TOELICHTING
I. Algemeen
Aanleiding voor een nieuwe regeling
Op 1 november 2020 treedt de Wet meer ruimte voor nieuwe scholen voor het voortgezet
onderwijs in werking. In de kern wijzigt de systematiek van de WVO voor het stichten
van nieuwe scholen. De oude systematiek ging uit van een veronderstelde belangstelling
op basis van erkende richtingen. De richting waartoe een school behoorde was doorslaggevend
bij de beoordeling van een aanvraag voor de stichting van een nieuwe school of scholengemeenschap.
De nieuwe systematiek gaat uit van het aantonen van belangstelling van ouders middels
ouderverklaringen of, in bijzondere gevallen, door een marktonderzoek. Richting verliest
haar doorslaggevende rol bij de stichting van scholen. Om een omvangrijke en onoverzichtelijke
wijzigingsregeling te vermijden wordt de Regeling voorzieningenplanning vo 2018 in
zijn geheel ingetrokken en wordt deze nieuwe Regeling voorzieningenplanning vo 2020
vastgesteld.
Wat is voorzieningenplanning?
Voorzieningenplanning is het geheel van wet- en regelgeving over de voorwaarden voor:
-
• het voor bekostiging in aanmerking brengen (stichten) van een nieuwe school of scholengemeenschap
of het splitsen;
-
• een nieuwe nevenvestiging van een school of scholengemeenschap; en
-
• het wijzigen van het onderwijsaanbod van bestaande scholen en scholengemeenschappen
(inclusief het beëindigen van dat onderwijsaanbod).
Het doel van de voorzieningenplanning is het tot stand brengen en in stand houden
van een goed bereikbaar, toegankelijk en doelmatig netwerk van scholen en scholengemeenschappen
voor voortgezet onderwijs met een goede kwaliteit.
Reikwijdte van de regeling
Deze regeling heeft betrekking op het voortgezet onderwijs.
Deze regeling is overeenkomstig van toepassing op het vbo groen in aoc’s, behoudens
voor zover uitvoering wordt gegeven aan de artikelen uit de wet die in het Besluit
vbo-groen in een AOC 2016 buiten toepassing zijn verklaard.
Dit brengt mee dat de artikelen 4 en 5 (stichting), 11 en 12 (splitsing), 15 en 16
(omzetting) en 19, tweede lid, (gemeentelijke rol bij huisvesting tijdelijke nevenvestiging)
van deze regeling niet van overeenkomstige toepassing zijn op het vbo-groen in aoc’s.
Op grond van artikel 19 van de WVO zijn de voorschriften die bij of krachtens de WVO
zijn vastgesteld van overeenkomstige toepassing op het voorbereidend beroepsonderwijs
dat wordt verzorgd in aoc’s, tenzij bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
is bepaald dat dit niet of gedeeltelijk niet het geval is. Bedoelde algemene maatregel
van bestuur is het Besluit vbo-groen in een AOC 2016.
Verschillen tussen huidige en nieuwe regeling
In de onderstaande tabel is, op hoofdlijnen, aangegeven wat er verandert voor de verschillende
elementen van de regeling en in welke artikelen de elementen van de regeling terug
te vinden waren en zijn.
| |
Oud (Regeling vzp vo 2018)
|
Nieuw (Regeling vzp vo 2020)
|
| |
Inhoud
|
Artikel regeling
|
Inhoud
|
Artikel regeling
|
|
Aanvraagprocedure
|
Via aanvraagformulier (bijlage 2 van de regeling)
|
3
|
Via duo.nl
|
4 en 5
|
|
Belangstellingmeting
|
Indirecte meting of directe meting
|
3
|
Ouderverklaringen of marktonderzoek
|
8, 9, 10 en 11
|
|
Bepalen voedingsgebied bij stichting
|
Viercijferige postcodegebieden geheel of gedeeltelijk binnen een straal van 10 km
van vestigingsadres
|
2
|
Viercijferige postcode gebieden die geheel of gedeeltelijk binnen een straal van 15
km van het labelpunt van de door de aanvrager gemelde viercijferige postcode van de
voorgenomen vestiging.
|
2 en 3
|
|
Eisen aan bestuurders
|
Geen
|
–
|
VOG, geen onherroepelijke aanwijzing en niet betrokken bij sluiting zeer zwakke school
|
6
|
|
Nevenvestiging
|
Aanvraag dient te zijn opgenomen in het RPO
|
14
|
Aanvraag tot bekostiging via reguliere startprocedure (met aparte stichtingsnormen)
|
64a WVO
|
|
Tijdelijke nevenvestiging
|
Melding bij DUO
|
11
|
Geen verandering
|
19
|
|
Nevenvestiging buiten eigen RPO-gebied
|
Toestemming nodig van besturen in de andere regio
|
74b WVO
|
Aanvraag tot bekostiging via reguliere startprocedure (met aparte stichtingsnormen)
|
64a WVO
|
|
Aanvragen lwoo
|
Via aanvraagformulier (bijlage 5 van de regeling)
|
5 en 6
|
Aanvraag via duo.nl
|
14 en 15
|
|
Omzetting openbaar naar bijzonder
|
Aanvraag indienen voor 1 november
|
7
|
Geen verandering
|
16
|
|
Omzetting bijzonder in school met andere richting
|
Voor 1 april schriftelijk melden aan DUO
|
8
|
Dit artikel komt met MRvNS te vervallen
|
-
|
|
Omzetting bijzonder naar openbaar
|
Voor 1 april schriftelijk melden aan DUO
|
9
|
Geen verandering
|
17
|
|
Samenvoegen
|
1% van de leerlingen moet komen uit overeenkomstige postcodegebieden
|
10
|
Geen verandering
|
18
|
|
Verblijfsjaren
|
De afdeling Informatieproducten van DUO berekent de verblijfsjaren. De aanvrager ontvangt
het aantal verblijfsjaren om de prognose te maken.
|
n.v.t.
|
De afdeling informatieproducten berekent de verblijfsjaren. Dit aantal is opgenomen
in de regeling en wordt periodiek geactualiseerd.
|
7
|
|
Verplaatsen vestiging
|
Melding aan DUO
|
12
|
Geen verandering
|
21
|
|
Splitsen
|
Zowel scholen als scholengemeenschappen kunnen worden gesplitst
(bijlage 2 en 3 van de regeling)
|
4
|
In dit artikel is een berekeningsmethode opgenomen voor het maken van de leerlingenprognose.
|
12 en 13
|
II. Artikelsgewijs
Artikel 2. Hemelsbreed afstand meten
In de voorzieningenplanning speelt de afstand tussen twee adressen in een aantal verschillende
situaties een belangrijke rol. De wijze waarop de hemelsbreed afstand gemeten wordt
dient uniform te zijn. Om die reden wordt voorzien in een bepaling hoe de afstand
hemelsbreed te meten. Het adres van elk schoolgebouw in Nederland is in de Basisregistratie
Adressen en Gebouwen, afgekort BAG, van coördinaten voorzien. De website van de BAG
heeft het volgende adres: https://bagviewer.kadaster.nl. Daaruit volgt dat elke BAG-locatie een x- en een y-waarde heeft. De hemelsbreed
gemeten afstand tussen twee vestigingen wordt bepaald met de formule √((x1 - x2)2 + (y1 - y2)2).
Bij de verplaatsing van een vestiging en het openen van een tijdelijke nevenvestiging
is hemelsbreed gemeten afstand belangrijk. Bedraagt immers de hemelsbreed gemeten
afstand in die situaties minder dan 3 kilometer, dan besluit het bestuur daar – indien
de gemeente instemt met de huisvesting – zelf over. Is de hemelsbreed gemeten afstand
3 kilometer of meer, dan moet het bestuur de verplaatsing in een regionaal plan onderwijsvoorzieningen
(RPO) aanvragen. De hemelsbreed gemeten afstand van 3 kilometer is vastgesteld op
basis van de ervaring dat wijziging van het onderwijsaanbod tot die afstand geen of
heel weinig verandering in de leerlingenstromen teweeg brengt. De grondslag voor een
nadere specificatie van de hemelsbreed gemeten afstand is opgenomen in artikel 76
van de WVO.
Artikel 3. Beschikbaar stellen gegevens over voedingsgebied
Het voedingsgebied, bedoeld in artikel 68, tweede lid, onderdeel b, van de wet, omvat
alle viercijferige postcodegebieden die geheel of gedeeltelijk zijn gelegen binnen
de aangegeven straal. Om te waarborgen dat het voedingsgebied voor elke aanvraag op
dezelfde wijze wordt bepaald, worden de viercijferige postcodegebieden die behoren
bij het voedingsgebied van de nieuwe school of vestiging door DUO via de elektronische
weg aan de aanvrager beschikbaar gesteld. Een aanvrager hoeft dus niet zelf de viercijferige
postcodegebieden die behoren tot het voedingsgebied te leveren. Bij het beoordelen
van de aanvraag wordt het door DUO beschikbaar gestelde voedingsgebied gebruikt. Bij
het bepalen van het voedingsgebied wordt het labelpunt van het postcodegebied, waar
de school zich beoogt te vestigen, als beginpunt van de straal genomen. Het labelpunt
is een geografisch punt waaraan de viercijferige postcode hangt. De huisvesting van
een school kan pas definitief vastgesteld worden, nadat de school voor bekostiging
in aanmerking is gebracht.
Artikel 4. Melding voorgenomen aanvraag tot bekostiging
Voorafgaand aan een definitieve aanvraag moet de aanvrager van 1 juni tot en met 30 juni
melden dat hij na 30 juni en vóór 1 november een aanvraag tot bekostiging gaat indienen.
De gegevens voor deze melding zijn vermeld in het tweede lid. Bij een melding voor
een nevenvestiging is geen nieuwe naam van een school vereist. De algemene introductie
in ten hoogste 2000 tekens kan ook vergezeld gaan van een verwijzing naar een website
voor verdere informatie. Aangezien ouders die een ouderverklaring willen indienen
op de website van DUO alle initiatieven kunnen vinden, is in dit artikel ook bepaald
dat de naam van de rechtspersoon (vereniging of stichting), de viercijferige postcode
van de beoogde plaats van vestiging, de naam van de school of scholengemeenschap en
de algemene introductie van ten hoogste 2000 tekens openbaar worden gemaakt. Daarmee
kunnen ouders zich een beeld vormen van de school op basis waarvan zij hun mogelijke
steun voor een initiatief met een ouderverklaring kenbaar kunnen maken.
Voor de melding dienen de vereiste gegevens, beschreven in het tweede lid, volledig
te zijn ingevuld. Als niet alle gegevens zijn ingevuld, dan kan de melding ook niet
worden ingestuurd. De consequentie van incompleetheid is dat ook geen aanvraag voor
bekostiging kan worden ingediend voor 1 november daaraanvolgend.
Artikel 5. Aanvraag tot bekostiging
Om een aanvraag te kunnen indienen moet de initiatiefnemer voor 1 juli zijn initiatief
bekend maken via de pre-registratie (op de website van DUO). Op 30 juni (23.59u Midden
Europese Tijd) sluit de pre-registratie en wordt het voor ouders wier kind in de juiste
leeftijdscategorie valt, mogelijk hun belangstelling kenbaar te maken voor een van
de initiatieven. Op 15 oktober (23.59u Midden Europese Tijd) sluit de periode om belangstelling
voor een nieuw initiatief kenbaar te maken. Voor 1 juni in het daaropvolgende kalenderjaar
neemt de minister, op basis van de aanvraag en het advies van de inspectie, een besluit
om de nieuwe school al dan niet voor bekostiging in aanmerking te brengen. Indien
dit besluit positief is, kan de school per 1 augustus in het kalenderjaar volgend
op het besluit starten.
Een gedeelte van de verplichtingen bij een aanvraag tot bekostiging is geregeld op
wetsniveau, een gedeelte wordt nader geregeld in dit artikel. Op wetsniveau is geregeld
dat een aanvraag vermeldt:
-
– de schoolsoort of schoolsoorten;
-
– of het openbaar of bijzonder onderwijs betreft;
-
– de beoogde plaats van vestiging.
Daarnaast zijn de aanvullende gegevens, opgenomen in het eerste lid, noodzakelijk.
Deze gegevens dienen ingevuld te worden op de website www.duo.nl. De statuten van de rechtspersoon worden als bijlage bij de aanvraag gevoegd.
In dit artikel is tevens een nadere specificatie opgenomen over de periode waarin
een uitnodiging voor gesprek is gedaan aan de gemeente van de beoogde plaats van vestiging,
het samenwerkingsverband en de bevoegde gezagsorganen van de scholen en vestigingen
binnen het voedingsgebied van de school, scholengemeenschap of nevenvestiging. Door
het voeren van een dergelijk gesprek kan er samenwerking ontstaan tussen het nieuwe
initiatief en de bestaande schoolbesturen. Ook biedt het gesprek de gemeente vroegtijdig
de kans om te zoeken naar geschikte huisvesting voor de mogelijke nieuwe school. Deze
termijn ligt tussen 15 september van het kalenderjaar voorafgaand aan de aanvraag
en 15 september van het kalenderjaar van aanvraag. Deze termijn is zo ruim genomen
om de initiatiefnemer en de betrokken partijen voldoende gelegenheid te geven om desgewenst
met elkaar in gesprek te gaan over het voorgenomen initiatief. Hierbij kan dan ook
worden nagegaan of het doel van de initiatiefnemers ook op een andere wijze kan worden
bereikt dan door het stichten van een nieuwe school. Door het voeren van een dergelijk
gesprek kan er samenwerking ontstaan tussen het nieuwe initiatief en de bestaande
schoolbesturen. Ook biedt het gesprek de gemeente vroegtijdig de kans om te zoeken
naar geschikte huisvesting voor de mogelijke nieuwe school.
Aanvragen zijn via elektronische wijze in te vullen op de website www.duo.nl. De verklaring omtrent het gedrag van de personen die het bestuur en intern toezicht
vormen, maakt onderdeel uit van de aanvraag die op elektronische wijze wordt ingediend.
Aanvullend is in dit artikel opgenomen dat de originele verklaring omtrent het gedrag
eveneens per post naar DUO moet worden gezonden. Dit is noodzakelijk omdat de echtheid
van de verklaring omtrent het gedrag moet worden vastgesteld. De originele verklaring
omtrent het gedrag is onderdeel van de aanvraag en dient dan ook voor 1 november te
worden toegezonden aan Dienst Uitvoering Onderwijs t.a.v. MRvNS, Postbus 30205, 2500
GE Den Haag.
Aanvragen die op of na 1 november worden ingediend, worden niet in behandeling genomen.
De aanvrager kan in het daarop volgende kalenderjaar dan een nieuwe aanvraag indienen,
waarbij – indien van toepassing – het actuele statistisch materiaal moet worden gebruikt.
Alleen volledig ingevulde aanvragen worden in behandeling genomen. Aanvragen die onvolledig
zijn of waarbij geen gebruik is gemaakt van het (actuele) statistische materiaal,
kunnen binnen een door DUO gestelde termijn worden aangevuld. Als de aanvraag niet
binnen die termijn is aangevuld, kan de minister besluiten de aanvraag niet te behandelen.
De minister besluit, als de aanvraag volledig en tijdig is ingediend, voor 1 juni
van het kalenderjaar volgend op datum waarop de aanvraag is ingediend. Indien het
besluit niet voor 1 juni genomen kan worden, stelt de minister het bevoegd gezag daarvan
in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen het besluit wel tegemoet kan
worden gezien.
Artikel 6. Verklaring omtrent het gedrag
Een verklaring omtrent het gedrag van de personen die het bestuur en het intern toezicht
vormen dient te voldoen aan de voorschriften van het screeningsprofiel onderwijs,
bedoeld in het document ‘Screeningsprofielen’, te vinden op www.justis.nl. De verklaring omtrent gedrag wordt niet bewaard, maar na controle vernietigd. Dit
is een nadere uitwerking van de reeds opgenomen verplichting in de wet tot het overleggen
van een verklaring omtrent het gedrag.
Artikel 7. Verblijfsjaren
Het aantal verblijfsjaren per schoolsoort of nevenvestiging is van belang om het verwachte
aantal leerlingen te kunnen berekenen op 1 januari van het elfde kalenderjaar na indiening
van de aanvraag. Het aantal verblijfsjaren geeft de landelijke verhouding tussen het
totaal aantal leerlingen en het aantal leerlingen in leerjaar 1 per schoolsoort of
nevenvestiging waarop de aanvraag betrekking heeft. Na inwerkingtreding van de regeling
wordt gemonitord of de in deze regeling vastgestelde verblijfsjaren niet te veel afwijken
van de gemonitorde werkelijke verblijfjaren. Afwijking kan een reden zijn om de regeling
op dit punt aan te passen.
Artikel 8. Nadere regels belangstellingsmeting
De correctiefactor wordt gebruikt in de formule om het verwachte aantal leerlingen
op 1 januari van het elfde kalenderjaar na indiening van de aanvraag te kunnen berekenen.
Deze correctiefactor is opgenomen omdat uit de bestaande praktijk blijkt dat het aantal
leerlingen dat na de start van de gewenste nieuwe school de school ook daadwerkelijk
gaat bezoeken, doorgaans lager uitvalt dan uit de belangstellingsmeting naar voren
komt. De correctiefactor moet een reëel tegenwicht bieden aan de factoren die leiden
tot overschatting van de belangstelling, zoals verhuizingen. Met de correctiefactor
van 0,7 blijft de reeds bestaande correctiefactor gehandhaafd. Tevens biedt de wet
mogelijkheid om in geval van overlappende voedingsgebieden, waarbij de belangstelling
voor een initiatief meer dan 100% is, een correctie uit te voeren. De grondslag om
deze zaken te regelen is gelegen in artikel 68 van de wet. De correctie van de overlappende
voedingsgebieden wordt hieronder geïllustreerd.
Voorbeeld 1. Correctie overlappende voedingsgebieden.
|
Het kan voorkomen dat de voedingsgebieden van verschillende initiatieven bij gebruik
van marktonderzoek (deels) overlappen, waardoor in de betreffende postcodegebieden
meer dan 100% belangstelling wordt aangetoond. In deze gevallen wordt voor de betreffende
postcodegebieden een correctie toegepast, waarbij de belangstellingspercentages naar
rato verminderd worden tot ze samen 100% zijn. Dat betekent dat er een prognose per
postcodegebied gemaakt wordt voor wat betreft de postcodegebieden waarin de voedingsgebieden
overlappen. In dit voorbeeld staat een berekening voor de belangstelling voor School
A.
|
| |
|

|
| |
|
Ter illustratie van de berekeningsmethodiek bij overlappende voedingsgebieden een
voorbeeld. In dit voorbeeld zijn er drie initiatieven voor een nieuwe school.
Initiatief A heeft een belangstellingspercentage van 30%.
Initiatief B heeft een belangstellingspercentage van 60%.
Initiatief C heeft een belangstellingspercentage van 65%.
|
| |
|
De voedingsgebieden van de drie initiatieven hebben enige overlap met elkaar.
Dat levert in gebied d een belangstellingspercentage van 90% op.
Dat levert in gebied e een belangstellingspercentage van 95% op.
Dat levert in gebied f een belangstellingspercentage van 155% op.
Dat levert in gebied g een belangstellingspercentage van 125% op.
|
| |
|
In gebied d en gebied e is het totaal minder dan 100%, voor deze gebieden hoeft geen
correctie gedaan te worden. Voor de gebieden f en g is het totaal meer dan 100%, hier
is wel een correctie nodig.
|
| |
|
Voor gebied f is de correctie als volgt.
School A: 0,3/1,55= 0,19, belangstellingspercentage 19%.
School B: 0,6/1,55 = 0,39, belangstellingspercentage 39%.
School C: 0,65/1,55 = 0,42, belangstellingspercentage 42%.
In gebied f tellen de nieuwe belangstellingspercentage op tot 100%.
|
| |
|
Voor gebied g is de correctie als volgt.
School B: 0,6/1,25 = 0,48, belangstellingspercentage 48%.
School C: 0,65/1,25 = 0,52, belangstellingspercentage 52%.
In gebied g tellen de nieuwe belangstellingspercentages op tot 100%.
|
| |
|
School A
School A is een initiatief voor een school voor mavo. Het te verwachten aantal leerlingen
in het elfde kalenderjaar na aanvraag wordt vastgesteld. Dit ziet er als volgt uit
in de formule:
Het te verwachten aantal leerlingen op 1 januari in het elfde kalenderjaar na indiening
van de aanvraag =(y/x*100%)*w*z
In de formule wordt vermenigvuldigd met 100%, dit is gelijk aan het vermenigvuldigen
met 1. De uitkomst van de formule wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal.
|
| |
|
Belangstelling in gebied school A, inclusief gebieden d en e (omdat in deze gebieden
geen correctie heeft plaatsgevonden)
Belangstellingspercentage in voedingsgebied school A, inclusief gebieden d en e(y/x*100%):
0,3
Gemiddelde aantal 12- en 13-jarigen vermenigvuldigd met aantal verblijfsjaren mavo
(w): 260*3,90= 1.014
Correctiefactor (z): 0,7
|
| |
|
Te verwachten aantal leerlingen in voedingsgebied school A, inclusief gebieden d en
e = 0,3*1.014 *0,7 = 213
|
| |
|
Belangstelling in gebied f
Belangstellingspercentage gebied f (y/x*100%): 0,19
Gemiddelde aantal 12- en 13-jarigen vermenigvuldigd met aantal verblijfsjaren mavo
(w): 100*3,90= 390
Correctiefactor (z): 0,7
|
| |
|
Te verwachten aantal leerlingen in gebied f= 0,19*390*0,7 = 52
|
| |
|
Totaal aantal te verwachten leerlingen voor school A in het elfde kalenderjaar na
aanvraag voor het gehele voedingsgebied is 213 + 52 = 265.
|
| |
|
Het te verwachten aantal leerlingen in het elfde kalenderjaar na indiening van de
aanvraag moet gelijk zijn aan of hoger dan de stichtingsnorm. De stichtingsnorm voor
een school voor mavo is 260 leerlingen. De school uit dit voorbeeld voldoet met 265
te verwachten leerlingen in het elfde kalenderjaar na aanvraag aan de stichtingsnorm.
|
Artikel 9. Nadere regels ouderverklaringen
In dit artikel wordt geregeld dat een ouder een ouderverklaring kan indienen van 1 juli
tot en met 15 oktober in het kalenderjaar van aanvraag. Ouders kunnen per kind uitsluitend
voor één initiatief interesse kenbaar maken. Indien ouders meerdere kinderen in de
betreffende leeftijdscategorie hebben, kunnen ze voor elk kind apart een ouderverklaring
indienen. Wanneer ouderverklaringen eenmaal zijn afgegeven, kunnen ouders tot en met
15 oktober (of tot het moment dat de aanvraag is ingediend) de ouderverklaring weer
intrekken. De ouder kan dan eventueel tot en met 15 oktober een ouderverklaring afgeven
voor een ander initiatief.
Na 15 oktober kan de ouder eventueel in een volgend kalenderjaar voor hetzelfde kind
weer een ouderverklaring afgeven indien een aanvraag waarvoor de ouderverklaring is
afgegeven wel is gemeld, maar niet is ingediend, of wanneer de aanvraag door de minister
wordt afgewezen en tegen deze afwijzing geen bezwaar- en beroepsmogelijkheden meer
openstaan. Als het initiatief wél van start gaat, is het niet mogelijk dat de ouder
voor datzelfde kind in het daaropvolgende kalenderjaar zijn interesse voor de andere
school kenbaar maakt. Een initiatiefnemer kan via het digitale portaal tussen 1 juli
en 14 oktober zien hoeveel ouderverklaringen er zijn afgegeven. Deze kunnen tot 15 oktober
echter nog ingetrokken worden. Het definitieve aantal geldige ouderverklaringen zal
vanaf 15 oktober door DUO aan de initiatiefnemer beschikbaar worden gesteld. Daarnaast
regelt dit artikel de data waarop DUO het benodigde cijfermateriaal ter beschikking
stelt.
De formule om het te verwachten aantal leerlingen te berekenen, wordt geïllustreerd
aan de hand van enkele voorbeelden:
Voorbeeld 2. school voor mavo met ouderverklaringen
|
Te verwachten aantal leerlingen op 1 januari in elfde kalenderjaar na indiening van
de aanvraag =(y/x*100%)*w*z.
In de formule wordt vermenigvuldigd met 100%, dit gelijk aan het vermenigvuldigen
met 1. De uitkomst van de formule wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal.
|
| |
|
Totaal aantal 10- t/m 12-jarigen voor wie een ouderverklaring is afgegeven (y): 225
Totaal aantal 10- t/m 12-jarigen in het voedingsgebied (x): 7.300
Gemiddelde aantal 12- en 13-jarigen vermenigvuldigd met aantal verblijfsjaren mavo
(w): 2.300*3,90= 8.970
Correctiefactor (z): 0,7
|
| |
|
(225/7.300*100%)*8.970*0,7 =194 te verwachten leerlingen in het elfde kalenderjaar
na aanvraag.
|
| |
|
Het te verwachten aantal leerlingen in het elfde kalenderjaar na indiening van de
aanvraag moet gelijk zijn aan of hoger zijn dan de stichtingsnorm. De stichtingsnorm
voor een school voor mavo is 260 leerlingen (artikel 64, eerste lid, WVO). De school
uit dit voorbeeld voldoet met 194 te verwachten leerlingen in het elfde kalenderjaar
na aanvraag niet aan de stichtingsnorm.
|
Voorbeeld 3. Scholengemeenschap mavo, havo en vwo met ouderverklaringen
|
Te verwachten aantal leerlingen op 1 januari in elfde kalenderjaar na indiening van
de aanvraag =(y/x*100%)*w*z.
In de formule wordt vermenigvuldigd met 100%, dit gelijk aan het vermenigvuldigen
met 1. De uitkomst van de formule wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal.
|
| |
|
School voor mavo:
Totaal aantal 10- t/m 12-jarigen voor wie een ouderverklaring voor mavo is afgegeven
(y): 225
Totaal aantal 10- t/m 12-jarigen in het voedingsgebied (x): 7.300
Gemiddelde aantal 12- en 13-jarigen vermenigvuldigd met aantal verblijfsjaren mavo
(w): 2.350*3,90= 9.165
Correctiefactor (z): 0,7
|
| |
|
(225/7.300*100%)*9.165 *0,7 =198 te verwachten leerlingen voor mavo
|
| |
|
School voor havo:
Totaal aantal 10- t/m 12-jarigen voor wie een ouderverklaring voor havo is afgegeven
(y): 250
Totaal aantal 10- t/m 12-jarigen in het voedingsgebied (x): 7.300
Gemiddelde aantal 12- en 13-jarigen vermenigvuldigd met aantal verblijfsjaren havo
(w): 2.350*5,40= 12.690
Correctiefactor (z): 0,7
|
| |
|
(250/7.300*100%)*12.690*0,7 = 304 te verwachten leerlingen voor havo
|
| |
|
School voor vwo:
Totaal aantal 10- t/m 12-jarigen voor wie een ouderverklaring voor vwo is afgegeven
(y): 230
Totaal aantal 10- t/m 12-jarigen in het voedingsgebied (x): 7300
Gemiddelde aantal 12- en 13-jarigen vermenigvuldigd met aantal verblijfsjaren vwo
(w): 2.350*5,70 = 13.395
Correctiefactor (z): 0,7
|
| |
|
(230/7.300*100%)*13.395*0,7 = 295 te verwachten leerlingen voor vwo
|
| |
|
Het te verwachten aantal leerlingen in het elfde kalenderjaar na indiening van de
aanvraag moet gelijk zijn aan of hoger zijn dan de stichtingsnorm. De stichtingsnormen
voor een scholengemeenschap voor een scholengemeenschap voor mavo, havo en vwo zijn:
195 leerlingen voor mavo, 244 leerlingen voor havo en 293 voor vwo. De scholengemeenschap
uit dit voorbeeld voldoet voor alle drie de gewenste schoolsoorten aan de stichtingsnorm.
|
Voorbeeld 4. Nevenvestiging mavo met ouderverklaringen
|
Te verwachten aantal leerlingen op 1 januari in elfde kalenderjaar na indiening van
de aanvraag =(y/x*100%)*w*z.
In de formule wordt vermenigvuldigd met 100%, dit gelijk aan het vermenigvuldigen
met 1. De uitkomst van de formule wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal.
|
| |
|
Totaal aantal 10- t/m 12-jarigen voor wie een ouderverklaring is afgegeven (y): 330
Totaal aantal 10- t/m 12-jarigen in het voedingsgebied (x): 7.300
Gemiddelde aantal 12- en 13-jarigen vermenigvuldigd met aantal verblijfsjaren nevenvestiging
mavo (w): 2.300*1,96= 4.508
Correctiefactor (z): 0,7
|
| |
|
(330/7.300*100%)*4.508*0,7 = 143 te verwachten leerlingen in het elfde kalenderjaar
na aanvraag.
|
| |
|
Het te verwachten aantal leerlingen in het elfde kalenderjaar na indiening van de
aanvraag moet gelijk zijn aan of hoger zijn dan de stichtingsnorm. De stichtingsnorm
voor een nevenvestiging mavo is 130 leerlingen. De nevenvestiging uit dit voorbeeld
voldoet met 143 te verwachten leerlingen in het elfde kalenderjaar na aanvraag aan
de stichtingsnorm.
|
Artikel 10. Uitzonderingssituaties toepassing marktonderzoek
Het marktonderzoek is alleen bij uitzondering toegestaan als methode voor het meten
van de belangstelling. Er zijn twee situaties waarin bij uitzondering het marktonderzoek
is toegestaan. De eerste betreft situaties waarin er sprake is van dermate sterke
demografische groei dat er op grond van ouderverklaringen een minder goede voorspelling
van de belangstelling op de lange termijn kan worden gemaakt. Het percentage groei
in de leeftijdscategorie 10- tot en met 12-jarigen tussen het kalenderjaar van marktonderzoek
en het tiende kalenderjaar daarna is daarbij vastgesteld op 19%. Hiervoor is gekeken
naar de absolute toename van de woningvoorraad die valt binnen de top 5% van alle
gebieden van Nederland. Binnen die groep is de mediane procentuele toename voor de
betreffende leeftijdscategorie vastgesteld. De keuze voor een relatieve toename van
het aantal kinderen brengt mee dat het kan voorkomen dat in sommige gebieden de relatieve
toename zeer hoog is, terwijl de absolute toename laag is. Dit kan ook andersom voorkomen;
de relatieve toename is vrij laag, terwijl de absolute toename hoog is. Dit zal uitzondering
zijn. De relatieve toename is voor een aanvrager een duidelijk en goed toepasbaar
criterium.
De tweede uitzondering betreft de situatie waarin een beroep gedaan wordt op de garantiefunctie
openbaar voor het onderwijs. Bij een beroep op de garantiefunctie openbaar onderwijs
wordt reeds door ouders een behoefte voor openbaar onderwijs bij gemeente en/of gedeputeerde
staten en/of de Minister verklaard. Met het marktonderzoek heeft de gemeente de mogelijkheid
om de behoefte aan openbaar onderwijs breed te onderzoeken.
Artikel 11. Nadere regels marktonderzoek
In dit artikel zijn nadere regels opgenomen over het doen van een marktonderzoek.
Het marktonderzoek wordt schriftelijk uitgevoerd door een onafhankelijk onderzoeksbureau.
Schriftelijk omvat zowel papier als digitaal, maar mondeling onderzoek wordt hiermee
uitgesloten. Indien ouders meerdere kinderen in de onderzochte leeftijdscategorie
hebben, kunnen ze voor elk kind een aparte keuze maken voor een gewenste school en
schoolsoort. Scholen moeten op vestigingsniveau worden gepresenteerd aan ouders, met
een vestigingsnaam. In de resultaten moeten de bestaande vestigingen wel herleidbaar
zijn tot het correcte registratienummer van de onderwijsinstelling. Dit kan bijvoorbeeld
door een bijlage aan het onderzoek toe te voegen met een lijst van vestigingsnamen
gekoppeld aan registratienummers. De nieuwe school, scholengemeenschap of nevenvestiging
heeft nog geen registratienummer.
De verstrekte informatie per school is noodzakelijk, omdat het marktonderzoek de schoolkeuze
van ouders nabootst. Door het verstrekken van informatie per school kunnen ouders
hun keuzes op basis van die informatie maken.
De hoofdvraag voor het marktonderzoek wordt in de regeling voorgeschreven, zodat alle
onderzoeken dezelfde hoofdvraag kennen. Hierdoor onderzoeken alle marktonderzoeken
dezelfde vraag en worden ze beter onderling vergelijkbaar. Uit de hoofdvraag volgt
dat ouders binnen het marktonderzoek voor slechts 1 school hun voorkeur kenbaar mogen
maken.
Om het marktonderzoek te kunnen beoordelen wordt voorgeschreven welke elementen van
het marktonderzoek beschreven moeten worden in het onderzoeksrapport. Daarnaast zorgen
de voorgeschreven elementen ervoor dat verschillende marktonderzoeken onderling vergelijkbaar
zijn.
Bij het marktonderzoek gelden aanvullende vereisten ten aanzien van de omvang van
de y en x in de formule. Voor een geldig marktonderzoek zijn ten minste 5 positieve
reacties nodig, dit is de y uit de formule. Voor een geldig marktonderzoek is ten
minste een reactie van 10% van de onderzoekspopulatie nodig, tenzij dit uitkomt op
meer dan 500 reacties. Dit is de x uit de wettelijke formule. De grond hiervoor is
gelegen in artikel 68, zevende lid, onderdeel b.
Deze berekeningsmethodiek wordt geïllustreerd aan de hand van twee voorbeelden.
Voorbeeld 5. school voor mavo met marktonderzoek, grote onderzoekspopulatie
|
Bij het marktonderzoek gelden aanvullende vereisten ten aanzien van de omvang van
de y en x in de formule. Voor een geldig marktonderzoek is tenminste een reactie van
10% van de onderzoekspopulatie nodig, tenzij dit uitkomt op meer dan 500 reacties.
Dit is de x uit de wettelijke formule. De onderzoekspopulatie in dit voorbeeld omvat
in totaal 7.300 kinderen in het voedingsgebied in de leeftijd van 10 t/m 12 jaar.
Als 10% daarvan moet reageren, zou dat uitkomen op 730 reacties. Omdat dit meer is
dan 500, is in dit geval een minimum van 500 reacties voldoende.
|
| |
|
Voor de y van de wettelijke formule is voorgeschreven dat deze ten minste 5 is. Dat
betekent dat er ten minste 5 positieve reacties voor het aan te vragen initiatief
moeten zijn gegeven.
|
| |
|
Dit ziet er als volgt uit in de formule:
Te verwachten aantal leerlingen op 1 januari in elfde kalenderjaar na indiening van
de aanvraag =(y/x*100%)*w*z
In de formule wordt vermenigvuldigd met 100%, dit gelijk aan het vermenigvuldigen
met 1. De uitkomst van de formule wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal.
|
| |
|
Aantal 10- t/m 12-jarigen voor wie in het marktonderzoek is aangegeven dat er belangstelling
is voor de school (y): 5
Totaal aantal 10- t/m 12-jarigen voor wie is deelgenomen aan het marktonderzoek (x):
500
Gemiddelde aantal 12- en 13-jarigen vermenigvuldigd met aantal verblijfsjaren mavo
(w): 2.300*3,90= 8.970
Correctiefactor (z): 0,7
|
| |
|
(5/500*100%)*8.970 *0,7 = 63 te verwachten aantal leerlingen in het elfde kalenderjaar
na aanvraag.
|
| |
|
Het marktonderzoek in dit voorbeeld voldoet aan de vereisten voor het minimale aantal
positieve reacties en het minimale aantal reacties op het onderzoek. Het te verwachten
aantal leerlingen in het elfde kalenderjaar na aanvraag is echter lager dan de stichtingsnorm.
Om de stichtingsnorm te halen zal er in dit voorbeeld een veel groter aantal positieve
reacties nodig zijn dan minimaal vereist.
|
Voorbeeld 6. school voor mavo met marktonderzoek, kleine onderzoekspopulatie
|
Bij het marktonderzoek gelden aanvullende vereisten ten aanzien van de omvang van
de y en x in de formule. Voor een geldig marktonderzoek is tenminste een reactie van
10% van de onderzoekspopulatie nodig, tenzij dit uitkomt op meer dan 500 reacties.
Dit is de x uit de wettelijke formule. De onderzoekspopulatie in dit voorbeeld omvat
in totaal 2.500 kinderen in het voedingsgebied in de leeftijd van 10 t/m 12 jaar.
Als 10% daarvan moet reageren, komt dat uit op 250 reacties.
|
| |
|
Voor de y van de wettelijke formule is voorgeschreven dat dit ten minste 5 is. Dat
betekent dat er ten minste 5 positieve reacties voor het aan te vragen initiatief
moeten zijn gegeven. In dit voorbeeld zijn er 25 positieve reacties gegeven.
|
| |
|
Dit ziet er als volgt uit in de formule:
Te verwachten aantal leerlingen op 1 januari in elfde kalenderjaar na indiening van
de aanvraag =(y/x*100%)*w*z
In de formule wordt vermenigvuldigd met 100%, dit is gelijk aan het vermenigvuldigen
met 1. De uitkomst van de formule wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal.
|
| |
|
Aantal 10- t/m 12-jarigen voor wie in het marktonderzoek is aangegeven dat er belangstelling
is voor de school (y): 25
Totaal aantal 10- t/m 12-jarigen voor wie is deelgenomen aan het marktonderzoek (x):
250
Gemiddelde aantal 12- en 13-jarigen vermenigvuldigd met aantal verblijfsjaren mavo
(w): 1.800*3,90= 7.020
Correctiefactor (z): 0,7
|
| |
|
(25/250*100%)*7.020*0,7 = 491 te verwachten aantal leerlingen in het elfde kalenderjaar
na aanvraag.
|
| |
|
Het marktonderzoek voldoet aan de vereisten voor het minimale aantal positieve reacties
en het minimale aantal reacties op het onderzoek. Het te verwachten aantal leerlingen
in dit voorbeeld is hoger dan de stichtingsnorm.
|
Artikel 12. Voorwaarde splitsen school of scholengemeenschap
Bij de splitsing van een school of scholengemeenschap ontstaat er naast de bestaande
school of scholengemeenschap een nieuwe school of scholengemeenschap. Hierbij blijft
de bestaande school met dezelfde schoolsoorten, met inbegrip van alle profielen vbo,
onveranderd in stand. De nieuwe school bevat dezelfde schoolsoort als de gesplitste
school, maar kan in het geval van vbo minder profielen omvatten dan de bestaande school.
Bij splitsing van een scholengemeenschap kan de nieuwe scholengemeenschap dezelfde
schoolsoorten en profielen vbo omvatten als de gesplitste scholengemeenschap, maar
ook minder. Voorbeelden:
-
• Een categoraal vwo kan alleen gesplitst worden in een bestaande en een nieuwe school
voor vwo.
-
• Scholengemeenschap: mavo-havo-vwo-vbo(3 vbo profielen), wordt gesplitst in:
-
– Bestaande Scholengemeenschap: mavo-havo-vwo-vbo(3 vbo profielen)
-
– Scholengemeenschap havo-vwo
-
– Scholengemeenschap mavo-vbo (2 vbo profielen)
-
• Scholengemeenschap: mavo-havo-vwo-vbo(3 profielen), wordt gesplitst in:
Splitsen moet niet verward worden met afsplitsen. Als het bevoegd gezag van een scholengemeenschap
een of meer schoolsoorten afsplitst, continueert deze scholengemeenschap in de versmalde
samenstelling (of bestaat voort als categorale school). De afgesplitste schoolsoort
of schoolsoorten kunnen zelfstandig blijven of fuseren met een andere school of scholengemeenschap.
Zie de illustraties hieronder voor het verschil tussen splitsen en afsplitsen.
Afbeelding 1. Splitsen en afsplitsen

Artikel 13. Splitsingsplan
Een aanvraag voor bekostiging van een school of scholengemeenschap, die ontstaat na
splitsing, moet voorzien zijn van meerdere gegevens. Deze gegevens komen grotendeels
overeen met de gegevens die verstrekt moeten worden bij de aanvraag voor bekostiging
van een nieuwe school of scholengemeenschap (artikel 5), met uitzondering van de viercijferige
postcode van de beoogde plaats van vestiging. Omdat dit al een apart onderdeel is
van het splitsingsplan. Daarnaast hoeft er ook geen beschrijving van het concept opgenomen
te worden, omdat de school al bestaat en het concept dus bekend is.
Voor het splitsen van een school moet het daadwerkelijke voedingsgebied verdeeld worden
over de overblijvende en nieuw ontstane school. Daarbij moet worden aangetoond dat
beide scholen in het elfde kalenderjaar na aanvraag voldoen aan de stichtingsnorm.
Hieronder geïllustreerd met een voorbeeld. In het geval van een scholengemeenschap
kan de verdeling per schoolsoort verschillen.
Voorbeeld 7. Splitsing
|
In het splitsingsplan moet inzichtelijk gemaakt worden hoe het van het daadwerkelijke
voedingsgebied van de te splitsen School A per postcodegebied verdeeld wordt over
de te splitsen School A en de nieuw te ontstane School B. Ook moet in het splitsingsplan
aangetoond worden of voor beide scholen voldaan wordt aan de stichtingsnorm in het
elfde jaar na de aanvraag door het per schoolsoort of profiel vbo optellen van het
verwachte aantal leerlingen per viercijferig postcodegebied, dat is toegedeeld aan
School A of School B.
|
| |
|
De eerste stap is het inzichtelijk maken van het voedingsgebied van School A en het
aantal leerlingen per postcodegebied. Dit beschrijft de situatie voor de splitsing.
|
| |
|
Voedingsgebied en aantal leerlingen per postcodegebied School A
|
|
Gemeente
|
Postcode
|
Aantal leerlingen School A,
1 oktober van het jaar voorafgaand aan aanvraag
|
|
X
|
1234
|
89
|
| |
1245
|
93
|
|
Y
|
3412
|
100
|
| |
3434
|
98
|
| |
3456
|
87
|
|
Z
|
5612
|
53
|
|
Totaal
|
|
520
|
|
De tweede stap betreft het verdelen van de postcodegebieden over de overblijvende
School A en de nieuwe School B en het maken van de prognose per postcodegebied
|
| |
|
Voor School A wordt de formule e= (f/g)* h, waarbij:
e= het verwachte aantal leerlingen op 1 januari in het elfde kalenderjaar na de aanvraag
per schoolsoort of profiel vbo van de te splitsen school of scholengemeenschap per
het aan de te splitsen school of scholengemeenschap toegedeelde viercijferig postcodegebied;
f= het aantal leerlingen van de te splitsen school of scholengemeenschap op 1 oktober
voorafgaande aan het jaar van de aanvraag woonachtig in het aan de te splitsen school
of scholengemeenschap toegedeelde viercijferig postcodegebied;
g= de basisgeneratie in het aan de te splitsen school of scholengemeenschap toegedeelde
viercijferige postcodegebied op 1 januari van het kalenderjaar van aanvraag;
h= de basisgeneratie in het aan de te splitsen school of scholengemeenschap toegedeelde
viercijferige postcodegebied op 1 januari in het elfde kalenderjaar na de aanvraag.
|
| |
|
De uitkomsten van e worden daarna opgeteld. Dit getal moet hoger zijn dan of gelijk
zijn aan de stichtingsnorm voor School A.
|
School A
|
Postcode
|
f
|
g
|
h
|
e
|
|
1234
|
89
|
150
|
175
|
104
|
|
3434
|
98
|
300
|
400
|
131
|
|
5612
|
53
|
75
|
150
|
106
|
|
Totaal
|
|
|
|
341
|
|
Vervolgens wordt voor School B de formule i=(j/k)*l, waarbij:
i= het verwachte aantal leerlingen op 1 januari in het elfde kalenderjaar na de aanvraag
per schoolsoort of profiel vbo van de nieuw te ontstane school of scholengemeenschap
per het aan de nieuw te ontstane school of scholengemeenschap toegedeelde viercijferig
postcodegebied
j= het aantal leerlingen van de nieuw te ontstane school of scholengemeenschap op
1 oktober voorafgaande aan het jaar van de aanvraag woonachtig in het aan de nieuw
te ontstane school of scholengemeenschap toegedeelde viercijferig postcodegebied;
k= de basisgeneratie in het aan de nieuw te ontstane school of scholengemeenschap
toegedeelde viercijferige postcodegebied op 1 januari van het kalenderjaar van aanvraag;
l= de basisgeneratie in het aan de nieuw te ontstane school of scholengemeenschap
toegedeelde viercijferige postcodegebied op 1 januari in het elfde kalenderjaar na
de aanvraag.
|
School B
|
Postcode
|
j
|
k
|
l
|
i
|
|
1245
|
93
|
100
|
150
|
140
|
|
3412
|
100
|
250
|
300
|
120
|
|
3456
|
87
|
150
|
200
|
116
|
|
Totaal
|
|
|
|
376
|
|
Voor beide scholen moet de prognose van het totaal aantal leerlingen in het elfde
kalenderjaar na de aanvraag gelijk zijn aan of groter zijn dan de stichtingsnorm voor
de betreffende schoolsoort. In dit voorbeeld wordt een school voor mavo gesplitst.
De stichtingsnorm voor de mavo is 260 leerlingen. In dit voorbeeld wordt voor zowel
School A als School B de stichtingsnorm gehaald.
Bij splitsing van een scholengemeenschap, moeten per te splitsen schoolsoort de bovenstaande
stappen worden doorlopen.
|
Artikel 14 en 15. (uitbreiding) Leerwegondersteunend onderwijs mavo of vbo
Op grond van de artikelen 17a, 17a1 en 70 van de wet is het mogelijk dat een school
voor vbo of mavo of een scholengemeenschap met vbo en/of mavo in aanmerking komt voor
bekostiging van leerwegondersteunend onderwijs, de zogenoemde licentie leerwegondersteunend
onderwijs.
In dit verband wordt een tweetal situaties onderscheiden, namelijk de aanvraag door
een school of scholengemeenschap die tot nu toe niet over een licentie beschikt, of
de aanvraag voor verbreding van de bestaande licentie naar meer leerwegen of vestigingen.
Voor zowel een nieuwe als de verbreding van een bestaande licentie geldt de eis dat
de aanvraag vergezeld gaat van een document waaruit blijkt dat de meerderheid van
de overige bevoegde gezagsorganen in het desbetreffende samenwerkingsverband instemt
met de aanvraag.
Voor de gemengde leerweg kan niet apart een aanvraag voor lwoo worden ingediend. De
gemengde leerweg is altijd verbonden aan een vbo en/of mavo licentie. Leerwegondersteunend
onderwijs in de gemengde leerweg is gekoppeld aan de licentie voor leerwegondersteunend
onderwijs aan het vbo of mavo.
Voor een school of scholengemeenschap die niet over een licentie beschiktis voor het
verkrijgen van bekostiging een aantal van 40 leerlingen vereist, tenzij er sprake
is van een uitzonderingsschool als bedoeld in de Beleidsregel uitzonderingsscholen
VO 2013. Dit aantal van 40 leerlingen kan op twee manier worden aangetoond:
-
1. Door middel van het aantal ingeschreven en/of doorverwezen leerlingen van de afgelopen
vier jaren met een indicatie voor leerwegondersteunend onderwijs van het samenwerkingsverband,
voorzien van de herkomstgegevens van de leerlingen voor de betreffende vestiging waarvoor
de aanvraag wordt gedaan;
-
2. Door middel van het aantal reeds ingeschreven leerlingen met een indicatie als bedoeld
onder 1, voorzien van de herkomstgegevens van de leerlingen voor de betreffende vestiging
waarvoor de aanvraag wordt gedaan.
Een voorbeeld van een uitzonderingsschool zijn scholen op de Waddeneilanden, waarvoor
een uitzondering op de opheffingsnorm mogelijk is.1 In het verlengde daarvan heeft de minister ook de mogelijkheid om af te wijken van
het minimum vereiste aantal lwoo leerlingen.
Voor beide wijzen van aantonen worden bij de berekening van het potentieel niet meegenomen
leerlingen die woonachtig zijn binnen een straal van 10 kilometer van het vestigingsadres
van omliggende scholen met leerwegondersteunend onderwijs van dezelfde richting en
dezelfde schoolsoort als de aanvrager.
Voor verbreding hoeft geen minimum aantal leerlingen te worden aangetoond.
Artikel 16. Omzetting openbare school in bijzondere school
Bij de aanvraag voor omzetting van openbaar onderwijs naar bijzonder onderwijs moet
een advies van gedeputeerde staten van de betrokken provincie worden meegestuurd,
indien zij bereid zijn dit te geven. Gedeputeerde staten dragen er immers, op grond
van artikel 66, eerste lid, WVO, zorg voor dat voorzien is in de behoefte aan voldoende
openbaar onderwijs.
Het besluit over de opheffing van een openbare school is voorbehouden aan de gemeenteraad
(artikel 42a, derde lid, WVO en artikel 42b, vijfde lid WVO). Daarom is op grond van
de WVO ook een afschrift van het besluit van de gemeenteraad noodzakelijk bij de omzetting
van een openbare school in een bijzondere school.
Artikel 17. Omzetting bijzondere school in openbare school
Bij de aanvraag voor omzetting van bijzonder onderwijs naar openbaar onderwijs moet
een document zijn toegevoegd waaruit blijkt dat bevoegd gezag overleg heeft gevoerd
met het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente, aangezien
het openbaar onderwijs onder de verantwoordelijkheid van de gemeente valt.
Artikel 18. Samenvoeging
Bij een aanvraag voor samenvoeging van twee scholen of scholengemeenschappen wordt
aangetoond dat ten minste een bepaald percentage van de leerlingen van een vestiging
van de ene school of scholengemeenschap woonachtig is in hetzelfde postcodegebied
als de leerlingen van een vestiging van de andere bij de samenvoeging betrokken school
of scholengemeenschap. Indien meer dan twee scholen of scholengemeenschappen worden
samengevoegd, geldt genoemde eis ook voor een vestiging van de derde en volgende school
of scholengemeenschap. De gemeenschappelijkheid van postcodegebieden waar leerlingen
woonachtig zijn, wordt ook wel de overlap van de voedingsgebieden genoemd. Het vereiste
percentage overlap in de voedingsgebieden bij fusie was in het verleden 20% en is
bij de Regeling voorzieningenplanning vo 2018 van 4 september 20182 verlaagd tot 1%. Deze verlaging heeft de leerlingdaling als reden.
Met ingang van 2018 is de leerlingendaling in het voortgezet onderwijs landelijk ingezet.
Tot 2033 zal het aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs gemiddeld met zo’n
12% dalen, en krijgt ongeveer 80% van de besturen met leerlingendaling te maken. Het
gevolg van deze daling is dat scholen of vestigingen steeds kleiner worden, soms te
klein om levensvatbaar te zijn. Om het onderwijsaanbod in een regio bij leerlingendaling
in stand te kunnen houden, is samenwerking tussen of samenvoeging van scholen noodzakelijk.
In de praktijk wordt zichtbaar dat scholen binnen enkele jaren soms sterke leerlingendaling
gaan ondervinden en een geïsoleerde ligging kennen, waardoor het voorheen geldende
percentage van 20 als vereiste overlap in de voedingsgebieden een beletsel is gaan
vormen voor fusie. Daarom is dit percentage tot 1 teruggebracht. Daarmee blijft er
sprake van enige overlap in de voedingsgebieden tussen fuserende scholen. Fusies tussen
scholen of scholengemeenschappen die op grote afstand van elkaar gelegen zijn en daardoor
organisatorisch en onderwijsinhoudelijk niet of nauwelijks tot één geheel gesmeed
kunnen worden en zodoende geen efficiencyvoordeel opleveren, worden daarmee voorkomen.
Voorbeeld 8. berekeningsmethodiek overlap bij samenvoeging
|
School A en B vragen een samenvoeging aan voor school A met B. School A heeft de vestigingen
A1 en A2, school B de vestigingen B1 en B2. Dan kan aan het criterium van voldoende
overlap van de voedingsgebieden van school A met school B worden voldaan, door bijvoorbeeld
aan te tonen dat ten minste 1% van de leerlingen die op vestiging A1 staan ingeschreven
uit dezelfde postcodes afkomstig zijn als leerlingen die op vestiging B2 staan ingeschreven
(en ook vestiging B2 een overlap in de postcodes vertoont van ten minste 1% met de
vestiging A1).
|
Artikel 19. Tijdelijke nevenvestiging
De tijdelijke nevenvestiging voorziet in een tijdelijke huisvestingsbehoefte. Bij
een nieuwe tijdelijke nevenvestiging kan worden volstaan met melding bij DUO. Op grond
van artikel 73d WVO is een tijdelijke nevenvestiging toegestaan indien er sprake is
van een hemelsbreed gemeten afstand van minder dan drie kilometer van een bestaande
hoofd- of nevenvestiging.
Bij de melding aan DUO van een nieuwe tijdelijke nevenvestiging geeft het bevoegd
gezag tevens aan voor welke vestiging de tijdelijke huisvesting is bedoeld. Dat maakt
het mogelijk dat aan die tijdelijke nevenvestiging onderwijs kan worden verzorgd in
dezelfde schoolsoorten, in dezelfde vbo-profielen als bedoeld in de artikelen 10b
en 10d van de wet, en in dezelfde leerjaren als op de hoofdvestiging of nevenvestiging.
Zodra de tijdelijke vestiging wordt gesloten blijft alleen het recht om onderwijs
te verzorgen bestaan voor de oorspronkelijke vestiging.
Voor een school of scholengemeenschap die met de gemeente een overeenkomst heeft gesloten
voor doordecentralisatie van de gelden voor onderwijshuisvesting op grond van artikel
76v WVO, en voor een verticale scholengemeenschap, geldt een regeling die afwijkt
van het tweede lid. Immers, deze scholen of scholengemeenschappen zijn zelf verantwoordelijk
voor de uitgaven voor uitbreiding en nieuwbouw. Dat betekent dat zij zelf kunnen vaststellen
of er sprake is van een tijdelijke huisvestingsbehoefte, dat wil zeggen een behoefte
voor een periode korter dan 15 jaar van een specifieke vestiging, uitgaande van de
normen zoals die in het Uitvoeringsbesluit voorzieningen in de huisvesting PO/VO zijn
opgenomen. Het document waarin dat is vastgesteld, wordt bij de melding meegestuurd.
Het voornemen tot ingebruikname van een tijdelijke nevenvestiging kan ook worden gemeld
bij DUO.
Artikel 20. Percentage leerlingen nieuwe nevenvestiging
Bij een aanvraag voor een nieuwe nevenvestiging in het kader van een RPO wordt aangetoond
dat 20% van de leerlingen van een bestaande hoofd- of nevenvestiging woonachtig is
in postcodegebieden gelegen binnen een straal van hemelsbreed gemeten 10 kilometer
rond het vestigingsadres van de nieuwe nevenvestiging.
Artikel 21. Uitbreiding onderwijsaanbod vestiging binnen hemelsbreed drie kilometer
De melding van uitbreiding van het onderwijsaanbod op een vestiging is toegestaan
op voorwaarde dat:
-
a. op de desbetreffende vestiging onderwijs in de eerste drie respectievelijk twee leerjaren
van de desbetreffende schoolsoort is toegestaan; en
-
b. de desbetreffende vestiging ligt binnen een hemelsbreed gemeten afstand van 3 kilometer
van een andere vestiging waar onderwijs vanaf het vierde respectievelijk derde leerjaar
van de desbetreffende schoolsoort wordt verzorgd.
Wordt aan een of beide voorwaarden niet voldaan, dan moet de uitbreiding van onderwijsaanbod
worden aangevraagd in het kader van een RPO.
Artikel 22. Verplaatsing vestiging of deel onderwijsaanbod vestiging binnen hemelsbreed
drie kilometer
Verplaatsing van mavo en vbo geschiedt met inbegrip van toegestaan leerwegondersteunend
onderwijs. Dit is van overeenkomstige toepassing op verplaatsing als bedoeld in artikel
74b, eerste lid, onderdeel a, van de wet (over een grotere afstand).
Artikel 23. Aanvraagprocedure onderwijsvoorzieningen deelnemers RPO
In dit artikel is opgenomen welke gegevens een bevoegd gezag bij aanvraag van een
onderwijsvoorziening als bedoeld in artikel 74b, eerste lid, onderdelen a tot en met
f, van de wet moet verstrekken.
Een bevoegd gezag kan met ten minste een ander bevoegd gezag een voorziening aanvragen,
zoals bedoeld in artikel 74b, eerste lid, WVO, middels een RPO. Een RPO heeft een
looptijd van vijf jaar en moet worden ingediend op het formulier dat op de website
van DUO staat. De aanvraag moet worden ondertekend door alle bevoegde gezagen en met
de gemeente moet op overeenstemming gericht overleg zijn gevoerd (artikel 74a, vijfde
lid, WVO). De aanvrager dient te verklaren dat met de gemeente op overeenstemming
gericht overleg is gevoerd. Dit overleg is vereist, omdat een RPO huisvestingsgevolgen
kan hebben, waarvoor de gemeente verantwoordelijk is.
De vbo-profielen Media, Vormgeving en ICT (MVI) en Maritiem en Techniek (MAT) kunnen
niet via het RPO worden aangevraagd. Krachtens de wet zijn de uitbreidingsmogelijkheden
via een RPO voor een aoc beperkter dan voor een school voor vo. Een school voor of
scholengemeenschap met vbo voor de toevoeging van het profiel groen is aan nadere
voorschriften voor de betrokkenheid van een aoc onderworpen (zie artikel 28 van het
Inrichtingsbesluit WVO). Aan de toevoeging van het profiel dienstverlening en producten
aan een aoc geldt de voorwaarde als genoemd in artikel 28a van het Inrichtingsbesluit
WVO, namelijk dat het onderwijs in dat profiel voorbereidend beroepsonderwijs op het
gebied van landbouw, natuurlijke omgeving en voedsel betreft.
De minister kan een aanvraag voor een voorziening op grond van artikel 74b, tweede
lid, WVO die niet is opgenomen in het RPO, honoreren. Daarvoor dient het formulier
dat op de website van DUO staat gebruikt te worden. Daarbij hoeft geen op overeenstemming
overleg gevoerd te worden met de gemeente, omdat voor die voorzieningen geen huisvestingsgevolgen
zijn te voorzien. Het verplaatsen van een vestiging zoals bedoeld in artikel 75b,
eerste lid onderdeel a, is daarvan uitgezonderd, omdat daarvoor wel huisvestingsgevolgen
zijn te voorzien waarvoor de gemeente verantwoordelijk is. Aan een school voor vbo
kan een profiel worden toegevoegd voor de duur van vijf jaar, hetgeen overeenkomt
met de looptijd van een RPO. Daarbij volstaat dat de aanvraag voorzien is van de handtekeningen
van de overige bevoegde gezagsorganen (artikel 74b, tweede lid, WVO).
Bij aanvragen in het kader van een RPO is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Dat houdt in dat de minister
het ontwerpbesluit met de daarbij behorende stukken (aanvraag, RPO) gedurende zes
weken ter inzage legt (artikelen 3:11 en 3:16 Awb). Binnen die termijn kunnen belanghebbenden
hun zienswijze naar voren brengen bij de minister. De belanghebbenden dienen hun zienswijze
te onderbouwen met de informatie die benodigd is voor de beoordeling van de aanvraag,
zoals gegevens over het verwachte leerlingverlies bij de vestiging van de belanghebbenden.
De terinzagelegging wordt aangekondigd in de Staatscourant (artikel 3:12, tweede lid,
Awb). Belanghebbenden kunnen hun zienswijze schriftelijk of mondeling naar voren brengen
en de aanvrager wordt zo nodig in de gelegenheid gesteld op de zienswijzen te reageren
(artikel 3:15 Awb).
Artikel 24. Berekening leerlingverlies
De verplaatsing van (een deel van het onderwijsaanbod op) een vestiging leiden in
het algemeen tot wijziging van de leerlingstromen. De reden daarvoor is dat de afstand
tussen het woonadres van een leerling en de (vestiging van een) school een van de
belangrijkste motieven vormt bij de schoolkeuze. Met andere woorden: leerlingen van
een bestaande school kiezen wellicht voor een nieuwe vestiging van een school – met
dezelfde schoolsoort(en) – als die laatste school dichter bij hun woonadres gelegen
is. Voor de bestaande school levert de nieuwe vestiging of uitbreiding van het onderwijsaanbod
mogelijk leerlingverlies op.
Een nieuwe nevenvestiging, verplaatsing van (deel van het onderwijsaanbod op) een
vestiging over hemelsbreed gemeten een afstand van 3 kilometer of meer of uitbreiding
van het onderwijsaanbod komen tot stand in een RPO. Het bevoegd gezag van de mogelijk
benadeelde school die niet deelneemt aan het RPO, kan zijn bedenkingen tegen de voorgenomen
nieuwe onderwijsvoorziening kenbaar maken (zie artikel 74c van de WVO). Het voornoemde
bevoegd gezag moet het leerlingverlies aantonen. Bedraagt het leerlingverlies meer
dan 10%, dan wordt de aanvraag voor de nieuwe voorziening in het RPO door de minister
afgewezen, tenzij het betrokken bestuur heeft verklaard met het leerlingverlies in
te stemmen. De minister zal de geuite bedenkingen pas meewegen in zijn besluit als
het adres van de nieuwe nevenvestiging of van de verplaatste vestiging vaststaat.
Zo lang dat niet het geval is, kan een exacte verliesberekening immers niet plaatsvinden.
Overigens behoeven verplaatsing van een (deel van het onderwijsaanbod op) een vestiging
en de uitbreiding met de bovenbouwleerjaren op een bestaande vestiging hemelsbreed
gemeten binnen 3 kilometer afstand van de reeds bestaande vestiging waar de betreffende
bovenbouwleerjaren al worden aangeboden, niet in een RPO te worden aangevraagd. De
betreffende school of scholengemeenschap kan dan volstaan met een melding aan DUO.
In deze gevallen wordt het niet aannemelijk geacht dat de bestaande leerlingstromen
wijzigen en is bezwaar op grond van artikel 74c WVO, zodoende niet aan de orde. Dat
is evenmin het geval bij de aanvraag voor een nevenvestiging buiten het eigen RPO-gebied
waarvoor immers de wettelijke voorwaarde geldt dat geen van de besturen in de andere
regio bezwaar heeft tegen de nieuwe vestiging.
Op basis van hemelsbreed gemeten de kortste afstand rekent men de leerlingen van de
betreffende schoolsoort(en) per groep uit hetzelfde postcodegebied (dus niet individueel)
toe aan de bestaande of nieuwe vestiging. Voor de bepaling van de afstand gaat men
uit van het middelpunt van het postcodegebied. Het bestuur van de bestaande school
of vestiging kan informatie inwinnen over aantallen leerlingen per schoolsoort per
postcodegebied alsook over de hemelsbreed gemeten afstand vanuit een postcodegebied
tot bepaalde adressen, bij:
Dienst Uitvoering Onderwijs, OND/ODS
Postbus 30205
2500 GE Den Haag.
Uitbreiding met afsluitend onderwijs, gemengde leerweg of een profiel vbo heeft formeel
slechts gevolgen voor de leerjaren in de bovenbouw. De veronderstelling is echter
dat een dergelijke uitbreiding ook aanzuigende werking heeft op de leerjaren in de
onderbouw. Vandaar dat ook leerlingverlies in de onderbouw mag worden meegerekend.
Bij een (vestiging van een) categorale school wordt het leerlingverlies berekend op
basis van alle leerjaren. Dit wil zeggen dat alle leerlingen van die bepaalde schoolsoort
die (vanwege de kortere afstand) voor de nieuwe vestiging zouden opteren, bij elkaar
worden opgeteld. Dat totale leerlingverlies wordt afgezet tegen het totaal aantal
leerlingen van de (betreffende vestiging van de) categorale school en in het leerlingverliespercentage
uitgedrukt.
Voorbeeld 9. Berekening leerlingverlies
|
Stel school A wil op vestiging 01 (A01) een uitbreiding met havo afsluitend onderwijs.
Op korte afstand ligt vestiging 02 van school B (B02) waar – naast vwo – ook havo
wordt aangeboden. Vestiging B02 kent de volgende samenstelling van leerlingen:
|
|
B02: onderbouw
|
B02: bovenbouw
|
B02: totaal
|
|
havo/vwo 360
|
havo 200
vwo 100
|
660
|
|
Gelet op de kortste afstand kan het leerlingverlies voor de vestiging B02 voor havo,
leerjaren vier en vijf, berekend worden op 34 van de in totaal 200 havo-leerlingen
in de bovenbouw van B02, zijnde 17% (artikel 24, derde lid onderdelen a en b).
|
| |
|
Vervolgens wordt aangenomen dat ook voor de leerjaren één en tot en met drie van het
havo op vestiging B02 een leerlingverlies van 17% geldt (stap 3 onder b). Het aantal
leerlingen havo in de onderbouw bedraagt in de verhouding havo-vwo in de bovenbouw:
2/3 x 360 = 240 leerlingen. Het leerlingverlies havo voor de onderbouw is dan 17%
van 240 = 41 leerlingen (stappen 4a en b onder b). Daarmee komt het totale leerlingverlies
voor het havo op 75 leerlingen (stap 6 onder b).
|
| |
|
Vestiging B02 omvat in totaal 660 leerlingen. Het leerlingverliespercentage voor de
vestiging met havo en vwo is 11% (75 gedeeld op 660). Het leerlingverlies wordt namelijk
berekend over het totaal aantal leerlingen van alle goedgekeurde schoolsoorten op
vestiging B02 (stap 7 onder b).
|
| |
|
Daarvan wordt, als de bestaande vestiging B02 van een andere richting is dan het aangevraagde
havo afsluitend onderwijs, 25% afgetrokken (zie d). Het leerlingverliespercentage
is dan 8%. Eventuele bedenkingen van het bevoegd gezag van school B tegen de uitbreiding
worden dan niet meegewogen in het besluit, omdat het leerlingverlies kleiner is dan
10%.
|
| |
|
Zou B02 van dezelfde richting zijn als het aangevraagde havo afsluitend onderwijs
dan wordt de aanvraag afgewezen (verliespercentage is 11% en dus hoger dan de grens
van 10%).
|
| |
|
Bij een afsplitsing die niet gepaard gaat met een verplaatsing is leerlingverlies
niet aannemelijk. Als de afsplitsing gepaard gaat met een verplaatsing over een afstand
van meer dan drie kilometer hemelsbreed gemeten is het gestelde onder b van toepassing.
|
Artikel 25. Gebruik gegevens van leerlingprognose bij regionale samenwerking
Onderdeel van een RPO is een prognose van het aantal leerlingen dat in de toekomst
verwacht wordt. Aangezien onderwijsvoorzieningen voor de lange termijn zijn, moet
deze prognose laten zien hoeveel leerlingen er in het tiende kalenderjaar na het RPO
verwacht worden op de vestigingen. Dit heeft tot doel dat het RPO de prognose van
de leerlingenaantallen meeneemt in de overwegingen ten aanzien van de gemaakte afspraken.
Gelet op de leerlingendaling in het voortgezet onderwijs heeft de prognose betrekking
op het tiende kalenderjaar na het vaststellen van het RPO. Op die manier is voor alle
betrokkenen inzichtelijk in hoeverre leerlingendaling of leerlingengroei impact heeft
op de onderwijsvoorzieningen in de regio.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob