellen op de aanwijzing van de onroerende zaak van reclamanten 10. Omdat hiermee de noodzaak van onteigening van de onroerende zaak van reclamanten is komen te vervallen, zullen Wij deze niet ter onteigening aanwijzen. Om die reden overwegen Wij dat de zienswijze van reclamanten thans geen verdere bespreking behoeft.

De zienswijze van reclamant 11

11.1

Ten eerste merkt reclamant op dat het beroep tegen het bestemmingsplan nog niet ter zitting van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is behandeld en het bestemmingsplan dus nog niet onherroepelijk is. Derhalve verzoekt reclamant om het opnemen van een ontbindende en opschortende voorwaarde.

Ad 11.1

Met betrekking tot de opmerking van reclamant dat de het bestemmingsplan nog niet onherroepelijk verwijzen Wij naar hetgeen Wij hiervoor naar aanleiding van de zienswijze van reclamant 1 onder ad 1.3 hebben opgemerkt.

11.2

Reclamant stelt dat er geen sprake is van voldoende minnelijk overleg voorafgaand aan het verzoekbesluit, omdat er geen recent marktconform bod is gedaan en er geen sprake is geweest van concreet minnelijk overleg.

Er is volgens reclamant ten onrechte geen aanbod gedaan om de te onteigenen gronden te verwerven door aankoop van het gehele bedrijf. Reclamant verwijst naar de Handreiking Administratieve Onteigeningsprocedure (hierna: de Handreiking).

Reclamant wijst voorts op de eisen die de Handreiking stelt aan de schadeloosstelling in een andere vorm dan geld. Bij een verzoek om compensatie anders dan in geld, dient de mogelijkheid tot compensatie, voorafgaande aan dat verzoekbesluit, te worden onderzocht door de verzoeker. Ook na indiening van het onteigeningsverzoek heeft verzoeker het minnelijk overleg niet opgepakt c.q. voortgezet en heeft daardoor onzorgvuldig gehandeld, er is sprake van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel.

Ad 11.2

Met betrekking tot het gevoerde minnelijk overleg, oplossingen anderszins en de hoogte en samenstelling van de schadeloosstelling verwijzen Wij naar wat Wij hiervoor bij de behandeling van de zienswijze van reclamant 1 onder ad. 1.2. in het algemeen hebben opgemerkt.

Over het met reclamant 11 gevoerde minnelijk overleg merken Wij in het bijzonder op dat uit de door verzoeker overgelegde stukken en verstrekte informatie blijkt dat verzoeker sinds 2017 overleg voert met reclamant over de verwerving van zijn gronden. In 2018 heeft de provincie Zuid-Holland, namens verzoeker, het contact en overleg met reclamant opgepakt met het oog op de natuurontwikkeling in de Krimpenerwaard en de uitvoering van het bestemmingsplan Natuurgebieden Veenweiden Krimpenerwaard. Partijen hebben in eerste instantie overleg gevoerd over de aankoop van de benodigde onroerende zaken en vanaf december 2018 zijn ook de mogelijkheden van een vervangend bedrijf bekeken.

Verzoeker doet reclamant bij brief van 9 augustus 2018 een eerste aanbod gericht op de aankoop van de onroerende zaken die nodig zijn voor de uitvoering van het bestemmingsplan. De totaal aan te kopen oppervlakte wijkt hierbij iets af van de oppervlakte die thans in de onteigening betrokken is. De adviseur van reclamant laat hierop bij brief van 17 september 2018 weten dat reclamant niet akkoord gaat met het bod en dat hij alleen in onderhandeling wil treden over de verkoop van zijn gehele bedrijf. Verzoeker doet reclamant vervolgens bij brieven 18 december 2018 en 20 februari 2019 nogmaals biedingen gericht op de aankoop van de benodigde onroerende zaken. Bij laatstgenoemde brief wordt een bod uitgebracht gericht op de aankoop van de totale oppervlakte van 461.766 m2 welke in de onteigening betrokken is en vermeldt verzoeker dat de gemeenteraad van Krimpenerwaard naar verwachting in april 2019 het besluit zal nemen om de administratieve onteigeningsprocedure te starten.

Voorafgaand en na deze biedingen is op verschillende momenten contact en vindt minnelijk overleg plaats met reclamant en zijn adviseur. Hierbij wordt ook gekeken naar de mogelijkheid van compensatie in de vorm van een vervangend bedrijf. De grondverwerver heeft onder meer op 5 december 2018 contact met de adviseur van reclamant en wijst hem op het feit dat er een mogelijk geschikte boerderij als vervangende locatie vrijkomt. Op 30 januari 2019 voeren partijen overleg over de hoogte van de schadeloosstelling. Volgens de adviseur van reclamant is er een boerderij te koop die in aanmerking komt als vervangende locatie. Partijen maken afspraken over de waardering van deze boerderij en de adviseur van reclamant stuurt de verwerver de gegevens toe op basis waarvan de schadeloosstelling eventueel zal worden aangepast. Hierop vraagt de grondverwerver van de provincie de adviseur van reclamant op 14 februari 2019, 20 februari 2019 en 22 februari 2019 naar de stand van zaken. Op 8 maart 2019 deelt de adviseur van reclamant de verwerver mee dat hij van reclamant een standpunt met wensen heeft ontvangen, waarover gesproken kan worden. Een overleg hierover vindt kort voor het verzoekbesluit van 2 april plaats op 20 maart 2019. De adviseur van reclamant overhandigt de grondverwerver een brochure van de mogelijke vervangende locatie, waarop de verwerver toezegt dat hij zo spoedig mogelijk een opdracht tot taxatie van deze locatie zal verstrekken, waarna de taxatie vervolgens in de aanbieding zal worden geïntegreerd. De verwerver benadrukt dat als een en ander op niets uitloopt de aankoop van gronden beperkt zal zijn tot de benodigde gronden binnen de begrenzing conform de aanbiedingsbrief. De verwerver vraagt hierop op 21 maart 2019 een tweetal taxateurs om de vervangende locatie op te nemen Op 2 april 2019 wordt overeenkomstig de aankondiging in de brief van 20 februari 2019 het verzoekbesluit voor onder meer de percelen van reclamant genomen.

Het bovenstaande in aanmerking nemend kan naar Ons oordeel worden gesteld dat voldoende pogingen zijn ondernomen om de benodigde onroerende zaken minnelijk te verwerven. In ieder geval stond op het moment van de start van de procedure voldoende vast dat nog niet met reclamant overeenstemming kon worden bereikt over een vervangend bedrijf. Hierbij nemen Wij in aanmerking dat het vervangend bedrijf kort voor het voorgenomen verzoekbesluit, door verzoeker aangekondigd in de brief van 20 februari 2019, door reclamant is aangedragen, het taxeren en het verwerken van deze taxatie in een bieding enige tijd vergt en het minnelijk overleg hierover is voortgezet. Ten tijde van het onteigeningsverzoek was het naar Ons oordeel ook aannemelijk dat het minnelijk overleg voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden. Verzoeker mocht dan ook besluiten tot het indienen van het verzoek tot onteigening om de tijdige uitvoering van het bestemmingsplan zeker te stellen. In dit kader overwegen Wij verder dat hierbij in aanmerking moet worden genomen dat verzoeker gebonden is aan zijn eigen, op de urgentie van het werk toegespitste planning.

Reclamant merkt in zijn zienswijze op dat het logboek na de datum van 28 mei 2019 geen activiteiten meer vermeld. Verzoeker heeft kenbaar gemaakt dat het logboek bij deze datum eindigt, omdat dit is bijgewerkt tot en met de voordracht van het verzoekbesluit door burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard. Uit het geactualiseerde logboek blijkt dat het minnelijk overleg na de start van de administratieve onteigeningsprocedure is voortgezet, waarbij zowel over aankoop als over een vervangend bedrijf gesproken is. Partijen hebben hierover nog geen overeenstemming kunnen bereiken. Vanaf juli 2019 hebben partijen contact over en is overleg gevoerd op basis van een herziene taxatie. In een op 9 september 2019 gevoerd overleg met de adviseur is namens verzoeker aan reclamant een hogere schadeloosstelling geboden. In dit gesprek geeft de verwerver ook aan dat er door reclamant nog geen enkele poging is ondernomen om het vervangend bedrijf te kopen of in ieder geval in contact te komen met de verkopend makelaar van dat bedrijf. Bij e-mailbericht van 26 november 2019 heeft de verwerver de adviseur nog een tweetal voorstellen gedaan omtrent de taxatie, namelijk het voorstel om een second opinion te laten uitvoeren op de al uitgevoerde taxatie dan wel om een nieuwe taxatie te laten uitvoeren door drie deskundigen, waarvan er één door reclamant en één door verzoeker wordt benoemd en één door deze benoemde deskundigen wordt aangezocht. Contact en overleg tussen partijen hierover heeft evenmin tot overeenstemming geleid. In een overleg op 8 mei 2020 heeft de adviseur aangegeven dat reclamant alleen bereid is om verder te praten als de schadeloosstelling hoger wordt

Wij merken op dat het minnelijk overleg verder dient te worden voortgezet. Dit overleg dan wel het minnelijk overleg dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke procedure vooraf moet gaan, kan alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing leiden.

Wij kunnen reclamant niet volgen in zijn betoog dat het bod niet marktconform en actueel is. De stelling van reclamant dat het aanbod niet marktconform is, is financieel van aard en staat Ons in de administratieve onteigeningsprocedure niet ter beoordeling. Gewezen kan worden op hetgeen Wij hiervoor in het algemeen met betrekking tot de hoogte van de schadeloosstelling hebben opgemerkt bij reclamant 1 onder ad 1. 2.

Zoals hiervoor is opgemerkt, heeft verzoeker reclamant op 20 februari 2019 een aanbod gedaan, waarna op 2 april 2019 het verzoekbesluit is genomen. Tussen aanbod en verzoekbesluit zat derhalve een termijn van zes weken. Daarmee was het bod ten tijde van het verzoek voldoende actueel. Daarnaast heeft verzoeker de schadeloosstelling ook na het verzoekbesluit aan de orde gesteld.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamant 11 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Zienswijze reclamant 12

12.1

Reclamant beheert zijn gronden door middel van een schapenhouderij. Het huidig grondgebruik en beheer zijn al in overeenstemming met het bestemmingsplan en komen overeen met het algemeen belang dat het plan nastreeft. De gemeente heeft de gronden niet nodig voor de uitvoering van het plan. Reclamant voert verder aan dat de onteigening in dit licht niet urgent is en dat de gemeente zo nodig handhavend kan optreden indien gebruik van grond van het bestemmingsplan afwijkt.

Ad 12.1

Uit de overgelegde stukken en de door verzoeker verstrekte informatie is Ons gebleken dat het gebruik van de gronden nog niet in overeenstemming is met de beoogde natuurdoelstelling, zoals opgenomen in het Inrichtingsplan en het bestemmingsplan. Nodig is enerzijds het treffen van een aantal inrichtingsmaatregelen voor het creëren van de juiste omstandigheden voor het behalen van het beoogde natuurbeheertype ‘kruiden- en faunarijk grasland’. Anderzijds is een aangepast beheer nodig gericht op de ontwikkeling en het behoud van natuurwaarden behorende bij het natuurbeheertype.

Daarnaast is er in de huidige vorm van beheer onvoldoende borging van de ontwikkeling en duurzame instandhouding van de beoogde natuurdoelstelling. Particulier natuurbeheer vraagt dan ook om een overeenkomst (Uitvoeringsovereenkomst) waarin de wederzijdse afspraken worden vastgelegd en eventueel een kwalitatieve verplichting wordt afgesloten. Partijen hebben weliswaar overleg gevoerd over zelfrealisatie maar dit heeft niet geleid tot een door reclamant ondertekende uitvoeringsovereenkomst.

Voor de noodzaak en urgentie wijzen Wij voor het overige naar hetgeen Wij hierover hebben beschreven onder Noodzaak en Urgentie en naar de zakelijke beschrijving die samen met de onteigeningsstukken ter inzage heeft gelegen.

12.2

Reclamant voert aan dat hij de bestemmingen zelf gaat realiseren. Gelet op de voorwaarden is hij qua gebruik en beheer al zover. Er is immers sprake van een natuurbeheertype met lage natuurdoelen, mede door agrarisch medegebruik en het niet verhogen van de waterstand. Reclamant gebruikt de betreffende percelen extensief met een beperkte veebezetting die eventueel nog aangepast kan worden. Reclamant moet het beheer op papier zetten en naar de Stuurgroep sturen en hij wil dit zoveel mogelijk zelf doen. Verder doet reclamant zijn beklag over de werkwijze van de Stuurgroep. Deze is volgens reclamant in gebreke aangaande tijdpad, beoordeling en begeleiding, hetgeen nadelig is voor de zelfrealisator. Door de onteigeningsprocedure in dit stadium door te zetten wordt in de beleving van reclamant de (psychische) druk op zelfrealisatoren onnodig sterk verhoogd. Onteigening is onaanvaardbaar en niet in het algemeen belang. Reclamant verwijst daarbij in de hoorzitting naar artikel 1 van het Eerste protocol bij het Europese verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

Ad 12.2

Met betrekking tot het beroep op het zelfrealisatiebeginsel verwijzen Wij naar hetgeen Wij hierover voorafgaand aan de behandeling van de afzonderlijke zienswijzen hebben overwogen.

Over het minnelijk overleg, mede in relatie tot zelfrealisatie, merken Wij in het bijzonder op dat uit de stukken blijkt dat verzoeker enerzijds heeft getracht om de onroerende zaken die nodig zijn voor de uitvoering van het bestemmingsplan minnelijk te verwerven. Anderzijds heeft verzoeker zich ingespannen om samen met reclamant te bekijken of deze de beoogde bestemmingen zelf kan realiseren. Uit de stukken van het minnelijk overleg blijkt dat verzoeker gedurende een reeks van jaren met reclamant overleg heeft gevoerd over verwerving van de voor realisering van het bestemmingsplan benodigde percelen. De provincie is namens verzoeker vanaf juli 2017 in contact en overleg met de reclamant over de verwerving van de benodigde onroerende zaak dan wel over zelfrealisatie. Er vinden diverse overleggen plaats en er vindt een uitgebreide en veelvuldige correspondentie tussen partijen plaats over zelfrealisatie. Hoewel reclamant op een aantal momenten te kennen geeft niet te willen onderhandelen over de verkoop van de benodigde grond heeft verzoeker op 6 juli 2018 en 12 februari 2019 biedingen uitgebracht. In laatstgenoemde brief vermeldt verzoeker dat de gemeenteraad van Krimpenerwaard naar verwachting in april 2019 het besluit zal nemen om de administratieve onteigeningsprocedure te starten. Op 27 februari 2019 belt de verwerver met reclamant om te informeren naar de stand van zaken. Reclamant maakt in dit gesprek kenbaar dat hij nog niet aan verkopen toe is en nog over zelfrealisatie nadenkt. Uiteindelijk wordt het verzoekbesluit voor onder meer de percelen van reclamant op 2 april 2019 genomen.

Het bovenstaande in aanmerking nemend kan naar Ons oordeel worden gesteld dat voldoende pogingen zijn ondernomen om hetzij tot overeenstemming te komen over zelfrealisatie, hetzij de benodigde onroerende zaken minnelijk te verwerven. Ten tijde van het onteigeningsverzoek was het naar Ons oordeel aannemelijk dat het minnelijk overleg voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden. Evenmin stond op het moment van de start van de procedure voldoende vast dat met reclamant overeenstemming kon worden bereikt over zelfrealisatie. Hierbij nemen Wij in aanmerking dat reclamant ten tijde van het verzoekbesluit nog niet heeft aangegeven dat hij de bestemming op zijn grond zelf wil realiseren. Verzoeker mocht dan ook besluiten tot het indienen van het verzoek tot onteigening om de tijdige uitvoering van het bestemmingsplan zeker te stellen. In dit kader overwegen Wij verder dat hierbij in aanmerking moet worden genomen dat verzoeker gebonden is aan zijn eigen, op de urgentie van het werk toegespitste planning.

Het minnelijk overleg is na de start van de administratieve onteigeningsprocedure intensief voortgezet. Reclamant heeft echter nog niet met een basisnatuurplan en de ondertekening van een vaststellingsovereenkomst aangetoond, dat hij bereid en in staat is om tot zelfrealisering over te gaan. Gelet op bovenstaande heeft het voortgezette overleg nog niet tot een oplossing en tot overeenstemming met reclamant geleid. Dit overleg dan wel het minnelijk overleg dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke procedure vooraf moet gaan, kan alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing leiden.

Ten aanzien van het verwijt van reclamant dat er door de Stuurgroep dan wel het Programmabureau traag is gereageerd op hun zelfrealisatieplan overwegen Wij dat verzoeker heeft erkend dat in bepaalde periodes de beoordeling van plannen en vragen vertraging heeft opgelopen door capaciteitsproblemen. De Stuurgroep heeft hiervoor ook verontschuldigingen aangeboden aan reclamant. Niettemin is zijdens verzoeker in de periode voorafgaand aan het verzoekbesluit adequaat en tijdig gereageerd op vragen van reclamant gereageerd.

Daarnaast overwegen Wij dat het voor reclamant duidelijk had kunnen zijn dat op een bepaald moment de administratieve procedure gestart zou worden. Verzoeker heeft vanaf de start van de gesprekken zowel in correspondentie, informatiebrieven, op haar website als in de biedingen kenbaar gemaakt dat parallelle trajecten gevolgd worden. Verzoeker benadrukt telkenmale dat deze enerzijds het overleg met reclamant blijft voortzetten en ernaar blijft streven om met reclamant tot minnelijke overeenstemming in de door hem gewenste vorm te komen. Daarnaast meldt verzoeker dat deze parallel aan de lopende minnelijke onderhandelingen zekerheidshalve zal overgaan tot de start van de administratieve onteigeningsprocedure om de natuurontwikkeling na de vaststelling van het bestemmingsplan tijdig en volgens planning te kunnen realiseren, waarbij in de biedingen tevens een tijdpad is aangegeven.

Over het aspect van het algemeen belang van deze onteigening verwijzen Wij naar hetgeen Wij hierover hebben opgemerkt onder bij reclamanten 1 onder ad 1.3. Met betrekking tot de verwijzing van reclamant naar het EVRM, merken Wij op dat Artikel 1 van het Eerste Protocol van het EVRM onder meer bepaalt, dat iedere natuurlijke of rechtspersoon het recht heeft op het ongestoord genot van zijn eigendom. Dit artikel bepaalt verder dat niemand zijn eigendom zal worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht. Aangezien deze onteigening geschiedt in het algemeen belang en volgens de voorwaarden als voorzien de onteigeningswet, is daarmee naar ons Oordeel geen strijd met Artikel 1 van het Eerste Protocol van het EVRM.

12.3

Reclamant voert in zijn zienswijze aan dat een goed functionerend agrarisch collectief waarvan je als zelfrealisator lid moet zijn, ontbreekt. Hij licht op de hoorzitting toe dat als het beheercollectief op democratische wijze besluiten neemt, bijvoorbeeld over welke stukken land wel en niet gemaaid mogen worden, hij daaraan mee doet.

Ad 12.3

Zoals Wij hebben overwogen bij reclamanten 2 onder ad 2.1 achten Wij het redelijk dat verzoeker bij zelfrealisatie de eis stelt dat een zelfrealisator zich aansluit bij een beheercollectief om integraal beheer te bewerkstelligen. Hoewel er ten tijde van het verzoekbesluit nog geen sprake was van een functionerend beheercollectief was wel in grote lijnen kenbaar wat het doel en de taken van het beheercollectief zijn. Verzoeker heeft reclamant naar Ons oordeel voorafgaand aan het verzoekbesluit voldoende inzicht gegeven in de wijze waarop reclamant invulling kan geven aan zelfrealisatie.

12.4

Reclamant steunt het verzoek van DWLK (reclamante 21) om de inzagetermijn en de zienswijzetermijn te verlengen. Daarnaast gaf reclamant in de hoorzitting van 27 mei 2020 aan onder protest deel te nemen aan deze zitting. Door de wijziging in het voeren van de hoorprocedure vanwege COVID-19 worden zijn grondrechten geschaad.

Ad 12.4

Voor Onze reactie over de voortgang en het verloop van de onteigeningsprocedure verwijzen Wij naar hetgeen Wij hiervoor onder bij reclamanten 2 onder ad 2.4 hebben opgemerkt.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamant 12 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Zienswijze reclamanten 13

13.1

Reclamanten betogen dat de noodzaak tot onteigening ontbreekt. In de eerste plaats omdat verzoeker in februari 2019 ruilgrond heeft aangeboden. Eind maart is toegezegd dat een (financiële) aanbieding zou volgen. Dit aanbod is niet uitgebracht. Thans wil de provincie die ruilgrond niet meer aanbieden, omdat zij andere plannen heeft met dit kavel. Daarvan is geen enkel beleidsvoornemen bekend gemaakt. Het is ook vreemd te noemen dat een ‘nieuwe’ ondernemer voorrang zou krijgen boven een zittende ondernemer. In de tweede plaats omdat reclamanten zich bereid hebben verklaard om zelf invulling te geven aan de natuuropgave, waartoe de plannen bij de provincie bekend en goedgekeurd zijn. Dit plan is echter aangehouden in verband met (andere) ruilgrond. Vervolgens is er in 2019 van de zijde van de provincie geen terugkoppeling geweest anders dan excuses (wegens personeel en capaciteitstekort).

Ad 13.1

Met betrekking tot het beroep op het zelfrealisatiebeginsel verwijzen Wij naar hetgeen Wij hierover voorafgaand aan de behandeling van de afzonderlijke zienswijzen hebben overwogen. Over het aspect ruilgrond (compensatiegrond) verwijzen Wij naar hetgeen hiervoor in het algemeen is opgemerkt bij relamant 1 onder ad 1.2.

Wij merken in het bijzonder op dat uit de overgelegde stukken en de verstrekte informatie blijkt dat reclamanten een basisnatuurplan hebben ingediend. In een e-mail van 12 november 2018 aan reclamanten (die ook bij de zienswijze is gevoegd) wordt een terugkoppeling gegeven van een overleg tussen partijen over de zelfrealisatieplannen. Reclamanten maken kenbaar dat ze naast de gesprekken over zelfrealisatie ook de mogelijkheden willen openhouden om te kiezen voor aankoop al dan niet in combinatie met ruilgronden. Verzoeker merkt op dat hun plan weliswaar past binnen de voorwaarden van het Inrichtingsplan maar dat als reclamanten kiezen voor zelfrealisatie het plan nog aangevuld moet worden en reclamanten een uitvoeringsovereenkomst met de provincie moeten aangaan. Daarnaast moeten reclamanten afhankelijk van de keuze die zij maken over de wijze van inrichting en beheer mogelijk een kwalitatieve verplichting vestigen. Bij e-mail van 11 december 2018 laten reclamanten weten dat zij nog geen keuze hebben kunnen maken voor zelfrealisatie, omdat het verzoeker niet lukt om voor half december voldoende informatie beschikbaar te hebben. Bij e-mail van 12 december 2018 laat verzoeker weten dat deze de keuze van reclamanten afwacht. Verzoeker wijst reclamanten in deze e-mail erop dat zolang reclamanten geen keuze hebben gemaakt en het gekozen traject nog niet is afgerond, de percelen ook opgenomen blijven in de lijst van te onteigenen gronden en deelt mee dat reclamanten in dat kader binnenkort een brief zullen ontvangen. Een nader zelfrealisatieplan in de zin van een aangepast basisnatuurplan wordt door reclamanten niet ingediend. Vervolgens wordt in het minnelijk overleg vooral gesproken over de mogelijkheden van compensatiegrond. Op 4 februari 2019 laat de verwerver de adviseur weten dat ruiling mogelijk is en dat hij binnenkort met een aanbieding komt om de grond te ruilen. Op 21 februari 2019 worden de compensatiegronden getaxeerd. In een overleg 25 februari 2019 laat de verwerver de adviseur weten dat deze binnenkort met een aanbieding komt om gronden te ruilen en kondigt aan dat er ook een aanbiedingsbrief komt in het kader van de onteigeningsprocedure. Op 28 maart 2019 hebben de adviseur en de verwerver een gesprek over vervangende grond en dat die is gewaardeerd, maar dat de situatie ter plaatse is veranderd omdat een bosachtig gebied is gekapt. Het is onduidelijk wat nu de bedoeling is. De verwerver zal nadat duidelijkheid is verkregen over de situatie ter plekke een aanbieding tot ruil doen.

Daarnaast heeft verzoeker biedingen gericht op aankoop van de gronden uitgebracht aan reclamanten in zijn brieven van 6 juli 2018 en 25 februari 2019.

In laatstgenoemde brief maakt verzoeker kenbaar dat reclamanten in het minnelijk overleg hebben aangegeven te overwegen om grond te ruilen en/of over te gaan tot zelfrealisatie (of een combinatie hiervan). De opties die reclamanten overwegen zullen de komende tijd met hen besproken worden. Vooralsnog doet verzoeker een aanbieding op basis van aankoop van de benodigde grond. Verzoeker merkt op dat het wellicht mogelijk is om de benodigde grond te ruilen voor de naastgelegen grond (of een gedeelte daarvan). Verzoeker merkt verder op dat het gevoerde overleg nog niet geleid heeft tot een getekende overeenkomst gericht op zelfrealisatie en dat evenmin overeenstemming is bereikt over de verwerving van de gronden. Hij wijst reclamanten er tevens op dat parallelle trajecten gevolgd worden. Verzoeker benadrukt dat hij het overleg met reclamanten blijft voortzetten en ernaar blijft streven om met reclamanten tot minnelijke overeenstemming te komen. Daarnaast meldt verzoeker dat hij parallel aan de lopende minnelijke onderhandelingen zekerheidshalve zal overgaan tot de start van de administratieve onteigeningsprocedure om de natuurontwikkeling na de vaststelling van het bestemmingsplan tijdig en volgens planning te kunnen realiseren. Hiertoe zal naar verwachting de gemeenteraad op 2 april 2019 het besluit nemen om de administratieve onteigeningsprocedure te starten. Op 2 april 2019 wordt overeenkomstig de aankondiging in de brief van 25 februari 2019 het verzoekbesluit voor onder meer de percelen van reclamant genomen.

Het bovenstaande in aanmerking nemend kan naar Ons oordeel worden gesteld dat op het moment van de start van de procedure voldoende vaststond dat nog niet met reclamanten, al dan niet in de door hen gewenste vorm, minnelijke overeenstemming kon worden bereikt. Evenmin stond op het moment van de start van de procedure voldoende vast dat met reclamanten overeenstemming kon worden bereikt over zelfrealisatie. Het bovenstaande in aanmerking nemend kan naar Ons oordeel worden gesteld dat voldoende pogingen zijn ondernomen om hetzij tot overeenstemming te komen over zelfrealisatie, hetzij de benodigde onroerende zaken minnelijk te verwerven al dan niet in combinatie met ruilgrond. Verzoeker mocht dan ook besluiten tot het indienen van het verzoek tot onteigening om de tijdige uitvoering van het bestemmingsplan zeker te stellen. In dit kader overwegen Wij verder dat hierbij in aanmerking moet worden genomen dat verzoeker gebonden is aan zijn eigen, op de urgentie van het werk toegespitste planning.

Het minnelijk overleg is na de start van de administratieve onteigeningsprocedure met name over de beschikbaarheid van compensatiegrond voortgezet. Partijen hebben echter nog geen overeenstemming kunnen bereiken. In augustus 2019 laat de verwerver de adviseur weten dat er in verband met ontwikkelingen op een ontwikkellocatie grenzend aan de grond van reclamanten onduidelijkheid bestaat over wat er wel en niet kan. De verwerver zegt toe dat hij weer contact opneemt zodra er meer duidelijkheid is. Bij e-mail van 22 oktober 2019 informeert de verwerver de adviseur onder toezending van een kaart nader over de mogelijkheid tot ruiling. Op 12 december 2019 is er overleg waarin de verwerver de adviseur met excuses laat weten dat de situatie rond de ruiling van grond opnieuw is gewijzigd. De adviseur wijst de verwerver bij e-mail van 24 december 2019 op de afspraak dat nog zal worden nagegaan of de provincie Zuid-Holland haar toezegging voor compensatiegrond gestand wil doen. Hierna vindt op 23 januari 2020 overleg plaats tussen de verwerver, reclamanten en hun adviseur. Hierin geeft de verwerver aan dat er om nader geduide redenen geen mogelijkheid is om tot ruiling van gronden te komen. Bij e-mail van 30 januari 2020 verzoekt de adviseur de verwerver dringend ervoor te zorgen dat de provincie Zuid-Holland de toezeggingen omtrent de ruilgrond nakomt, dus de desbetreffende gronden beschikbaar stelt aan reclamanten. De verwerver deelt de adviseur bij e-mail van 16 april 2020 mee dat hij in het overleg van 23 januari 2020 de stand van zaken ten aanzien van de mogelijkheden van de in te zetten ruilgrond van de provincie heeft aangegeven. Hij bevestigt dat er inderdaad contact is geweest over de mogelijkheden van de ruiling tussen reclamanten en de provincie en dat er verschillende mogelijkheden zijn verkend, maar dat concrete ruilaanbiedingen niet zijn gedaan. De verwerver deelt verder mee dat de provincie de mogelijkheden onderzoekt van het in stand houden van een Rijksmonument dat naast de gronden van reclamanten aanwezig is. De komst van een ondernemer op de locatie van het monument wordt serieus onderzocht, in verband waarmee de grond niet als ruilgrond beschikbaar is. Het onderzoek naar de ruilmogelijkheden is echter nog niet afgerond, de verwerver zegt toe dat hij direct contact zal opnemen indien er meer duidelijkheid is.

Wij zijn van oordeel dat verzoeker voldoende heeft onderzocht of aan de wens reclamanten tegemoet kon worden gekomen. Dat in dit proces de mogelijkheid tot compensatie in de vorm van ruilgrond in de door reclamanten gewenste vorm door ontwikkelingen niet mogelijk is gebleken doet hier niet aan af. Wij overwegen hierbij dat de onteigeningswet niet tot een compensatie in die vorm verplicht. Uitgangspunt is dat de onteigeningswet de belanghebbenden een volledige schadeloosstelling in geld waarborgt.

Wij merken op dat het minnelijk overleg verder zal worden voortgezet. Dit overleg dan wel het minnelijk overleg dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke procedure vooraf moet gaan, kan alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing leiden.

13.2

Reclamanten zijn van mening dat er geen sprake is van urgentie, omdat de plannen al decennia oud zijn en het overgrote deel van de benodigde gronden al met succes is verworven. Bovendien dienen de plannen pas in 2027 gerealiseerd te zijn.

Ad 13.3

Het betoog van reclamanten ziet op de urgentie en het publiek belang van het bestemmingsplan en daarmee van het onteigeningsverzoek. Wij wijzen op hetgeen Wij hierover hebben opgemerkt in reactie op de zienswijze van reclamant 1 onder ad 1.3.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamanten 13 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Reclamanten 14

14.1

In het voorjaar van 2019 hebben reclamanten als alternatief stappen gezet om tot zelfrealisatie over te gaan. Zij hebben een plan particulier natuurbeheer opgesteld waarover op 1 maart 2019 en 4 maart 2019 nog overleg gevoerd wordt met verzoeker. Reactie op dat plan heeft vervolgens vertraagd plaatsgevonden. Reclamanten zijn van mening dat verzoeker de patstelling laat voortduren, redelijke termijnen overschrijdt en ondanks dat hij het plan voor zelfrealisatie nog niet beoordeeld heeft, gewoon doorgaat met de voorbereidingen voor de onteigening.

14.2

Reclamanten voeren aan dat zij reeds sinds 2016 met verzoeker in gesprek zijn over verwerving van hun percelen in verband met de realisatie van natuur. Daarbij is ook gekeken naar de mogelijkheid van een alternatief perceel, gelijkwaardig en met een goede bereikbaarheid. Partijen zijn het nog niet eens, maar de minnelijke gesprekken over een geschikte, vervangende locatie lopen nog.

Ad 14.1 en 14.2

Deze zienswijze heeft betrekking op zelfrealisatie en de wens van reclamanten voor compensatie in de vorm van een vervangend perceel. Met betrekking tot het beroep op het zelfrealisatiebeginsel verwijzen Wij naar hetgeen Wij hierover voorafgaand aan de behandeling van de afzonderlijke zienswijzen hebben overwogen. Wat betreft de wens om een vervangend perceel verwijzen Wij naar wat hierover naar aanleiding van de zienswijze van reclamant 1 onder ad 1.2 in het algemeen is opgemerkt.

Wij merken in het bijzonder op dat uit de overgelegde stukken en de verstrekte informatie blijkt dat met reclamanten op verschillende momenten gesproken wordt over zelfrealisatie, onder andere in gesprekken op 16 april 2018 en 16 juli 2018. Tegelijkertijd wordt overleg gevoerd over de mogelijkheden van een grondruil, onder andere in e-mailberichten van 22 mei 2018 en 28 augustus 2018, 10 oktober 2018 en 19 januari 2019. In een e-mailbericht van 8 februari 2019 geeft verzoeker aan dat de door reclamanten voorgestelde ruiling maar voor een deel kan worden ingevuld.

Tevens doet verzoeker biedingen aan reclamanten in haar brieven van 1 augustus 2018 en 12 februari 2019, waarbij vermeld wordt dat naar verwachting het verzoekbesluit op 2 april 2019 genomen zal worden.

Reclamanten pakken de draad van zelfrealisatie weer op door in een gesprek op 1 maart 2019 met de wethouder van verzoeker aan te geven dat zij een basisnatuurplan op gaan stellen. Tussen reclamanten en verzoeker wordt ten tijde van het verzoekbesluit nog overlegd over de inhoud van het basisnatuurplan.

Het bovenstaande in aanmerking nemend kan naar Ons oordeel worden gesteld dat voldoende pogingen zijn ondernomen om de benodigde onroerende zaken minnelijk te verwerven. In ieder geval stond op het moment van de start van de procedure voldoende vast dat nog niet met reclamanten, al dan niet in de door hen gewenste vorm, overeenstemming kon worden bereikt. Verzoeker heeft hierbij naast concrete biedingen, de meest recente op 12 februari 2019, de mogelijkheid van ruilgrond of een kavelruil onderkend, de door reclamanten aangedragen alternatieven onderzocht en zich ingespannen om te komen tot een voorstel. Dit heeft geleid tot concrete voorstellen waarbij ruilgrond is aangeboden. Partijen hebben hierover geen overeenstemming kunnen bereiken. Verzoeker mocht dan ook besluiten tot het indienen van het verzoek tot onteigening om de tijdige uitvoering van het bestemmingsplan zeker te stellen. Ten tijde van het onteigeningsverzoek was het naar Ons oordeel aannemelijk dat het minnelijk overleg voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden. In dit kader overwegen Wij verder dat hierbij in aanmerking moet worden genomen dat verzoeker gebonden is aan zijn eigen, op de urgentie van het werk toegespitste planning.

Het minnelijk overleg is na de start van de administratieve onteigeningsprocedure voortgezet, maar partijen hebben nog geen overeenstemming kunnen bereiken. Verzoeker heeft kenbaar gemaakt dat er nog altijd een mogelijkheid is om gronden die gelegen zijn in Achterbroek te betrekken in een ruil. Die locatie is qua gemeten maat iets kleiner, maar wel op korte afstand van de huislocatie van reclamant. In de verschillende correspondentie is daar ook over gesproken. Wij merken op dat het minnelijk overleg verder dient te worden voortgezet. Dit overleg dan wel het minnelijk overleg dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke procedure vooraf moet gaan, kan alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing leiden.

14.3

In de hoorzitting van 27 mei 2020 gaf reclamant aan onder protest deel te nemen aan deze zitting. Door de wijziging in het voeren van de hoorprocedure vanwege COVID-19, worden zijn grondrechten geschaad.

Ad 14.3

Voor Onze reactie over de voortgang en het verloop van de onteigeningsprocedure verwijzen Wij naar hetgeen Wij hierover in onze reactie op de zienswijze van reclamanten 2 onder ad 2.4 hebben opgemerkt.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamanten 14 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Zienswijze reclamanten 15

De verzoeker heeft Ons in zijn brief van 25 juni 2020 meegedeeld geen prijs meer te stellen op de aanwijzing van de onroerende zaken van reclamanten 15. Omdat hiermee de noodzaak van onteigening van de onroerende zaken van reclamanten is komen te vervallen, zullen Wij deze niet ter onteigening aanwijzen. Om die reden overwegen Wij dat de zienswijze van reclamanten thans geen verdere bespreking behoeft.

Zienswijze reclamant 16

De verzoeker heeft Ons in zijn brief van 25 juni 2020 meegedeeld geen prijs meer te stellen op de aanwijzing van de onroerende zaken van reclamant 16. Omdat hiermee de noodzaak van onteigening van de onroerende zaken van reclamant is komen te vervallen, zullen Wij deze niet ter onteigening aanwijzen. Om die reden overwegen Wij dat de zienswijze van reclamant thans geen verdere bespreking behoeft.

Zienswijze reclamant 17

De verzoeker heeft Ons in zijn brief van 25 juni 2020 meegedeeld geen prijs meer te stellen op de aanwijzing van de onroerende zaken van reclamant 17. Omdat hiermee de noodzaak van onteigening van de onroerende zaken van reclamant is komen te vervallen, zullen Wij deze niet ter onteigening aanwijzen. Om die reden overwegen Wij dat de zienswijze van reclamant thans geen verdere bespreking behoeft.

Zienswijze reclamanten 18

18.1

Bij zelfrealisatie dient men lid te worden van een beheercollectief. Tot op heden is dit collectief nog niet van de grond gekomen. Dit collectief gaat een belangrijke rol spelen in de afstemming van het beheer van agrariërs en dat van particulieren bij het beheer van de natuur op hun gronden. Reclamanten willen eerst weten wat de inbreng van het Zuid-Hollands Landschap in dit collectief zal zijn alvorens zij daar lid van worden.

Ad 18.1

Wij achten het redelijk dat verzoeker bij zelfrealisatie de eis stelt dat een zelfrealisator zich aansluit bij een beheercollectief om integraal beheer te bewerkstelligen. Hoewel er ten tijde van het verzoekbesluit nog geen sprake was van een functionerend beheercollectief was wel in grote lijnen kenbaar wat het doel en de taken van het collectief zijn. Verzoeker heeft reclamanten naar Ons oordeel voorafgaand aan het verzoekbesluit voldoende inzicht gegeven in de wijze waarop reclamanten invulling kunnen geven aan zelfrealisatie.

18.2

In de hoorzitting van 27 mei 2020 gaven reclamant aan onder protest deel te nemen aan deze zitting. Door de wijziging in het voeren van de hoorprocedure vanwege COVID-19 worden zijn grondrechten geschaad.

Ad 18.2

Voor Onze reactie over de voortgang en het verloop van de onteigeningsprocedure verwijzen Wij naar hetgeen Wij hierover in onze reactie op de zienswijze van reclamanten 2 onder ad 2.4 hebben opgemerkt.

18.3

Reclamanten stellen dat zij met een zodanig lage veebezetting werken, die zodanig extensief te noemen is dat sprake is van een lagere veebezetting dan waarvan de provincie uit gaat in haar plannen. Reclamanten opteren dan ook voor zelfrealisatie, maar zijn van mening dat de regels daarvoor te vaag zijn, althans, dat niet duidelijk is waarom het door reclamanten gehanteerde systeem van standweiden niet mogelijk is.

Ad 18.3

Met betrekking tot het beroep op het zelfrealisatiebeginsel verwijzen Wij naar hetgeen Wij hierover voorafgaand aan de behandeling van de afzonderlijke zienswijzen hebben overwogen.

Wij merken in het bijzonder op dat uit de overgelegde stukken en de verstrekte informatie blijkt dat de provincie namens verzoeker al vanaf augustus 2017 in overleg met reclamanten is over de verwerving van de voor de realisatie van het bestemmingsplan benodigde onroerende zaak dan wel over zelfrealisatie. In een e-mailbericht van 3 februari 2019 geven reclamanten aan het niet eens te zijn met het aanbod en meer duidelijkheid te willen over zelfrealisatie. Er vindt nog vervolgoverleg plaats, maar reclamanten dienen geen zelfrealisatieplan in.

Namens verzoeker zijn reclamanten bij brieven van 6 juli 2018, 18 december 2018 en 28 februari 2019 biedingen gedaan.

Het bovenstaande in aanmerking nemend kan naar Ons oordeel worden gesteld dat voldoende pogingen zijn ondernomen om de benodigde onroerende zaken minnelijk te verwerven. In ieder geval stond op het moment van de start van de procedure voldoende vast dat met reclamant nog geen overeenstemming kon worden bereikt over zelfrealisatie. Ten tijde van het onteigeningsverzoek was het naar Ons oordeel ook aannemelijk dat het minnelijk overleg voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden. Verzoeker mocht dan ook besluiten tot het indienen van het verzoek tot onteigening om de tijdige uitvoering van het bestemmingsplan zeker te stellen. In dit kader overwegen Wij verder dat hierbij in aanmerking moet worden genomen dat verzoeker gebonden is aan zijn eigen, op de urgentie van het werk toegespitste planning.

Het minnelijk overleg is na de start van de administratieve onteigeningsprocedure voortgezet, waarbij zowel over zelfrealisatie als aankoop gesproken is. Partijen hebben echter nog geen overeenstemming kunnen bereiken. Wij merken op dat het minnelijk overleg verder dient te worden voortgezet. Dit overleg dan wel het minnelijk overleg dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke procedure vooraf moet gaan, kan alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing leiden.

18.4

Het beheer van het Zuid-Hollands Landschap, waaraan de eigendommen van reclamanten grenzen, leidt bij reclamanten op het gebied van storingssoorten tot ongenoegen dat zij ook aan de provincie kenbaar gemaakt hebben. Er zijn afspraken gemaakt ter verbetering, maar of deze nagekomen worden moet de komende periode ervaren worden.

Ad 18.4

Dit onderdeel van de zienswijze valt buiten het bereik van deze onteigeningsprocedure.

18.5

Er is naar de mening van reclamanten tot driemaal toe een onrealistisch bod op hun gronden uitgebracht.

Ad 18.5

Voor Onze reactie op het minnelijk overleg wijzen Wij vooreerst op hetgeen Wij hierover in het algemeen hebben opgemerkt bij reclamant 1 onder ad 1.2.

Voor zover reclamanten menen dat zij met de geboden bedragen onvoldoende schadeloos worden gesteld, is dit onderdeel van de zienswijze financieel van aard. Zoals Wij hiervoor in Onze reactie op de zienswijze van reclamant 1 onder ad 1.2 hebben opgemerkt vindt de onteigening plaats op basis van een volledige schadeloosstelling, maar staat de samenstelling en de hoogte daarvan Ons in de administratieve onteigeningsprocedure niet ter beoordeling.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamanten 18 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Zienswijze reclamante 19

19.1

Reclamante betoogt dat de onteigening onnodig is. Reclamante laat uit eigener beweging tot ongeveer 1 juni het gras op het land staan voor hooi en daarna voor de beweiding van drie paarden.

Ad 19.1

Uit de overgelegde stukken en de door verzoeker verstrekte informatie is Ons gebleken dat betrokken onroerende zaak in extensief agrarisch gebruik is en bij het gebruik rekening wordt gehouden met bestaande natuurwaarden. Dit is echter nog niet in overeenstemming met de beoogde natuurdoelstelling zoals opgenomen in het Inrichtingsplan en het bestemmingsplan. Enerzijds is hiertoe het treffen van een aantal inrichtingsmaatregelen voor het creëren van de juiste omstandigheden voor het behalen van het beoogde natuurbeheertype ‘kruiden- en faunarijk grasland’ nodig. Anderzijds is een aangepast beheer nodig gericht op de ontwikkeling en het behoud van natuurwaarden behorende bij het natuurbeheertype.

Daarnaast is er in de huidige vorm van beheer onvoldoende borging wat betreft de ontwikkeling en duurzame instandhouding van de beoogde natuurdoelstelling. Particulier natuurbeheer vraagt dan ook om een overeenkomst (Uitvoeringsovereenkomst) waarin de wederzijdse afspraken worden vastgelegd en eventueel een kwalitatieve verplichting wordt afgesloten. Partijen hebben weliswaar overleg gevoerd over zelfrealisatie en er is in 2018 een concept-natuurplan opgesteld, maar dit heeft niet geleid tot een door reclamante ondertekende uitvoeringsovereenkomst.

19.2

Op het te onteigenen perceel staan twee boerderijen. De waardevermindering van de twee boerderijen wordt door de taxateur genegeerd en is niet meegenomen in de aangeboden schadeloosstelling.

Ad 19.2

Dit zienswijzeonderdeel heeft betrekking op de hoogte en samenstelling van de schadeloosstelling. Voor zover reclamanten menen dat zij met de geboden bedragen onvoldoende schadeloos worden gesteld is dit financieel van aard. Wij verwijzen naar hetgeen hierover in Onze reactie op de zienswijze van reclamant 1 onder ad 1.2. in het algemeen is opgemerkt. Zoals opgemerkt vindt de onteigening plaats op basis van een volledige schadeloosstelling. De hoogte en de samenstelling daarvan staan in de onderhavige procedure niet ter beoordeling, maar komen aan de orde in de gerechtelijke onteigeningsprocedure.

Verzoeker heeft reclamante verschillende aanbiedingen gedaan. In de besprekingen van 11 juni 2018, 22 augustus 2018 en 30 januari 2020 is het aanbod toegelicht en op 2 maart 2020 heeft de taxateur nogmaals het aanbod uitgebreid aan reclamante toegelicht.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamant 19 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Zienswijze reclamante 20

20.1

Reclamante betoogt dat de noodzaak tot onteigening ontbreekt omdat reclamante zich bereid heeft verklaard om zelf invulling te geven aan de natuuropgave. Reclamante exploiteert op haar percelen een zeer extensief veehouderijbedrijf. Zij heeft reeds vanaf 2018 geopteerd voor zelfrealisatie en heeft daartoe plannen opgesteld, waarvan de derde versie in januari 2019 is ingediend. Vanwege personele problemen wordt daar te traag op gereageerd, aldus reclamante.

Ad 20.1

Met betrekking tot het beroep op het zelfrealisatiebeginsel verwijzen Wij naar hetgeen Wij hierover voorafgaand aan de behandeling van de afzonderlijke zienswijzen hebben overwogen.

Over het minnelijk overleg, mede in relatie tot zelfrealisatie, merken Wij in het bijzonder op dat uit de stukken blijkt, dat verzoeker enerzijds heeft getracht om de onroerende zaken die nodig zijn voor de uitvoering van het bestemmingsplan minnelijk te verwerven. Anderzijds heeft verzoeker zich ingespannen om tegemoet te komen aan de wens van reclamante om de beoogde bestemmingen zelf te realiseren. De provincie is namens verzoeker vanaf maart 2016 in contact en overleg met de reclamanten over de verwerving van de benodigde onroerende zaak dan wel over zelfrealisatie, hoewel reclamante aangeeft dat verkoop van de grond niet aan de orde is, omdat zij opteert voor zelfrealisatie.

Op 19 februari 2018 dient reclamante een basisnatuurplan in. Bij brief van 23 mei 2018 wordt daarop gemotiveerd kenbaar gemaakt dat het Programmabureau het basisnatuurplan niet toereikend acht voor zelfrealisatie. Naar aanleiding van deze brief vindt op 15 augustus 2018 een gesprek met reclamante plaats waaraan ook de ecologisch adviseur die het basisnatuurplan heeft opgesteld deelneemt. Hierin worden de bevindingen van het Programmabureau over het plan besproken. Op 30 november 2018 laat reclamante aan het Programmabureau weten dat zij verder wil met zelfrealisatie. Op 30 januari 2019 stuurt reclamante een nieuwe versie van het basisnatuurplan naar het Programmabureau. Op 4 maart 2019 vindt telefonisch overleg plaats tussen de verwerver en de adviseur van reclamante waarin wordt gesproken over de concept-uitvoeringsovereenkomst. De verwerver zal deze voorbereiden in afwachting van het laten opstellen van een natuurinrichtingsplan door reclamante. Dat laatste is niet gebeurd, omdat reclamante daartoe geen opdracht heeft gegeven.

Verzoeker heeft tevens getracht om de benodigde onroerende zaken die nodig zijn voor de uitvoering van het bestemmingsplan minnelijk te verwerven en heeft hiertoe een aantal biedingen gedaan, op 6 juli 2018, 18 december 2018 en 28 februari 2019. In laatstgenoemde brief vermeldt verzoeker dat de gemeenteraad van Krimpenerwaard naar verwachting in april 2019 het besluit zal nemen om de administratieve onteigeningsprocedure te starten. Op 29 maart 2019 deelt de adviseur mee dat reclamante niet op het bod van 18 december 2018 in wil gaan, omdat zelfrealisatie uitgevoerd zal worden. Uiteindelijk wordt het verzoekbesluit voor onder meer de percelen van reclamanten op 2 april 2019 genomen.

Het bovenstaande in aanmerking nemend kan naar Ons oordeel worden gesteld dat voldoende pogingen zijn ondernomen om hetzij tot overeenstemming te komen over zelfrealisatie, hetzij de benodigde onroerende zaken minnelijk te verwerven. Ten tijde van het onteigeningsverzoek was het naar Ons oordeel aannemelijk dat het minnelijk overleg voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden. Evenmin stond op het moment van de start van de procedure voldoende vast dat met reclamante overeenstemming kon worden bereikt over zelfrealisatie. Dit blijkt ook uit het feit dat er na het verzoekbesluit nog overleg wordt gevoerd tussen reclamante en het Programmabureau over verbeteringen en aanvullingen op het basisnatuurplan en het natuurinrichtingsplan. Verzoeker mocht dan ook besluiten tot het indienen van het verzoek tot onteigening om de tijdige uitvoering van het bestemmingsplan zeker te stellen. In dit kader overwegen Wij verder dat hierbij in aanmerking moet worden genomen dat verzoeker gebonden is aan zijn eigen, op de urgentie van het werk toegespitste planning.

Het minnelijk overleg is na de start van de administratieve onteigeningsprocedure voortgezet. In afwachting van de totstandkoming van het natuurinrichtingsplan, en om voortgang te behouden, stelt het Programmabureau alvast in april 2019 een concept-uitvoeringsovereenkomst op, die in mei 2019 wordt besproken met de adviseur van reclamante. Kritische opmerkingen van de adviseur worden verwerkt in een aangepast concept. Op 27 juni 2019 laat de adviseur aan het programmabureau weten dat reclamante geen uitvoeringsovereenkomst (horende bij een natuurinrichtingsplan) meer wenst, maar een vaststellingsovereenkomst (horende bij een basisnatuurplan). Omdat er nog steeds geen natuurinrichtingsplan ligt, stemt het Programmabureau erin toe een concept-vaststellingsovereenkomst voor te bereiden. Om dezelfde reden beslist het Programmabureau versie 3 van het basisnatuurplan te beoordelen. Onder meer door personele onderbezetting treedt daarin helaas vertraging op. De Stuurgroep stuurt hierover op 18 december 2019 aan reclamante een excuusbrief waarin zij aankondigt dat uiterlijk eind januari 2020 met reclamante contact wordt opgenomen. Het Programmabureau stuurt op 31 januari 2020 aan de adviseur een e-mail met het verzoek om een gesprek over het vervolg van de zelfrealisatie. Op 19 maart 2020 vindt een telefonisch overleg plaats tussen het Programmabureau en de adviseur. Hierin geeft het Programmabureau aan versie 3 van het basisnatuurplan niet toereikend te vinden en dat het daarom weinig zin heeft om een concept-vaststellingsovereenkomst op te stellen als het onderliggende plan nog niet goed is. De overeenkomst moet het sluitstuk zijn. De adviseur is het hiermee eens. Afgesproken wordt dat het Programmabureau zijn opmerkingen naar reclamante en haar adviseur stuurt.

Het Programmabureau stuurt vervolgens op 26 maart 2020 per e-mail zijn opmerkingen over versie 3 van het basisnatuurplan naar reclamante en haar adviseur. In dit bericht verzoekt het Programmabureau tevens aan reclamante om toezending van een nieuw, aangepast basisnatuurplan (versie 4). Op verzoek van reclamante stuurt de ecologisch adviseur op 1 april 2020 per e-mail een reactie op de opmerkingen van het Programmabureau. Op dezelfde datum gaat het Programmabureau per e-mail in op de opmerkingen van de ecologisch adviseur. Op 6 april 2020 stuurt de ecologisch adviseur per e-mail aan het Programmabureau nog een opmerking over zelfrealisatie. Eveneens op 6 april gaat het Programmabureau per e-mail in op deze opmerking.

Op 8 april 2020 verzoekt het Programmabureau per e-mail aan reclamante nogmaals om toezending van een nieuw, aangepast basisnatuurplan. Op 9 april 2020 verneemt het Programmabureau van de adviseur telefonisch dat reclamante een nieuw, aangepast plan zal laten maken. Op 10 april 2020 vraagt het Programmabureau per e-mail aan reclamante wanneer het programmabureau het nieuwe plan zal ontvangen. Op dezelfde datum vraagt het Programmabureau per e-mail aan de ecologisch adviseur van reclamante om een prijsopgave voor het opstellen van het nieuwe plan. Tot op heden heeft het Programmabureau geen reacties mogen ontvangen op zijn beide verzoeken van 10 april 2020. Verzoeker heeft kenbaar gemaakt dat er bij het Programmabureau gerede twijfel is ontstaan of reclamante daadwerkelijk in staat is tot zelfrealisatie.

Gelet op bovenstaande heeft het voortgezette overleg nog niet tot een oplossing en tot overeenstemming met reclamante geleid. Dit overleg dan wel het minnelijk overleg dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke procedure vooraf moet gaan, kan alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing leiden.

Ten aanzien van het verwijt van reclamante dat er door het Programmabureau traag is gereageerd op haar zelfrealisatieplan overwegen Wij dat verzoeker heeft erkend dat in bepaalde periodes de beoordeling van plannen en vragen vertraging heeft opgelopen door capaciteitsproblemen. De Stuurgroep heeft hiervoor ook verontschuldigingen aangeboden aan reclamante. Niettemin is zijdens verzoeker in de periode voorafgaand aan het verzoekbesluit adequaat en tijdig gereageerd op vragen van reclamante gereageerd.

20.2

Volgens reclamant is er geen sprake van urgentie, omdat voor de reeds decennialang bestaande plannen al voldoende grond is verworven. Realisatie van natuur is geen urgente activiteit. Het kabinet Rutte II heeft besloten dat het Natuur Netwerk Nederland in 2027 afgerond dient te zijn. De gestelde datum van 2021 is derhalve niet van toepassing.

Ad 20.2

Het betoog van reclamanten ziet op de urgentie en het publiek belang van het bestemmingsplan en daarmee van het onteigeningsverzoek. Wij wijzen op hetgeen Wij hierover hebben opgemerkt in reactie op de zienswijze van reclamant 1 onder ad 1.3.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamant 20 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Zienswijze reclamante 21

21.1

Reclamante verzoekt haar brief van 8 april 2020 te beschouwen als een door haar ingebrachte zienswijze. In die brief verzoekt reclamante Ons om de periode van ter inzagelegging te verruimen tot eind juli 2020 en de datum van de hoorzitting te verschuiven. Zij is van mening dat zij als vereniging in deze procedure als belanghebbende kan worden aangemerkt. Zij geeft daarbij aan dat haar handelwijze niet alleen in overeenstemming is met hetgeen in de statuten wordt bepaald, maar dat deze ook aansluit op de regionale rol die zij als vereniging al jaren speelt als het gaat om ideeën en opvattingen omtrent het zo harmonieus mogelijk samengaan van agrarische, landschappelijke en cultuurhistorische belangen.

Ruim 130 grondeigenaren zijn lid van reclamante. De nu voorliggende plannen hebben ook aanzienlijke financiële consequenties.

Ad 21.1

Wij zijn van oordeel dat reclamante, op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 3 van de onteigeningswet niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in deze administratieve onteigeningsprocedure. Als uitgangspunt voor de beoordeling van de ontvankelijkheid geldt dat als belanghebbende in de administratieve onteigeningsprocedure kan worden aangemerkt, degene die zakelijke of persoonlijke rechten kan doen gelden op de in een onteigeningsbesluit begrepen gronden, dan wel degene, wiens belang uit andere hoofde rechtstreeks bij een onteigeningsbesluit is betrokken. Dat reclamante stelt dat 130 grondeigenaren lid zijn van haar vereniging en in haar statuten onder meer heeft vastgelegd dat zij zich ten doel stelt de duurzame waterbeheersing en duurzame landbouw in de Krimpenerwaard te bevorderen, maakt niet dat zij als belangenvereniging een grondgebonden belang heeft bij deze onteigening. Tijdens de hoorzitting heeft reclamante erkend dat zij zelf geen grond bezit, noch een pachtovereenkomst heeft. Zij heeft niet kunnen aantonen anderszins een grondgebonden belang te hebben.

Gelet op het vorenstaande kunnen Wij reclamante niet in haar zienswijze ontvangen, zodat deze hier buiten beschouwing dient te worden gelaten.

Overige overwegingen

Uit de bij de verzoeken overgelegde stukken blijkt, dat de in de onteigeningsplannen begrepen onroerende zaken bij de uitvoering van het bestemmingsplan niet kunnen worden gemist.

Ons is niet gebleken van feiten en omstandigheden die overigens de toewijzing van de verzoeken in de weg staan. Het moet in het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling worden geacht dat de gemeente Krimpenerwaard de vrije eigendom van de door Ons ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken verkrijgt.

Wij zullen, gelet op het hierboven gestelde, de verzoeken van de gemeente Krimpenerwaard tot het nemen van een besluit krachtens artikel 78, eerste lid, van de onteigeningswet gedeeltelijk toewijzen.

BESLISSING

Gelet op de onteigeningswet,

op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 19 augustus 2020, nr. RWS-2020/41135, Rijkswaterstaat Corporate Dienst;

gelezen de besluiten van de gemeenteraad van Krimpenerwaard van 2 april 2019, kenmerk ZK15005186 / 18-0033835, 11 juni 2019, kenmerk ZK15005186 / 19-0010654 en 5 november 2019, kenmerk ZK15005186 / 19-0027602;

gelezen de voordracht van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard van 6 juni 2019, kenmerk ZK15005186 / 19-0014942 en 31 juli 2019, kenmerk ZK15005186 / 19-0020094;

gelezen de brieven van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard van 30 september 2019, kenmerk ZK18002824, 8 november 2019, kenmerk ZK15005186 / 19-0030089, 11 februari 2020, kenmerk ZK15005186 / 20-0003109 en 25 juni 2020, kenmerk ZK15005186 / 20-0017215;

de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, advies van 7 oktober 2020, no.W04.20.0289/I;

gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 26 oktober 2020, nr. RWS-2020/47171, Rijkswaterstaat Corporate Dienst.

Hebben Wij goedgevonden en verstaan:

Voor de uitvoering van het bestemmingsplan Natuurgebieden Veenweiden Krimpenerwaard van de gemeente Krimpenerwaard ten name van de gemeente Krimpenerwaard ter onteigening aan te wijzen de onroerende zaken, aangeduid op de grondtekeningen die ingevolge artikel 78 van de onteigeningswet in de gemeente Krimpenerwaard en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage hebben gelegen en die zijn vermeld op de bij dit besluit behorende lijst.

Dit onder de voorwaarden dat niet zal worden overgegaan tot dagvaarding als bedoeld in artikel 18 van de onteigeningswet, vóórdat het bestemmingsplan onherroepelijk zal zijn met betrekking tot de in de onteigeningsplannen begrepen onroerende zaken en dat dit aanwijzingsbesluit vervalt, indien het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan met betrekking tot die onroerende zaken in beroep zal worden vernietigd.

Onze Minister voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Afdeling advisering van de Raad van State.

Den Haag, 29 oktober 2020

Willem-Alexander

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

LIJST VAN DE TE ONTEIGENEN ONROERENDE ZAKEN

ONTEIGENINGSPLAN: VEENWEIDEN KRIMPENERWAARD 1, VERZOEK 2 APRIL 2019 EN VEENWEIDEN KRIMPENERWAARD 2, VERZOEK 11 JUNI 2019

VERZOEKENDE INSTANTIE: GEMEENTE KRIMPENERWAARD

 

Kadastraal bekend als gemeente Bergambacht

Grondplan

nr.

Te onteigenen

grootte (m2)

Omschrijving

Kadastrale grootte (m2)

Sectie

en nr.

Ten name van

41

54.744

Terrein (grasland)

55.500

A 7764

Elk 1/2 eigendom:

Teuntje Adriana Jansje Hooghart, Bergambacht;

Simon Cornelis Hooghart, Bergambacht.

           

42

8.764

Terrein (grasland)

9.140

A 7765

Elk 1/2 eigendom:

Teuntje Adriana Jansje Hooghart, Bergambacht;

Simon Cornelis Hooghart, Bergambacht.

           

43

21.506

Terrein (grasland)

22.016

A 7784

Elk 1/2 eigendom:

Teuntje Adriana Jansje Hooghart, Bergambacht;

Simon Cornelis Hooghart, Bergambacht.

           

46

13.314

Terrein (grasland)

13.520

A 8088

Reijer Deelen, Bergambacht (overleden).

 

Kadastraal bekend als gemeente Berkenwoude

Grondplan

nr.

Te onteigenen

grootte (m2)

Omschrijving

Kadastrale grootte (m2)

Sectie

en nr.

Ten name van

114

Geheel

Terrein (grasland)

1.189

A 1855

Elk 1/2 eigendom:

Arie Verkaik, Berkenwoude;

Cornelis Jan Verkaik, Berkenwoude.

           

115

Geheel

Terrein (grasland)

6.640

A 1856

Elk 1/2 eigendom:

Arie Verkaik, Berkenwoude;

Cornelis Jan Verkaik, Berkenwoude.

           

117

16.024

Terrein (grasland)

16.160

B 847

Elk 1/2 eigendom:

Jan Johannes Rehorst, Berkenwoude, gehuwd met Dirkje Elisabeth Verhagen;

Dirkje Elisabeth Verhagen, Berkenwoude, gehuwd met Jan Johannes Rehorst.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

Gasunie Transport Services B.V., Groningen.

           

121

Geheel

Terrein (grasland)

14.670

B 1907

Bastiaan van Herk, Berkenwoude.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

Oasen N.V., Gouda.

           

122

14.182

Terrein (grasland)

14.440

B 1908

Bastiaan van Herk, Berkenwoude.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

Oasen N.V., Gouda.

           

123

14.041

Terrein (grasland)

14.362

B 2030

Elk 1/4 eigendom:

Hendrik Cornelis van Erk, Berkenwoude;

Leendert van Erk, Berkenwoude, gehuwd met Sytske Emilie van Blarkom;

Sytske Emilie van Blarkom, Berkenwoude, gehuwd met Leendert van Erk;

Marco van Erk, Berkenwoude.

           

124

8.183

Terrein (grasland)

49.739

B 2085

Bastiaan van Herk, Berkenwoude.

           

125

33.767

Terrein (grasland)

34.585

B 2181

Elk 1/4 eigendom:

Hendrik Cornelis van Erk, Berkenwoude;

Leendert van Erk, Berkenwoude, gehuwd met Sytske Emilie van Blarkom;

Sytske Emilie van Blarkom, Berkenwoude, gehuwd met Leendert van Erk;

Marco van Erk, Berkenwoude.

           

126

17.041

Terrein (grasland)

39.069

B 2229

Elk 1/4 eigendom:

Hendrik Cornelis van Erk, Berkenwoude;

Leendert van Erk, Berkenwoude, gehuwd met Sytske Emilie van Blarkom;

Sytske Emilie van Blarkom, Berkenwoude, gehuwd met Leendert van Erk;

Marco van Erk, Berkenwoude.

 

Kadastraal bekend als gemeente Gouderak

Grondplan

nr.

Te onteigenen

grootte (m2)

Omschrijving

Kadastrale grootte (m2)

Sectie

en nr.

Ten name van

221

Geheel

Terrein (grasland)

1.120

A 241

Teunis Blanken, Leusden.

           

222

Geheel

Water

237

A 243

Teunis Blanken, Leusden.

           

223

Geheel

Water

940

A 244

Teunis Blanken, Leusden.

           

224

Geheel

Terrein (grasland)

4.180

A 245

Teunis Blanken, Leusden.

           

225

Geheel

Terrein (grasland)

3.080

A 246

Teunis Blanken, Leusden.

           

226

Geheel

Terrein (natuur)

87

A 247

Teunis Blanken, Leusden.

           

227

1.687

Water

1.890

A 248

Teunis Blanken, Leusden.

           

228

281

Terrein (grasland)

370

A 249

Teunis Blanken, Leusden.

           

230

3.064

Terrein (grasland)

3.300

A 251

Teunis Blanken, Leusden.

           

232

Geheel

Terrein (grasland)

19.840

A 313

Elk 1/2 eigendom:

Teunis Blanken, Leusden;

Bastiaantje Blanken, Gouderak.

           

234

Geheel

Terrein (grasland)

6.030

A 315

Jannigje Maria van Drunen, Gouderak (overleden).

           

235

Geheel

Terrein (grasland)

11.370

A 316

Jannigje Maria van Drunen, Gouderak (overleden).

           

239

Geheel

Terrein (grasland)

5.690

A 334

Jannigje Maria van Drunen, Gouderak (overleden).

           

240

Geheel

Terrein (grasland)

2.480

A 335

Jannigje Maria van Drunen, Gouderak (overleden).

           

241

Geheel

Terrein (grasland)

4.900

A 336

Jannigje Maria van Drunen, Gouderak (overleden).

           

242

Geheel

Terrein (grasland)

2.680

A 337

Jannigje Maria van Drunen, Gouderak (overleden).

           

243

Geheel

Terrein (grasland)

3.080

A 338

Jannigje Maria van Drunen, Gouderak (overleden).

           

244

Geheel

Terrein (grasland)

10.200

A 342

Pieter Gerrit Blanken, Motokwe, Botswana.

           

306

Geheel

Terrein (grasland)

19.540

A 501

Bastiaantje Blanken, Gouderak.

           

316

Geheel

Terrein (grasland)

2.620

A 735

Gerrit Cornelis de Groot, Gouderak, gehuwd met Joke Halling.

           

317

Geheel

Terrein (grasland)

7.150

A 736

Gerrit Cornelis de Groot, Gouderak, gehuwd met Joke Halling.

           

318

Geheel

Terrein (grasland)

7.490

A 740

Gerrit Cornelis de Groot, Gouderak, gehuwd met Joke Halling.

           

319

Geheel

Terrein (grasland)

430

A 741

Gerrit Cornelis de Groot, Gouderak, gehuwd met Joke Halling.

           

320

2.230

Terrein (grasland)

2.380

A 742

Gerrit Cornelis de Groot, Gouderak, gehuwd met Joke Halling.

           

321

7.451

Terrein (grasland)

11.160

A 765

Gerrit Cornelis de Groot, Gouderak, gehuwd met Joke Halling.

           

322

2.673

Terrein (grasland)

6.380

A 766

Gerrit Cornelis de Groot, Gouderak, gehuwd met Joke Halling.

           

323

Geheel

Terrein (grasland)

4.890

A 767

Gerrit Cornelis de Groot, Gouderak, gehuwd met Joke Halling.

           

324

Geheel

Terrein (grasland)

11.360

A 768

Gerrit Cornelis de Groot, Gouderak, gehuwd met Joke Halling.

           

325

Geheel

Terrein (grasland)

10.620

A 769

Gerrit Cornelis de Groot, Gouderak, gehuwd met Joke Halling.

           

326

Geheel

Water

206

A 770

Gerrit Cornelis de Groot, Gouderak, gehuwd met Joke Halling.

           

327

48

Terrein (grasland)

222

A 771

Gerrit Cornelis de Groot, Gouderak, gehuwd met Joke Halling.

           

410

Geheel

Water

220

A 1055

Bastiaantje Blanken, Gouderak.

           

417

Geheel

Water

290

A 1431

Jannigje Maria van Drunen, Gouderak (overleden).

           

419

12

Terrein (grasland)

272

A 1433

Jannigje Maria van Drunen, Gouderak (overleden).

           

421

Geheel

Water

410

A 1435

Jannigje Maria van Drunen, Gouderak (overleden).

           

423

Geheel

Terrein (grasland)

14.240

A 1437

Pieter Gerrit Blanken, Motokwe, Botswana.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

B.V. Transportnet Zuid-Holland, Arnhem, zetel: Voorburg.

           

424

Geheel

Terrein (grasland)

27.890

A 1438

Hendrik Blanken, Tilburg.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

B.V. Transportnet Zuid-Holland, Arnhem, zetel: Voorburg.

           

425

Geheel

Terrein (grasland)

12.920

A 1439

Jannigje Maria van Drunen, Gouderak (overleden).

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

B.V. Transportnet Zuid-Holland, Arnhem, zetel: Voorburg.

           

428

19.615

Terrein (grasland)

25.280

A 1486

Klaas Zwijnenburg, Gouderak.

           

432

16.873

Terrein (grasland)

16.950

A 1499

Elk 1/2 eigendom:

Arie Verkaik, Berkenwoude;

Cornelis Jan Verkaik, Berkenwoude.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht op gedeelte van perceel:

B.V. Transportnet Zuid-Holland, Arnhem, zetel: Voorburg.

           

438

Geheel

Terrein (grasland)

84.664

A 1704

Gerrit Cornelis de Groot, Gouderak, gehuwd met Joke Halling.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht op gedeelte van perceel:

B.V. Transportnet Zuid-Holland, Arnhem, zetel: Voorburg.

           

439

Geheel

Terrein (grasland)

17.710

A 1706

Gerrit Cornelis de Groot, Gouderak.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht op gedeelte van perceel:

B.V. Transportnet Zuid-Holland, Arnhem, zetel: Voorburg.

           

440

Geheel

Terrein (grasland)

21.021

A 1708

Gerrit Cornelis de Groot, Gouderak.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht op gedeelte van perceel:

B.V. Transportnet Zuid-Holland, Arnhem, zetel: Voorburg.

           

442

18.942

Terrein (grasland)

19.011

A 1736

Elk 1/2 eigendom:

Jan Johannes Rehorst, Berkenwoude;

Dirkje Elisabeth Verhagen Berkenwoude.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht op gedeelte van perceel:

B.V. Transportnet Zuid-Holland, Arnhem, zetel: Voorburg.

           

449

60.309

Terrein (grasland)

73.745

A 1770

Gerrit Cornelis de Groot, Gouderak.

           

450

170

Water

270

A 1771

Gerrit Cornelis de Groot, Gouderak, gehuwd met Joke Halling.

           

469

21.165

Wonen

Terrein (grasland)

31.450

A 1954

Gerrit Cornelis de Groot, Gouderak.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

Oasen N.V., Gouda;

Gemeente Krimpenerwaard, Stolwijk;

Stedin Netten B.V., Rotterdam.

           

477

Geheel

Terrein (grasland)

1.185

A 1989

Elk 1/2 eigendom:

Arie Verkaik, Berkenwoude;

Cornelis Jan Verkaik, Berkenwoude.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht op gedeelte van perceel:

B.V. Transportnet Zuid-Holland, Arnhem, zetel: Voorburg.

           

479

Geheel

Water

957

A 1995

Gerrit Cornelis de Groot, Gouderak.

     

Voorlopig

   
           

480

Geheel

Terrein (grasland)

8.820

B 218

Gerrit Cornelis de Groot, Gouderak.

Opstalrecht nutsvoorzieningen:

Oasen N.V., Gouda.

           

481

Geheel

Terrein (grasland)

24.460

B 219

Gerrit Cornelis de Groot, Gouderak.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

B.V. Transportnet Zuid-Holland, Arnhem, zetel: Voorburg.

Opstalrecht nutsvoorzieningen:

Oasen N.V., Gouda.

           

483

Geheel

Terrein (grasland)

4.260

B 249

Gerrit Cornelis de Groot, Gouderak.

           

484

Geheel

Terrein (grasland)

12.180

B 250

Gerrit Cornelis de Groot, Gouderak.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

B.V. Transportnet Zuid-Holland, Arnhem, zetel: Voorburg.

           

485

10

Terrein (grasland)

179

B 262

Gerrit Cornelis de Groot, Gouderak.

Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel:

Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, Rotterdam;

Stedin Netten B.V., Rotterdam.

           

486

Geheel

Water

191

B 263

Gerrit Cornelis de Groot, Gouderak.

Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel:

Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, Rotterdam.

           

487

Geheel

Terrein (grasland)

6.670

B 264

Gerrit Cornelis de Groot, Gouderak.

           

488

Geheel

Terrein (akkerbouw)

2.040

B 266

Gerrit Cornelis de Groot, Gouderak.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht op gedeelte van perceel:

B.V. Transportnet Zuid-Holland, Arnhem, zetel: Voorburg.

           

489

Geheel

Terrein (grasland)

790

B 267

Gerrit Cornelis de Groot, Gouderak.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht op gedeelte van perceel:

B.V. Transportnet Zuid-Holland, Arnhem, zetel: Voorburg.

           

490

Geheel

Terrein (grasland)

870

B 268

Gerrit Cornelis de Groot, Gouderak.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht op gedeelte van perceel:

B.V. Transportnet Zuid-Holland, Arnhem, zetel: Voorburg.

           

491

Geheel

Terrein (grasland)

1.600

B 269

Gerrit Cornelis de Groot, Gouderak.

           

492

Geheel

Terrein (akkerbouw)

2.060

B 270

Gerrit Cornelis de Groot, Gouderak.

           

493

Geheel

Terrein (grasland)

2.120

B 271

Gerrit Cornelis de Groot, Gouderak.

           

494

Geheel

Terrein (grasland)

1.730

B 272

Gerrit Cornelis de Groot, Gouderak.

           

495

Geheel

Terrein (grasland)

1.640

B 273

Gerrit Cornelis de Groot, Gouderak.

           

496

Geheel

Terrein (grasland)

1.900

B 274

Gerrit Cornelis de Groot, Gouderak.

           

497

Geheel

Water

149

B 288

Gerrit Cornelis de Groot, Gouderak.

           

498

Geheel

Terrein (grasland)

4.110

B 289

Gerrit Cornelis de Groot, Gouderak.

           

499

5.015

Terrein (grasland)

5.030

B 329

Gerrit Cornelis de Groot, Gouderak.

           

500

Geheel

Water

127

B 330

Gerrit Cornelis de Groot, Gouderak.

           

513

Geheel

Terrein (grasland)

6.300

B 379

Gerrit Cornelis de Groot, Gouderak.

           

514

Geheel

Terrein (grasland)

11.960

B 380

Gerrit Cornelis de Groot, Gouderak.

           

529

Geheel

Terrein (grasland)

8.230

B 630

Elk 1/2 eigendom:

Irma Daniëlle Boer, Gouderak, gehuwd met Dirk Leendert Verstoep;

Dirk Leendert Verstoep, Gouderak, gehuwd met Irma Daniëlle Boer.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, Rotterdam.

           

570

Geheel

Terrein (grasland)

5.040

B 947

Armand Jacobus Antonius van Dijk, Gouderak.

Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel:

Oasen N.V., Gouda.

           

571

Geheel

Terrein (grasland)

2.230

B 948

Armand Jacobus Antonius van Dijk, Gouderak.

           

572

Geheel

Terrein (grasland)

680

B 949

Armand Jacobus Antonius van Dijk, Gouderak.

           

573

Geheel

Terrein (nieuwbouw wonen)

3.870

B 950

Armand Jacobus Antonius van Dijk, Gouderak.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, Rotterdam;

De Staat (Rijksvastgoedbedrijf), ’s-Gravenhage.

           

574

Geheel

Terrein (grasland)

740

B 951

Armand Jacobus Antonius van Dijk, Gouderak.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, Rotterdam;

De Staat (Rijksvastgoedbedrijf), ’s-Gravenhage.

           

575

Geheel

Terrein (grasland)

350

B 952

Armand Jacobus Antonius van Dijk, Gouderak.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, Rotterdam;

De Staat (Rijksvastgoedbedrijf), ’s-Gravenhage.

           

576

Geheel

Terrein (grasland)

780

B 953

Armand Jacobus Antonius van Dijk, Gouderak.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, Rotterdam;

De Staat (Rijksvastgoedbedrjif), ’s-Gravenhage.

           

577

Geheel

Terrein (grasland)

168

B 954

Armand Jacobus Antonius van Dijk, Gouderak.

           

578

Geheel

Terrein (grasland)

5.260

B 955

Armand Jacobus Antonius van Dijk, Gouderak.

           

579

Geheel

Water

770

B 966

Armand Jacobus Antonius van Dijk, Gouderak.

           

580

Geheel

Terrein (grasland)

3.980

B 967

Armand Jacobus Antonius van Dijk, Gouderak.

Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel:

Oasen N.V., Gouda.

           

581

Geheel

Terrein (grasland)

3.220

B 968

Armand Jacobus Antonius van Dijk, Gouderak.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, Rotterdam;

De Staat (Rijksvastgoedbedrijf), ’s-Gravenhage.

Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel:

Oasen N.V., Gouda.

           

582

Geheel

Terrein (grasland)

1.300

B 969

Armand Jacobus Antonius van Dijk, Gouderak.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, Rotterdam;

De Staat (Rijksvastgoedbedrijf), ’s-Gravenhage.

           

583

Geheel

Terrein (grasland)

1.890

B 970

Armand Jacobus Antonius van Dijk, Gouderak.

Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel:

Oasen N.V., Gouda.

           

584

Geheel

Terrein (grasland)

2.160

B 971

Armand Jacobus Antonius van Dijk, Gouderak.

           

585

Geheel

Terrein (grasland)

5.080

B 972

Armand Jacobus Antonius van Dijk, Gouderak.

Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel:

Oasen N.V., Gouda.

           

586

95

Water

160

B 973

Armand Jacobus Antonius van Dijk, Gouderak.

           

631

88

Water

138

B 1102

Dirk Leonardus Palsgraaf, Gouderak.

           

637

Geheel

Terrein (grasland)

10.970

B 1108

Dirk Leonardus Palsgraaf, Gouderak.

           

638

Geheel

Terrein (grasland)

10.180

B 1109

Dirk Leonardus Palsgraaf, Gouderak.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, Rotterdam;

De Staat (Rijksvastgoedbedrijf), ’s-Gravenhage.

           

639

Geheel

Water

249

B 1114

Dirk Leonardus Palsgraaf, Gouderak.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, Rotterdam;

De Staat (Rijksvastgoedbedrijf), ’s-Gravenhage.

           

640

Geheel

Terrein (natuur)

149

B 1130

Dirk Leonardus Palsgraaf, Gouderak.

           

641

Geheel

Water

390

B 1131

Dirk Leonardus Palsgraaf, Gouderak.

           

642

Geheel

Terrein (natuur)

200

B 1132

Dirk Leonardus Palsgraaf, Gouderak.

           

643

Geheel

Terrein (grasland)

1.970

B 1133

Dirk Leonardus Palsgraaf, Gouderak.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, Rotterdam;

De Staat (Rijksvastgoedbedrijf), ’s-Gravenhage.

           

644

Geheel

Terrein (grasland)

4.650

B 1134

Dirk Leonardus Palsgraaf, Gouderak.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, Rotterdam;

De Staat (Rijksvastgoedbedrijf), ’s-Gravenhage.

           

645

Geheel

Terrein (grasland)

5.290

B 1136

Dirk Leonardus Palsgraaf, Gouderak.

           

646

Geheel

Terrein (grasland)

4.230

B 1137

Dirk Leonardus Palsgraaf, Gouderak.

           

647

Geheel

Terrein (grasland)

3.950

B 1138

Dirk Leonardus Palsgraaf, Gouderak.

           

648

Geheel

Terrein (grasland)

3.560

B 1139

Dirk Leonardus Palsgraaf, Gouderak.

           

649

Geheel

Terrein (grasland)

16.300

B 1140

Dirk Leonardus Palsgraaf, Gouderak.

           

705

Geheel

Terrein (grasland)

3.800

B 1483

Gerrit Cornelis de Groot, Gouderak.

           

707

Geheel

Terrein (grasland)

14.760

B 1541

Gerrit Marinus Hogendoorn, Gouderak.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

B.V. Transportnet Zuid-Holland, Arnhem, zetel: Voorburg.

           

708

112

Terrein (grasland)

180

B 1542

Gerrit Marinus Hogendoorn, Gouderak.

           

714

82

Terrein (grasland)

120

B 1603

Gerrit Cornelis de Groot, Gouderak.

           

715

Geheel

Water

240

B 1605

Gerrit Cornelis de Groot, Gouderak.

Opstalrecht nutsvoorzieningen:

Oasen N.V., Gouda.

           

737

1.629

Terrein (grasland)

5.480

B 2200

Dirk Leonardus Palsgraaf, Gouderak.

           

738

Geheel

Water

410

B 2203

Dirk Leonardus Palsgraaf, Gouderak.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, Rotterdam;

De Staat (Rijksvastgoedbedrijf), ’s-Gravenhage.

           

739

266

Terrein (grasland)

387

B 2205

Dirk Leonardus Palsgraaf, Gouderak.

           

740

Geheel

Terrein (grasland)

12.850

B 2217

Dirk Albertus Verstoep, Gouderak.

           

741

11.456

Terrein (grasland)

11.560

B 2220

Dirk Albertus Verstoep, Gouderak.

           

742

1.924

Terrein (grasland)

2.440

B 2342

Gerrit Cornelis de Groot, Gouderak.

           

743

4.753

Terrein (grasland)

5.850

B 2343

Gerrit Cornelis de Groot, Gouderak.

           

744

2.988

Terrein (grasland)

3.635

B 2344

Gerrit Cornelis de Groot, Gouderak.

           

755

4.144

Terrein (grasland)

8.100

B 2684

Elk 1/2 eigendom:

Irma Daniëlle Boer, Gouderak, gehuwd met Dirk Leendert Verstoep;

Dirk Leendert Verstoep, Gouderak, gehuwd met Irma Daniëlle Boer.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, Rotterdam.

           

756

3.756

Terrein (grasland)

7.215

B 2685

Elk 1/2 eigendom:

Irma Daniëlle Boer, Gouderak, gehuwd met Dirk Leendert Verstoep;

Dirk Leendert Verstoep, Gouderak, gehuwd met Irma Daniëlle Boer.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, Rotterdam.

           

757

Geheel

Water

185

B 2686

Elk 1/2 eigendom:

Irma Daniëlle Boer, Gouderak, gehuwd met Dirk Leendert Verstoep;

Dirk Leendert Verstoep, Gouderak, gehuwd met Irma Daniëlle Boer.

           

762

142

Terrein (grasland)

230

B 3309

Gerrit Cornelis de Groot, Gouderak.

           

765

68

Wegen

135

B 3578

Armand Jacobus Antonius van Dijk, Gouderak.

           

768

78.581

Terrein (grasland)

78.763

B 3676

Gerrit Cornelis de Groot, Gouderak.

Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel:

Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, Rotterdam;

Stedin Netten B.V., Rotterdam.

           

770

Geheel

Terrein (grasland)

7.090

B 3682

Gerrit Cornelis de Groot, Gouderak.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

B.V. Transportnet Zuid-Holland, Arnhem, zetel: Voorburg.

           

775

5.555

Wonen

Erf – tuin

13.253

B 3717

Dirk Leonardus Palsgraaf, Gouderak.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

Stedin Netten B.V., Rotterdam.

Opstalrecht nutsvoorzieningen:

Gemeente Krimpenerwaard, Stolwijk.

           

786

84.692

Terrein (grasland)

85.030

B 4094

Dirk Albertus Verstoep, Gouderak.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, Rotterdam.

           

816

Geheel

Terrein (grasland)

14.310

C 37

Gerrit Marinus Hogendoorn, Gouderak.

Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel:

Oasen N.V., Gouda.

           

817

Geheel

Terrein (grasland)

13.450

C 38

Gerrit Marinus Hogendoorn, Gouderak.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

B.V. Transportnet Zuid-Holland, Arnhem, zetel: Voorburg.

           

820

Geheel

Terrein (grasland)

18.020

C 138

Gerrit Marinus Hogendoorn, Gouderak.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

B.V. Transportnet Zuid-Holland, Arnhem, zetel: Voorburg.

Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel:

Oasen N.V., Gouda.

           

821

Geheel

Terrein (grasland)

14.840

C 139

Gerrit Marinus Hogendoorn, Gouderak.

           

825

Geheel

Terrein (grasland)

830

C 204

Frans van Vliet, Haastrecht.

           

826

Geheel

Terrein (grasland)

2.230

C 205

Frans van Vliet, Haastrecht.

           

827

Geheel

Terrein (grasland)

5.800

C 206

Frans van Vliet, Haastrecht.

Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel:

Oasen N.V., Gouda.

           

828

Geheel

Terrein (grasland)

15.400

C 207

Frans van Vliet, Haastrecht.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

B.V. Transportnet Zuid-Holland, Arnhem, zetel: Voorburg.

           

830

Geheel

Water

540

C 317

Teunis Marinus de Jong, Haastrecht.

           

837

Geheel

Terrein (grasland)

2.960

C 432

Gerrit Marinus Hogendoorn, Gouderak.

           

838

Geheel

Terrein (grasland)

960

C 433

Gerrit Marinus Hogendoorn, Gouderak.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

B.V. Transportnet Zuid-Holland, Arnhem, zetel: Voorburg.

Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel:

Oasen N.V., Gouda.

           

839

Geheel

Terrein (grasland)

2.500

C 434

Gerrit Marinus Hogendoorn, Gouderak.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

B.V. Transportnet Zuid-Holland, Arnhem, zetel: Voorburg.

Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel:

Oasen N.V., Gouda.

           

840

Geheel

Terrein (grasland)

6.800

C 435

Gerrit Marinus Hogendoorn, Gouderak.

           

841

Geheel

Terrein (grasland)

2.330

C 436

Gerrit Marinus Hogendoorn, Gouderak.

           

842

Geheel

Terrein (grasland)

2.150

C 437

Gerrit Marinus Hogendoorn, Gouderak.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

De Staat (Defensie), ‘s-Gravenhage.

           

843

Geheel

Terrein (grasland)

2.940

C 438

Gerrit Marinus Hogendoorn, Gouderak.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

De Staat (Defensie), ‘s-Gravenhage.

           

844

Geheel

Terrein (grasland)

3.080

C 439

Gerrit Marinus Hogendoorn, Gouderak.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

De Staat (Defensie), ‘s-Gravenhage.

           

845

Geheel

Terrein (grasland)

17.220

C 440

Gerrit Marinus Hogendoorn, Gouderak.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

B.V. Transportnet Zuid-Holland, Arnhem, zetel: Voorburg.

Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel:

Oasen N.V., Gouda.

           

846

Geheel

Terrein (akkerbouw)

169

C 441

Gerrit Marinus Hogendoorn, Gouderak.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

B.V. Transportnet Zuid-Holland, Arnhem, zetel: Voorburg.

           

847

Geheel

Terrein (akkerbouw)

490

C 442

Gerrit Marinus Hogendoorn, Gouderak.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

B.V. Transportnet Zuid-Holland, Arnhem, zetel: Voorburg.

           

848

Geheel

Terrein (akkerbouw)

440

C 443

Gerrit Marinus Hogendoorn, Gouderak.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

B.V. Transportnet Zuid-Holland, Arnhem, zetel: Voorburg.

           

849

Geheel

Terrein (akkerbouw)

204

C 444

Gerrit Marinus Hogendoorn, Gouderak.

           

850

Geheel

Terrein (akkerbouw)

330

C 445

Gerrit Marinus Hogendoorn, Gouderak.

           

851

90

Water

171

C 446

Gerrit Marinus Hogendoorn, Gouderak.

           

870

42

Terrein (grasland)

120

C 899

Frans van Vliet, Haastrecht.

           

873

9.735

Terrein (grasland)

12.160

C 1184

Gerrit Marinus Hogendoorn, Gouderak.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

De Staat (Rijksvastgoedbedrijf), ‘s-Gravenhage.

           

874

8.828

Terrein (grasland)

11.535

C 1185

Gerrit Marinus Hogendoorn, Gouderak.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

De Staat (Rijksvastgoedbedrijf), ‘s-Gravenhage.

           

875

32.755

Terrein (grasland)

32.845

C 1186

Gerrit Marinus Hogendoorn, Gouderak.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

B.V. Transportnet Zuid-Holland, Arnhem, zetel: Voorburg.

Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel:

Oasen N.V., Gouda.

           

876

24.463

Terrein (grasland)

24.520

C 1187

Gerrit Marinus Hogendoorn, Gouderak.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

B.V. Transportnet Zuid-Holland, Arnhem, zetel: Voorburg.

Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel:

Oasen N.V., Gouda.

           

881

12.620

Terrein (grasland)

14.234

C 1192

Gerrit Marinus Hogendoorn, Gouderak.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, Rotterdam;

De Staat (Rijksvastgoedbedrijf), ’s-Gravenhage.

           

886

9.653

Terrein (grasland)

9.990

C 1395

Gerrit Marinus Hogendoorn, Gouderak.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

De Staat (Rijksvastgoedbedrijf), ’s-Gravenhage.

         

895

Geheel

Terrein (grasland)

28.115

C 1507

Teunis Marinus de Jong, Haastrecht, gehuwd met Petronella Helena Marelis.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, Rotterdam;

De Staat (Rijksvastgoedbedrijf), ’s-Gravenhage.

           

896

6.144

Terrein (grasland)

6.220

C 1508

Teunis Marinus de Jong, Haastrecht, gehuwd met Petronella Helena Marelis.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, Rotterdam;

De Staat (Rijksvastgoedbedrijf), ’s-Gravenhage.

           

899

12.910

Wonen

Terrein (grasland)

18.720

C 1516

Gerrit Marinus Hogendoorn, Gouderak.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, Rotterdam;

De Staat (Rijksvastgoedbedrijf), ’s-Gravenhage.

Opstalrecht nutsvoorzieningen:

Gemeente Krimpenerwaard, Stolwijk.

Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel:

Stedin Netten B.V., Rotterdam.

           

900

3.865

Onbekend

3.945

C 1566

Elk 1/2 eigendom:

Anna Wilhelmina van der Laan, Stolwijk;

Wyger Kramer, Stolwijk.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

B.V. Transportnet Zuid-Holland, Arnhem, zetel: Voorburg.

Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel:

Oasen N.V., Gouda.

           

901

Geheel

Onbekend

18.700

C 1567

Gerrit Marinus Hogendoorn, Gouderak.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

B.V. Transportnet Zuid-Holland, Arnhem, zetel: Voorburg.

Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel:

Oasen N.V., Gouda.

           

902

9.286

Onbekend

12.720

C 1568

Elk 1/2 eigendom:

Anna Wilhelmina van der Laan, Stolwijk;

Wyger Kramer, Stolwijk.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

B.V. Transportnet Zuid-Holland, Arnhem, zetel: Voorburg.

Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel:

Oasen N.V., Gouda.

           

903

Geheel

Onbekend

9.365

C 1569

Gerrit Marinus Hogendoorn, Gouderak.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

B.V. Transportnet Zuid-Holland, Arnhem, zetel: Voorburg.

Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel:

Oasen N.V., Gouda.

 

Kadastraal bekend als gemeente Haastrecht

Grondplan

nr.

Te onteigenen

grootte (m2)

Omschrijving

Kadastrale grootte (m2)

Sectie

en nr.

Ten name van

1051

593

Terrein (grasland)

10.815

A 2370

Timo Holthuijsen, Gouda.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

Oasen N.V., Gouda.

           

1053

Geheel

Wegen

45

A 2372

Gerarda Anna Maria Matze, Haastrecht.

           

1066

6.095

Terrein (grasland)

6.155

A 2501

Elk 1/2 eigendom:

Bastiana Catharina Machteld van Delft, Haastrecht;

Christine Adriana van Delft, Haastrecht.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

Oasen N.V., Gouda (2x).

           

1067

17.478

Terrein (grasland)

18.100

A 2502

Elk 1/2 eigendom:

Rudolf Paulus Post, Haastrecht, gehuwd met Esther Theresia van Ewijk;

Esther Theresia van Ewijk, Haastrecht, gehuwd met Rudolf Paulus Post.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

Oasen N.V., Gouda (2x).

           

1074

10.964

Terrein (grasland)

17.330

B 3946

Elk 1/2 eigendom:

Bastiana Catharina Machteld van Delft, Haastrecht;

Christine Adriana van Delft, Haastrecht.

Opstalrecht nutsvoorzieningen:

De Staat (Defensie), ‘s-Gravenhage.

           

1084

246

Wonen

Erf – tuin

10.050

B 4571

Edwinus Theodorus Wulframus van Dijk, Haastrecht.

           

1085

49.994

Terrein (grasland)

52.150

B 4572

Cornelius Antonia van Dijk, Haastrecht.

           

1086

71.508

Terrein (grasland)

113.900

B 4587

Cornelius Antonia van Dijk, Haastrecht.

Opstalrecht nutsvoorzieningen:

De Staat (Rijksvastgoedbedrijf), ’s-Gravenhage.

           

1087

3.481

Bedrijvigheid (industrie)

Terrein (grasland)

8.180

B 4618

Cor Van Dijk Vee B.V., Haastrecht.

           

1088

44.101

Terrein (grasland)

51.845

B 4649

Veehandel Cor van Dijk & Zoon B.V., Haastrecht.

           

1090

Geheel

Terrein (grasland)

870

B 4776

Elk 1/2 eigendom:

Rudolf Paulus Post, Haastrecht, gehuwd met Esther Theresia van Ewijk;

Esther Theresia van Ewijk, Haastrecht, gehuwd met Rudolf Paulus Post.

Opstalrecht nutsvoorzieningen:

De Staat (Defensie), ’s-Gravenhage.

 

Kadastraal bekend als gemeente Lekkerkerk

Grondplan

nr.

Te onteigenen

grootte (m2)

Omschrijving

Kadastrale grootte (m2)

Sectie

en nr.

Ten name van

1205

149

Wegen

330

B 1228

Elk 1/2 eigendom:

Teuntje Adriana Jansje Hooghart, Bergambacht;

Simon Cornelis Hooghart, Bergambacht.

           

1217

28.067

Terrein (grasland)

28.218

B 2074

Elk 1/2 eigendom:

Teuntje Adriana Jansje Hooghart, Bergambacht;

Simon Cornelis Hooghart, Bergambacht.

           

1218

18.674

Terrein (grasland)

18.873

B 2085

Elk 1/2 eigendom:

Teuntje Adriana Jansje Hooghart, Bergambacht;

Simon Cornelis Hooghart, Bergambacht.

           

1219

15.246

Terrein (grasland)

15.419

B 2086

Elk 1/2 eigendom:

Teuntje Adriana Jansje Hooghart, Bergambacht;

Simon Cornelis Hooghart, Bergambacht.

           

1220

Geheel

Terrein (grasland)

8.150

B 2087

Elk 1/2 eigendom:

Teuntje Adriana Jansje Hooghart, Bergambacht;

Simon Cornelis Hooghart, Bergambacht.

           

1265

Geheel

Terrein (grasland)

9.120

C 2181

Elk 1/2 eigendom:

Teuntje Adriana Jansje Hooghart, Bergambacht;

Simon Cornelis Hooghart, Bergambacht.

           

1267.1

16.645

Terrein (grasland)

17.252

C 8095

Elk 1/2 eigendom:

Teuntje Adriana Jansje Hooghart, Bergambacht;

Simon Cornelis Hooghart, Bergambacht.

1267.2

289

     
           

1268.1

22.472

Terrein (grasland)

22.789

C 8098

Elk 1/2 eigendom:

Teuntje Adriana Jansje Hooghart, Bergambacht;

Simon Cornelis Hooghart, Bergambacht.

1268.2

123

     
           

1270

14.300

Terrein (grasland)

15.820

C 8309

Johanna Metta Blanken, Lekkerkerk.

           

1271

17.154

Terrein (grasland)

22.048

C 8312

Aaltje Gilonette Schelling, Lekkerkerk.

           

1272

18.785

Terrein (grasland)

24.118

C 8313

Elk 1/2 eigendom:

Teuntje Adriana Jansje Hooghart, Bergambacht;

Simon Cornelis Hooghart, Bergambacht.

           

1273

11.372

Terrein (grasland)

14.480

C 8330

Jan Cornelis Ooms, Lekkerkerk.

           

1277

16.408

Terrein (grasland)

20.390

C 10106

Jan Cornelis Ooms, Lekkerkerk.

           

1278

20.607

Terrein (grasland)

25.145

C 10107

Jan Cornelis Ooms, Lekkerkerk, gehuwd met Jannigje Graveland.

 

Kadastraal bekend als gemeente Ouderkerk aan den IJssel

Grondplan

nr.

Te onteigenen

grootte (m2)

Omschrijving

Kadastrale grootte (m2)

Sectie

en nr.

Ten name van

1410

83

Terrein (grasland)

98

A 1360

Gerrit Korstiaan Heuvelman, Ouderkerk aan den IJssel.

           

1418

Geheel

Terrein (grasland)

240

A 1378

Willem Boer, Berkenwoude.

           

1419

Geheel

Terrein (grasland)

139

A 1389

Willem Boer, Berkenwoude.

           

1458

22.136

Terrein (grasland)

22.300

A 3759

Willem Boer, Berkenwoude.

           

1459

20.808

Terrein (grasland)

21.050

A 3762

Willem Boer, Berkenwoude.

           

1461

7.579

Terrein (grasland)

8.963

A 3764

Gerrit Korstiaan Heuvelman, Ouderkerk aan den IJssel.

           

1471

19.595

Terrein (grasland)

19.631

B 3250

Elk 1/4 eigendom:

Hendrik Cornelis van Erk, Berkenwoude;

Leendert van Erk, Berkenwoude, gehuwd met Sytske Emilie van Blarkom;

Sytske Emilie van Blarkom, Berkenwoude, gehuwd met Leendert van Erk;

Marco van Erk, Berkenwoude.

           

1472

20.046

Terrein (grasland)

20.166

B 3251

Elk 1/2 eigendom:

Nicolien de Jong, Berkenwoude, gehuwd met Willem Sijbrand Both;

Willem Sijbrand Both, Berkenwoude, gehuwd met Nicolien de Jong.

           

1473

26.888

Terrein (grasland)

27.534

B 3254

Elk 1/2 eigendom:

Nicolien de Jong, Berkenwoude, gehuwd met Willem Sijbrand Both;

Willem Sijbrand Both, Berkenwoude, gehuwd met Nicolien de Jong.

           

1474

12.960

Terrein (grasland)

13.300

B 3257

Pieter Marinus Hoogendijk, Berkenwoude.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht op gedeelte van perceel:

Gemeente Dordrecht, Dordrecht (2x).

           

1475

4.526

Wonen

Terrein (grasland)

6.979

B 3278

Bertus Markus, Ouderkerk aan den IJssel.

           

1480

12.184

Terrein (grasland)

12.486

B 3290

Jan Jansen, Ouderkerk aan den IJssel.

           

1481

21.451

Wonen

Water

25.350

B 3292

Jan Jansen, Ouderkerk aan den IJssel.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht op gedeelte van perceel:

Gemeente Dordrecht, Dordrecht.

           

1483

15.866

Terrein (grasland)

18.586

B 3307

Elk 1/2 eigendom:

Arie Kok, Ouderkerk aan den IJssel;

Petronella van Erk, Ouderkerk aan den IJssel.

           

1484

Geheel

Terrein (natuur)

1.635

B 3308

Elk 1/2 eigendom:

Arie Kok, Ouderkerk aan den IJssel;

Petronella van Erk, Ouderkerk aan den IJssel.

           

1487

Geheel

Terrein (grasland)

11.560

B 3400

Elk 1/4 eigendom:

Hendrik Cornelis van Erk, Berkenwoude;

Leendert van Erk, Berkenwoude, gehuwd met Sytske Emilie van Blarkom;

Sytske Emilie van Blarkom, Berkenwoude, gehuwd met Leendert van Erk;

Marco van Erk, Berkenwoude.

           

1490

29.471

Terrein (grasland)

29.720

B 3625

Elk 1/4 eigendom:

Hendrik Cornelis van Erk, Berkenwoude;

Leendert van Erk, Berkenwoude, gehuwd met Sytske Emilie van Blarkom;

Sytske Emilie van Blarkom, Berkenwoude, gehuwd met Leendert van Erk;

Marco van Erk, Berkenwoude.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

Saranne B.V., Arnhem.

Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel:

Stedin Netten B.V., Rotterdam.

           

1492

18.716

Terrein (grasland)

18.849

B 3774

Elk 1/4 eigendom:

Hendrik Cornelis van Erk, Berkenwoude;

Leendert van Erk, Berkenwoude, gehuwd met Sytske Emilie van Blarkom;

Sytske Emilie van Blarkom, Berkenwoude, gehuwd met Leendert van Erk;

Marco van Erk, Berkenwoude.

Opstalrecht nutsvoorzieningen:

Stedin Netten B.V., Rotterdam.

           

1494

55.325

Terrein (grasland)

55.555

B 3776

Elk 1/4 eigendom:

Hendrik Cornelis van Erk, Berkenwoude;

Leendert van Erk, Berkenwoude, gehuwd met Sytske Emilie van Blarkom;

Sytske Emilie van Blarkom, Berkenwoude, gehuwd met Leendert van Erk;

Marco van Erk, Berkenwoude.

           

1498

7.874

Terrein (grasland)

8.138

B 3781

Bertus Markus, Ouderkerk aan den IJssel.

           

1499

9.361

Terrein (grasland)

9.685

B 3782

Klaas Markus Deelen, Berkenwoude.

           

1504

13.174

Terrein (grasland)

13.529

B 3972

Jan Jansen, Ouderkerk aan den IJssel.

Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel:

Stedin Netten B.V., Rotterdam.

           

1505

Geheel

Terrein (grasland)

8.110

B 3974

Elk 1/4 eigendom:

Hendrik Cornelis van Erk, Berkenwoude;

Leendert van Erk, Berkenwoude, gehuwd met Sytske Emilie van Blarkom;

Sytske Emilie van Blarkom, Berkenwoude, gehuwd met Leendert van Erk;

Marco van Erk, Berkenwoude.

           

1506

Geheel

Terrein (grasland)

2.100

B 3975

Elk 1/4 eigendom:

Hendrik Cornelis van Erk, Berkenwoude;

Leendert van Erk, Berkenwoude, gehuwd met Sytske Emilie van Blarkom;

Sytske Emilie van Blarkom, Berkenwoude, gehuwd met Leendert van Erk;

Marco van Erk, Berkenwoude.

           

1514

24.361

Terrein (grasland)

24.539

B 4266

Elk 1/3 eigendom:

Hendrik Cornelis van Erk, Berkenwoude;

Leendert van Erk, Berkenwoude, gehuwd met Sytske Emilie van Blarkom;

Marco van Erk, Berkenwoude.

 

Kadastraal bekend als gemeente Stolwijk

Grondplan

nr.

Te onteigenen

grootte (m2)

Omschrijving

Kadastrale grootte (m2)

Sectie

en nr.

Ten name van

1603

Geheel

Terrein (grasland)

8.610

A 268

Elk 1/2 eigendom:

Pieter Adriaan Verhagen, Stolwijk, gehuwd met Teuntje de Jong;

Teuntje de Jong, Stolwijk, gehuwd met Pieter Adriaan Verhagen.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

Saranne B.V., Arnhem;

Gemeente Krimpenerwaard, Stolwijk;

Stedin Netten B.V., Rotterdam.

Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel:

Oasen N.V., Gouda.

           

1605

Geheel

 

30.960

A 3406

Elk 1/2 eigendom:

Teuntje de Jong;

Pieter Adriaan Verhagen, Stolwijk.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht op gedeelte van perceel:

B.V. Transportnet Zuid-Holland, Arnhem, zetel: Voorburg.

Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel:

Oasen N.V., Gouda.

         

1606

42.488

 

42.542

A 3407

Elk 1/2 eigendom:

Teuntje de Jong, Stolwijk;

Pieter Adriaan Verhagen, Stolwijk.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht op gedeelte van perceel:

B.V. Transportnet Zuid-Holland, Arnhem, zetel: Voorburg.

Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel:

Oasen N.V., Gouda.

     

Voorlopig

 
           

1614

Geheel

Terrein (grasland)

13.870

A 393

Pieter Graveland, Stolwijk.

           

1615

Geheel

Terrein (grasland)

128

A 394

Pieter Graveland, Stolwijk.

           

1616

Geheel

Terrein (grasland)

380

A 395

Pieter Graveland, Stolwijk.

           

1617

Geheel

Terrein (grasland)

360

A 396

Pieter Graveland, Stolwijk.

           

1618

Geheel

Terrein (grasland)

2.230

A 397

Pieter Graveland, Stolwijk.

           

1619

Geheel

Terrein (grasland)

3.170

A 398

Pieter Graveland, Stolwijk.

           

1628

Geheel

Terrein (grasland)

28.160

A 473

Pieter Paulus de Jong, Berkenwoude, gehuwd met Nelly Anker.

           

1629

Geheel

Terrein (grasland)

560

A 474

Pieter Paulus de Jong, Berkenwoude, gehuwd met Nelly Anker.

           

1630

Geheel

Terrein (grasland)

610

A 541

Elk 1/2 eigendom:

Jan Boer, Stolwijk, gehuwd met Yfke Titia den Boer;

Yfke Titia den Boer, Stolwijk, gehuwd met Jan Boer.

           

1631

Geheel

Terrein (grasland)

4.730

A 542

Elk 1/2 eigendom:

Jan Boer, Stolwijk, gehuwd met Yfke Titia den Boer;

Yfke Titia den Boer, Stolwijk, gehuwd met Jan Boer.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

B.V. Transportnet Zuid-Holland, Arnhem, zetel: Voorburg.

           

1632

Geheel

Terrein (grasland)

8.310

A 543

Elk 1/2 eigendom:

Jan Boer, Stolwijk, gehuwd met Yfke Titia den Boer;

Yfke Titia den Boer, Stolwijk, gehuwd met Jan Boer.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

B.V. Transportnet Zuid-Holland, Arnhem, zetel: Voorburg.

           

1633

Geheel

Water

590

A 544

Elk 1/2 eigendom:

Jan Boer, Stolwijk, gehuwd met Yfke Titia den Boer;

Yfke Titia den Boer, Stolwijk, gehuwd met Jan Boer.

           

1634

8.036

Terrein (grasland)

8.110

A 545

Elk 1/2 eigendom:

Jan Boer, Stolwijk, gehuwd met Yfke Titia den Boer;

Yfke Titia den Boer, Stolwijk, gehuwd met Jan Boer.

           

1635

Geheel

Terrein (grasland)

6.750

A 546

Elk 1/2 eigendom:

Jan Boer, Stolwijk, gehuwd met Yfke Titia den Boer;

Yfke Titia den Boer, Stolwijk, gehuwd met Jan Boer.

           

1636

Geheel

Terrein (natuur)

820

A 547

Elk 1/2 eigendom:

Jan Boer, Stolwijk, gehuwd met Yfke Titia den Boer;

Yfke Titia den Boer, Stolwijk, gehuwd met Jan Boer.

           

1637

478

Terrein (akkerbouw)

510

A 548

Elk 1/2 eigendom:

Jan Boer, Stolwijk, gehuwd met Yfke Titia den Boer;

Yfke Titia den Boer, Stolwijk, gehuwd met Jan Boer.

           

1638

1.045

Terrein (grasland)

1.180

A 549

Elk 1/2 eigendom:

Jan Boer, Stolwijk, gehuwd met Yfke Titia den Boer;

Yfke Titia den Boer, Stolwijk, gehuwd met Jan Boer.

           

1639.1

7

Terrein (grasland)

900

A 550

Elk 1/2 eigendom:

Jan Boer, Stolwijk, gehuwd met Yfke Titia den Boer;

Yfke Titia den Boer, Stolwijk, gehuwd met Jan Boer.

1639.2

73

     
           

1640

375

Terrein (grasland)

580

A 551

Elk 1/2 eigendom:

Jan Boer, Stolwijk, gehuwd met Yfke Titia den Boer;

Yfke Titia den Boer, Stolwijk, gehuwd met Jan Boer.

           

1641.1

117

Water

1.800

A 552

Elk 1/2 eigendom:

Jan Boer, Stolwijk, gehuwd met Yfke Titia den Boer;

Yfke Titia den Boer, Stolwijk, gehuwd met Jan Boer.

1641.2

9

     
           

1642

1426

Terrein (grasland)

1.510

A 553

Elk 1/2 eigendom:

Jan Boer, Stolwijk, gehuwd met Yfke Titia den Boer;

Yfke Titia den Boer, Stolwijk, gehuwd met Jan Boer.

           

1643

Geheel

Terrein (akkerbouw)

1.310

A 554

Elk 1/2 eigendom:

Jan Boer, Stolwijk, gehuwd met Yfke Titia den Boer;

Yfke Titia den Boer, Stolwijk, gehuwd met Jan Boer.

           

1644

Geheel

Terrein (grasland)

1.140

A 555

Elk 1/2 eigendom:

Jan Boer, Stolwijk, gehuwd met Yfke Titia den Boer;

Yfke Titia den Boer, Stolwijk, gehuwd met Jan Boer.

           

1645

Geheel

Terrein (grasland)

9.630

A 579

Paulina Brouwer de Koning, Stolwijk.

           

1646

Geheel

Terrein (grasland)

2.360

A 580

Elk 1/2 eigendom:

Arie de Jong, Stolwijk;

Dirk de Jong, Stolwijk.

Betrokken samenwerkingsverband: Firma D. en A. de Jong, Stolwijk.

           

1647

Geheel

Terrein (grasland)

6.760

A 581

Elk 1/2 eigendom:

Arie de Jong, Stolwijk;

Dirk de Jong, Stolwijk.

Betrokken samenwerkingsverband: Firma D. en A. de Jong, Stolwijk.

           

1648

Geheel

Water

175

A 582

Elk 1/2 eigendom:

Arie de Jong, Stolwijk;

Dirk de Jong, Stolwijk.

Betrokken samenwerkingsverband: Firma D. en A. de Jong, Stolwijk.

           

1649

Geheel

Terrein (grasland)

8.170

A 583

Elk 1/2 eigendom:

Arie de Jong, Stolwijk;

Dirk de Jong, Stolwijk.

Betrokken samenwerkingsverband: Firma D. en A. de Jong, Stolwijk.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

B.V. Transportnet Zuid-Holland, Arnhem, zetel: Voorburg.

           

1650

Geheel

Terrein (grasland)

16.750

A 596

Hendrik van Drunen, Gouderak.

           

1651

Geheel

Water

390

A 597

Hendrik van Drunen, Gouderak.

           

1652

Geheel

Terrein (grasland)

670

A 598

Hendrik van Drunen, Gouderak.

           

1653

Geheel

Terrein (grasland)

13.830

A 599

Hendrik van Drunen, Gouderak.

           

1654

Geheel

Water

370

A 600

Hendrik van Drunen, Gouderak.

           

1655

Geheel

Terrein (grasland)

6.530

A 601

Antonie Vonk Noordegraaf, Stolwijk.

           

1656

Geheel

Terrein (akkerbouw)

1.030

A 612

Paulina Brouwer de Koning, Stolwijk.

           

1657

Geheel

Terrein (akkerbouw)

3.040

A 613

Paulina Brouwer de Koning, Stolwijk.

           

1658

Geheel

Terrein (grasland)

42.580

A 614

Paulina Brouwer de Koning, Stolwijk.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

B.V. Transportnet Zuid-Holland, Arnhem, zetel: Voorburg.

           

1659

Geheel

Water

243

A 615

Paulina Brouwer de Koning, Stolwijk.

           

1660

Geheel

Water

243

A 616

Hendrik van Drunen, Gouderak.

           

1661

Geheel

Terrein (grasland)

12.380

A 617

Hendrik van Drunen, Gouderak.

           

1662

Geheel

Terrein (grasland)

500

A 618

Hendrik van Drunen, Gouderak.

           

1663

Geheel

Water

188

A 619

Hendrik van Drunen, Gouderak.

           

1664

Geheel

Terrein (grasland)

2.460

A 620

Hendrik van Drunen, Gouderak.

           

1665

Geheel

Terrein (grasland)

8.380

A 622

Hendrik van Drunen, Gouderak.

           

1668

Geheel

Terrein (grasland)

1.420

A 631

Hendrik van Drunen, Gouderak.

           

1669

Geheel

Terrein (grasland)

6.100

A 632

Hendrik van Drunen, Gouderak.

           

1670

173

Water

224

A 633

Hendrik van Drunen, Gouderak.

           

1671

10.173

Terrein (grasland)

11.360

A 634

Hendrik van Drunen, Gouderak.

           

1687

Geheel

Terrein (natuur)

330

A 658

Paulina Brouwer de Koning, Stolwijk.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

Oasen N.V., Gouda.

           

1688

Geheel

Terrein (grasland)

11.700

A 659

Paulina Brouwer de Koning, Stolwijk.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

Oasen N.V., Gouda.

           

1689

Geheel

Terrein (grasland)

9.850

A 660

Paulina Brouwer de Koning, Stolwijk.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

Oasen N.V., Gouda.

           

1690

Geheel

Terrein (grasland)

20.600

A 661

Paulina Brouwer de Koning, Stolwijk.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

Oasen N.V., Gouda.

           

1691

Geheel

Terrein (grasland)

17.800

A 662

Paulina Brouwer de Koning, Stolwijk.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

Oasen N.V., Gouda.

           

1708

Geheel

Terrein (grasland)

12.220

A 819

Antonie Vonk Noordegraaf, Stolwijk.

           

1709

8.063

Terrein (grasland)

8.070

A 820

Antonie Vonk Noordegraaf, Stolwijk.

           

1710

8.336

Terrein (grasland)

8.410

A 821

Antonie Vonk Noordegraaf, Stolwijk.

           

1711

Geheel

Water

510

A 1848

Pieter Graveland, Stolwijk.

           

1712

Geheel

Water

810

A 1849

Pieter Graveland, Stolwijk.

           

1713

9.694

Terrein (grasland)

9.870

A 1865

Elk 1/2 eigendom:

Arie de Jong, Stolwijk;

Dirk de Jong, Stolwijk.

Betrokken samenwerkingsverband: Firma D. en A. de Jong, Stolwijk.

           

1714

Geheel

Water

98

A 1879

Hendrik van Drunen, Gouderak.

           

1715

Geheel

Water

94

A 1880

Hendrik van Drunen, Gouderak.

           

1717

Geheel

Water

100

A 1894

Hendrik van Drunen, Gouderak.

           

1721

Geheel

Terrein (grasland)

620

A 2010

Antonie Vonk Noordegraaf, Stolwijk.

           

1722

Geheel

Terrein (grasland)

5.720

A 2011

Antonie Vonk Noordegraaf, Stolwijk.

           

1724

Geheel

Terrein (grasland)

4.990

A 2239

Elk 1/2 eigendom:

Pieter Adriaan Verhagen, Stolwijk, gehuwd met Teuntje de Jong;

Teuntje de Jong, Stolwijk, gehuwd met Pieter Adriaan Verhagen.

           

1726

27.927

Terrein (grasland)

30.210

A 2431

Pieter Graveland, Stolwijk.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

B.V. Transportnet Zuid-Holland, Arnhem, zetel: Voorburg.

           

1728

Geheel

Terrein (grasland)

18.500

A 2588

Pieter Graveland, Stolwijk.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

B.V. Transportnet Zuid-Holland, Arnhem, zetel: Voorburg.

           

1730

2.240

Terrein (grasland)

4.900

A 2682

Leendert Blonk.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

Oasen N.V., Gouda;

Gemeente Krimpenerwaard, Stolwijk;

Stedin Netten B.V., Rotterdam.

           

1732

Geheel

Terrein (grasland)

15.277

A 2698

Elk 1/2 eigendom:

Teuntje de Jong, Stolwijk;

Pieter Adriaan Verhagen, Stolwijk.

           

1733

Geheel

Water

15.170

A 2699

Elk 1/2 eigendom:

Teuntje de Jong, Stolwijk;

Pieter Adriaan Verhagen, Stolwijk.

           

1738

11.151

Wonen

Terrein (teelt – kweek)

15.550

A 2782

Sina Cornelia van der Laan, Stolwijk.

Opstalrecht nutsvoorzieningen:

Gemeente Krimpenerwaard, Stolwijk.

           

1741

Geheel

Terrein (grasland)

35.832

A 2794

Th.A. Holierhoek B.V., Stolwijk.

           

1742

Geheel

Terrein (grasland)

33.739

A 2795

Th.A. Holierhoek B.V., Stolwijk.

           

1743

8.693

Terrein (grasland)

12.860

A 2797

Th.A. Holierhoek B.V., Stolwijk.

           

1744

Geheel

Terrein (grasland)

26.500

A 2798

Th.A. Holierhoek B.V., Stolwijk.

           

1745

11.866

Terrein (grasland)

12.240

A 2871

Elk 1/2 eigendom:

Teuntje de Jong, Stolwijk;

Pieter Adriaan Verhagen, Stolwijk.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

Saranne B.V., Arnhem.

           

1747

44.616

Wonen (agrarisch) Terrein (akkerbouw)

56.780

A 2945

Jan Boer, Stolwijk.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

B.V. Transportnet Zuid-Holland, Arnhem, zetel: Voorburg;

Gemeente Krimpenerwaard, Stolwijk;

Stedin Netten B.V., Rotterdam.

Opstalrecht nutsvoorziening op gedeelte van perceel:

Oasen N.V., Gouda.

           

1750

Geheel

Terrein (grasland)

14.145

A 3034

Willem Sijbrand van Dam, Stolwijk.

           

1752

23.579

Terrein (grasland)

23.853

A 3038

Elk 1/2 eigendom:

Teuntje de Jong, Stolwijk;

Pieter Adriaan Verhagen, Stolwijk.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

B.V. Transportnet Zuid-Holland, Arnhem, zetel: Voorburg;

Gemeente Krimpenerwaard, Stolwijk;

Stedin Netten B.V., Rotterdam.

Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel:

Oasen N.V., Gouda.

           

1755

7.599

Terrein (grasland)

9.745

A 3080

Izaak van Bemmel, Stolwijk.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

Gemeente Krimpenerwaard, Stolwijk;

Stedin Netten B.V., Rotterdam.

           

1756

Geheel

Terrein (grasland)

18.990

A 3096

Antonie Vonk Noordegraaf, Stolwijk.

           

1757

Geheel

Terrein (grasland)

42.660

A 3097

Elk 1/2 eigendom:

Teuntje de Jong, Stolwijk;

Pieter Adriaan Verhagen, Stolwijk.

Opstalrecht:

TenneT TSO B.V., Arnhem.

Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel:

TenneT TSO B.V., Arnhem.

           

1760

Geheel

Terrein (grasland)

5.170

A 3127

Elk 1/2 eigendom:

Jan Boer, Stolwijk;

Yfke Titia den Boer, Stolwijk.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

Gemeente Krimpenerwaard, Stolwijk;

Stedin Netten B.V., Rotterdam.

           

1761

16.130

Terrein (grasland)

16.160

A 3129

Elk 1/2 eigendom:

Jan Boer, Stolwijk;

Yfke Titia den Boer, Stolwijk.

           

1762

Geheel

Water

80

A 3135

Antonie Vonk Noordegraaf, Stolwijk.

           

1763

19.607

Terrein (grasland)

20.920

A 3136

Antonie Vonk Noordegraaf, Stolwijk.

           

1765

17.988

Terrein (grasland)

18.238

A 3161

Paulina Brouwer de Koning, Stolwijk.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

B.V. Transportnet Zuid-Holland, Arnhem, zetel: Voorburg.

Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel:

Oasen N.V., Gouda.

           

1771

Geheel

Terrein (grasland)

15.860

A 3221

Elk 1/2 eigendom:

Jan Boer, Stolwijk, gehuwd met Yfke Titia den Boer;

Yfke Titia den Boer, Stolwijk, gehuwd met Jan Boer.

           

1772

Geheel

Water

2.607

A 3222

Elk 1/2 eigendom:

Jan Boer, Stolwijk, gehuwd met Yfke Titia den Boer;

Yfke Titia den Boer, Stolwijk, gehuwd met Jan Boer.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

B.V. Transportnet Zuid-Holland, Arnhem, zetel: Voorburg.

           

1773

Geheel

Water

422

A 3223

Elk 1/2 eigendom:

Jan Boer, Stolwijk, gehuwd met Yfke Titia den Boer;

Yfke Titia den Boer, Stolwijk, gehuwd met Jan Boer.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

Gemeente Krimpenerwaard, Stolwijk;

Stedin Netten B.V., Rotterdam.

           

1774

Geheel

Terrein (natuur)

145

A 3224

Elk 1/2 eigendom:

Jan Boer, Stolwijk, gehuwd met Yfke Titia den Boer;

Yfke Titia den Boer, Stolwijk, gehuwd met Jan Boer.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

B.V. Transportnet Zuid-Holland, Arnhem, zetel: Voorburg.

           

1776

10.713

Terrein (grasland)

10.816

A 3239

L. Blonk Holding B.V., Stolwijk.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

Oasen N.V., Gouda;

Gemeente Krimpenerwaard, Stolwijk;

Stedin Netten B.V., Rotterdam.

           

1779

Geheel

Water

235

A 3242

Leendert Blonk.

           

1780

Geheel

Terrein (grasland)

11.890

A 3243

Leendert Blonk.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

B.V. Transportnet Zuid-Holland, Arnhem, zetel: Voorburg.

           

1782

80

Erf – tuin

1.500

A 3249

Leendert Blonk, gehuwd met Leonie Roliena Bernadette van Rhijn.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

Gemeente Krimpenerwaard, Stolwijk;

Stedin Netten B.V., Rotterdam.

           

1783

Geheel

Terrein (grasland)

3.955

A 3250

Leendert Blonk.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

Gemeente Krimpenerwaard, Stolwijk;

Stedin Netten B.V., Rotterdam.

           

1784

13.539

Terrein (grasland)

17.390

A 3256

Willem Sijbrand van Dam, Stolwijk.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

Saranne B.V., Arnhem.

           

1790

67.166

Terrein (akkerbouw)

75.368

A 3333

Th.A. Holierhoek B.V., Stolwijk.

           

1791

11.406

Terrein (grasland)

11.480

A 3377

L. Blonk Holding B.V., Stolwijk.

           

1792

Geheel

Terrein (grasland)

4.385

A 3378

Leendert Blonk.

Naar boven