TOELICHTING
Algemeen
Inleiding
In de tunnelwetgeving, de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels (Warvw) en
de Regeling aanvullende regels veiligheid wegtunnels (Rarvw), is een gestandaardiseerde
uitrusting voor rijkstunnels opgenomen. Op grond van de Warvw wordt de gestandaardiseerde
tunneluitrusting iedere vijf jaar geëvalueerd. In september 2018 is een evaluatierapport
opgesteld over de ervaringen en bevindingen rond de gestandaardiseerde tunneluitrusting.
Met de evaluatie is inzichtelijk gemaakt hoe de gestandaardiseerde uitrusting, zoals
opgenomen in de Rarvw, in de afgelopen vijf jaar heeft gefunctioneerd. Het rapport
is 12 september 2018 aan de Tweede Kamer gezonden (Kamerstukken II 2017/18, 29 296, nr. 33). In de begeleidende brief wordt aangegeven dat het rapport slechts enkele suggesties
ter verbetering van de gestandaardiseerde uitrusting geeft en dat de uitkomsten van
de evaluatie geen aanleiding geven om de gestandaardiseerde uitrusting wezenlijk te
wijzigen.
Met de onderhavige regeling wordt uitvoering gegeven aan een aantal suggesties in
de evaluatie om de gestandaardiseerde uitrusting aan te passen. Deze suggesties zien
met name op het verbeteren van de uitvoerbaarheid van de gestandaardiseerde uitrusting.
De uitvoerbaarheid wordt vooral bepaald door de invulling op prestatie-eis-niveau
die aan de onderdelen van de gestandaardiseerde uitrusting is gegeven in bijlage 4
van de Rarvw. De wijzigingen in de voorschriften betreffen bijvoorbeeld het verduidelijken
van prestatie-eisen en het schrappen van onnodig beperkende detailvoorschriften. De
gestandaardiseerde uitrusting zoals deze is vastgelegd in de artikelen 13, 13a, 13c
en 13d van de Rarvw wordt niet gewijzigd.
Advisering door het Veiligheidsberaad
Op basis van artikel 6a, tweede lid, onderdeel b, van de Warvw is het Veiligheidsberaad
in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen over de in de artikelen 13 tot en
met 13d, opgenomen gestandaardiseerde uitrusting. Het Veiligheidsberaad heeft in zijn
brief van 20 mei 2020 aangegeven dat het proces van de evaluatie en de wijze waarop
de evaluatie en de opvolging van de aanbevelingen zijn uitgevoerd zorgvuldig is verlopen.
Tevens constateerde het Veiligheidsberaad dat de uitkomsten van de evaluatie geen
aanleiding hebben gegeven om de gestandaardiseerde uitrusting wezenlijk te wijzigen,
reden waarom het Veiligheidsberaad aangaf dat het niet nodig was om advies uit te
brengen over de voorgenomen wijzigingen.
Overeenstemming met de Minister van JenV en voor BZK
De regeling is overeenkomstig artikel 6a van de Warvw vastgesteld in overeenstemming
met de Minister van Justitie en Veiligheid en met de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties.
Financiële- en andere gevolgen
Deze regeling heeft geen effecten op het milieu.
Deze regeling bevat geen voorschriften gericht tot het bedrijfsleven en heeft daarom
geen bedrijfseffecten en geen markteffecten.
Deze regeling brengt, gelet op de aard van de regeling, evenals het de wet waarop
het berust (Kamerstukken II 2011/12, 33 125, nr 3, p. 13) geen administratieve lasten met zich mee voor burgers en bedrijfsleven. Om
die reden is deze regeling niet ter toetsing aan het Adviescollege toetsing regeldruk
(ATR) voorgelegd.
Uitvoerings- en handhavingstoets en internetconsultatie
Bij de evaluatie van de gestandaardiseerde uitrusting hebben Rijkswaterstaat en de
hulpverleningsdiensten aangegeven wat hun ervaringen zijn met de gestandaardiseerde
uitrusting. Daarbij hebben zij suggesties gedaan op welke wijze de uitvoerbaarheid
van de gestandaardiseerde uitrusting verbeterd kan worden. Die suggesties zijn verwerkt
in deze regeling, waarbij Rijkswaterstaat uitvoerig betrokken is. Om die reden heeft
er geen uitvoerbaarheidstoets meer plaatsgevonden.
Ook is afgezien van internetconsultatie omdat deze regeling geen verandering teweeg
brengt in de rechten en plichten van burgers en bedrijven en ook geen ingrijpende
gevolgen heeft voor de uitvoeringspraktijk.
Notificatie van de technische voorschriften
De ontwerpregeling voor de Rarvw is op 14 oktober 2011 ingevolge richtlijn nr. 98/34/EG,
zoals gewijzigd bij richtlijn 98/48/EG betreffende een informatieprocedure op het
gebied van normen en technische voorschriften betreffende de diensten van de informatiemaatschappij
voorgelegd aan de Europese Commissie. Daarbij is opgemerkt dat de Rarvw voldoet aan
de minimumvereisten die de richtlijn stelt en geen strijdigheid met de richtlijn oplevert.
De wijzigingen in de onderhavige regeling leiden niet tot nieuwe technische voorschriften.
De ontwerpregeling is daarom niet voorgelegd aan de Commissie.
Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdelen A en B
In artikel 6, vierde lid, onderdeel a, van de Regeling en in artikel 4, tweede lid,
van bijlage 3 werd naast ‘een ernstige aanrijding’ onder calamiteiten ook een kettingbotsing
genoemd. Bij afhandeling van een calamiteit worden de incidentbuis en de ondersteunende
buis afgesloten ten behoeve van de bereikbaarheid van de hulpdiensten. ‘Kettingbotsing’
is hier als specifiek herkenbaar voorbeeld van een dergelijk ongeval aangegeven. In
de praktijk blijkt dit niet zo te worden geïnterpreteerd en vraagt men zich af wanneer
er sprake is van een kettingbotsing, hetgeen leidt tot onduidelijkheid over wanneer
de procedure nu wel of niet moet worden toegepast. Ook blijkt dat veel kettingbotsingen
niet de eigenschappen hebben van een ernstige aanrijding. In die situaties is het
niet nodig en niet gewenst dat de procedure voor calamiteiten wordt toegepast. Voor
de afhandeling van het incident is het dan voldoende dat één rijstrook wordt ‘afgekruist’
en slechts één verkeersbuis af te sluiten.
In artikel 4, tweede en vierde lid, van bijlage 3 werd gesproken over tunnel. Echter
bij een calamiteit wordt niet de gehele tunnel in calamiteitenbedrijf gesteld, maar
enkel de verkeersbuis waar de calamiteit plaatsvindt. Om die reden is ‘tunnel’ vervangen
door ‘verkeersbuis’.
Onderdeel C
Onderdeel C bevat de wijzigingen in bijlage 4 bij de Regeling.
Onderdeel C, onder 1
De eis van het scharniertype is komen te vervallen. Belangrijk is dat een deur zodanig
kan worden geopend, dat het uitrollen van de brandslang van de slanghaspel niet wordt
gehinderd doordat de slang langs de geopende deur schuurt. De vereiste openingshoek
is gewijzigd van ten minste 180 graden in ten minste 175 graden. Afhankelijk van de
uitvoeringswijze van de hulppostkast is 180 graden niet altijd precies haalbaar, terwijl
het hindervrij uitrollen van de brandslang bij 175 graden voldoende is gewaarborgd.
Onderdeel C, onder 2
De uitvoeringseis ten aanzien van de deurklink voor het ontgrendelen van de hulppostkast
wordt verruimd. De hulppost wordt ontgrendeld door de deurklink van de eerst openende
deur te draaien of naar beneden te bewegen.
Onderdeel C, onder 3
Gebleken is dat het niet prettig is voor de gebruiker wanneer de slanghaspel automatisch
kantelt bij het openen van de kastdeur, dat is alleen wenselijk bij het uitnemen van
de spuitmond.
Onderdeel C, onder 4, 5 en 6
-
(4) Vanwege nieuwe ontwikkelingen en normen met name rond LED-verlichting is het gewenst
deze eisen in lijn te brengen met de actuele richtlijnen van de Nederlandse Stichting
voor Verlichtingskunde (NSVV).
-
(5) Het is bovendien gewenst een samenhangend verlichtingsniveau in de tunnel te hebben,
daarom is de eis geschrapt dat in iedere zone het niveau apart ingesteld kan worden.
-
(6) Het voorschrift over de langsgelijkmatigheid van de verlichting is vervallen, omdat
deze eisen mede afhangen van het toegepaste type verlichting (lijnverlichting of puntverlichting).
Tevens waren de in het voorschrift opgenomen waarden niet compleet, omdat er bijvoorbeeld
voor tunnelwanden afzonderlijke waarden gelden. Gegeven deze omissies, en het feit
dat voor gedetailleerde voorschriften voldoende gangbare ontwerprichtlijnen beschikbaar
zijn, was het voorschrift onnodig beperkend. Het voorschrift over een maximale kleurtemperatuur
van 5000K is vervallen, omdat dit onnodig beperkend is geworden. Door technische vooruitgang
kan een hogere kleurtemperatuur een betere balans tussen contrast en comfort bieden.
Ook uit het oogpunt van duurzaamheid/energiebesparing kan een hogere kleurtemperatuur
gewenst zijn.
Onderdeel C, onder 7
In artikel 8.1 is bepaald op welke rijstroken de detectie snelheidsonderschrijding
en spookrijders moet functioneren. Artikel 8.2 geeft vervolgens aan vanaf welk punt
vóór de tunnel en tot welk punt na de tunnel de detectie moet functioneren. Daar staat
ook dat detectie dient te worden uitgevoerd op de hoofdrijbaan. Daarmee kan ten onrechte
de indruk ontstaan dat het systeem niet op andere rijbanen van toepassing is. Om die
reden is de zinsnede ‘op de hoofdrijbaan’ geschrapt.
Onderdeel C, onder 8
Gebleken is dat onduidelijk is vanaf welk punt de signaleringsraaien geteld worden.
In artikel 1 is signaleringsraai gedefinieerd als een portaal dwars over de snelweg
met verkeerssignaleringsborden. Een verkeerslicht is geen verkeerssignaleringsbord.
Naast het verkeerslicht kunnen op hetzelfde portaal echter ook nog verkeerssignaleringsborden
zitten. Artikel 10.1 biedt thans de verduidelijking.
Onderdeel C, onder 9
-
(a) Als er voldoende afstand bestaat tussen de twee buisparen, is er geen sprake van direct
naastgelegen verkeersbuizen. Dan hoeft de ventilatie in alle buizen niet omkeerbaar
te zijn. Als een buis echter naast een andere buis ligt, waar de rijrichting tegengesteld
is, is omkeerbare ventilatie in beide buizen noodzakelijk.
-
(b) In het vijfde lid was opgenomen dat bij uitval van de besturing terwijl de ventilatie
actief is de ventilatie in de ingestelde stand blijft staan. Die ingestelde stand
kan echter te laag zijn voor een calamiteit. Het vijfde lid is gewijzigd in die zin
dat als de ventilatie onder de 33% staat ingesteld bij uitval van de besturing, de
ventilatie alsnog naar 33% van de functioneel benodigde capaciteit gaat. Dit sluit
aan bij de regeling in het vierde lid voor niet ingeschakelde ventilatie bij uitval
van de besturing. In dat geval zal de ventilatie ook inschakelen naar 33% van de capaciteit.
Onderdeel C, onder 10
In artikel 12.2, derde lid, stond ten aanzien van de luchtkwaliteit in de verkeersbuis
dat zichtmetingen moeten worden uitgevoerd, waarbij elke zichtmeting het gemiddelde
is van de laatste 60 seconden op basis van een bemonstering per seconde. Hierover
wordt aangegeven dat een snellere meting gewenst is om de ventilatie in geval van
brand tijdig in te schakelen. In het derde lid wordt nu uitgegaan van een zichtmeting
op basis van de laatste 30 seconden.
Onderdeel C, onder 11
In artikel 17.5 waren alleen eisen opgenomen over de onderlinge afstanden tussen de
vluchtdeuren. Toegevoegd zijn de afstandeisen van de tunnelmond tot de dichtstbijzijnde
vluchtdeur.
Onderdeel C, onder 12
In het tweede lid van artikel 17.11 stond een eis ten aanzien van de rookwerendheid
van de vluchtdeuren conform NEN-EN 81-58. Aangegeven werd dat deze lekdichtheidsnorm
opgesteld is voor liften en niet uitvoerbaar is voor vluchtdeuren. Er is verder geen
prestatie-eis die van toepassing is op vluchtdeuren in tunnels, waar aantoonbaar aan
kan worden voldaan. Daarom is gekozen voor een instrumenteel voorschrift, dat ziet
op de best beschikbare voorziening. Daarnaast voorziet de gestandaardiseerde uitrusting
in overdruk in het middentunnelkanaal, waarmee ook een zekere rookwerendheid wordt
bereikt als de temperaturen niet hoog genoeg zijn om het opschuimend middel (zwelband)
in werking te stellen.
Onderdeel C, onder 13
In de bijlage werd op een aantal plaatsen verwezen naar een afbeelding van een vluchtend
persoon conform NEN 3011. Dit is echter thans niet in overeenstemming met artikel
6.24 van het Bouwbesluit 2012, waar is bepaald dat de vluchtrouteaanduiding in een
wegtunnel moet voldoen aan NEN 6088.
Onderdeel C, onder 14
In de uitvoeringseisen opgenomen ten aanzien van handgreep op de vluchtdeuren ontbrak
de eis voor de uitgangsvluchtdeur aan binnenzijde van dwarsverbinding, die ook voorzien
moet zijn van een vaste handgreep.
Onderdeel C, onder 15
Artikel 19.2 bepaalde dat contourverlichting moet worden aangebracht rondom vluchtdeuren
die herkenbaar is bij slechtzichtomstandigheden met k > 0,012/m. Hiervan wordt aangegeven
dat het de bedoeling is dat de zichtbaarheid bij slechte zichtcondities is geborgd.
Er geldt: hoe hoger de k-waarde, hoe hoger de rookdichtheid en dus hoe slechter het
zicht. In de eis was dus de verkeerde wiskundige notatie (‘>‘) gebruikt. Dit leidt
tot een onduidelijke (en niet haalbare) eis aan de verlichting. Ook bij een oneindige
rookdichtheid zou de contourverlichting dan immers nog zichtbaar moeten zijn over
een afstand van 100 meter. Met de doorgevoerde wijziging wordt de eis van herkenbaarheid
gekoppeld aan een situatie waarbij geldt k = 0,012/m. De contourverlichting hoeft
dan dus niet aan de eis te voldoen bij slechtere zichtcondities c.q. een hogere rookdichtheid.
Onderdeel C, onder 16
In artikel 19.5 stond dat op de wand recht tegenover elke vluchtdeur een bord geplaatst
moet zijn met een afbeelding en de tekst ‘exit overzijde’. In de praktijk is gebleken
dat mensen die met pech op de rechter rijstrook staan, hierdoor worden aangemoedigd
de rijbaan over te steken bij rijdend verkeer, hetgeen zeer gevaarlijk is. De instructie
is bedoeld voor een calamiteit waarbij moet worden geëvacueerd en het verkeer stil
staat. Voor een situatie met evacuatie kan het bord ook worden gemist, omdat alleen
de contourverlichting en het geluidbaken al effectief genoeg zijn om de vluchtdeur
aan te duiden.
Onderdeel C, onder 17
Artikel 23.2 is opnieuw vastgesteld, omdat gebleken is dat onduidelijk was wat met
volledige uitval van alle elektrische voeding bedoeld werd. Thans wordt duidelijker
aangegeven wat bedoeld wordt. Omdat in artikel 34.2 al geregeld is dat bij laagspanningsuitval
de no break voorziening de energievoorziening continueert, behoeft dat niet in artikel
23.2 herhaald te worden.
Onderdeel C, onder 18
Artikel 27.1, derde lid, bepaalde dat de noodbediening niet verbonden is met het besturingssysteem
van de tunnel. Gebleken is dat dit onpraktisch is: immers de noodbediening kan wel
in verbinding staan met het besturingssysteem, opdat het besturingssysteem de status
van de noodbediening doorkrijgt. Het gaat er om dat duidelijk wordt dat de noodbediening
niet afhankelijk is van het besturingssysteem.
Onder C, onder 19
In artikel 29.2, vijfde lid, was bepaald dat bij de uitgang van iedere verkeersbuis
een droge blusleiding aanwezig moest zijn. Uit de evaluatie van de gestandaardiseerde
uitrusting is gebleken dat deze voorziening niet nodig en niet gewenst is.
Onderdeel C, onder 20
In artikel 35.4, derde lid, was opgenomen dat een vuilvloeistofbassin een vloeistofpompinstallatie
heeft die de vloeistof afvoert naar het openbare riool. Niet duidelijk werd waarom
dat riool specifiek is voorgeschreven. Er zijn situaties, bijvoorbeeld dichtbij een
kanaal, waar een andere afvoer gewenst is. Om die reden is de eis geschrapt en in
het (nieuwe) derde lid het vuilvloeistofbassin toegevoegd, zodat de locatie van lozing
van het water ook hier met de waterbeheerder moet worden afgestemd.
Onderdeel D
Onderdeel D, onder 1
-
(a, b) In artikel 1.2, derde en vierde lid, was een verrijdbare bermbeveiliging voorgeschreven
met in gesloten stand een kerende werking van H2 klasse A, en in geopende stand van
H1 klasse A. Gebleken is echter dat op de markt geen bermbeveiliging beschikbaar is
die aan deze eisen voldoet. Thans wordt mogelijk gemaakt om bermbeveiliging van andere
typen toe te staan.
-
(c) In 1.2, vijfde lid, stond een norm voor een scharnierpunt. De betreffende formule
is afkomstig uit dezelfde NEN-EN voor klasse A. Nu voor de kerende werking de klasse
A niet langer wordt gehandhaafd, ligt het niet voor de hand deze exacte norm voor
het scharnierpunt te handhaven. Daarnaast is het inzicht op dit moment dat het voor
de veiligheid in de tunnel niet nodig is om deze norm te handhaven. Het is een te
gedetailleerd voorschrift.
Onderdeel D, onder 2
In de artikelen 1.8 en 2.8 waren (onduidelijke) eisen opgenomen ten aanzien van de
werkende breedte van een beweegbare barrier. W8 is de hoogste klasse die op de markt
bestaat. De werkende breedte kan dus niet meer zijn dan 3,5 meter. De eisen in de
genoemde (thans vervallen) artikelen voegden niets toe. De eis zag bovendien ook niet
op veiligheid in de tunnel, maar op verkeersafwikkeling buiten de tunnel.
Artikel II
Ingevolge aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving treden ministeriële
regelingen in werking op 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober. Deze regeling treedt
overeenkomstig deze aanwijzing op 1 oktober 2020 in werking.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga