TOELICHTING
Algemeen
1. Aanleiding en doel
Door de gaswinning uit het Groningenveld ontstaan aardbevingen met ingrijpende gevolgen
voor de bewoners van Groningen. Deze aardbevingen kunnen leiden tot onveilige situaties
in gebouwen. Mensen voelen zich niet veilig in hun eigen huis.
De Nederlandse Aardolie Maatschappij N.V. (hierna: NAM) is als schadeveroorzakende
partij, met als uitvoeringsorganisatie Centrum Veilig Wonen (CVW), in 2013 begonnen
met het versterken van gebouwen die niet voldoen aan de veiligheidsnorm, zodat iedereen
in het gebied veilig kan wonen. Deze versterkingsoperatie is lange tijd niet goed
verlopen. De uitvoering van versterkingsmaatregelen kwam niet snel genoeg van de grond
en het vertrouwen in de NAM om tot een rechtvaardig aanbod voor versterking te komen,
was laag. Daarom is door de wijziging van artikel 52g, derde lid, van de Mijnbouwwet
een eerste stap gezet met het in publieke handen overnemen van de versterkingsoperatie.
Per 18 december 2018 is door deze wijziging geregeld dat de Minister van Economische
Zaken en Klimaat (EZK), in plaats van NAM, verantwoordelijk is voor het treffen van
maatregelen, om te voorkomen dat door de gaswinning in Groningen de veiligheid wordt
geschaad. Om uitvoering te geven aan deze nieuwe verantwoordelijkheid van de minister
is een beleidsregel opgesteld, het Besluit versterking gebouwen Groningen (hierna:
Beleidsregel). Deze verantwoordelijkheid wordt sinds 16 oktober 2019 gedeeld met de
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK). Een voorstel tot wijziging
van de Tijdelijke wet Groningen wordt voorbereid waarin deze publiekrechtelijke aanpak
verder wordt uitgewerkt.
Intussen heeft het kabinet op 29 maart 2018 een belangrijke stap gezet voor de verbetering
van de veiligheid door het eindigen van de gaswinning in Groningen. De dalende gaswinning
heeft tot gevolg dat de kans op aardbevingen afneemt. Ook na de beëindiging van de
gaswinning kunnen er echter nog aardbevingen voorkomen. Naast de onzekere situatie
die dit oplevert, zijn veel eigenaren in het gebied geconfronteerd met verschillende
uitspraken over de (on)veiligheid van hun gebouw. In de brief aan de Tweede Kamer
van 16 oktober 2019, (Kamerstukken II 2019/20, 33 529, nr. 695), hebben de Minister van EZK en de Minister van BZK aangegeven dat er op dit moment
circa 26.000 adressen zijn, die op veiligheid beoordeeld moeten worden. Als gevolg
van de afbouw van de gaswinning en de risicogerichte prioritering van de versterkingsoperatie
zal naar verwachting een steeds groter aantal adressen na opname en beoordeling minder
of geen versterking nodig blijken te hebben. Desalniettemin ligt er nog grote opgave.
In verband met de trage voortgang van de versterkingsoperatie onder verantwoordelijkheid
van de NAM en het gebrek aan vertrouwen in de NAM, heeft het kabinet een aantal versnellingsmaatregelen
voor de versterkingsaanpak en de schadeafhandeling in gang gezet. In de brief aan
de Tweede Kamer van 26 juni 2019 en bijlage 3 bij deze brief is hierop ingegaan (Kamerstukken
II 2018/19, 33 529, nr. 664). Een van de maatregelen betreft het radicaal vereenvoudigen en versnellen van het
proces met eigen regie van de bewoners. Een deel van de maatschappelijke onvrede in
Groningen komt namelijk voort uit een gebrek aan regie van de eigenaar op de versterking
van zijn gebouw. Beoogd wordt om in het hiervoor genoemde wetsvoorstel de eigenaar
van een gebouw een sterke positie en regie te geven. Daarbij wordt hem onder andere
meer ruimte geboden om zelf opdrachtgever te zijn voor de versterking van zijn gebouw.
Vooruitlopend op de inwerkingtreding van die wet is het gewenst om eigenaren die de
versterking van hun gebouw, of, in voorkomend geval, de sloop van het huidige, onveilige
gebouw en bouw van een nieuw gebouw geheel of gedeeltelijk in eigen beheer willen
uitvoeren door middel van subsidie te faciliteren. Hiertoe strekt de onderhavige regeling.
De regeling biedt tevens de grondslag voor het verstrekken van subsidie aan eigenaren
om in eigen opdracht op grond van de opname en beoordeling een zogenaamd definitief
ontwerp voor versterking te laten opstellen. Dit is nader uiteengezet in paragraaf
2.
Tijdens de uitvoering van versterkingsmaatregelen is een gebouw vaak tijdelijk niet
bewoonbaar of bruikbaar. In dat geval wordt de bewoners of gebruikers in beginsel
vanwege de National Coördinator Groningen (NCG) vervangende woonruimte aangeboden.
Bewoners of gebruikers die vanwege de versterking tijdelijk hun woning of gebouw moeten
verlaten kunnen echter ook zelf voorzien in tijdelijke huisvesting. Om dit te stimuleren
wordt ook hiervoor in de onderhavige subsidieregeling een subsidie opengesteld. De
subsidie wordt altijd aan de eigenaar verstrekt, ook als het gebouw wordt verhuurd.
Voorheen werden via het CVW bedragen voor de versterking en tijdelijke huisvesting
aan de bewoners betaald op basis van vaststellings- en depotovereenkomsten. Het CVW
is inmiddels opgehouden te bestaan. De onderhavige subsidieregeling wordt namens de
Minister van BZK uitgevoerd door de NCG.
Volledigheidshalve wordt nog het volgende opgemerkt. De situatie kan zich voordoen
dat een gebouw verkocht wordt terwijl aan de verkopende partij subsidie met betrekking
tot het gebouw is verleend. Subsidies zijn vorderingsrechten en zijn naar privaatrecht
in beginsel overdraagbaar, tenzij de wet of de aard van het recht zich daartegen verzet
(artikel 3:83, lid 1, Burgerlijk Wetboek). Voor de vraag of subsidie ook naar bestuursrecht
kan worden overgedragen, is van belang wat wettelijke voorschriften hierover bepalen
en of de aard van het recht overdracht in de weg staat. Noch in de onderhavige regeling,
noch in Kaderwet overige BZK-subsidies of het Kaderbesluit zijn bepalingen opgenomen
met betrekking tot eventuele overdracht van de subsidie. Zo nodig, afhankelijk van
de concrete situatie, kunnen in de beschikking tot subsidieverlening voorschriften
worden opgenomen, waarbij de overdraagbaarheid uitdrukkelijk wordt uitgesloten of
juist wordt toegestaan of waarbij voor overdracht bepaalde voorwaarden gelden. Ook
kunnen in depotovereenkomsten (zie onder meer paragraaf 2, onder ‘Betalingen’) afspraken worden gemaakt in verband met eventuele verkoop van het gebouw.
2. Versterkingsproces
Versterking van een gebouw kent verschillende fasen. Gedurende alle fases is er intensief
contact tussen de NCG en de eigenaar.
Fase 1: opname en beoordeling
Allereerst laat de NCG het gebouw opnemen door een ingenieursbureau. Vervolgens maakt
het bureau een beoordeling om te bepalen of het gebouw voldoet aan de veiligheidsnorm.
Als dat niet het geval is, wordt een versterkingsadvies (VA) opgesteld; het VA bevat
ook een begroting van de kosten voor de benodigde versterkingsmaatregelen.
Op basis van het VA neemt de NCG (namens de minister) in beginsel een normbesluit.
In het normbesluit staat of een gebouw voldoet aan de veiligheidsnorm en het omvat
de soort maatregelen die nodig zijn om het gebouw op die norm te krijgen en een indicatie
van de kosten. In versterkingsprocessen die al onder verantwoordelijkheid van de Minister
van EZK zijn opgestart, is of wordt niet altijd een normbesluit vastgesteld en is
alleen het VA de basis voor het verdere proces.
Fase 2: definitief en technisch ontwerp
Het VA of het normbesluit wordt vervolgens uitgewerkt in een definitief ontwerp: dit
is het niveau waarop de belangrijkste constructieve ontwerpkeuzes worden gemaakt en,
indien noodzakelijk, een omgevingsvergunning wordt aangevraagd.
Het definitief ontwerp wordt vervolgens uitgewerkt in een technisch ontwerp (bestek).
In dat uitwerkingsniveau zijn de totale kosten geraamd van de benodigde versterkingsmaatregelen,
inclusief de kosten voor bijkomende maatregelen die nodig zijn in verband met de versterkingsmaatregelen.
Op grond van de onderhavige regeling kan voor de kosten voor het laten opstellen van
een definitief ontwerp, een technisch ontwerp en eventuele bijkomende kosten in de
voorbereidende fase, zoals het natuurvrij maken van het gebouw1, zogenaamde voorbereidingssubsidie worden verstrekt, zodat die activiteiten desgewenst
in opdracht van de eigenaar zelf kunnen plaatsvinden. De aanvraag voor die subsidie
kan pas worden ingediend nadat de opname heeft plaatsgevonden en de beoordeling is
gemaakt; de opname en beoordeling geschieden dus altijd in opdracht van de NCG. De
reden hiervoor is, dat de NCG op enigerlei wijze moet kunnen sturen op de uitvoeringscapaciteit.
De urgentie om gebouwen te versterken verschilt; daarom stellen de verschillende gemeenten
in het aardbevingsgebied programma’s van aanpak vast, waarin ook een (risicogerichte)
prioritering is opgenomen. Voorkomen moet worden dat die prioritering in het gedrang
komt doordat veel eigenaren tegelijkertijd een beroep doen op de beschikbare ingenieursbureaus
(en daarna aannemers).
Fase 3: totstandkoming van vaststellingsovereenkomst of versterkingsbesluit
Aan de hand van het technisch ontwerp stelt de NCG een versterkingsbesluit vast. Daarin
zijn de maatregelen opgenomen en uitgewerkt die nodig zijn om het gebouw te laten
voldoen aan de norm voor aardbevingsbestendig bouwen. In het versterkingsbesluit wordt
rekening gehouden met voorkeuren van de eigenaar en bewoners. In versterkingsprocessen
die al onder verantwoordelijkheid van de Minister van EZK zijn opgestart, wordt niet
altijd een versterkingsbesluit vastgesteld, maar worden de maatregelen in een vaststellingsovereenkomst
tussen de minister (NCG) en de eigenaar vastgelegd.
Fase 4: uitvoering
Na het nemen van het versterkingsbesluit start de (voorbereiding van) de uitvoering.
Voor zover de eigenaar de versterking in eigen beheer wenst te laten uitvoeren, kan
voor de kosten daarvan op grond van de onderhavige regeling versterkingsubsidie worden
verstrekt. Wanneer de eigenaar in plaats van versterking kiest voor slopen en een
nieuw, vervangend veilig gebouw, kan hij, als hij dat geheel of gedeeltelijk in eigen
beheer wenst te doen, in plaats van versterkingsubsidie sloop/nieuwbouwsubsidie aanvragen.
Het versterkingsbesluit en de subsidieverlening hangen nauw met elkaar samen en de
totstandkoming ervan (in nauw overleg met de eigenaar) loopt parallel.
Een aanvraag voor versterking- of sloop/nieuwbouwsubsidie kan bij de NCG worden ingediend
als er een vaststellingsovereenkomst met betrekking tot de uitvoering van de versterking
is gesloten of gelijktijdig met de aanvraag voor een versterkingsbesluit.
Heft en EI
In het programma Heft in Eigen Hand/Eigen Initiatief (Heft en EI) wordt met de eigenaar
geen vaststellingsovereenkomst gesloten, maar alleen een depotovereenkomst. Om de
uitbetaling van gelden in dat programma ook van een wettelijke basis te voorzien,
is de regeling ook voor die gevallen in Heft en EI waarin nog geen gelden op de derdenrekening
zijn gestort, opengesteld. De betrokken eigenaren kunnen en moeten subsidie aanvragen;
de depotovereenkomst geldt dan als basis voor de toekenning van de subsidie.
Praktische informatie
De NCG stelt de relevante informatie met betrekking tot de aanvraagprocedure beschikbaar
op haar website. Zo zijn daar onder andere de modelovereenkomsten terug te vinden
waarvan eigenaren gebruik moeten maken bij het sluiten van de schriftelijke overeenkomsten
van aanneming van werk.
Eigenaren die vragen hebben bij het voorbereiden van een subsidieaanvraag kunnen met
de NCG contact opnemen. Dat kan door een e-mail te sturen naar info@nationaalcoördinatorgroningen.nl
of te bellen met nummer 088 041 44 44. Daarnaast kan men terecht bij de zeven versterkingspunten
in verschillende gemeenten (Appingedam, Delfzijl, Groningen, Het Hogeland, Loppersum,
Midden-Groningen en Oldambt). Informatie over de bereikbaarheid en de openingstijden
van de versterkingspunten is te vinden op de website van de NCG. De NCG kijkt zo nodig
met de eigenaar mee bij het invullen van het aanvraagformulier om te zorgen dat het
voldoet aan de vereisten. Ook als de subsidie eenmaal is verleend kunnen eigenaren
terecht met bijvoorbeeld vragen over de uitvoering.
Betalingen
Voor zover een subsidie is verleend voor een bedrag dat groter is dan €25.000 worden
aanbetalingen en betalingen van facturen in verband met de voorbereidingsubsidie of
de uitvoering van de versterkingsmaatregelen of de sloop/nieuwbouw voldaan door de
notaris met wie met het oog op de verleende subsidie een depotovereenkomst is gesloten.
Voor deze constructie is gekozen om de zekerheid van betalingen te vergroten en het
risico op fraude of oneigenlijk gebruik te verkleinen. De notaris is immers partij
bij de depotovereenkomst en zijn taak is om na te gaan of aan de in de overeenkomst
opgenomen voorwaarden voor uitkeringen uit het depot wordt voldaan. Verder biedt de
derdengeldenrekening van de notaris bijzondere bescherming tegen faillissement. Die
bijzondere bescherming van artikel 25 Wet op het notarisambt doorbreekt de gelijkheid
van schuldeisers.
3. Misbruik en fraude
De onderhavige subsidie vindt haar grondslag in de Kaderwet overige BZK-subsidies
en op de subsidie zijn bijgevolg ook de bepalingen van het Kaderbesluit BZK-subsidies
(hierna: Kaderbesluit) van toepassing. Het in het Kaderbesluit neergelegde regiem
gaat uit van vertrouwen. Er wordt vanuit gegaan dat de subsidieaanvrager zijn aanvraag
indient op basis van juiste en volledige informatie, de activiteiten uitvoert waarvoor
de subsidie is verstrekt en dat deze zich houdt aan de overige aan de subsidie verbonden
verplichtingen. Daar staat tegenover dat als dat vertrouwen wordt beschaamd, daar
ook sancties tegenover staan. Indien wordt vastgesteld dat een aanvrager op grond
van onjuiste informatie subsidie heeft aangevraagd of zich niet aan de afspraken en
verplichtingen houdt, dan wordt de subsidie teruggevorderd.
Bovenop het terugvorderen van de subsidie bestaat de mogelijkheid van het opleggen
van een bestuurlijke boete, wanneer een ontvanger van een ministeriële subsidie een
bijzondere meldingsplicht niet nakomt onverwijld een schriftelijke melding te doen
bij de minister. Het gaat hierbij om de plicht voor de subsidieontvanger om, wanneer
de datum is verstreken waarop de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend uiterlijk
moeten zijn verricht of waarop de subsidie uiterlijk ambtshalve wordt vastgesteld,
zonder dat de activiteiten geheel zijn verricht, hiervan onverwijld schriftelijk melding
te doen bij de minister. Deze meldingsplicht is in het bijzonder van belang voor het
bewaken van de rechtmatige besteding van de gelden.
Ten slotte wordt de aanvrager met naam en toenaam opgenomen in een daartoe ingericht
register. Een dergelijke vermelding wordt betrokken bij de beoordeling van eventuele
nieuwe subsidieaanvragen van betreffende persoon of instantie. In de (departementale)
registratie wordt in de eerste plaats geregistreerd het opleggen van een boete op
grond van de Wet bestuurlijke boete meldingsplichten door ministers verstrekte subsidies.
Daarnaast wordt in het register vastgesteld als sprake is geweest van een lagere vaststelling
van de subsidie (op grond van artikel 4:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)),
dat de subsidie is ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger is gewijzigd
(artikel 4:48 Awb) of dat de subsidievaststelling is ingetrokken of ten nadele van
de subsidieontvanger is gewijzigd. Ook wordt een in het kader van de subsidieverstrekking
gedane aangifte bij het openbaar ministerie geregistreerd.
4. Financiering en staatssteun
Deze subsidieregeling is gericht op de veiligheid in Groningen door versterking van
gebouwen in Groningen. Versterking is noodzakelijk als gevolg van de aardbevingen
die worden veroorzaakt door de gaswinning uit het Groningenveld. De exploitant van
het Groningenveld is NAM. Tot 18 december 2018 was in artikel 33 van de Mijnbouwwet
expliciet bepaald dat de exploitant van het Groningenveld verplicht was om deze versterkingsmaatregelen
te treffen. Dit in aanvulling op de algemene verplichtingen die voor de exploitant
gelden op basis van het burgerlijk recht.
Zoals in paragraaf 1 is besproken, heeft het kabinet besloten tot rechtstreekse publieke
sturing op de uitvoering van de versterkingsoperatie. Het is echter niet de bedoeling
om de exploitant hiermee van zijn (historische) financiële verantwoordelijkheden te
ontslaan. Alle kosten die gemoeid zijn met schadeherstel en versterken (inclusief
de kosten voor onder andere het faciliteren van bewoners die geconfronteerd worden
met versterking, zoals vervangende woonruimte) die in de nieuwe situatie worden gefinancierd
door de overheid, worden daarom via een heffing doorbelast aan de exploitant. Een
wetsvoorstel wordt voorbereid waarin (onder andere) de grondslag voor de heffing ten
behoeve van de versterkingsmaatregelen wordt toegevoegd aan artikel 15 van de Tijdelijke
Wet Groningen2. Totdat het wetsvoorstel in werking is getreden wordt gewerkt met declaraties aan
de NAM.
Door middel van de onderhavige subsidieregeling financiert de Minister van BZK de
kosten voor het in eigen beheer uitvoeren van versterkingsmaatregelen voor; hetzelfde
geldt voor de kosten voor in de voorbereidingsfase (definitief ontwerp) en tijdelijke
huisvesting. Deze kosten worden dus via een heffing op de NAM verhaald.
Subsidie die wordt verstrekt op grond van deze regeling is in overeenstemming met
de Europese staatssteunregelgeving. Subsidie kan zowel worden verstrekt aan een onderneming
als aan een bewoner. Voor zowel maatregelen die in eigen beheer worden uitgevoerd
door eigenaar-bewoners als maatregelen die worden uitgevoerd door ondernemingen geldt
dat er geen sprake is van staatssteun als bedoeld in artikel 107, eerste lid, van
het Verdrag inzake de Werking van de Europese Unie. Voor eigenaar-bewoners geldt dat
zij geen ondernemingen zijn die economische activiteiten verrichten, waardoor niet
is voldaan aan één van de cumulatieve criteria voor het bestaan van staatssteun. Ook
ten aanzien van de subsidie aan ondernemingen geldt dat er niet is voldaan aan één
van de cumulatieve criteria voor het bestaan van staatsteun. De versterkingsmaatregelen
waarvoor ondernemingen subsidie ontvangen, vormen voor deze ondernemingen namelijk
geen voordeel dat onder normale marktvoorwaarden (dus zonder overheidsingrijpen) niet
zou zijn verkregen. Dit omdat met de subsidie invulling wordt gegeven aan de in artikel
52g, derde lid, van de Mijnbouwwet opgenomen zorgplicht voor de overheid, in combinatie
met het Burgerlijk Wetboek (artikel 6:184), waarbij NAM/exploitant van het Groningenveld
de kosten draagt.
5. Regeldruk en administratieve lasten
De inhoudelijke nalevingkosten en de administratieve lasten vormen gezamenlijk de
kosten die samenhangen met regeldruk. Het kabinet streeft er naar de regeldruk voor
burgers, bedrijven en professionals terug te dringen. Deze regeling heeft gevolgen
voor de regeldruk voor bewoners in het aardbevingsgebied die subsidie willen ontvangen
voor de uitvoering. Het gaat in het bijzonder om:
-
• het voorbereiden en indienen van de subsidieaanvraag;
-
• Het overleggen van de overeenkomsten met aannemers aan de NCG
-
• het bewaren van de bescheiden en de aanvraag tot een subsidievaststelling
De regeling is voorgelegd aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR). Dit college
toetst voorgenomen wet- en regelgeving op regeldrukeffecten. Het college constateert
dat nut en noodzaak van de regeling voldoende is onderbouwd en dat er aandacht is
voor een lastenluwe uitwerking. Naast een in het algemeen positief oordeel, heeft
het college geadviseerd dat om de regeldruk verder te beperken het van belang is dat
een aanvrager in het geval van meerdere subsidieaanvragen binnen deze regeling niet
telkens alle informatie opnieuw hoeft in te vullen. Het college ziet daarom mogelijkheden
om de lasten te beperken voor aanvragers door bij voorkeur het BSN-nummer van aanvragers
dan wel een registratievolgnummer te gebruiken, waardoor data van eerdere aanvragen
hergebruikt kan worden. De NCG zal deze aanbeveling bij de implementatie van de regeling
overnemen.
Het college adviseert verder om in de toelichting nader in te gaan op hoe bewoners
bij verschillende fases van de subsidieaanvraag en uitvoering van versterkingsmaatregelen
kunnen worden ondersteund door de NCG. Hierop is in paragraaf 2 ingegaan. Tenslotte
adviseert het college om bewoners gedurende het gehele proces van de versterkingsopgave
op één plek inzage te geven in de voortgang en behandeling van hun dossier en eventuele
nieuwe knelpunten in de uitvoering te betrekken bij monitoring en evaluatie. Dat is
mogelijk. Bewoners kunnen te allen tijde contact met de NCG opnemen over de voortgang
van hun dossier.
6. Consultatie
Vanwege de urgentie om deze regeling zo spoedig mogelijk tot stand te brengen, heeft
geen internetconsultatie plaatsgevonden.
7. Inwerkingtreding
De onderhavige regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2020. Dit is in
overeenstemming met het systeem van vaste verandermomenten. De regeling is echter
in afwijking van het systeem niet twee maanden voor de inwerkingtreding gepubliceerd.
Afwijking is in dit geval gerechtvaardigd gelet op de urgentie van voortgang van de
versterkingsoperatie.
Artikelsgewijs
Artikel 1. Begripsbepalingen
Eerste lid
Het begrip ‘depotovereenkomst’ verwijst naar een overeenkomst tussen drie partijen,
zijnde de minister (NCG), de subsidieontvanger en een notaris, met betrekking tot
een derdenrekening bij de notaris. In de depotovereenkomst wordt overeengekomen dat
het de taak van de notaris om na te gaan of aan de voorwaarden voor uitkeringen uit
het depot wordt voldaan. Zie overigens paragraaf 2, onder Betalingen.
Een ‘gebouw’ in de zin van deze regeling is, net als in de Beleidsregel, een gebouw
als bedoeld in artikel 1 van de Woningwet, met dien verstande dat bouwwerken die zelf
geen gebouw zijn in de zin van de Woningwet, maar die bij een gebouw horen op grond
van de begripsomschrijving in deze regeling ook tot het desbetreffende gebouw worden
gerekend. Te denken valt hierbij aan een carport met slechts een wand (een carport
met meerdere wanden valt wel onder het begrip gebouw in de zin van de Woningwet).
In samenhang met artikel 3, eerste lid, kan dus subsidie worden verleend voor alle
bij elkaar horende bouwwerken op één adres (uiteraard voor zover voor die bouwwerken
versterkingsmaatregelen zijn voorzien).
De ‘herbouwwaarde’ betreft de kosten om het huidige gebouw te slopen en een vergelijkbaar,
veilig gebouw te herbouwen. Het gaat hierbij niet om de waarde van het gebouw (die
in het geval van een woning bijvoorbeeld afhankelijk is van de woningmarkt), maar
om de functionele en kwalitatieve vergelijkbaarheid. Een gebouw is veilig (dat wil
zeggen aardbeving bestendig) als het voldoet aan de veiligheidsnorm, die is opgenomen
in artikel 52d, tweede lid, onder a, van de Mijnbouwwet. De term ‘veiligheidsnorm’
is ook in artikel 1, eerste lid, van de regeling omschreven.
De regeling regelt vier verschillende subsidies: de ‘voorbereidingsubsidie’ (artikel
2, eerste lid, onder a), de ‘versterkingsubsidie’ (artikel 3, eerste lid, onder b),
de ‘sloop/nieuwbouwsubsidie’ (artikel 3, eerste lid, onder c) en de ‘huisvestingsubsidie’
(artikel 3, derde lid).
Het begrip ‘vaststellingsovereenkomst’ refereert aan vaststellingsovereenkomsten die
met een aantal eigenaren zijn gesloten met betrekking tot de uitvoering van de versterking
van gebouwen op grond van de Beleidsregel zoals die aanvankelijk luidde.
Voor het uitvoeren van de maatregelen wordt in de regeling veelal de term ‘versterking’
gehanteerd.
Met het begrip ‘versterkingsadvies’ wordt verwezen naar het advies dat een ingenieur(sbureau)
overeenkomstig de Beleidsregel opstelt naar aanleiding van de opname van het gebouw.
Een ‘versterkingsbesluit’ is een besluit dat met betrekking tot de versterking van
een gebouw is genomen op grond van de Beleidsregel. In het versterkingsbesluit wordt
precies omschreven welke maatregelen getroffen moeten worden om een gebouw veilig
te maken. Als de eigenaar voor sloop/nieuwbouw heeft gekozen (zo nodig met extra inbreng
van eigen middelen), wordt in het versterkingsbesluit de sloop/nieuwbouw beschreven.
Met ‘versterkingsmaatregelen’ worden maatregelen aan een gebouw bedoeld die zijn opgenomen
in het versterkingsbesluit dat voor dat gebouw is vastgesteld of de vaststellingsovereenkomst
die met betrekking tot de versterking van het gebouw is gesloten. Dit betreft maatregelen
die dienen tot versterking van (het casco van) het gebouw waarmee deze op veiligheidsnorm
gebracht wordt.
De term ‘maatregelen’ wordt in deze regeling gebruikt voor álle maatregelen die zijn
opgenomen in het versterkingsbesluit, ook de noodzakelijke maatregelen ter afwerking.
Zo kan het voor uitvoering van versterkingsmaatregelen noodzakelijk zijn dat eerst
de bestaande keuken wordt afgebroken: in een dergelijke situatie zal ook de plaatsing
van een nieuwe keuken opgenomen zijn in het versterkingsbesluit. Maatregelen waarvoor
subsidie wordt verleend moeten zijn opgenomen in het versterkingsbesluit. Bij de inwerkingtreding
van deze regeling waren al versterkingstrajecten in gang gezet waarvoor geen versterkingsbesluiten
zijn of worden genomen. Teneinde die trajecten alsnog onder de werking van de subsidieregeling
te kunnen brengen, is in de begripsomschrijving ook verwezen naar de vaststellingovereenkomsten,
waarin de maatregelen voor het desbetreffende gebouw zijn opgenomen. Voor de gevallen
in Heft en EI waarin ook geen vaststellingovereenkomst wordt gesloten, maar alleen
een depotovereenkomst, wordt naar die depotovereenkomst verwezen3.
Tweede lid
In sommige gevallen kan het ontvangen van subsidie leiden tot fiscale gevolgen en
verlies van zorgtoeslag of kind gebonden budget. Immers kan ontvangen subsidie, afhankelijk
van het moment van de aanwending, op 1 januari (de peildatum) van de kalenderjaren
na het jaar van ontvangst van de subsidie, deel uitmaken van de rendementsgrondslag
van box 3. Indien de rendementsgrondslag meer bedraagt dan het heffingsvrije vermogen
in box 3, dan is het forfaitaire rendement op het vermogen onderdeel van het verzamelinkomen.
Via het verzamelinkomen en de rendementsgrondslag van box 3 werkt dit door naar inkomensafhankelijke
regelingen, waaronder de toeslagen (inkomenstoets en vermogenstoets). Daarom is in
het tweede lid uitdrukkelijk bepaald dat ook fiscale gevolgen van het ontvangen van
subsidie alsmede verlies van toeslagen subsidiabele kosten zijn.
Artikel 2. Reikwijdte
Batch 1.588 is een groep van 1.588 woningen in het aardbevingsgebied in Groningen.
Voor de versterking van de woningen is een budget aan de gemeenten beschikbaar gesteld
door middel van de Regeling van de Minister van Economische zaken en Klimaat van 17 juni
2019, houdende specifieke uitkering voor de gemeenten Appingedam, Delfzijl, Midden-Groningen
en Groningen in verband met de versterking van de gebouwen in batch 1.588. Voor de
versterking in eigen beheer van deze woningen kan daarom subsidie worden aangevraagd
bij de betrokken gemeente. Daarom zijn de woningen in batch 1.588 in artikel 2 van
de toepassing van deze regeling uitgesloten.
Artikel 3. Doel subsidie en activiteiten
De subsidieregeling is drieledig. Ten eerste kan de eigenaar van een te versterken
gebouw of te versterken gebouwen op één adres subsidie aanvragen, wanneer hij in de
voorbereidingsfase (zie paragraaf 2) zelf een opdracht wil geven voor een definitief
ontwerp en de uitwerking daarvan in een technisch ontwerp. Dit betreft zogenaamde
voorbereidingsubsidie (artikel 3, eerste lid, onder a). Die subsidie is mede bedoeld
voor het in eigen beheer laten uitvoeren van andere voorbereidende activiteiten, zoals
het natuurvrij maken4 van de te versterken woning.
Ten tweede heeft de regeling tot doel het voor een eigenaar mogelijk te maken het
versterkingsbesluit dat met betrekking tot het gebouw is genomen geheel of gedeeltelijk
in eigen beheer uit te laten voeren (artikel 3, tweede lid, onder b en c). Pas sinds
1 september 2020 is er sprake van versterkingsbesluiten: in de periode daarvoor, maar
ook nog daarna, zijn of worden de afspraken met betrekking tot de versterking van
gebouwen vastgelegd in vaststellingsovereenkomsten of (in gevallen in Heft en EI)
alleen in een depotovereenkomst. Ook de maatregelen die zijn opgenomen in die overeenkomsten
kunnen met subsidie op grond van de onderhavige regeling in eigen beheer worden uitgevoerd.
De uitvoering in eigen beheer kan zowel de uitvoering van alle maatregelen betreffen,
maar ook uitvoering van slechts een deel van de maatregelen in eigen beheer is mogelijk.
Een woningeigenaar kan er voor kiezen de versterking van het casco niet in eigen beheer
uit te laten voeren, maar wel bepaalde maatregelen in de afwerkingsfase, zoals het
plaatsen van de keuken5. In het versterkingsbesluit, onderscheidenlijk de vaststellings- of depotovereenkomst
is vastgelegd in hoeverre de versterking in eigen beheer zal plaatsvinden.
De subsidie wordt verstrekt per gebouw of, als er op één adres meerdere gebouwen aanwezig
zijn die moeten worden versterkt, voor die gebouwen tezamen (artikel 3, tweede lid).
Indien een eigenaar gebouwen heeft op meerdere adressen, kan de eigenaar voor de gebouwen
op ieder adres afzonderlijk subsidie aanvragen.
De regeling maakt geen onderscheid tussen verschillende eigenaren, zoals eigenaar-bewoners
(natuurlijke personen) en rechtspersonen zoals grote verhuurders, waaronder woningcorporaties.
Alle verschillende soorten eigenaren kunnen dus subsidie aanvragen. Een gemeente of
provincie die eigenaar is van een gebouw kan echter geen subsidie aanvragen op grond
van deze regeling.
Ten derde zal bij de versterking vaak tijdelijk vervangende huisvesting nodig zijn.
De eigenaar van het gebouw kan hiervoor een beroep doen op de NCG, die de vervangende
huisvesting regelt (in natura). Een andere mogelijkheid is dat hij zelf vervangende
huisvesting regelt, in welk geval daarvoor op grond van de onderhavige regeling subsidie
kan worden verstrekt (artikel 3, derde lid). In het geval van huurders geldt dat de
eigenaar de zorgplicht heeft voor zijn huurders en dat de tijdelijke vervangende huisvesting
door de eigenaar wordt geregeld.
De hoogte van de huisvestingsubsidie is afhankelijk van de duur van de periode dat
de woning onbewoonbaar is of het gebouw onbruikbaar is. De onbewoonbaarheid of onbruikbaarheid
is gekoppeld aan de uitvoering van het versterkingsbesluit of de vaststellingsovereenkomst.
In beginsel zal een gebouw conform de vaststellingsovereenkomst of het versterkingsbesluit
alleen worden gesloopt en vervangen door nieuwbouw, als dat goedkoper is dan versterking.
Soms zal echter op verzoek van de eigenaar gekozen worden voor de sloop/nieuwbouw,
ondanks dat dit een duurdere oplossing is. De eigenaar zal in dat geval eigen financiële
middelen moeten inbrengen. In samenhang met artikel 11, derde lid, kan de huisvestingsubsidie
niet voor deze gehele periode worden verleend: in dat geval wordt uitgegaan voor de
fictieve periode die benodigd zou zijn voor alleen de uitvoering van de versterking.
De subsidie voor het definitief en het technisch ontwerp en andere voorbereidende
activiteiten (voorbereidingsubsidie), die voor de uitvoering van het versterkingsbesluit
of de vaststellings- of depotovereenkomst (versterking- of sloop/nieuwbouwsubsidie)
en die voor tijdelijke huisvesting (huisvestingsubsidie) zijn afzonderlijke subsidies
die apart moeten worden aangevraagd. In dit verband wordt verwezen naar paragraaf
5, waarin is uiteengezet hoe de lastendruk voor de eigenaren zo veel mogelijk beperkt
zal worden.
Artikel 4. Subsidieplafond
In verband met de eis in artikel 8 van het Kaderbesluit en in overeenstemming met
de Aanwijzingen voor Subsidieverstrekking is in artikel 4 een subsidieplafond van
€150.000.000 vastgesteld voor de periode tot 1 juni 2021. In het tweede lid is de
mogelijkheid opgenomen het plafond aan te passen door middel van publicatie van het
nieuwe bedrag in de Staatscourant.
Artikel 5. Aanvraag subsidieverlening
Omdat een definitief ontwerp pas kan worden opgesteld wanneer het gebouw is opgenomen
en beoordeeld, kan een voorbereidingsubsidie pas nadat de beoordeling is vrijgegeven
worden aangevraagd. Voor alle duidelijkheid is dit het eerste lid ook uitdrukkelijk
bepaald. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 2.
Voor de indiening van versterkings- of sloop/nieuwbouwsubsidie moet worden gewacht
tot het versterkingsbesluit is vastgesteld of de vaststellings- of depotovereenkomst
is gesloten. Zoals in paragraaf 2 is vermeld, wordt het versterkingsbesluit in nauw
overleg met de eigenaar vastgesteld. Formulieren voor aanvragen voor versterking-,
sloop/nieuwbouw- en huisvestingsubsidie zullen in de praktijk reeds kunnen worden
ingevuld, zodra voldoende duidelijk wat de inhoud van het versterkingsbesluit zal
zijn.
Artikel 11 van het Kaderbesluit bevat algemene bepalingen met betrekking tot de subsidieaanvraag.
Ingevolge het eerste lid van genoemd artikel 11 moet een aanvraag worden ingediend
door middel van een beschikbaar gesteld formulier.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, van deze regeling is aan subsidies groter dan €25.000
de verplichting verbonden om mee te werken aan de totstandkoming van een depotovereenkomst.
In het formulier voor aanvraag van maatregelensubsidie moet de aanvrager toestemming
geven om namens hem de voorschotten op de subsidie te laten storten op de derdengeldenrekening
van de notaris die partij is bij de depotovereenkomst. Deze toestemming is vereist,
omdat de subsidieregeling de reeds eerder ontstane praktijk volgt van depotovereenkomsten,
maar het BZK-subsidiekader niet voorziet in de mogelijkheid dat de minister de gelden
zonder meer in een depot stort van waaruit betalingen in het kader van de uitvoering
van de gesubsidieerde activiteiten kunnen worden gedaan. Als de aanvrager de toestemming
niet verleent, wordt de aanvraag op grond van artikel 6, tweede lid, afgewezen.
In artikel 22, eerste lid, van het Kaderbesluit is de termijn waarbinnen de minister
in beginsel moet beslissen omtrent de subsidieaanvraag uniform vastgesteld op dertien
weken.
Artikel 6. Afwijzing maatregelensubsidie
Artikel 13 van het Kaderbesluit bevat algemene afwijzingsgronden. Zo wordt een maatregelensubsidieaanvraag
afgewezen als onvoldoende vertrouwen bestaat dat de betrokkene de capaciteiten heeft
om de activiteiten naar behoren uit te voeren (artikel 13, onder h, Kaderbesluit),
of wanneer het onaannemelijk wordt geacht dat de activiteiten binnen een bij ministeriële
regeling gestelde termijn kunnen worden voltooid (artikel 14, onder c). Mede in verband
met deze laatste afwijzingsgrond is in artikel 12, zesde lid, van de onderhavige regeling,
bepaald dat de subsidieontvanger de activiteiten waarvoor de maatregelensubsidie is
verleend binnen drie jaar moet voltooien.
Naast de algemene afwijzingsgronden van het Kaderbesluit zijn in artikel 6 twee aanvullende
afwijzingsgronden opgenomen. Het is niet de bedoeling dat uitvoering in eigen beheer
de versterkingsoperatie vertraagt. Hierbij is het gezamenlijk optrekken met de eigenaren
van gebouwen uit hetzelfde blok belangrijk. Daarom is in het eerste lid bepaald dat
subsidie kan worden afgewezen in gevallen waarin door het uitvoeren van het versterkingsproces
in eigen beheer de versterking of sloop/nieuwbouw van andere gebouwen onevenredig
zal belemmeren. Het ligt in dit verband in de rede dat als de uitvoering van maatregelen
onlosmakelijk samenhangt met de uitvoering van versterkingsmaatregelen aan andere
gebouwen, er met de eigenaren van die gebouwen overeenstemming moet zijn over de uitvoering
van de verschillende maatregelen. Voor zover subsidie wordt afgewezen, zullen de maatregelen
door NCG worden uitgevoerd.
Voor de afwijzingsgrond in het tweede lid wordt verwezen naar de toelichting op artikel
5.
Artikel 7. Stapelen subsidies
Mogelijk kan voor bepaalde maatregelen ook op grond van andere subsidieregelingen
subsidie worden verstrekt. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan de Regeling energiebesparing
woningen bouwkundig versterkingsprogramma Groningerveld. Stapelen van dergelijke subsidies
is toegestaan.
Artikel 8. Hoogte voorbereidingsubsidie
De hoogte van de voorbereidingsubsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten. Op
grond van artikel 6 van het Kaderbesluit moet het gaan om redelijke en marktconforme
bedragen.
Artikel 9. Subsidiabele kosten en maximale hoogte versterkingsubsidie
De hoogte van de versterkingsubsidie wordt in beginsel bepaald door het geheel van
subsidiabele kosten voor de versterkings- en andere maatregelen (artikel 8, eerste
lid). Het aldus berekende bedrag kan op grond van het zesde lid eventueel worden verlaagd.
Verlaging kan aan de orde zijn als met de gesubsidieerde maatregelen tevens schade
wordt hersteld waarvoor uit anderen hoofde een vergoeding is of zal worden uitgekeerd.
Voor verschillende maatregelen gelden forfaitaire bedragen, die zijn opgenomen in
een catalogus, die de NCG op haar website publiceert (derde lid). Ingeval van tussentijdse
aanpassing van die bedragen wordt de subsidie ingevolge het zevende lid ambtshalve
verhoogd, als die aangepaste forfaitaire bedragen zouden leiden tot een hoger subsidiebedrag.
De subsidiabele kosten voor maatregelen waarvoor geen forfaitaire bedragen gelden,
worden bepaald met toepassing van de algemene regels in artikel 6 van het Kaderbesluit.
Deze regels houden onder meer in, dat de door de aanvrager berekende kosten door de
minister op hun aannemelijkheid en redelijkheid worden getoetst.
Het vierde lid biedt de mogelijkheid om ten gunste van de subsidieaanvrager van het
forfaitaire bedrag af te wijken, voor het geval dat bedrag substantieel te laag is
om de desbetreffende maatregel in zijn gebouw daadwerkelijk te kunnen realiseren.
De subsidieaanvrager moet dan wel kunnen aantonen dat het bedrag door specifieke omstandigheden
te laag is. Substantiële meerkosten zouden bijvoorbeeld aan de orde kunnen zijn wanneer
sprake is van een archeologische vondst of wanneer voor de uitvoering van een maatregel
eerst asbest verwijderd moet worden. Voor de bepaling van de subsidiabele kosten gelden
bij toepassing van het tweede lid de regels van artikel 6 Kaderbesluit. Voor zover
substantiële meerkosten pas gaande de uitvoering van de maatregelen, dus na de subsidieverlening,
aan het licht komen, kan de subsidieverlening zo nodig op verzoek van de belanghebbende
worden herzien6, waarbij het verleende subsidiebedrag wordt aangepast.
Uitgaande van de uitvoering van het gehele versterkingsbesluit in eigen beheer, kan
de totale subsidie niet meer bedragen dan 150% van de herbouwwaarde van het gebouw.
Wanneer slechts een deel van de maatregelen in eigen beheer worden uitgevoerd, is
de maximale hoogte van de subsidie vanzelfsprekend een lager bedrag. Bij de berekening
van de maximale subsidie wordt dan rekening gehouden met de kosten die gemoeid zijn
met voorzieningen aan het gebouw in natura. Voor de berekening van die kosten (die
dus ten laste van de NCG komen) gelden op grond van het vijfde lid dezelfde regels
als voor de berekening van de subsidiabele kosten. Zoals uiteengezet in de toelichting
op artikel 1, tweede lid, kan het ontvangen van subsidie in sommige gevallen leiden
tot fiscale gevolgen en verlies van toeslagen en valt dat verlies onder de subsidiabele
kosten. Ingevolge de formule in artikel 9, tweede lid, worden die kosten bij de berekening
van de maximale hoogte van de subsidie echter buiten beschouwing gelaten. De compensatie
van dat verlies met subsidie wordt gecompenseerd, leidt er dus niet toe dat het maximum
van het totale subsidiebedrag eerder wordt bereikt.
Al met al wordt de versterkingsubsidie als volgt berekend. Eerst worden de kosten
voor de onderscheiden maatregelen en de eventuele financiële gevolgen voor de fiscus
en de toeslagen bij elkaar opgeteld. Het aldus verkregen bedrag wordt zo nodig op
grond van het zesde lid, verminderd. Het resterende bedrag noemen we hier gemakshalve
‘a’. Vervolgens wordt de herbouwwaarde van het gebouw vastgesteld (bedrag ‘h’). De
herbouwwaarde wordt vervolgens vermenigvuldigd met een factor 1,5; dit resulteert
in een bedrag dat we hier ‘t’ noemen. Daarnaast wordt berekend voor welk bedrag er
maatregelen vanwege de NCG (dus in natura) worden uitgevoerd (bedrag ‘n’). Van het
bedrag ‘t ‘ (zijnde dus 150% van de herbouwwaarde) wordt vervolgens het bedrag ‘n’
afgetrokken en het bedrag van de gevolgen bij belasting en toeslagen (‘b’) wordt aan
bedrag t toegevoegd, dus: t - n + b. Het bedrag dat de uitkomst is van die berekening
(‘c’) wordt vergeleken met het bedrag ‘a’: als ‘a’ hoger is dan ‘c’, wordt het subsidiebedrag
gemaximeerd op ‘c’. Als ‘a’ lager dan of gelijk aan ‘c’ is, wordt subsidie voor dat
bedrag (‘a’) verleend.
Artikel 10. Hoogte sloop/nieuwbouwsubsidie
De hoogte van een sloop/nieuwbouwsubsidie is gelijk aan de subsidie die zou worden
verleend als de betrokken eigenaar gekozen zou hebben voor versterking van het gebouw.
Voor zover de werkelijke kosten het subsidiebedrag te boven gaan, komen die voor eigen
rekening van de eigenaar.
Artikel 11. Huisvestingsubsidie
Subsidiebedragen onder €25.000 moeten ingevolge artikel 23 van het Kaderbesluit in
één keer (100%) (al dan niet door middel van een voorschot) worden uitbetaald. Dit
geldt ook voor de huisvestingsubsidie. Omdat betrokkenen maandelijks huur moeten betalen
voor de tijdelijke huisvesting, is het veelal niet wenselijk een bedrag voor de hele
periode waarin tijdelijke huisvesting nodig is vooraf uit te betalen. Daarom is bepaald
dat de subsidie steeds voor een in de subsidiebeschikking bepaalde periode kan worden
verstrekt. Afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het concrete geval kan
de NCG de subsidie per maand verlenen of kiezen voor bijvoorbeeld een periode van
drie of zes maanden. Dit betekent niet dat betrokkene telkens een nieuwe subsidieaanvraag
moet indienen als er langer tijdelijke huisvesting nodig is dan de periode waarop
de verstrekte subsidie ziet: in artikel 11, eerste lid, is namelijk bepaald dat de
subsidie dan ambtshalve wordt verlengd.
De hoogte van de huisvestingsubsidie is 100% van de subsidiabele kosten (tweede lid).
Daaronder vallen ingevolge artikel 1, tweede lid, ook de nadelige financiële gevolgen
bij belasting of toeslagen.
Voor de huisvestingssubsidie geldt dat in beginsel forfaitaire (maand)bedragen zijn
vastgesteld en gepubliceerd op de website van de NGG (derde lid). In bijzondere situaties
kan op grond van het derde lid van die bedragen worden afgeweken en gelden de algemene
regels van artikel 6 van het Kaderbesluit.
Voor sommige vormen van tijdelijke huisvesting kunnen geen forfaitaire bedragen worden
vastgesteld. Dit is bijvoorbeeld aan de orde bij MKB en Agro (schuren). De berekening
van de subsidiabele kosten is dan maatwerk en vindt plaats met inachtneming van artikel
6 Kaderbesluit.
In de forfaitaire bedragen zijn de gevolgen bij belasting en toeslagen niet verdisconteerd.
De hoogte van de huisvestingsubsidie wordt dus berekend door het toepasselijke forfaitaire
bedrag, de eventuele extra belasting en het eventuele verlies van toeslagen bij elkaar
op te tellen.
Artikel 12. Subsidieverplichtingen
Op grond van artikel 21 van het Kaderbesluit gelden algemene subsidieverplichtingen.
Daarnaast gelden ingevolge artikel 12 van de onderhavige regeling enkele aanvullende
verplichtingen.
Ten eerste moet de subsidieontvanger, als de subsidie meer dan €25.00 bedraagt, meewerken
aan het sluiten van een depotovereenkomst. Deze depotovereenkomst is een driepartijen-overeenkomst
tussen de minister, de subsidieontvanger en een notaris. Bij een depot geldt een zorgplicht
voor de notaris. In de depotovereenkomst wordt vastgelegd onder welke voorwaarden
de notaris gelden van de derdenrekening (het depot) kan en moet uitkeren. De notaris
heeft hierbij een zelfstandige onderzoeks- en controleplicht.
Ten tweede is de subsidieontvanger verplicht voor het laten opstellen van een definitief
of een technisch ontwerp alsmede voor de uitvoering van versterkingsmaatregelen of
de bouw van het casco met derden (aannemers) overeenkomsten van aanneming van werk
te sluiten en afschriften van die overeenkomsten naar de NCG te sturen. Ook tussentijdse
wijzigingen van die overeenkomsten moeten in afschrift naar de NCG worden gestuurd.
Voor die overeenkomsten moet verplicht gebruik worden gemaakt van de daarvoor beschikbaar
gestelde modelovereenkomsten.
Ten derde is de subsidieontvanger verplicht rekening te houden met de belangen van
eigenaren van andere gebouwen. Deze verplichting ligt in het verlengde van de afwijzingsgrond
van artikel 6. Het mag niet zo zijn dat de versterking van andere gebouwen door toedoen
van de subsidieontvanger onredelijk wordt vertraagd of dat eigenaren van andere gebouwen
door toedoen van de subsidieontvanger bijvoorbeeld met extra kosten worden geconfronteerd.
Ten slotte is de subsidieontvanger verplicht de activiteiten waarvoor de subsidie
is verleend binnen drie jaar te voltooien. De minister kan de termijn van drie jaar
indien voltooiing buiten de schuld van de subsidieontvanger niet mogelijk is, op schriftelijk
en gemotiveerd verzoek van de subsidieontvanger met nog eens drie jaar verlengen.
Artikel 13. Wijze van subsidieverstrekking
In de artikelen 16 tot en met 19 van het Kaderbesluit en in overeenstemming met de
Aanwijzingen voor Subsidieverstrekking wordt de wijze van subsidieverstrekking geregeld
aan de hand van drie verschillende ‘subsidiearrangementen’. Het lichtste arrangement
betreft subsidies lager dan €25.000 (artikel 16 van het Kaderbesluit); het iets zwaardere
arrangement heeft in beginsel betrekking op subsidies van €25.000 tot €125.000 (artikel
17 van het Kaderbesluit) en voor subsidies van €125.000 of meer geldt in beginsel
het zwaarste arrangement (artikel 18 van het Kaderbesluit). Op grond van artikel 20
van het Kaderbesluit kan bij ministeriële regeling echter worden bepaald dat op subsidieverstrekkingen
een lichter arrangement wordt toegepast om op die manier de regeldruk te beperken.
Een subsidie tot €25.000 wordt verstrekt in de vorm van een vast bedrag voor één (integrale)
prestatie (lump sum). In de subsidiebeschikking staat de prestatie dus centraal. Als
de subsidieontvanger de prestatie levert, kan het subsidiebedrag niet (gedeeltelijk)
worden teruggevorderd, ook niet als het subsidiebedrag hoger is dan de werkelijk gerealiseerde
kosten. Een subsidie tot €25.000 wordt ofwel direct vastgesteld (artikel 16, tweede
lid, onder a, van het Kaderbesluit) ofwel ambtshalve vastgesteld op een in de beschikking
tot subsidieverlening aangegeven moment (artikel 16, tweede lid, onder b, van het
Kaderbesluit). Ingevolge artikel 13, derde lid, van de onderhavige regeling wordt
een subsidie tot €25.000 altijd verstrekt met toepassing van artikel 16, tweede lid,
onder b, van het Kaderbesluit. Op grond van artikel 23, eerste en tweede lid, van
het Kaderbesluit wordt dan een voorschot van 100% uitgekeerd.
Een versterkingsubsidie die een groter bedrag dan €125.000 betreft valt, zoals hiervoor
vermeld, in beginsel onder het zwaarste subsidiearrangement (artikel 18 van het Kaderbesluit).
Op grond van artikel 13, eerste lid, wordt die subsidie echter verstrekt onder het
lichtere arrangement van artikel 17 van het Kaderbesluit. Hierbij is het principe
‘P x Q’: voor (onderdelen van) de prestatie(s) (‘prestatie-eenheden’) wordt een bedrag
bepaald en moet de subsidieontvanger de prestatie-eenheden verantwoorden. Voor zover
de afzonderlijke prestatie-eenheden geleverd zijn, kunnen de daarbij behorende bedragen
niet worden teruggevorderd.
Alle subsidies op grond van de onderhavige regeling groter dan €25.000, met uitzondering
van sloop/nieuwbouwsubsidie worden dus op dezelfde wijze behandeld. Dit betekent ook
dat wordt afgezien van een controleverklaring; dit is geregeld in artikel 14.
Sloop/nieuwbouwsubsidies worden ingevolge artikel 13, tweede lid, altijd verstrekt
in de vorm van een lump sum met toepassing van artikel 16, tweede lid, onder b, van
het Kaderbesluit.
Artikel 14. Aanvraag vaststelling versterkingsubsidie
Voor subsidies die zijn verstrekt volgens het arrangement voor subsidies van €25.000
tot €125.0007 geldt op dat op een in de subsidiebeschikking te vermelden tijdstip een aanvraag
van een beschikking tot subsidievaststelling moet worden gedaan. In aanvulling daarop
is in artikel 14 van de regeling bepaald dat daarbij geen controleverklaring vereist
is. Zie ook de toelichting op artikel 13.
Artikel 15. Wijze van verantwoording
Zoals in de toelichting op artikel 13 uiteengezet is, worden subsidies tot €25.000
ambtshalve vastgesteld: een aanvraag hiervoor hoeft derhalve niet te worden gedaan.
Wel moet de subsidieontvanger desgevraagd de prestatie, waarvoor de subsidie is verleend,
verantwoorden: met andere woorden moet hij kunnen aantonen dat de activiteiten waarvoor
subsidie is verleend daadwerkelijk zijn uitgevoerd. In artikel 15, eerste lid, is
bepaald dat deze verantwoording plaatsvindt door overlegging van facturen. Als de
werkelijke kosten voor de activiteiten waarvoor subsidie is verleend in totaal lager
zijn dan de subsidie, zal er echter geen geld worden teruggevorderd. Het verleende
subsidiebedrag is een immers vast bedrag, al dan niet berekend op grond van forfaitaire
bedragen. De (ambtshalve) vaststelling van de subsidie na voltooiing van de gesubsidieerde
activiteiten, vindt echter plaats op basis van de geleverde prestatie (dat wil zeggen:
is de prestatie waarvoor subsidie is verleend daadwerkelijk uitgevoerd?).
Voorbereiding- of versterkingsubsidies van meer dan €25.000 worden altijd verleend
onder het subsidiearrangement van artikel 17 van het Kaderbesluit, wat inhoudt dat
de ontvanger van zo’n subsidie na voltooiing van de activiteiten een subsidievaststelling
moet aanvragen. Ook hiervoor geldt dat verantwoording of de beoogde prestatie of prestatie-eenheden
daadwerkelijk geleverd is of zijn, plaatsvindt aan de hand van de facturen. Het kan
zijn dat sommige kosten hoger en andere lager uitpakken dan bij de subsidieverlening
was voorzien. Schuiven tussen de verschillende subsidieposten is dan toegestaan. Mocht
het totale subsidiebedrag te laag blijken, kan een herziening van de subsidiebeschikking
worden gevraagd (zie ook de toelichting op artikel 8, vierde lid). Als het tekort
pas blijkt bij de eindafrekening, dan kan de aanvraag tot vaststelling worden beschouwd
als een aanvraag om terug te komen op de verleningsbeschikking.
Als de kosten voor de activiteiten waarvoor subsidie is verleend achteraf in totaal
lager zijn, zal er ook bij subsidies boven €25.000 op basis van het Kaderbesluit geen
geld kunnen worden teruggevorderd als de prestatie of de verschillende prestatie-eenheden
zijn geleverd. Bij die subsidies zal echter in de depotovereenkomsten, die in verband
met die subsidies worden gesloten, worden bepaald dat de notaris op grond van die
overeenkomst een eventueel restbedrag alleen mag vrijgeven aan de staat.
Voor sloop/nieuwbouwsubsidie hoeft de ontvanger geen aanvraag van vaststelling van
de subsidie in te dienen, aangezien daarop ingevolge artikel 13 de regels van subsidies
tot €25.000 van toepassing zijn. Wel moet de subsidieontvanger desgevraagd de prestatie,
waarvoor de subsidie is verleend, verantwoorden. Ook dit vindt plaats aan de hand
van de facturen. Verder geldt voor sloop/nieuwbouw met betrekking tot het schuiven
tussen subsidieposten en een eventueel restbedrag hetzelfde als voor voorbereiding-
en versterkingsubsidies boven €25.000.
Artikel 16. Inwerkingtreding
In artikel 4.10 van de Comptabiliteitswet 2016 zijn bepalingen opgenomen inzake de
beperking van de duur van een subsidieregeling. Op grond van het tweede lid moet een
subsidieregeling een einddatum bevatten die in beginsel niet later valt dan vijf jaar
na de datum van inwerkingtreding van de regeling. In verband hiermee is bepaald dat
de regeling per 1 oktober 2025 vervalt. Zo nodig kan de regeling daarna met in achtneming
van de daarvoor in genoemd artikel 4.10 gestelde regels worden verlengd.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren