TOELICHTING
1. Algemeen
In deze wijziging van de Regeling naturalisatietoets Nederland wordt een vrijstelling
voor het examenonderdeel oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt (hierna: ONA) van
de naturalisatietoets voor ondernemers (zelfstandigen) geïntroduceerd en worden de
voorwaarden voor verlening van de vrijstelling bepaald. Eerder is al een vrijstelling
van dit examenonderdeel opgenomen voor vreemdelingen die verzoeken om verlening van
het Nederlanderschap en in loondienst werken dan wel recentelijk hebben gewerkt (Stcrt. 2019, 29649). De onderhavige wijziging van de Regeling naturalisatietoets Nederland sluit aan
bij en is gelijkluidend aan de wijziging van het Besluit inburgering die de onderhavige
vrijstelling introduceert in de inburgeringswetgeving (Stb. 2020, 330) en met ingang van 1 oktober 2020 in werking treedt.
1.1 Vrijstelling examenonderdeel ONA voor ondernemers
De reden voor deze vrijstelling is dat als een verzoeker aantoonbaar op de Nederlandse
arbeidsmarkt functioneert als zelfstandig ondernemer, er geen reden meer is om cursusuren
ONA te volgen en het examenonderdeel ONA te doen. Zelfstandig ondernemers kunnen daarom,
net als werkenden in loondienst, een aanvraag bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (hierna:
DUO) doen voor vrijstelling van het ONA-examen. De vrijstelling wordt verleend aan
de verzoeker tot naturalisatie die, in de twaalf maanden voorafgaand aan het tijdstip
van aanvraag, winst uit een onderneming bedoeld in artikel 3.8 van de Wet inkomstenbelasting
2001, had die ten minste gelijk was aan de vastgestelde inkomensgrens: (L / 40) *
48 * 6. Bij het bepalen van de inkomensgrens is het weekbedrag uit de Wet minimumloon
en minimumvakantiebijslag als uitgangspunt genomen. Als maatstaf voor de normale arbeidsduur
wordt een werkweek van 40 uur gehanteerd. Hiermee is de inkomensgrens gelijk aan het
loon dat een werknemer in loondienst verdient die gedurende 6 maanden 48 uur per maand
werkt tegen het wettelijk minimumloon in een sector met een 40-urige werkweek. Door
de inkomensgrens op deze manier vast te stellen sluiten de voorwaarden voor de vrijstelling
zoveel mogelijk aan bij de vrijstelling voor verzoekers tot naturalisatie die in loondienst
werken. Er is niet gekozen voor een urennorm, omdat het aantal uren dat iemand besteed
aan zijn onderneming niet, althans niet eenvoudig, is vast te stellen.
Anders dan bij de al bestaande vrijstelling voor verzoekers tot naturalisatie die
werken in loondienst wordt geen minimum per maand gesteld, maar een minimum over twaalf
maanden. Maandelijkse inkomsten van de zelfstandige zijn niet direct op te maken uit
de jaarrekening. Het is bij zelfstandig ondernemers minder gebruikelijk om maandelijks
een inkomstenverklaring op te maken (via een accountant of administratiekantoor).
Daarnaast biedt een inkomenstoets die terugkijkt over de periode van een jaar, meer
flexibiliteit indien de zelfstandig ondernemer wisselende maandelijkse inkomsten heeft.
In de praktijk zal het recht op de vrijstelling door DUO worden beoordeeld op basis
van door de aanvrager aangeleverde bewijsstukken en het door DUO op te vragen uittreksel
uit het handelsregister waaruit opgemaakt kan worden:
-
• dat de onderneming ten minste zes maanden ingeschreven heeft gestaan bij de Kamer
van Koophandel in de twaalf maanden voorafgaand aan het moment van aanvraag van vrijstelling;
-
• dat de inkomsten uit de onderneming minimaal gelijk zijn aan de inkomenseis, in de
twaalf maanden direct voorafgaand aan het verzoek om vrijstelling;
-
• dat er BTW-belastingaangifte is gedaan in de twaalf maanden direct voorafgaand aan
het verzoek om vrijstelling.
De bewijsstukken dienen te borgen dat het gaat om een actief ondernemerschap. Het
gaat dan om een gewaarmerkt (papieren) uittreksel uit het handelsregister van de Kamer
van Koophandel, een samenstellingsverklaring omtrent inkomsten uit onderneming van
een accountant of administratiekantoor, en een kopie BTW-belastingaangifte(s). Afwijken
van de aan te leveren bewijsstukken zal in de regel niet plaatsvinden, tenzij maatwerk
nodig is. Maatwerk kan bijvoorbeeld het geval zijn als de ondernemer valt onder de
‘Kleineondernemersregeling’ en daarom geen BTW-aangifte hoeft te doen bij de Belastingdienst.
In incidentele gevallen kan er ruimte zijn om met andere dan de beschreven stukken
aan te tonen dat de ondernemer actief is op de arbeidsmarkt. Een accountantsverklaring
of samenstellingsverklaring is sowieso nodig, aangezien DUO moet kunnen toetsen of
de ondernemer winst uit onderneming heeft.
1.2 Vrijstelling examenonderdeel ONA voor BBZ’ers
Indien de aanvrager actief is als ondernemer in het kader van het Besluit bijstandverlening
zelfstandigen 2004 (hierna: Bbz 2004), en zijn onderneming(splan) door de gemeente
levensvatbaar is bevonden, dan komt hij of zij in aanmerking voor ONA-vrijstelling,
zonder dat er aan het inkomenscriterium hoeft te worden getoetst. Immers, de gemeente
stelt de hoogte van de Bbz-uitkering vast en vult deze aan tot bijstandsniveau indien
de inkomsten (winst) uit de onderneming lager zijn. Daarbij dient de ondernemer minimaal
1.225 uur per jaar werkzaam te zijn als ondernemer. In veel gemeenten zijn er ondersteuningstrajecten
met individueel advies en begeleiding aan uitkeringsgerechtigden die een eigen bedrijf
(willen) beginnen. Door middel van het marktonderzoek voor het eigen bedrijf hebben
startend ondernemers zich reeds georiënteerd op de arbeidsmarkt. Net zoals diegenen
die een ONA doorlopen, heeft de aspirant-zelfstandige over zichzelf in beeld of zijn
competenties bij het wensberoep aansluiten (en uiteindelijk is de starter door de
gemeente in staat bevonden om een levensvatbaar bedrijf te starten). Bij de aanvraag
om vrijstelling voor ONA zal de inburgeringsplichtige met bijstand vanuit het Bbz
2004 geen samenstellingsverklaring van een administratiekantoor of een accountant
hoeven aan te leveren, maar kan in plaats daarvan het besluit van de gemeente tot
toekenning van bijstand vanuit het Bbz 2004 volstaan.
Artikelsgewijs
Artikel I
In de aanhef van artikel 4, achtste lid, wordt een verwijzing naar artikel 2.10, eerste
lid, onderdeel b, van het Besluit inburgering toegevoegd. Dit betreft een niet-inhoudelijke
aanpassing, die verband houdt met het overnemen van de gelijkluidende vrijstellingsgrond
van het nieuwe artikel 2.4a van het Besluit inburgering.
De vrijstelling in artikel 4, achtste lid, onderdeel c, subonderdeel 1 is de bestaande
vrijstelling ex artikel 4, achtste lid, onderdeel c voor verzoekers tot naturalisatie
die werken in loondienst. Om regelgevingtechnische redenen wordt deze grond hier herhaald.
De voorwaarden voor deze vrijstelling zijn ongewijzigd.
De criteria voor de vrijstelling voor ondernemers (zelfstandigen) worden bepaald in
de nieuwe subonderdelen 2 en 3 van artikel 4, achtste lid, onderdeel c.
Net zoals de vrijstelling voor verzoekers tot naturalisatie in loondienst wordt gekeken
naar een periode van twaalf maanden voorafgaande aan de aanvraag om vrijstelling.
In deze twaalf maanden moet sprake zijn geweest van een actieve onderneming waarbij
de winst uit een onderneming, bedoeld in artikel 3.8 van de Wet inkomstenbelasting
2001 ten minste gelijk was aan de inkomensgrens of er moet sprake zijn geweest van
het ontvangen van bijstand op grond van het Bbz 2004. De inkomensgrens, bedoeld in
het achtste lid, onderdeel c, subonderdeel 2, wordt als volgt berekend. Bij het minimumloon,
bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag
wordt opgeteld de vakantiebijslag van 8 procent, bedoeld in artikel 15 van die wet:
€ 381,60 + € 30,53 = € 412,13. Dit bedrag wordt vervolgens gedeeld door 40 en vermenigvuldigd
met 48 en vervolgens vermenigvuldigd met 6: € 412,13 / 40 * 48 * 6 = € 2.967,34. Aangezien
het artikel verwijst naar de bedragen in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag
beweegt de inkomensgrens mee met de indexeringen van het wettelijke minimumloon en
de minimumvakantiebijslag. Die indexeringen vinden plaats op 1 januari en 1 juli van
ieder jaar. Aangezien slechts wordt verwezen naar het minimumloon, bedoeld in artikel
8, eerste lid, onderdeel b, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, is de
inkomensgrens niet afhankelijk van de leeftijd van de ondernemer. De inkomensgrens
is niet gerelateerd aan het minimumjeugdloon.
In het achtste lid, onderdeel c, subonderdeel 3, is de vrijstelling voor zelfstandigen
met een uitkering vanuit het Bbz 2004 geregeld. Het gaat hier om bijstand vanuit het
Bbz 2004 aan alle doelgroepen bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Bbz 2004.
Daarbij zal het met name gaan om startende zelfstandigen, bedoeld in artikel 2, eerste
lid, onderdeel b, van het Bbz 2004. Doordat er niet verwezen wordt naar artikel 2,
derde lid, van het Bbz 2004 geldt de vrijstelling niet voor de persoon die bijstand
ontvangt gedurende de voorbereidingsperiode van ten hoogste twaalf maanden.
Artikel II
Artikel I van deze regeling werkt terug tot en met 1 oktober 2020. Aangezien gekeken
wordt naar een periode van twaalf maanden voorafgaande aan de aanvraag tot vrijstelling,
kan degene die in het jaar voorafgaande aan de wijziging als ondernemer werkzaam is
geweest in aanmerking komen voor de vrijstelling.
De invoeringstermijn van deze regeling bedraagt minder dan twee maanden. Hiermee wordt
afgeweken van het in het Kabinetsstandpunt inzake Vaste Verandermomenten neergelegde
uitgangspunt. Deze uitzondering is toegestaan omdat de vrijstelling van het examenonderdeel
ONA voor de doelgroep ongewenste nadelen voorkomt (Aanwijzing 4.17, vijfde lid, onder
a, van de Aanwijzingen voor de regelgeving). De vrijstelling is begunstigend voor
verzoekers tot verlening van het Nederlanderschap.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, A. Broekers-Knol